Plan: | Purmer - Oosterweg M25 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0852.BPLGPUoosterwegM25-va01 |
Aan de Oosterweg M25 in Purmer staat een voormalig paardenhouderijbedrijf. Omdat het erf niet langer wordt gebruikt voor agrarische doeleinden en de bestaande boerderij is vervallen, heeft de eigenaar het plan om de stolp opnieuw te bouwen en te gebruiken als burgerwoning. Daarnaast bestaat de wens om het erf te gebruiken voor het hobbymatig houden van paarden.
De voorgenomen bouwplannen passen niet binnen het geldende bestemmingsplan 'Buitengebied Waterland 2013'. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch toch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet daarin. De ligging van het plangebied is weergeven in figuur 1.
Figuur 1 De ligging van het plangebied
Op 27 november 2014 is het bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013 opnieuw vastgesteld. In het plan zijn een aantal aanpassingen doorgevoerd die nodig waren naar aanleiding van een uitspraak van de Raad van State (20130456/1/R1, d.d. 16 juli 2014).
In dit bestemmingsplan heeft het perceel de hoofdbestemming ‘Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf’ en de dubbelbestemmingen `Waarde - Archeologie 5` en 'Waarde - Aardkundig'. Daarnaast is ter plaatse van het hoofdgebouw de 'specifieke bouwaanduiding - stolp' opgenomen. Met de aanduiding en bijbehorende regels wordt beoogd de karakteristieke bouwvorm te behouden. Ook de paardrijbak achter op het erf is aangeduid.
In de bestemming ‘Agrarisch - Paardenhouderijbedrijf ’ is het uitoefenen van een paardenhouderij bedrijf en het wonen ten behoeve van de bedrijfsvoering toegestaan. Gebouwen moeten worden gebouwd binnen het daarvoor opgenomen bouwvlak. Deze bestemming laat het niet toe dat de voormalige bedrijfswoning als burgerwoning wordt gebruikt.
De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' is opgenomen om archeologische waarden ter plaatste te beschermen. Voor bouwwerken waarbij grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte groter dan 10.000 m2 en dieper 40 cm moet aangetoond worden dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
De dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundig' is opgenomen om aardkundig waardevolle gebieden ter plaatste te beschermen. Voor bepaalde grondroerende werkzaamheden, zoals aanleggen -en dempen van sloten, ontgrondingen en andere ingrijpende wijzigingen in de bodemstructuur moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Deze wordt slechts verleend als het gaat om werkzaamheden die geen onevenredige afbreuk doen aan de aardkundige waarden binnen de dubbelbestemming.
Wijzigingsbevoegdheid
In het bestemmingsplan is tevens een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee het college de bestemming, na het beëindigen van de bedrijfsmatige activiteiten, naar een woonfunctie kan wijzigen. De wijzigingsbevoegdheid kan worden toegepast wanneer:
Het voornemen, het herbouwen van de stolp als burgerwoning, past niet binnen deze wijzigingsbevoegdheid omdat in de regels van de bestemming 'Wonen' de bouwhoogte van het hoofdgebouw ten hoogste 10,0 meter mag bedragen. Bij het bouwplan is beoogde bouwhoogte 13,0 meter. Ook mag de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken ten hoogste 40 m2 bedragen (of de bestaande oppervlakte). De beoogde hoeveelheid bijgebouwen is ruimschoots groter dan ca. 40 m2. Daarnaast is het gebruik van hobbymatige paardenhouderij niet zonder meer toegestaan. Voor het uitvoeren van de herontwikkeling is daarom het vaststellen van een nieuw (postzegel)bestemmingsplan noodzakelijk.
Conclusie
Op basis van het geldende bestemmingsplan kan niet worden meegewerkt aan de realisatie van een burgerwoning en het hobbymatig gebruik van een paardenhouderij. Dit (postzegel) bestemmingsplan biedt de juridisch-planologische regeling om de gewenste ontwikkelingen toe te staan.
Het bestemmingsplan regelt de gebruik- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld. De toelichting is objectgericht opgezet, wat wil zeggen dat er digitale verbindingen bestaan tussen de regels en de toelichting. Dit om de digitale raadpleegbaarheid te optimaliseren.
Dit bestemmingsplan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.
De toelichting van dit bestemmingsplan is als volgt opgebouwd. In het volgende hoofdstuk volgt een beschrijving van de huidige en toekomstige situatie. Vervolgens is in het derde hoofdstuk een beschrijving van de relevante beleidskaders opgenomen. In hoofdstuk 4 zijn verschillende omgevingsaspecten getoetst aan de wet- en regelgeving. Daarna is in het vijfde hoofdstuk ingegaan de op de juridische regeling van het plan. In hoofdstuk 6 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan aan de orde gesteld. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de toegestuurde overlegreacties. Hoofdstuk 8 tot slot beschrijft eventuele zienswijzen en de vaststellingsfase van het bestemmingsplan.
Het plangebied ligt in de droogmakerij Purmer, ten midden van de kernen Purmerend, Volendam en Monnickendam. De Purmer bestaat uit een uitgestrekt bebouwingslint, genaamd de Oosterweg, met voornamelijk bebouwing aan de oostkant. Het bebouwingslint is omgeven door een grootschalig, open landschap bestaande uit weiland en bouwland. De bebouwing bestaat uit enkele (stolp)boerderijen en vrijstaande woningen, direct langs de Oosterweg. Haaks op de Oosterweg liggen de ontsluitingswegen richting de grote kernen. Rondom de Purmer ligt een ringvaart; een kenmerk van droogmakerijen (zie figuur 2).
Figuur 2. Overzicht van de Monnickenmeer
Het plangebied, perceel Oosterweg M25, was voorheen in gebruik als paardenhouderijbedrijf. Op het perceel staat de stolpboerderij met bijhorende schuur en stal (tevens stolp). Bij de bestaande bebouwing is sprake van achterstallig onderhoudt en is hiermee in verval geraakt. De stal is al in 2011 met vergunning verbouwd tot paardenstal. Op de onderstaande figuur is de verbouwing zichtbaar. De voorkant (westkant) van het perceel wordt gebruikt als graasweide. Aan de achterkant (oostkant) van het perceel ligt een vrijloopbak en rijbak.
Aan weerszijden van het erf bevinden zich weilanden, waardoor het erf vrij in de ruimte ligt. Het perceel is langgerekt van opzet. De woning ligt op enige afstand van de weg en kan worden bereikt via een oprijlaan. De oprijlaan van het perceel is aan weerszijden beplant met een boomsingel. Verder staan er verspreid over het perceel enkele bomen. Figuur 3 geeft een overzicht van de bestaande bebouwing. In figuur 4 is een aanzicht van de huidige bebouwing gegeven. Uit figuur 5 kan worden afgeleid dat er sprake is van achterstallig onderhoud.
Figuur 3. Een overzicht van de bebouwing
Figuur 4. Een vooraanzicht van de bestaande bebouwing
Figuur 5. Een overzicht van de bebouwing
Bouwplan
Dit bestemmingsplan voorziet in de herbouw van de voormalige bedrijfswoning. Doordat de bestaande bebouwing in verval is geraakt is het wenselijk en noodzakelijk om de bestaande bebouwing te vervangen. De toekomstige bebouwing heeft dezelfde kenmerken als de bestaande bebouwing. Er wordt gekozen voor een traditionele stolp met een uitbouw aan de voorkant. De stolp wordt hierbij in de hoogte (80 cm) uitgebreid. Daarnaast wordt de bestaande aanbouw (een dubbele garage) gesloopt. Het bouwplan is weergegeven in de onderstaande figuur.
Ander gebruik
Er is niet langer sprake van het bedrijfsmatig houden van paarden. Daardoor verandert het gebruik van het perceel. De nieuwe woning wordt als burgerwoning gebruikt. Daarnaast heeft de initiatiefnemer ook voornemen om het perceel te gebruiken voor het hobbymatig houden van paarden. De paardrijbak is in de huidige situatie al aanwezig zoals beschreven in paragraaf 2.1. Het voorste deel van het erf wordt daarbij gebruikt als graasweide voor paarden. De bestaande boomsingels blijven bestaan.
Figuur 6 Beoogde burgerwoning
Verkeer en parkeren
Het perceel is in de huidige situatie goed ontsloten door de Oosterweg. Richting het noorden en zuiden geeft deze weg respectievelijk aansluiting op de N244 en N235. Zowel in de huidige -als de nieuwe situatie vindt het parkeren plaats op eigen terrein. Hierbij is sprake van voldoende parkeergelegenheid.
Ruimtelijke en landschappelijke inpassing
De ontwikkeling heeft betrekking op het slopen en vervangen van bebouwing met achterstallig onderhoud. Het herbouwen van de stolp vindt plaats in een bestaand bouwlint en draagt bij aan een in stand houden van het kenmerkende bebouwingsbeeld van de droogmakerij. De bestaande hoofdvorm van de nieuwe stolp blijft behouden. Door het niet herbouwen van de bestaande garage ontstaat een meer oorspronkelijk beeld. De bestaande bomensingel blijft in de nieuwe situatie hetzelfde. Door de voorgestelde functiewijziging naar wonen verandert de verhouding van de bebouwing ten opzichte van het aangrenzend gebied niet wezenlijk. Met een woonfunctie verdwijnt de behoefte om bedrijfsbebouwing uit te breiden. Hierdoor blijft de openheid van het gebied gewaarborgd.
Geconstateerd wordt dat er sprake is van een goede ruimtelijke en landschappelijke inpassing.
Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de beleidskaders, waarmee bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening is gehouden.
Nationale belangen
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met deze structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer dan eerder het geval was over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk heeft gekozen voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Uitsluitend voor deze belangen is het Rijk direct verantwoordelijk en wil hier resultaten op boeken. Buiten de hieronder genoemde 13 belangen hebben de decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen:
In het plangebied spelen geen concrete Nationale Ruimtelijke Belangen.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). Dit bouwplan raakt geen rijksbelangen uit het Barro.
In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat een toelichting bij een ruimtelijk plan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:
Als hulpmiddel voor het toepassen van deze 'ladder voor duurzame verstedelijking' is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een handreiking opgesteld. Deze handreiking gaat uit van het doorlopen van drie treden:
Van belang voor de toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking zijn de definities van artikel 1.1.1, eerste lid, onderdelen h en i van het Bro van belang:
Een plan om een bedrijfswoning naar burgerwoning om te zetten wordt, vanwege de relatieve kleinschaligheid, door de Raad van State niet gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, van het Bro (201311233/1/R4, r.o. 3.3, d.d. 27 augustus 2104). Onderstaand vindt daarom een beperkte toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking plaats:
Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord - Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld door Provinciale Staten op 21 juni 2010). In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.'
Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren zijn provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. De hoofdbelangen zijn in de Structuurvisie uitgewerkt.
Het Noord-Hollandse landschap is gevarieerd, open, heeft hoge cultuurhistorische waarden en is over het algemeen goed bereikbaar vanuit de stad. De bereikbaarheid van groene gebieden om in te recreëren houdt de steden aantrekkelijk en leefbaar. Deze landschappen staan echter continu onder druk door nieuwe woningbouw, de ontwikkeling van bedrijventerreinen of de aanleg of verbreding van wegen. Het plangebied ligt aan de rand van de bufferzone Amsterdam - Purmerend. Het doel van deze zone is om verstedelijking tegen te gaan. Woningbouw is hierin mogelijk mits de identiteit van de omgeving behouden blijft. In het plan is door het herbouwen van een karakteristieke stolpboerderij sprake van behoud van de identiteit van de omgeving.
De Provincie Noord-Holland draagt bij aan het realiseren van voldoende en passende huisvesting (woningtype) op de best mogelijke plek (woonmilieu) voor huidige en toekomstige bewoners van Noord-Holland. De Provincie Noord-Holland stelt hiervoor een provinciale woonvisie op die het kader biedt voor de door de regio's op te stellen regionale actieprogramma's. In de regionale actieprogramma's wordt het woningbouwprogramma zowel kwalitatief als kwantitatief uitgewerkt. Uitgangspunt is om deze woningvraag zoveel mogelijk te realiseren binnen het Bestaand Bebouwd Gebied.
Op 28 september 2015 is de geactualiseerde Provinciale Ruimtelijke Verordening vastgesteld. In deze verordening zijn op grond van art. 4.1 Wro regels gesteld om de bovenstaande provinciale belangen te waarborgen. In onderstaande tabel wordt het bestemmingsplan getoetst aan de relevante artikelen van de provinciale verordening (PRV).
Artikel PRV | Toetsingscriterium | Conclusie | |
Artikel 8 Aardkundig waardevolle gebieden | In de toelichting van een bestemmingsplan wordt aangegeven in hoeverre rekening is gehouden met de in het gebied, zoals aangegeven op kaart 10 en op de digitale verbeelding ervan, voorkomende bijzondere aardkundige waarden zoals beschreven in het bijlage-rapport Actualisatie Intentieprogramma Bodembeschermingsgebieden | Het plangebied is gelegen in een aardkundig waardevol gebied. Hiervoor geldt dat het gebied niet afgegraven of geëgaliseerd mag worden. Omdat hiervan in het plan geen sprake is, is het plan overeenstemming met de Provinciale Ruimtelijke Verordening. | |
Artikel 9 Aanwijzing Bestaand Bebouwd Gebied | De bestaande of de bij een - op het moment van inwerkingtreden van de verordening - geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing en kassen zijn aangewezen als bestaand bebouwd gebied. | Het nieuwbouwplan wordt gerealiseerd binnen de bebouwing die aanwezig was op het moment van in werking treden van de Provinciale Ruimtelijke Verordening en valt daarom volgens de definitie van de verordening binnen bestaand bebouwd gebied. | |
Artikel 13 Nieuwe woningbouw | Een bestemmingsplan mag niet voorzien in nieuwe woningbouw in landelijk gebied, tenzij er sprake is van woningbouw in het kader van regionaal afgestemde woningbouwprogramma's, nieuwe woningbouw niet kan worden gerealiseerd door herstructurering en transformatie en rekening wordt gehouden met de ruimtelijke kwaliteit (artikel 15) | Omdat er sprake is van woningbouw binnen bestaande bebouwing (herstructurering) en er rekening wordt gehouden met de ruimtelijke kwaliteit, is het plan in overeenstemming met de Provinciale Ruimtelijke Verordening | |
Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van verstedelijking in het landelijk gebied | Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking in het landelijk gebied, moet inzicht bieden hoe er rekening is gehouden met: - de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap; - de ordeningsprincipes van het landschap; - de bebouwingskarakteristieken ter plaatse; - de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving; - de bestaande kwaliteiten van het gebied als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies. |
Gezien het uitgangspunt om de bestaande karakteristieke stolp op het perceel te herbouwen en daarmee het oorspronkelijke karakter van de bebouwing te behouden past dit plan in het provinciale beleid. In hoofdstuk 2 zijn de kernkwaliteiten van het landschap beschreven en is gemotiveerd dat het plan geen afbreuk doet aan deze kernkwaliteiten. | |
Artikel 17, lid 2, en 4 | In dit artikel wordt aangegeven dat een agrarisch bouwperceel een functiewijziging kan krijgen naar burgerwoning indien de burgerwoning wordt gesitueerd in de voormalige agrarische bedrijfswoning. | Aan deze criteria voldoet het bouwplan. |
Tabel 1 Toetsing aan het provinciaal beleid
Op 27 september 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland een woonvisie vastgesteld voor de periode 2010-2020. In deze visie verschuift de nadruk van kwantitatieve woningvraag naar kwalitatieve woningvraag. Speerpunten in het beleid zijn:
Met de realisatie van het voorgenomen woningbouwplan wordt (voormalig) agrarische bebouwing geherstructureerd in een nieuwe karakteristieke stolp die de identiteit van de omgeving behoudt. Door het omzetten van een bedrijfswoning naar burgerwoning draagt het plan bij aan een vitaal bestaand bebouwd gebied en daarmee aan een duurzaam woningaanbod en woonomgeving.
In de Regiovisie Waterland 2040 (januari 2009) hebben de zeven Waterlandse gemeenten hun koers bepaald voor het ruimtelijk beleid op lange termijn. Het centrale motto van de visie is 'Vitaal met Karakter'. In de visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijke sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en de regio binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken.
Voor de Purmer geldt dat het gebied open moet blijven. In het gebied is slechts beperkte ruimte voor woningbouw binnen de gemeente grenzen van Purmerend. De rest dient opengehouden te worden. In vrijkomende agrarische boerderijen wordt ruimte gegeven voor nieuwe functies. In het voorliggende plan wordt gesproken van een nieuwe functie in een vrijkomende agrarische boerderij. Het plan voorziet in het behoud van een authentiek en open groenblauw karakter van het agrarisch landschap. Hier blijft het waardevolle landschappelijke karakter in stand.
Conclusie regionaal beleid
Het plan voldoet aan het regionale beleid voor woningbouw.
In het bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013 is het beleid voor het landelijk gebied beschreven. Voor het beëindigen van een agrarisch bedrijf is de mogelijkheid opgenomen dat de agrarische bestemming worden gewijzigd naar een woonbestemming overeenkomstig de 'Beleidslijn gebruiksverandering van het agrarische gebruik naar woongebruik (vastgesteld op 16 oktober 2007). Deze beleidslijn is in het bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013 vertaald door binnen de bestemming 'Agrarisch' een wijzigingsbevoegdheid op te nemen naar de bestemming 'Wonen' (zie paragraaf 1.2.).
Het bouwplan paste op een aantal ondergeschikte punten niet binnen de criteria van de wijzigingsbevoegdheid, maar sluit wel aan bij de beleidsintenties van het bestemmingsplan Buitengebied Waterland 2013.
Op 31 juli 2012 is het Afsprakenkader Ontwikkeling Landbouw en Landschap Waterland-Oost van de gemeente Waterland en stadsdeel Amsterdam-Noord vastgesteld. Het Afsprakenkader richt zich op het faciliteren van de gewenste ontwikkeling van de landbouw in Waterland-Oost. Doel hierbij is dat de landbouw economisch vitaal blijft en een rol kan blijven spelen in het beheer van gebieden waarbij tegelijkertijd een karakteristiek en vitaal veenweidelandschap behouden blijft. Waterland-Oost wordt daarbij als één gebied beschouwd. Voor de ontwikkeling van de landbouw binnen de kaders van behoud en ontwikkeling van natuur en landschap is één beleid van toepassing.
Dit Afsprakenkader wil niet alleen de ontwikkeling van landbouw mogelijk maken, maar wil tegelijkertijd stimuleren dat bedrijfsgebouwen van gestopte en voormalige agrarische bedrijven worden gesaneerd en de erven worden heringericht. Bij stoppende bedrijven wordt gestreefd naar een bestemmingswijziging, waarbij er een verplichting is dat de bedrijfsgebouwen worden gesloopt. Als tegenprestatie mag er naast de bestaande bedrijfswoning (die nu een woonbestemming krijgt) een of meerdere woningen worden bijgebouwd. Hiervoor worden de volgende principes gehanteerd:
1. Sloop van alle bedrijfsgebouwen (exclusief bedrijfswoning).
Op het perceel is een stolpboerderij en een schuur aanwezig (in figuur 7; A en B) en een schuur(C). De voorste stolp (A), waarin een deel werd gebruikt voor de bedrijfswoning, wordt in dit project verbouwd tot woning. De schuur is in 2011 met vergunning verbouwd tot paardenstal. Sloop van dit bedrijfsgebouw is gelet op de karakteristieke vorm en het beoogde gebruik als paardenstalling niet wenselijk. Om te kunnen voldoen aan het afsprakenkader moet de schuur (C) gesloopt te worden. Het project voorziet er tevens in dat een aan de stolp aangebouwde garage niet wordt herbouwd. De bestaande schuur (81 m2) wordt gesloopt.
Figuur 7 Situatie tekening bestaande situatie
2. Het aantal terug te bouwen woningen is afhankelijk van de oppervlakte gesloopt bedrijfsgebouwen, exclusief de bedrijfswoning. In principe wordt de regel gehanteerd dat 15% van de gesloopte oppervlakte gebouwen mag worden teruggebouwd.
Het project voorziet niet in een toename van het aantal woningen. Er wordt 1 burgerwoning gerealiseerd in de voormalig agrarische stolp.
3. Bij bouw van nieuwe woningen, mogen geen ‘nieuwe dorpen’ (5 of meer huizen) ontstaan.
Het project voorziet niet in een toename van het aantal woningen. Er wordt 1 burgerwoning gerealiseerd in de voormalig agrarische stolp.
4. Er wordt naar gestreefd om tenminste 50 % van het bouwvlak om te zetten in agrarisch cultuurgrond en in beheer te geven aan een lokale agrariër of een natuurbeschermingsorganisatie.
Door aanpassing van de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' tot 'Wonen' kan een groot deel van het erf niet meer worden benut voor agrarische bedrijfsbebouwing. In die zin wordt de grond 'terug gegeven' aan het landschap. Het erf blijft echter wel in eigendom en beheer van de bewoner van het erf.
Conclusie Afsprakenkader
Geconstateerd wordt dat het plan niet helemaal letterlijk aansluit bij de principes van het Afsprakenkader. Er is geen sprake van compensatiewoningen, maar van het behouden en vervangen van karakteristiek bebouwing. Zodoende is maatwerk toegepast.
De gemeente Waterland heeft haar welstandsbeleid beschreven in de Welstandsnota Waterland 2013. In de Welstandsnota worden algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria onderscheiden. De algemene welstandscriteria gelden als uitgangspunt voor iedere welstandsbeoordeling. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt om te beoordelen hoe het bouwwerk past in zijn omgeving. (Ver)bouwplannen worden getoetst aan de Welstandsnota.
Voor het landelijk gebied geldt een regulier welstandsniveau. Dit houdt in dat de basiskwaliteit van het gebied behouden moet blijven. Om te voorkomen dat in het landelijk gebied ongewenste nieuwbouw ontstaat (bijvoorbeeld catalogusbouw, boerderettes) mag het gebouw alleen vanuit de volgende invalshoeken worden ontworpen:
Daarbij is het van belang dat de streekeigen landelijke architectuur wordt beschermd, zodat de cultuurhistorische en landschappelijke waarde niet verloren gaat. Voor het gebied wezensvreemde gebouwen of elementen (bijvoorbeeld wolfseinden) moeten worden voorkomen. In paragraaf 2.2 is beschreven dat voor het bouwplan het is gebaseerd op de oorspronkelijke stolpboerderij en dat de ontwikkeling geen afbreuk doet aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden.
Gemeente Waterland hecht veel waarde aan de beschermde monumenten op haar grondgebied. Voor het plangebied is het welstandsbeleid gericht op het bijdragen aan het maximaal behouden van de architectonische en culturele kwaliteiten van de beschermde monumenten.
Het beoogde bouwplan voor de te realiseren woning wordt voorgelegd aan de welstandscommissie. Omdat het bouwplan sterk uitgaat van het ontwerp van de bestaande bebouwing, is. De Welstandscommissie inmiddels op hoofdlijnen akkoord met de gewenste uiterlijke vormgeving.
Het gemeentelijk beleid heeft zijn vertaling gekregen in dit bestemmingsplan. Daarmee voldoet dit bestemmingsplan aan (de doelstellingen) het gemeentelijk beleid.
Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.
In bijlage C en D van het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het bestemmingsplan planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast moet het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:
Gezien de beperkte aard van het bouwplan, zijn belangrijke negatieve milieugevolgen niet te verwachten. Voor het bestemmingsplan is dan ook geen mer-procedure of mer-beoordelingsprocedure noodzakelijk conform het Besluit m.e.r.
Voor dit bestemmingsplan geldt geen verplichting om een mer-beoordeling of planMER op te stellen.
Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.
Gebiedsbescherming
De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet (Nbw). Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een Nbw-vergunning worden aangevraagd. Als een Nbw-vergunning nodig is dan 'haakt' deze aan bij de omgevingsvergunning. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.
Soortenbescherming
Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng. Het bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is de provincie. In de gevallen dat een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk is, dan 'haakt' de ontheffing aan bij de omgevingsvergunning.
Gebiedsbescherming
Ten oosten van het plangebied, op ruim 3.000 meter, ligt het Natura 2000-gebied 'Markermeer & IJmeer'. Rondom het plangebied, op minstens 900 meter, liggen gebieden die deel uit maken van de Ecologische Hoofdstructuur. Gelet op de afstand tot beschermde natuurgebieden en de ecologische hoofdstructuur zijn negatieve effecten niet aan de orde.
Figuur 8. Beschermde natuurgebieden in de omgeving van het plangebied.
Weidevogelleefgebied
De Purmer is door de Provincie niet aangewezen als weidevogelleefgebied. Verstoring van weidevogelleefgebied is daarom ook niet aan de orde.
Soortenbescherming
In het plangebied worden geen sloten gedempt of bomen gekapt. De overtollige agrarische bedrijfsgebouwen wordt gesloopt. De schuur is reeds verbouwd tot paardenstal. De bestaande stolpboerderij is in beginsel geschikt als verblijfsplaats voor vleermuizen en vogels. Indien deze diersoorten worden aangetroffen, kunnen mitigerende maatregelen worden getroffen in de vorm van vervangende nestgelegenheden. Daarmee wordt overtreding van de Flora- en faunawet voorkomen.
De aspecten gebiedsbescherming en soortbescherming staan de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.
De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.
De provincie Noord-Holland heeft de Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie vastgesteld. De kaart is een geografische uitwerking van de Leidraad landschap en cultuurhistorie - die deel uitmaakt van de verordening - en een herziening van de Cultuurhistorische Waardenkaart (CHW). De Informatiekaart Landschap en Cultuurhistorie geeft onder andere informatie over landschapstypen, aardkundige waarden, cultuurhistorische objecten.
Cultuurhistorische waarden
Het plangebied ligt in het droogmakerijlandschap. De volgende landschappelijke cultuurhistorische waarden zijn kenmerkend voor het gebied:
Het plan heeft geen gevolgen voor de openheid van het gebied of de kenmerkende verkavelingsvorm. Met de herbouw van de bestaande bebouwing naar burgerwoning, en de reeds verbouwde paardenstolp blijft de karakteristieke bouwstijl als stolpboerderij behouden. Door de bestaande garage in de nieuwe situatie niet te herbouwen wordt dit beeld zelfs versterkt.
Aardkundig waardevolle gebieden
Het plangebied maakt deel uit van een bijzonder aardkundig waardevol gebied. Het plangebied ligt namelijk in het aardkundig gebied Purmer Ee. Een fenomeen bestaande uit een binnendelta met kleidek. Tijdens de meerfase werd een onderwaterdelta gevormd. Aan de rand van de Purmer (bij de Purmer Ee) is een zee-erosiewelving zichtbaar. In het rapport Actualisatie Intentieprogramma Bodembeschermingsgebieden is bepaald dat het plangebied niet afgegraven of geëgaliseerd mag worden. In het voornemen is hier geen sprake van.
Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Voor de bescherming van archeologische waarden is de Monumentenwet van toepassing. De bedoeling is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
Het archeologisch beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de 'Archeologienota Waterland 2011'. In deze nota is verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar worden zeker gesteld. In de Archeologienota worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden (zie tabel 1). Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.
Binnen het plangebied komt de categorie 5 voor. Van rijkswege beschermde archeologische monumenten komen niet voor binnen dit plangebied. Deze categorie wordt als dubbelbestemming op de verbeelding weergegeven. Binnen deze dubbelbestemming is geregeld dat bij ingrepen vanaf 10.000 m2 en een diepte van 40 centimeter archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden. Met de herontwikkeling van de bestaande gebouwen en de sloop van een schuur zijn geen bodemingrepen aan de orde. Een archeologisch veldonderzoek is dan ook niet noodzakelijk.
Figuur 9. Uitsnede van de archeologische beleidsadvieskaart
Het archeologiebeleid is vertaald in het bestemmingsplan met een dubbelbestemmingen op de verbeelding en passende regels (Waarde - Archeologie 5). Vanuit het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Een belangrijke ontwikkeling in het waterbeleid is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten. Het plangebied valt in het werkgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.
Het plan is via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier (kenmerk: 20150319-12-10643). Het plan heeft geen of een geringe invloed op de waterhuishouding. Voor de ontwikkeling wordt daarom de procedure 'Geen waterschapsbelang' gevolgd. Dit houdt in dat verder overleg met het waterschap niet nodig is. Het waterschap heeft een positief wateradvies gegeven. Een samenvatting van de watertoets is opgenomen in de Watertoets.
Vanuit het aspect water zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is ruimtelijke afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en gevoelige functies (waaronder woningen) noodzakelijk. Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009).
Rondom het plangebied bevinden zich met name percelen die een woonfunctie hebben. Rondom het plangebied bevinden zich enkele agrarische bedrijven.
Op ongeveer 75 meter ten zuiden van de woning ligt een agrarisch bouwperceel. In het buitengebied geldt ten opzichte van stallen bij veehouderijen een afstand van 50 meter. Omdat aan deze afstand wordt voldaan, is er geen onaanvaardbare hinder van dit bedrijf te verwachten.
Tot slot staat op het perceel Oosterweg M20 een bedrijf uit milieucategorie 3.1. Het betreft een aannemersbedrijf. Voor dit type bedrijven geldt een richtafstand van 50 meter. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan. Het plangebied ligt namelijk op een afstand van circa 300 meter ten opzichte van dit bedrijf.
De omzetting naar een woonbestemming op het perceel legt dus geen verdere beperkingen op voor de uitvoering van bedrijven in de omgeving. In de toekomstige situatie is sprake van een verantwoorde milieuzonering.
Vanuit het aspect milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidszone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Het plangebied ligt aan de Oosterweg waar een maximumsnelheid van 60 km/uur geldt. De weg heeft een geluidszone (250 meter) en het plangebied ligt hier binnen. De herontwikkeling betreft een geluidsgevoelige functie. Daarom is het in beginsel noodzakelijk om akoestisch onderzoek uit te voeren.
De Oosterweg heeft uitsluitend een functie voor de aanliggende functies (bestemmingsverkeer) en heeft daardoor een betrekkelijk lage verkeersintensiteit. Bovendien liggen er aanzienlijk veel woningen dichter bij deze weg. Gelet op de functie van de weg en de daarmee gepaarde lage verkeersintensiteit , wordt aangenomen dat aan de voorkeurswaarde van 48 dB wordt voldaan. Overige wegen liggen op dusdanig afstand van het plangebied, dat deze akoestisch gezien ook niet relevant zijn. Van gedetailleerd akoestisch onderzoek wordt om voorgenoemde redenen dan ook afgezien.
Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor de uitvoering van dit bestemmingsplan.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.
Het erf is lange tijd in gebruik geweest voor een paardenhouderij. Het voorstel deel van het erf heeft daarbij als woongedeelte met tuin gefunctioneerd. Er is geen sprake van een verdachte locatie. De bodemkwaliteit is daarmee in beginsel geschikt voor het beoogde gebruik. In het kader van de vergunningverlening is voor een woonfunctie een verkennend bodemonderzoek noodzakelijk.
Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de ministeriële regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
Omdat het bestemmingsplan voorziet in de (her)bouw van een woning, wordt geconcludeerd dat het Besluit NIBM op het bestemmingsplan van toepassing is. Het aantal verkeersbewegingen neemt hierdoor niet of nauwelijks toe. Verdere toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit is daardoor niet aan de orde.
Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. De wetgeving over 'externe veiligheid' heeft tot doel de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) 1 en het groepsrisico (GR) 2.
In het kader van het aspect externe veiligheid is de risicokaart van de provincie Noord-Holland geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in de omgeving, op een afstand van circa 550 meter, een twee ondergrondse buisleidingen van de Gasunie liggen. Deze leiding kent geen plaatsgebonden risicocontour.
De betreffende leidingen hebben een maximale werkdruk van 40 Bar en een uitwendige diameter van respectievelijk 4,49 en 6,61 inch. Dit betekent dat het invloedsgebied voor de leidingen respectievelijk 45 -en 70 meter bedraagt. Een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk, omdat het plangebied ruimschoots (550 meter) buiten het invloedsgebied ligt.
Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.
In en rondom het plangebied bevinden zich geen planologisch relevante kabels -en/of leidingen.
Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.
In de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat alle bestemmingsplannen digitaal moeten worden ontsloten. Bij het tekenen van de digitale plankaart (verbeelding) is gebruik gemaakt van een actuele ondergrond van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) van 9 april 2015.
In dit hoofdstuk zijn de verschillende bestemmingen toegelicht. Alle toelichtingen starten met een tekst waarin de bestemmingsomschrijving wordt weergegeven en waarin kort wordt ingegaan op de specifieke bouw- en gebruiksregels. Daarnaast wordt ingegaan op de afwijkingsregels en de wijzigingsregels. In de planregels zijn alle bestemmingen als volgt opgebouwd.
Bestemmingsomschrijving
Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Met aanduidingen wordt op enkele specifieke locaties extra functiemogelijkheden geboden.
Bouwregel
Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij aangehouden moet worden.
Specifieke gebruiksregels
Gronden en gebouwen worden gebruikt passend bij de bestemming. Wanneer nodig worden bepaalde gebruiksvormen uitgesloten. In enkele gevallen zijn objectieve grenzen opgenomen voor functies, zoals oppervlaktematen, hoogtes en dergelijke.
Afwijking van de bouw- en gebruiksregels
In het bestemmingsplan is voor een aantal omstandigheden de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Hierdoor krijgt het college de benodigde flexibiliteit af te wijken voor bepaalde, voorzienbare situaties. Van geval tot geval wordt daarvoor door het bevoegd gezag een afweging gemaakt. Indien van toepassing wordt advies ingewonnen van de waterbeheerder, leidingbeheerder, wegbeheerder en dergelijke.
Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege de benodigde afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze zogenoemde binnenplanse afwijkingen wordt (door middel van een omgevingsvergunning) slechts verleend na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.
Vergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden
Voor een aantal werken en werkzaamheden geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde. Het gaat daarbij om werken en werkzaamheden die structureel ingrijpen in de aard van de gegeven bestemming. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd, nadat een omgevingsvergunning is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud, normaal beheer of het normaal gebruik, is geen vergunning vereist. Bij de toelaatbaarheid van activiteiten wordt vanuit het evenredigheidsbeginsel een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de functies van waaruit de vergunning wordt aangevraagd en de specifieke waarden die ter plaatse aanwezig zijn.
Het overgangsrecht is gericht op bouwwerken die met een vergunning of een melding zijn gebouwd, of een gebruik dat ooit is toegestaan, maar dat nu, vanwege een bestemmings- of beleidswijziging onder het overgangsrecht is gebracht. Ook tientallen jaren aanwezige bouwwerken, die niet met een vergunning zijn gebouwd, of langdurig aanwezig gebruik wordt met het overgangsrecht beschermd. Het overgangsrecht is gericht op het uiteindelijk verdwijnen van deze bouwwerken of de beëindiging van het gebruik ervan, zodat de situatie in overeenstemming raakt met de gegeven bestemming.
In beginsel mogen de bouwwerken die onder het overgangsrecht vallen, slechts in ondergeschikte mate gedeeltelijk worden vernieuwd en veranderd. Het is niet mogelijk om hiermee geheel of in stappen tot een nieuw bouwwerk te komen.
In de regels wordt verwezen naar algemene toetsingscriteria. Dit speelt ten aanzien van het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, de milieusituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Hieronder volgt een toelichting op deze criteria.
Het bebouwingsbeeld
Er moet worden gestreefd naar een in stedenbouwkundig opzicht samenhangend bebouwingsbeeld. Dit betekent dat bij bebouwing wordt gestreefd naar:
De woonsituatie
Er moet rekening worden gehouden met het in stand houden en garanderen van een redelijke lichttoetreding, een redelijk uitzicht, de aanwezigheid van voldoende privacy en een goed woon- en leefmilieu.
De verkeersveiligheid
Verkeersveiligheid staat onder druk door de toename van (zwaarder) verkeer op de kleinere wegen. Deze wegen worden ook gebruikt voor toeristisch verkeer. Bij functies waarbij het verkeer toeneemt, moet een zorgvuldige afweging plaatsvinden. In een verkeersveilige situatie worden vrije uitzichthoeken bij kruisingen van wegen en uitritten gegarandeerd.
De milieusituatie
Hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking moet worden voorkomen. Bij de situering en omvang van milieubelastende functies moet erop worden gelet dat bestaande milieugevoelige functies niet in het functioneren worden beperkt. Omgekeerd moet er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op worden gelet dat bestaande milieubelastende functies niet in het functioneren worden beperkt. Voor de afweging worden de afstanden van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) gehanteerd.
De gebruiksmogelijkheden
Gronden en gebouwen moeten worden gebruikt in overeenstemming met de bestemming. Bij een nieuw gebruik moet altijd worden getoetst aan het huidige gebruik van de aangrenzende bestemmingen. Het aangrenzend gebruik mag niet onevenredig worden gehinderd door het nieuwe gebruik.
In deze paragraaf wordt een korte toelichting gegeven op de inhoud van de bestemmingen in dit bestemmingsplan. De bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' uit het geldende bestemmingsplan komt te vervallen, aangezien het huidige en toekomstige gebruik van de gronden met deze bestemming een ander gebruik kent, namelijk 'Wonen - Stolp'.
De burgerwoning is in de bestemming 'Wonen - Stolp' ondergebracht. Omdat het hoofdgebouw een karakteristieke stolp is, wordt er binnen deze bestemming er voor gezorgd dat de karakteristieke hoofdvorm in stand wordt gehouden. Het hoofdgebouw mag alleen binnen het bouwvlak worden gebouwd. In de regels is een maximale bouwhoogte van 13,5 meter opgenomen. Door het vastleggen van de maatvoering, wordt voorkomen dat het bebouwingsbeeld drastisch veranderd. De bestaande bouwmassa vormt het uitgangspunt.
Bijgebouwen mogen buiten het bouwvlak worden gebouwd, hiervoor geldt een maximale oppervlakte van 370 m2. Dit getal is gebaseerd op de bestaande oppervlakte van het vrijstaande bijgebouw (paardenstal) en de aanbouw bij de beoogde stolpboerderij.
Met de aanduiding 'agrarisch - paardrijbak' is het toegestaan om op het perceel een paardrijbak aan te leggen. Verder is in de bouwregels opgenomen dat een erfafscheiding 1,50 hoog mag zijn. Dit zorgt ervoor dat een verplaatsbare graaswei van 1,50 meter mogelijk is. Daarnaast mogen palen en masten maximaal 7 meter bedragen. Om lichthinder te voorkomen, is het niet toegestaan om lichtmasten rondom de paardrijbak te bouwen.
Ter bescherming van aardkundige waarden is een dubbelbestemming 'Waarde - Aardkundig' opgenomen. Voor bepaalde werken en werkzaamheden moet een omgevingsvergunning worden aangevraagd. Dit betreft het aanleggen en dempen van sloten, ontgrondingen en andere ingrijpende wijzigingen in de bodemstructuur. Deze vergunning wordt slechts verleend als het gaat om werkzaamheden die geen onevenredige afbreuk doen aan de aardkundige waarden binnen de dubbelbestemming.
Ter bescherming van archeologische waarden is een dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' opgenomen. De gronden binnen deze dubbelbestemmingen zijn bestemd voor het behoud van de aanwezige archeologische waarden. Deze zones zijn overgenomen uit de Archeologienota Waterland 2011. In de Archeologienota is per zone aangegeven vanaf welke oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning nodig is voor werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren. Binnen deze dubbelbestemming is geregeld dat bij ingrepen vanaf 10.000 m2 en een diepte van 40 centimeter archeologisch onderzoek uitgevoerd moet worden.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteedt aan het aspect grondexploitatie.
Het bestemmingsplan doorloopt de in de Wro vastgelegde procedure. Tijdens deze procedure zijn verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun zienswijze op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.
Voorbereidingsfase
Vanuit het oogpunt van maatschappelijke uitvoerbaarheid, geeft de gemeente belanghebbenden de gelegenheid om, via een inspraakprocedure, een inspraakreactie op het voorontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. Bovendien wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties zoals bedoeld in het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.
Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen formele procedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Tijdens deze periode heeft een ieder de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.
Vaststellingsfase
Zienswijzen worden beoordeeld en al dan niet verwerkt in het bestemmingsplan. Het (mogelijk gewijzigde) bestemmingsplan wordt vervolgens door de gemeenteraad vastgesteld. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Het gaat hier om een particulier initiatief. De gemeente draagt geen financiële verantwoordelijkheid en risico's. De economische uitvoerbaarheid is daarmee voldoende aangetoond.
Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.
Tussen de gemeente en de initiatiefnemer is een exploitatieovereenkomst gesloten. In deze overeenkomst is geregeld dat alle kosten die verband houden met het initiatief, te weten de kosten voor het maken van het bestemmingsplan (inclusief onderzoekskosten) en eventuele planschade worden betaald door de initiatiefnemer.
Omdat met deze overeenkomst het kostenverhaal op een andere manier verzekerd is en het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is, besluit de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan dat de vaststelling van een exploitatieplan niet nodig is.
Het voorontwerpbestemmingsplan 'Purmer - Oosterweg M25 ' is met ingang van 3 juli 2015 zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode zijn geen inspraakreacties op het plan ingediend.
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is het voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan een aantal vaste advies- en overlegpartners. Er zijn overlegreacties ingediend door de volgende instanties:
De overlegreacties zijn opgenomen in bijlage 2. De ingediende reacties zijn samengevat en voorzien van een antwoord door de gemeente (zie Bijlage 3). Per reactie is vermeld of deze leidt tot een aanpassing van het bestemmingsplan. De inspraak- en overlegreacties hebben niet geleid tot de aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan.
Het ontwerpbestemmingsplan 'Purmer - Oosterweg M25' heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met ingang van 23 oktober 2015 gedurende 6 weken voor een ieder ter visie gelegen. Het plan kon digitaal worden geraadpleegd op de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl en op de gemeentelijke website. Daarnaast lag het plan ter inzage op het gemeentehuis.
Tijdens de zienswijzenperiode zijn geen zienswijzen op het bestemmingsplan ingediend. Wel heeft Rijkswaterstaat West-Nederland Noord in een reactie kenbaar gemaakt kennis genomen te hebben van het plan en geen aanleiding te zien voor het indienen vaneen inhoudelijke zienswijze.
De gemeenteraad is bevoegd om het bestemmingsplan vast te stellen.