direct naar inhoud van TOELICHTING
Plan: Ilpendam Lepelaarstraat
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.0852.BPKILlepelaarstr-va01

TOELICHTING

Hoofdstuk 1 INLEIDING

1.1 Aanleiding

Op het terrein van het voormalige verzorgingshuis Ilpenhof, Lepelaarstraat 2 te Ilpendam, worden 20 woningen gerealiseerd. USP Vastgoed heeft hiertoe in 2012 een initiatief ingediend. Het bouwplan past niet binnen het geldende bestemmingsplan Kernen Waterland 2013. De gemeente wil aan de beoogde herontwikkeling meewerken door het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan. Dit nieuwe bestemmingsplan voorziet in een passende bestemmingsregeling voor de locatie aan de Lepelaarstraat.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKILlepelaarstr-va01_0001.jpg"

Figuur 1 Situering herontwikkeling Lepelaarstraat in de omgeving (bron: Ilpenhof spve augustus 2014)

1.2 Ligging plangebied

Ilpendam ligt tussen het Noordhollandsch Kanaal en de Purmerringvaart in de gemeente Waterland. Ilpendam is ontstaan als ontginningsnederzetting op de plaats waar een dam werd gelegd in het riviertje De Ilp. Ilpendam is onderverdeeld in drie deelgebieden, te weten de oude kern, de uitbreidingswijk en de lintbebouwing aan de Monnickendammerrijweg. De locatie voor dit bestemmingsplan ligt binnen de bebouwde kom, in de uitbreidingswijk van Ilpendam.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKILlepelaarstr-va01_0002.jpg"

Figuur 2 Luchtfoto kern Ilpendam ( bron: Bing maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKILlepelaarstr-va01_0003.jpg"

Figuur 3 Locatie plangebied bestemmingsplan Lepelaarstraat

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKILlepelaarstr-va01_0004.jpg"

Figuur 4 Plangebied bestemmingsplan Lepelaarstraat, detail

1.3 Geldend bestemmingsplan

Het geldende bestemmingsplan voor deze locatie is het bestemmingsplan Kernen Waterland 2013 (vastgesteld op 11 april 2013). In dit bestemmingsplan geldt voor het plangebied de bestemming 'Wonen - Wooncentrum'. De bouwmogelijkheden zijn beperkt tot bouwvlakken die strak om de bestaande bebouwing liggen. Het bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheden om het beoogde bouwplan te realiseren. Daarom is het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan noodzakelijk.

1.4 Opbouw bestemmingsplan

Het bestemmingsplan regelt de gebruik- en bebouwingsbepalingen van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden. Het Bro bepaalt dat een bestemmingsplan vergezeld gaat van een toelichting. Deze toelichting heeft geen juridische status, maar is wel belangrijk als het gaat om de onderbouwing van hetgeen in het bestemmingsplan is geregeld. De toelichting van dit bestemmingsplan is objectgericht opgezet, hetgeen betekent dat verwijzingen vanuit de toelichting naar de planregels (en vice versa) zijn opgenomen. Dit komt de digitale raadpleegbaarheid van het plan ten goede.

Het bestemmingsplan voldoet aan de eisen van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

1.5 Leeswijzer

De toelichting is als volgt opgebouwd. Hoofdstuk 2 beschrijft de bestemmingen en geeft weer waarom de hierin opgenomen keuzes zijn gemaakt. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het voornemen en geeft op hoofdlijnen de uitgangspunten voor het bestemmingsplan weer. Het achterliggende beleid, dat is gebruikt bij de keuze voor de bestemmingen, staat beschreven in hoofdstuk 4. De milieu- en omgevingsaspecten zijn uitgewerkt in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 gaat in op de economische en de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In dit hoofdstuk wordt ook aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de resultaten van overleg en inspraak. Hoofdstuk 8 tot slot gaat in op de vaststellingsfase van het plan.

Hoofdstuk 2 DE BESTEMMINGEN

2.1 Algemeen

2.1.1 Digitalisering

In de Wet ruimtelijke ordening en Besluit ruimtelijke ordening is bepaald dat alle bestemmingsplannen digitaal moeten worden ontsloten. Bij het teken van de digitale plankaart (verbeelding) is gebruik gemaakt van een actuele ondergrond van de Grootschalige Basis-kaart Nederland (GBKN) van 9 april 2015.

2.1.2 Opbouw van de bestemmingen

In dit hoofdstuk zijn de verschillende bestemmingen toegelicht. Alle bestemmingen starten met een toelichting waarin een bestemmingsomschrijving wordt weergegeven en waarin kort wordt ingegaan op de specifieke bouw- en gebruiksregels. Daarnaast wordt ingegaan op de afwijkingsregels en de wijzigingsregels. In de planregels zijn alle bestemmingen als volgt opgebouwd.

Bestemmingsomschrijving

Hierin staat beschreven voor welke functie(s) de gronden mogen worden ingericht, gebruikt en hoe de onderlinge rangorde van functies is. Met aanduidingen wordt op enkele specifieke locaties extra functiemogelijkheden geboden.

Bouwregels

Hierin is aangegeven welke gebouwen en andere bouwwerken zijn toegestaan en welke maatvoering daarbij moet worden aangehouden.

Specifieke gebruiksregels

Gronden en gebouwen worden gebruikt passend bij de bestemming. Indien nodig worden bepaalde gebruiksvormen uitgesloten. In enkele gevallen zijn objectieve grenzen opgenomen voor functies, zoals oppervlaktematen, hoogtes en dergelijke.

Afwijking van de bouw- en gebruiksregels

In het bestemmingsplan is voor een aantal omstandigheden de mogelijkheid opgenomen om af te wijken van de bouw- en gebruiksregels. Hierdoor krijgt het college de benodigde flexibiliteit af te wijken voor bepaalde, voorzienbare situaties. Van geval tot geval wordt daarvoor door het bevoegd gezag een afweging gemaakt.

Er zijn ook gebruiksvormen die beleidsmatig wel mogelijk zijn, maar die vanwege de benodigde afweging onder een afwijking zijn gebracht. Deze zogenoemde binnenplanse afwijkingen wordt slechts verleend na een zorgvuldige afweging van waarden en functies in de bestemmingen.

Vergunning voor het uitvoeren van werken en werkzaamheden

Voor een aantal werken en werkzaamheden geldt een vergunningplicht voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde. Het gaat daarbij om werken en werkzaamheden die structureel ingrijpen in de aard van de gegeven bestemming. Dat betekent dat deze pas mogen worden uitgevoerd, nadat een omgevingsvergunning is verkregen. Hierbij vindt een afweging van belangen naar evenredigheid plaats. Als het gaat om activiteiten die behoren tot het normale onderhoud, normaal beheer of het normaal gebruik, is geen vergunning vereist. Bij de toelaatbaarheid van activiteiten wordt vanuit het evenredigheidsbeginsel een belangenafweging gemaakt tussen het belang van de functies van waaruit de vergunning wordt aangevraagd en de specifieke waarden die ter plaatse aanwezig zijn.

2.2 Bestemmingen

2.2.1 Groen

Toelichting op de bestemming

De groenstrook aan de oostkant van het plangebied is bestemd als ‘Groen’. De bestemming biedt in beperkte mate de mogelijkheid tot het realiseren van parkeervoorzieningen, waardoor de relatie tussen de groen en de omringende verblijfsfunctie, versterkt wordt.

Achtergrondinformatie

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 1 Inleiding

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 3 Beschrijving voornemen

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 4 Beleidskader

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

2.2.2 Tuin - Onbebouwd

Toelichting op de bestemming

De bestemming ‘Tuin - Onbebouwd’ is van toepassing op voor- en zijtuinen grenzend aan de woonbestemmingen waar, met uitzondering van erkers, niet mag worden gebouwd. In de bestemming ‘Tuin - Onbebouwd’ mogen geen gebouwen worden gebouwd. Wel is het toegestaan om een erker aan te bouwen.

Achtergrondinformatie

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 1 Inleiding

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 3 Beschrijving voornemen

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 4 Beleidskader

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

2.2.3 Verkeer - Verblijf

Toelichting op de bestemming

De rondgaande verbinding die de woningen in het binnengebied van het woongebied ontsluit, hebben de bestemming ‘Verkeer - Verblijf’ gekregen. Onder deze bestemming vallen onder andere woonstraten, de paden en parkeer- en groenvoorzieningen. In deze bestemming mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd, vergunningsvrije mogelijkheden daargelaten. Wel zijn andere bouwwerken, zoals erf- en terreinafscheidingen toegestaan.

Achtergrondinformatie

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 1 Inleiding

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 3 Beschrijving voornemen

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 4 Beleidskader

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

2.2.4 Wonen - 1

Toelichting op de bestemming

De bestemming 'Wonen - 1' heeft betrekking op de nieuwe woonkavels aan de Lepelaarstraat. Binnen deze bestemming worden de woonhuizen met de bijbehorende bouwwerken, tuinen, erven en terreinen geregeld. Binnen de bebouwingsbepalingen voor deze bestemming is onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere bouwwerken.

Het hoofdgebouw is het belangrijkste bouwwerk op het perceel, niet alleen qua bestemming maar ook qua bouwmassa. Hoofdgebouwen hebben een maximale toegestane goothoogte van 6 meter en bouwhoogte van 10,50 meter. Hoofdgebouwen moeten binnen het bouwvlak worden gebouwd.

Bijbehorende bouwwerken kunnen gebouwen zijn die zowel functioneel als ruimtelijk ondergeschikt zijn aan en ten dienste staan van het hoofdgebouw, zoals een garage, berging, en dergelijke. Deze bijbehorende bouwwerken kunnen zowel vrijstaand als aangebouwd worden gerealiseerd. Daarbij zijn er bijbehorende bouwwerken die ruimtelijk ondergeschikt zijn, maar functioneel deel uitmaken van het hoofdgebouw, zoals een uitbreiding van de woonkamer of een serre. De ondergeschiktheid manifesteert zich uitsluitend in ruimtelijke zin, bijvoorbeeld door een lagere nokhoogte, een terugrooiing en dergelijke.

Daarnaast is er nog een restcategorie wat niet een hoofdgebouw of een bijbehorend bouwwerk is. Dit zijn de zogenaamde andere bouwwerken, zoals een schutting of een vlaggenmast.

De woonfunctie mag bij recht gecombineerd worden met beroepsuitoefening aan huis c.q. kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, mantelzorg en kleinschalig toeristisch overnachten. Hiervoor mag maximaal 30% van de totale gezamenlijke brutovloeroppervlakte van de bedrijfswoning worden gebruikt. Bij beroepsuitoefening aan huis en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten wordt bij de brutovloeroppervlakte ook de oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken meegerekend. Daarnaast is op het perceel een rustpunt toegestaan.

In de algemene bouwregels is een regeling voor dakterrassen opgenomen.

Afwijkingsregels

Kleinschalig toeristisch overnachten

Voor kleinschalig toeristisch overnachten, kan bij afwijking een grotere oppervlakte worden gebruikt dan bij recht het geval is. De bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een kleinschalige toeristische overnachtingsmogelijkheid mag ten hoogste 50% van de brutovloeroppervlakte bedragen met een maximum van 100 m². De grotere oppervlakte voor kleinschalig toeristisch overnachten, mag niet leiden tot een onevenredige parkeerdruk op de omgeving.

Mantelzorg

Mantelzorg kan bij afwijking ook plaatsvinden in een bijbehorend bouwwerk; een afhankelijke woonruimte. Die ruimte mag maximaal 60 m2 bedragen. Bij mantelzorg in een bijbehorend bouwwerk geldt als voorwaarde dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen van derden waaronder die van omwonenden en (agrarische) bedrijven. Ook mag er geen sprake zijn van een onevenredige parkeerdruk op de omgeving.

Hoofdgebouw buiten het bouwvlak

Bij afwijking kunnen hoofdgebouwen ook deels buiten het bouwvlak worden gebouwd. De oppervlakte van het buiten het bouwvlak gelegen gedeelte van het hoofdgebouw mag niet meer dan 30% van de oppervlakte van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het hoofdgebouw zijn. Verder geldt als voorwaarde dat de gezamenlijke oppervlakte van het hoofdgebouw en de bijbehorende bouwwerken niet meer dan 40% van het achtererf bedragen. Daarnaast blijven de reguliere regels van bijbehorende bouwwerken (hoofdgebouwen met meer dan één bouwlaag maximaal 40% tot een maximum van 50 m2, hoofdgebouwen met één bouwlaag maximaal 40% tot een maximum van 100 m2) van toepassing.

Achtergrondinformatie

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 1 Inleiding

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 3 Beschrijving voornemen

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 4 Beleidskader

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

2.3 Dubbelbestemmingen

2.3.1 Waarde - Archeologie 5

Toelichting op de bestemming

Ter bescherming van archeologische waarden is een dubbelbestemming opgenomen. De gronden binnen deze dubbelbestemming zijn mede bestemd ter behoud van de aanwezige archeologische waarden.

In de Archeologienota Waterland 2011 zijn verschillende zones opgenomen. Per zone is aangegeven vanaf welke oppervlakte en diepte een omgevingsvergunning nodig is voor werkzaamheden die de bodem kunnen verstoren. Bij ingrepen kleiner dan de genoemde oppervlakte en diepte is geen omgevingsvergunning noodzakelijk. Binnen het plangebied komt de zone 'Waarde - Archeologie 5' voor. Zie ook paragraaf Archeologie. Archeologisch onderzoek moet uitgevoerd worden door een gecertificeerd archeologisch onderzoeksbedrijf. Daarmee wordt gewaarborgd dat het onderzoek volgens de KNA-richtlijnen (Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie) wordt uitgevoerd. Als met archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologisch waarden aanwezig zijn, kan met een wijzigingsprocedure de dubbelbestemming worden verwijderd.

Achtergrondinformatie

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 1 Inleiding

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 3 Beschrijving voornemen

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 4 Beleidskader

Verwijzing naar de paragraaf 5.4 Archeologie 

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

2.3.2 Waterstaat - Waterkering

Toelichting op de bestemming  

De waterkering langs de zuidzijde van het plangebied is voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Dit betreft een niet-genormeerde regionale waterkeringen (zie bijlage Niet genormeerde regionale waterkeringen), maar is wel van belang voor de bescherming van het achterland tegen het water. Een dergelijke waterkering wordt alleen getoetst aan de waterhuishoudkundige belangen. Deze toets vindt plaats op basis van de Keur van het Hoogheemraadschap in de procedure van de Watervergunning. De dubbelbestemming ‘Waterstaat - Waterkering’ heeft voor deze waterkering dus alleen een signaleringsfunctie.

Achtergrondinformatie

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 1 Inleiding

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 3 Beschrijving voornemen

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 4 Beleidskader

Verwijzing naar hoofdstuk 5.5 Waterparagraaf

Verwijzing naar hoofdstuk Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

2.4 Overige regels

In het bestemmingsplan zijn naast de bestemmingen ook een aantal algemene regels opgenomen, waaronder de anti-dubbeltelbepaling, en een aantal algemene bouwregels. Dit zijn regels die voor alle bestemmingen gelden.

Hoofdstuk 3 BESCHRIJVING VOORNEMEN

3.1 Achtergrond

Voor het terrein van het voormalige verzorgingshuis Ilpenhof aan de Lepelaarstraat in Ilpendam is in 2010 een plan ontwikkeld voor de realisatie van een wijksteunpunt en seniorenappartementen. Woonzorg Nederland, als eigenaar van het terrein, heeft vervolgens aangegeven dat deze ontwikkeling niet meer haalbaar is, en heeft het terrein ter verkoop aangeboden. Het leegstaande gebouw is ondertussen sterk verwaarloosd, wat de uitstraling van dit deel van het dorp niet ten goede komt. USP Vastgoed heeft in 2012 een initiatiefplan ingediend om de mogelijkheden voor de ontwikkeling van woningbouw op dit terrein af te tasten. Het college van B&W van de gemeente Waterland heeft in het voorjaar van 2014 het licht op groen gezet voor woningbouwplannen op deze locatie aan de Lepelaarstraat in Ilpendam.

3.2 Ruimtelijk kader

Het plan voldoet niet aan het oorspronkelijke stedenbouwkundig programma van eisen (spve) zoals eerder voor de herontwikkeling van de betreffende locatie is opgesteld. Daarom is in 2014 de rapportage 'Ilpendam - herontwikkeling locatie Ilpenhof' opgesteld. Dit document kan worden gezien als het nieuwe ruimtelijke kader voor de herontwikkeling van de planlocatie en is op 23 oktober 2014 door de gemeenteraad vastgesteld. De rapportage is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd.

In het nieuwe ruimtelijk kader wordt uitgebreid ingegaan op:

  • de historische & landschappelijke context: Dit hoofdstuk beschrijft dit “DNA van de plek” aan de hand van een analyse van de landschappelijke en cultuurhistorische identiteit van de locatie, de ruimtelijke kwaliteit ter plekke en ligging en beleving van de locatie in een ruimere omgeving.
  • de schatkaart: De schatkaart geeft een beeld van de ruimtelijke randvoorwaarden vanuit de landschappelijke context, aanwezige structuren en de identiteit van de plek, en de kansen voor de ontwikkelingen.
  • Stedenbouwkundig richtbeeld. Uitgangspunt voor de herontwikkeling van de planlocatie aan de Lepelaarstraat is dat de woningbouw zich voegt binnen de structuur en uitstraling van de wijk.

3.3 Uitgangspunten voor de herontwikkeling

In het spve worden de uitgangspunten voor de herontwikkeling toegelicht aan de hand van de onderdelen 'programma', 'structuur', 'verkavelingsvoorstel', 'bijzondere elementen' en 'parkeren en verkeer'.

Programma

Het programma gaat uit van 20 woningen: 35% sociale woningbouw (7 woningen) als rijwoning, 15% 'sociaal plus' sector (3 woningen, hoekwoning of grote tussenwoning). De overige 50% bestaat uit 10 twee-onder-een-kap woningen in het middelduur segment.

Structuur

Uitgangspunt voor de herontwikkeling van de planlocatie aan de Lepelaarstraat is dat de woningbouw zich voegt binnen de structuur en uitstraling van de wijk:

  • Het stedenbouwkundig plan voegt zich in structuur van de omliggende wijk door de uitwerking van de planlocatie als min of meer gesloten bebouwingsblok met woningen langs de straat en met privé (binnen-)tuinen.
  • De typologie van de woningen sluit aan bij de karakteristiek van de grondgebonden woningen in de omgeving: 2 lagen met een kap, een voor- en achtertuintje en het parkeren op eigen erf of op straat. Door de uitstraling van de woningen is het buurtje binnen de wijk goed herkenbaar.
  • Het aanhelen van de bestaande bebouwingsstructuur gebeurt door het afmaken van de bebouwingswand aan de westzijde en het doortrekken van een route (met begeleidende bebouwing) aan de zuidzijde.
  • In het stedenbouwkundige plan is langs de Dorre Ilp een losse bebouwingskorrel aan het water voorzien die reageert op de karakteristieke historische lintbebouwing van De Noord.

Verkavelingsvoorstel

Ligging in de omgeving

  • De nieuwbouw sluit aan op de parcellering en korrelgrootte van de omliggende bestaande bebouwing.
  • De N-Z richting bestaande bebouwing langs de Lepelaarstraat en het pleintje aan de Reigerstraat is uitgangspunt voor de wandvorming in het plan.
  • Aan de zuidzijde liggen de nieuwe woningen aan het water van de Dorre Ilp en sluit aan op de naastliggende woningen aan het water van de Reigerstraat.
  • De weg krijgt een eenvoudig profiel (eenrichtings-verkeer met langsparkeren en stoep. Doodlopende straten worden voorkomen. De doorsteek voor langzaamverkeer bij het "pleintje" blijft bestaan. Doorgaand verkeer is niet mogelijk.
  • Het parkeren wordt geheel binnen het projectgebied opgelost. In het openbaar gebied zijn 23 nieuwe parkeerplaatsen voorzien.
  • Langs de Lepelaarstraat wordt voorzien in de herplant van nieuwe bomen.

Karakter van de bebouwing

  • De sfeer van de bebouwing onderscheidt zich van de omliggende woningen. maar zet zich daar niet tegen af.
  • De bebouwing bestaat uit twee lagen met een kap.
  • De bebouwing langs de Lepelaarstraat versterkt de wandvorming langs deze weg (rijenwoningen).
  • De overige woningen zijn al dan niet versprongen 2-ondereen- kap woningen.
  • De detaillering van de woningen is zorgvuldig en divers. Uitgangspunt is het gebruik van natuurlijke materialen (baksteen, hout, gebakken pannen) en traditioneel kleurgebruik.

Bijzondere elementen

  • Bestaande waterpartijen zorgen voor een deel voor de uitstraling van het buurtje.
  • De detaillering van de woningen is divers en zorgvuldig. Blinde gevels worden zoveel mogelijk voorkomen.
  • Aandacht voor groene (zij-)erfafscheidingen, passend in het dorpse milieu, is gewenst.

Voor een uitgebreide beschrijving van het voornemen wordt verwezen naar het Stedenbouwkundig Programma van Eisen in Bijlage 1.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKILlepelaarstr-va01_0005.jpg"

Figuur 5: Stedenbouwkundig richtbeeld ( bron: Ilpenhof spve, augustus 2014)

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKILlepelaarstr-va01_0006.jpg"

Figuur 6: Uitwerking verkavelingsplan (bron: bron: Ilpenhof spve, augustus 2014)

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKILlepelaarstr-va01_0007.jpg"

Figuur 7: Impressie stedenbouwkundig richtbeeld (bron: bron: Ilpenhof spve, augustus 2014)

Parkeren en verkeer

Voor het berekenen van de parkeerbehoefte is de nieuwe CROW publicatie 317 het uitgangspunt. Het plangebied wordt gekarakteriseerd als 'niet stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. Op basis van die gegevens zijn de parkeerkencijfers berekend. Op basis van het gemiddeld autobezit in Waterland in relatie tot vergelijkbare gemeenten, mag uit worden gegaan van de minimale parkeerkencijfers. Veiligheidshalve is rekening gehouden met een gemiddelde parkeerbehoefte.

Dit leidt tot de volgende parkeerbehoefte:

  • 10 sociale koop: (1,6-2,4) 2,0 x10 = 20 parkeerplaatsen
  • 10 twee-onder-een-kap-woningen: 2,2 x 10 = 22

Opgeteld is er een behoefte aan 42 parkeerplaatsen.

Voor de 10 twee-onder-een-kap-woningen geldt een inspanningsverplichting om twee parkeerplaatsen op eigen terrein in stand te houden. Dit wordt privaatrechtelijk vastgelegd. Omdat er sprake is van parkeren op eigen terrein tellen deze parkeerplaatsen voor 0,8 mee. Dat betekent 0,8 x 20 = 16. Daarnaast moeten er 26 parkeerplaatsen in de openbare ruimte komen. Deze zijn weergegeven in figuur 8. Waar figuur 6 en 7 indicatief zijn ten aanzien van het parkeren, laat figuur 8 de definitieve inrichting zien. De weg zal als eenrichtingsweg rondgaand zijn, voor het langzaamverkeer blijft de bestaande doorsteek naar het "pleintje" gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKILlepelaarstr-va01_0008.png"Figuur 8: Matenplan met parkeervakken (d.d. 17 juni 2015)

In het bestemmingsplan wordt overigens een bepaling opgenomen waarmee voldoende parkeerplaatsen beschikbaar moeten zijn en blijven. Zo is het niet mogelijk om parkeerplaatsen op privéterreinen om te zetten naar voortuin, waardoor de parkeerdruk naar de openbare ruimte verschuift.

Bezonning

Het plan voorziet deels in hogere bebouwing dan in de huidige situatie. Daarom is voor het bouwplan een beschaduwingsanalyse uitgevoerd (zie Bijlage 2). Hoewel de bebouwing standaard iets hoger wordt dan in de directe omgeving, is van een verslechtering van de bezonningssituatie geen sprake.

Hoofdstuk 4 BELEIDSKADER

4.1 Inleiding

Dit hoofdstuk geeft een samenvatting van de beleidskaders, waarmee bij het opstellen van dit bestemmingsplan rekening is gehouden.

4.2 Rijksbeleid

4.2.1 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) is op 13 maart 2012 door de minister vastgesteld. Met deze structuurvisie laat het Rijk de ruimtelijke ordening meer dan eerder het geval was over aan de provincies en gemeenten. Het Rijk heeft gekozen voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Uitsluitend voor deze belangen is het Rijk direct verantwoordelijk en wil hier resultaten op boeken. Buiten de hieronder genoemde 13 belangen hebben de decentrale overheden beleidsruimte voor het faciliteren van ontwikkelingen:

  • 1. Rijksvaarwegen;
  • 2. Mainportontwikkeling Rotterdam;
  • 3. Kustfundament;
  • 4. Grote rivieren;
  • 5. Waddenzee en waddengebied;
  • 6. Defensie;
  • 7. Hoofdwegen en hoofdspoorwegen;
  • 8. Elektriciteitsvoorziening;
  • 9. Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen;
  • 10. Ecologische hoofdstructuur;
  • 11. Primaire waterkeringen buiten het kustfundament;
  • 12. IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte);
  • 13. Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde.

4.2.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden en de laatste wijziging is in werking getreden op 1 oktober 2012. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Voor dit bestemmingsplan is relevant artikel 2.11 Primaire waterkeringen buiten het kustfundament: Een bestemmingsplan bevat de bestemming waterkering voor grond waarop een primaire waterkering ligt of die de functie van primaire waterkering heeft. Voor dit bestemmingsplan betekent dit dat de waterkering langs de zuidzijde van het plangebied is voorzien van een dubbelbestemming, waarbinnen de bescherming van de waterkering wordt geregeld. De beschermingszone is voorzien van een aanduiding. Dit bestemmingsplan ziet niet toe op wijzigingen aan de waterkering.

4.2.3 Ladder voor duurzame verstedelijking

Ladder voor duurzame verstedelijking

In het Bro (artikel 3.1.6 lid 2) is opgenomen dat een toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, voldoet aan de volgende voorwaarden:

  • 1. Er wordt beschreven dat de voorgenomen stedelijke ontwikkeling voorziet in een actuele regionale behoefte;
  • 2. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel a, blijkt dat sprake is van een actuele regionale behoefte, wordt beschreven in hoeverre in die behoefte binnen het bestaand stedelijk gebied van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins;
  • 3. Indien uit de beschrijving, bedoeld in onderdeel b, blijkt dat de stedelijke ontwikkeling niet binnen het bestaand stedelijke gebied van de betreffende regio kan plaatsvinden, wordt beschreven in hoeverre wordt voorzien in die behoefte op locaties die, gebruikmakend van verschillende middelen van vervoer, passend ontsloten zijn of als zodanig worden ontwikkeld.

Als hulpmiddel voor het toepassen van deze 'ladder voor duurzame verstedelijking' is door het Ministerie van Infrastructuur en Milieu een handreiking opgesteld. Deze handreiking gaat uit van het doorlopen van drie treden:

  • 1. Is er een regionale behoefte? Zo nee, stop de procedure of pas het plan zodanig aan dat het past bij de regionale behoefte;
  • 2. Zo ja, is (een deel) van de regionale behoefte op te vangen binnen het bestaande stedelijke gebied. Zo ja, voldoende gemotiveerd;
  • 3. Zo nee, zoek een locatie die multimodaal ontsloten is of kan worden voor de resterende regionale behoefte.

Stap 1 van de ladder voor duurzame verstedelijking

Het bestemmingsplan voorziet in de realisatie van 20 woningen. 7 woningen zijn bedoeld voor de 'sociale woningbouw', woningen voor de 'sociale plus' sector en 10 middeldure 'twee-onder-een-kap-woningen' en 3.

Op basis van onderzoek naar de woningbehoefte in de gemeente Waterland en in de Stadsregio Amsterdam kan het volgende worden geconcludeerd:

  • 1. Op basis van neutraal migratiesaldo wordt in de gemeente Waterland tot 2040 een autonome behoefte aan 30-40 woningen per jaar voorspeld;
  • 2. De groeipotentie (i.c. de lokale en regionale vraag) wordt met 70-80 woningen per jaar substantieel hoger ingeschat;
  • 3. In het Regionale Actieprogramma (RAP) Stadsregio Amsterdam zijn in 2012 afspraken gemaakt over het aantal te realiseren woningen. Uit onderzoek van de provincie Noord-Holland in 2013 blijkt dat de woningbehoefte in de regio Amsterdam veel hoger ligt dan destijds bij het maken van de hiervoor genoemde afspraken werd aangenomen. Om in deze behoefte te voorzien moeten dus nog meer woningen gebouwd worden. De woningbouw binnen het plangebied is reeds in de RAP opgenomen en daarmee regionaal afgestemd;
  • 4. Er is een oplopend woningtekort in de Stadsregio Amsterdam en in de regio Waterland (oplopend tot 3% in 2018). De Stadsregio Amsterdam wordt getypeerd als roltrapregio. Het in werking houden van de zogenaamde roltrap draagt bij aan de economische en demografische groei en bloei van de hele regio. De Stadsregio Amsterdam Noord, waar de gemeente Waterland deel van uitmaakt, vervult in deze roltrap een rol voor opvang van doorstromende jonge gezinnen vanuit de stad.

In 2013 zijn 31 woningen opgeleverd en de verwachting is dat er tot 2018 gemiddeld 40 woningen per jaar worden opgeleverd. Dit aanbod matcht met de autonome groei van de woningbehoefte in de gemeente (30-40 woningen per jaar). Gelet op het voorgaande en de groeipotentie van 70-80 woningen per jaar is naast deze 'lokale behoefte' duidelijk sprake van een grotere actuele en regionale behoefte aan woningen. Het vast te stellen bestemmingsplan heeft bovendien een planperiode van 10 jaar. Binnen deze 10 jaar is zeker regionale vraag naar woningen. Op de lange termijn loopt het woningtekort in de Stadsregio Amsterdam op tot 14.000 woningen in 2040. Het onderhavige woningbouwplan is noodzakelijk om de eerder genoemde 'roltrap' in beweging te houden.

Ook feitelijk blijkt dat de vraag naar woningen in de Stadsregio Noord-Oost (Zeevang, Waterland en Edam-Volendam) aanwezig blijft. Ondanks dat het aantal verhuizingen in de stadsregio in de periode van 2007/2008 tot 2011/2012 is gedaald, zijn de verhuisstromen vanuit Amsterdam naar de Stadsregio Noord-Oost gestegen met 9,5%. Dit geeft aan dat de behoefte voor onder andere nieuwbouwwoningen in deze regio nog steeds aanwezig is. Instromers vanuit de regio zijn voor het grootste deel gezinnen met kinderen. Het plan voorziet met sociaal pluswoingen en middeldure twee-onder-een-kapwoningen voor groot deel (65%) in de behoefte van doorstromers in de regio naar milieus met meer ruimte in en om de woning (de regionale behoefte). Het overige deel van de ontwikkeling (35%) betreft eengezinswoningen voor de lagere middeninkomens (betaalbaar voor starters). Met deze woningen wordt voornamelijk voorzien in de woningbehoefte van de natuurlijke aanwas wordt voorzien; de lokale behoefte.

In bijlage 7 wordt de lokale en regionale woningbehoefte nader toegelicht.

Stap 2 van de ladder voor duurzame verstedelijking
Bij gebleken behoefte (stap 1) dient in stap 2 van de duurzaamheidsladder te worden beschreven in hoeverre binnen het bestaand stedelijk gebied in de behoefte van de betreffende regio kan worden voorzien door benutting van beschikbare gronden door herstructurering, transformatie of anderszins.

Van belang is of de onderhavige locatie reeds aan te merken is als 'bestaand stedelijk gebied'. Gelet op de bewoording van artikel 1.1.1 lid h wordt onder 'bestaand stedelijk gebied' verstaan: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing te behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'. Uit de handreiking 'ladder voor duurzame ontwikkeling van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu blijkt voorts: “Sommige provincies hebben in een verordening ruimte de afbakening van bestaand stedelijk gebied in woord en/of kaartbeeld vastgelegd”.

De beoogde woningbouwlocatie ligt binnen de bebouwde kom van Ilpendam en heeft op basis van het geldende bestemmingsplan de bestemming 'Wonen - Wooncentrum'. Binnen het voorgaande planologische regime was er dus ruimte om stedelijke functies op de locatie te realiseren. Op basis van de Provinciale Ruimtelijke Verordening is het plangebied aangeduid als 'Bestaand Bebouwd Gebied' (zie figuur 8). Met het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan wordt zodoende een deel van het bestaand bebouwd gebied getransformeerd. Doordat uitbreiding van bestaand stedelijk gebied wordt voorkomen, voldoet het bestemmingsplan aan stap 2 van de ladder voor duurzame verstedelijking.

afbeelding "i_NL.IMRO.0852.BPKILlepelaarstr-va01_0009.png"

Figuren 8 Ligging van het plangebied binnen de bebouwde kom

Stap 3 van de ladder voor duurzame verstedelijking

Nu uit de behandeling van de 2de trede is gebleken dat de onderhavige ontwikkeling plaatsvindt door herstructurering en transformatie binnen het bestaande stedelijke gebied is een toetsing aan de 3de trede niet aan de orde.


Conclusie rijksbeleid

Het plan voldoet aan de uitgangspunten van de Ladder voor duurzame verstedelijking. Daarnaast raakt het plan niet aan Nationale Ruimtelijke Belangen. Geconcludeerd wordt dat het ruimtelijk Rijksbeleid de realisatie van het plan niet in de weg staat.

4.3 Provinciaal beleid

4.3.1 Structuurvisie Noord-Holland 2040

Het ruimtelijk beleid van de provincie Noord - Holland is vastgelegd in de Structuurvisie Noord-Holland 2040 (vastgesteld door Provinciale Staten op 21 juni 2010). In de structuurvisie geeft de provincie een toekomstbeeld, waaruit het provinciaal belang volgt. Het toekomstbeeld is als volgt gedefinieerd: 'De Provincie Noord-Holland zorgt dat Noord-Holland een mooie, veelzijdige en internationaal concurrerende provincie blijft door in te zetten op klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik.'


Om het geschetste toekomstbeeld ruimtelijk te realiseren zijn provinciale belangen benoemd. De drie hoofdbelangen (klimaatbestendigheid, ruimtelijke kwaliteit en duurzaam ruimtegebruik) vormen gezamenlijk de ruimtelijke hoofddoelstelling van de Provincie. De hoofdbelangen zijn in de Structuurvisie uitgewerkt.

4.3.2 Provinciale Ruimtelijke Verordening

Op 15 januari 2016 is de geactualiseerde Provinciale Ruimtelijke Verordening in werking getreden. In deze verordening zijn op grond van art. 4.1 Wro regels gesteld om de bovenstaande provinciale belangen te waarborgen. In onderstaande tabel wordt het bestemmingsplan getoetst aan de relevante artikelen van de provinciale verordening (PRV).

Artikel PRVS   Toetsingscriterium   Conclusie  
Artikel 9 Aanwijzing Bestaand Bebouwd Ge-bied   De bestaande of de bij een - op het moment van inwerkingtreden van de verordening - geldend bestemmingsplan toegelaten woon- of bedrijfsbebouwing en kassen zijn aangewezen als bestaand bebouwd gebied.   Het plangebied is in het geldende bestemmingsplan voorzien van de bestemming 'Wonen - Wooncentrum'. Op de locatie is sprake van een stedelijke functie. De nieuwe bebouwing vindt echter deels plaats buiten de geldende bebouwingsmogelijkheden, waardoor er sprake is van extra verstedelijking.  
Artikel 13 Nieuwe woningbouw   In het landelijk gebied worden geen nieuwe woningbouw toegestaan. In afwijking daarvan is woningbouw wel toegestaan wanneer deze:
- in overeenstemming is met de provinciale woonvisie 2010-2020 en de vastgestelde regionale actieprogramma's;
- in overeenstemming is met de woningbouwmonitor;
- woningbouw niet kan worden gerealiseerd door herstructureren, intensiveren en combineren;
- het bepaalde in artikel 15 in acht wordt genomen.  
Volgens de definitie van de Verordening is voor dit bouwplan sprake van woningbouw in landelijk gebied. Het bouwplan is in overeenstemming met het Regionaal Actieprogramma en opgenomen in de woningbouwmonitor als potentieel plan. Bij het plan is sprake van herstructurering en intensivering van een locatie binnen de bebouwde kom. De gemeente Waterland is van mening dat dit een wenselijk vorm van verstedelijking is, omdat dit geen aantasting van het landelijk gebied inhoud.  
Artikel 15 Ruimtelijke kwaliteitseis ingeval van verstedelijking in het landelijk gebied   Een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwe verstedelijking in het landelijk gebied, moet inzicht bie-den hoe er rekening is gehouden met:
- de ontwikkelingsgeschiedenis van het landschap;
- de ordeningsprincipes van het landschap;
- de bebouwingskarakteristieken ter plaatse;
- de inpassing van de nieuwe functies in de wijdere omgeving;
- de bestaande kwaliteiten van het gebied als hiervoor bedoeld en de maatregelen die nodig zijn om negatieve effecten op deze kwaliteiten op te heffen in relatie tot de nieuwe functies.  
Voor het plangebied is een stedenbouwkundig programma van eisen opgesteld en vastgesteld. Dit maakt onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Met het opstellen van het SPVE is rekening gehouden met genoemde onderwerpen. Een aantasting van het landelijk gebied is tevens niet aan de orde omdat het plangebied binnen de bebouwde kom van Ilpendam is gelegen.  
Artikel 30 Regionale
waterkeringen  
De verordening bepaalt dat bestemmingsplannen moeten voorzien in de bescherming van de waterkerende functie. Ook moet de vrijwaringszone in bestemmingsplannen worden opgenomen zodat toekomstige reconstructies van de waterkeringen niet onmogelijk worden gemaakt.   In de omgeving van het plangebied ligt een regionale waterkering. Met een dubbelbestemming wordt voorzien in de planologische bescherming van de waterkering.  

Tabel 1 Toetsing aan het provinciaal beleid

Voor dit bestemmingsplan is Artikel 30 "Regionale waterkeringen" van de provinciale verordening (PRVS) relevant: in Ilpendam liggen waterkeringen die zijn aangewezen als regionale waterkering. De verordening bepaalt dat bestemmingsplannen moeten voorzien in de bescherming van de waterkerende functie. Ook moet de vrijwaringszone in bestemmingsplannen worden opgenomen zodat toekomstige reconstructies van de waterkeringen niet onmogelijk worden gemaakt. De waterkering die langs de zuidkant van het plangebied loopt is voorzien van een dubbelbestemming, waarbinnen de bescherming van de waterkering wordt geregeld.

4.3.3 Provinciale Woonvisie 2010-2020

Op 27 september 2010 hebben Provinciale Staten van Noord-Holland een woonvisie vastgesteld voor de periode 2010-2020. In deze visie verschuift de nadruk van het kwantitatieve woningvraag naar de kwalitatieve woningvraag. Speerpunten in het beleid zijn:

  • 1. Verbeteren van de afstemming tussen vraag en aanbod voor alle consumenten, en specifiek voor doelgroepen die minder kansen hebben op het vinden van een geschikte woning;
  • 2. Verbeteren van de mate waarin voorzieningen in de woonomgeving aansluiten bij de vraag van bewoners.
  • 3. Verbeteren van de duurzaamheid van het woningaanbod en de woonomgeving.

Met de realisatie van het voorgenomen woningbouwplan wordt een gebied met een woonzorggebouw getransformeerd naar grondgebonden woningen. Dit woningaanbod sluit beter aan bij de vraag in de Stadregio Amsterdam (zie ook bijlage 7).

4.4 Regionaal beleid

4.4.1 Regiovisie Waterland 2040

In de Regiovisie Waterland 2040 (januari 2009) hebben de zeven Waterlandse gemeenten hun koers bepaald voor het ruimtelijk beleid op lange termijn. Het centrale motto van de visie is 'Vitaal met Karakter'. In de visie staat behoud en zo mogelijk versterking van het kenmerkende authentieke karakter van de regio Waterland voorop, maar wel met de noodzakelijke sociaal-economische en infrastructurele impulsen om de kernen vitaal te houden en de regio binnen de Metropoolregio Amsterdam bereikbaar te maken. Ten aanzien van wonen is de realisering van de afspraken uit het Convenant Binnenstedelijke opgave (ICT) Waterlands Wonen een hard uitgangspunt.

Het plangebied is gelegen midden in de kern Ilpendam en betreft daarmee een binnenstedelijk woningbouwplan, dat aansluit op bovengenoemd uitgangspunt.

4.4.2 Conclusie regionaal beleid

Het plan voldoet daarmee in kwalitatief opzicht aan het regionale beleid.

4.5 Gemeente

4.5.1 Welstandsbeleid

De gemeente Waterland heeft haar welstandsbeleid beschreven in de Welstandsnota Waterland 2013. In de Welstandsnota worden algemene en gebiedsgerichte welstandscriteria onderscheiden. De algemene welstandscriteria gelden als uitgangspunt voor iedere welstandsbeoordeling. De gebiedsgerichte welstandscriteria worden gebruikt om te beoordelen hoe het bouwwerk past in zijn omgeving. (Ver)bouwplannen worden getoetst aan de Welstandsnota.

Voor Ilpendam is het welstandsbeleid gericht op het behoud van het bebouwings- en verkavelingspatroon. Dit is van belang aangezien deze patronen de dragers vormen van de landschappelijke hoofdstructuur en een belangrijke karakteristiek van het gebied zijn. Nieuwe ruimtevormende elementen (o.a. bebouwing) dienen in de landschappelijke hoofdstructuur te worden ingepast.


Behoud van de zichtlijnen is van groot belang aangezien de beleving van het landschap in belangrijke mate vanaf de wegen plaatsvindt. Door toekomstige bebouwings- en beplantingselementen te situeren achter (en niet naast) de bestaande bebouwing kan hiermee rekening worden gehouden. Het karakter van de gebouwen dient te passen bij de lokale uitstraling van het gebied.

Het concept SPVE, Bijlage 1, is voor advies voorgelegd aan de Monumenten- en welstandscommissie Waterland. Naar aanleiding van dit advies is het SPVE op enkele details aangepast. Deze commissie heeft aangegeven op hoofdlijnen akkoord te zijn met dit woningbouwplan. Tijdens de vergunningverlening wordt het bouwplan definitief getoetst aan het welstandsbeleid. Op voorhand worden hiermee geen knelpunten verwacht.

Hoofdstuk 5 MILIEU- EN OMGEVINGSASPECTEN

5.1 Inleiding

Voor het plangebied en omgeving kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden een rol spelen. Het uitgangspunt voor het bestemmingsplan is dat er een goede omgevingssituatie ontstaat. In de volgende paragrafen zijn de randvoorwaarden die voortvloeien uit de milieu- en omgevingsaspecten beschreven.

5.2 Ecologie

5.2.1 Normstelling en beleid

Bij elk ruimtelijk plan moet, met het oog op beschermenswaardige natuurwaarden, rekening worden gehouden met de regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming en soortenbescherming.

Gebiedsbescherming

De bescherming van Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten is geregeld in de Natuurbeschermingswet (Nbw). Als ontwikkelingen (mogelijk) leiden tot aantasting van de natuurwaarden binnen deze gebieden, moet een Nbw-vergunning worden aangevraagd. Als een Nbw-vergunning nodig is dan 'haakt' deze aan bij de omgevingsvergunning. Daarnaast moet rekening worden gehouden met het beleid ten aanzien van de Ecologisch Hoofdstructuur (EHS). Ten aanzien van ontwikkelingen binnen de EHS geldt het 'nee, tenzij-principe'.


Soortenbescherming

Op grond van de Flora- en faunawet geldt een algemeen verbod voor het verstoren en vernietigen van beschermde plantensoorten, beschermde diersoorten en hun vaste rust- of verblijfplaatsen. Onder voorwaarden is ontheffing van deze verbodsbepalingen mogelijk. Voor soorten die vermeld staan in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn en een aantal Rode-Lijst-soorten zijn deze voorwaarden zeer streng. Het bevoegd gezag voor de Flora- en faunawet is de provincie. In de gevallen dat een ontheffing van de Flora- en faunawet noodzakelijk is, dan 'haakt' de ontheffing aan bij de omgevingsvergunning.

5.2.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Ten behoeve van de planontwikkeling op de locatie Lepelaarstraat is door EcoGroen Advies een quickscan natuurtoets uitgevoerd. De Flora- en faunawet, Natuurbeschermingswet 1998 en het EHS-beleid verplichten vooraf te toetsen of ruimtelijke ingrepen of activiteiten niet conflicteren met aanwezige beschermde plant- en diersoorten en habitats. In het betreffende onderzoek vindt een toetsing plaats aan de Flora- en faunawet en gebiedsgerichte natuurbescherming. Het onderzoek is opgenomen als Bijlage 3 bij deze toelichting.

Uit de quickscan natuurtoets blijkt het volgende:

Beschermde gebieden

  • Natuurbeschermingswet: Dichtstbijzijnde gebied dat valt onder bescherming van de Natuurbeschermingswet is het Natura 2000-gebied Ilperveld, Varkensland, Oostzanerveld & Twiske. Negatieve effecten op dit gebied worden, gezien de afstanden en de aard van de plannen, niet verwacht.
  • Ecologische hoofdstructuur (EHS): Het dichtstbijzijnde gebied dat onderdeel vormt van de EHS ligt op ruim 700 meter ten zuidwesten van het onderzoeksgebied (het Ilperveld). Omdat geen sprake is van een functieverandering of oppervlakteverlies binnen de EHS en de aard en omvang van de ingrepen beperkt is (bebouwd terrein blijft bebouwd), is aantasting van wezenlijke kenmerken en waarden van de EHS niet aan de orde.

Beschermde soorten

  • Vleermuizen: Aangezien door de sloop van de bebouwing niet uitgesloten kan worden dat vaste verblijfplaatsen van vleermuizen in het geding zijn, is het noodzakelijk dat aanvullend onderzoek wordt uitgevoerd. Dergelijk onderzoek vindt plaats in de periode mei tot en met september en bestaat uit minimaal vier onderzoeksmomenten.;
  • Rugstreeppad: Er dient te worden voorkomen dat Rugstreeppadden het terrein tijdens de werkzaamheden gaan bevolken. Belangrijk is om geen geschikt voortplantingsbiotoop (ondiepe waterplassen) te laten ontstaan tijdens het actieve seizoen van de soort;
  • Overige soortgroepen: Voor de overige soortgroepen is vanuit de Flora- en faunawet geen vervolgtraject noodzakelijk. Wel dient altijd rekening te worden gehouden met aanwezige broedende vogels. De werkzaamheden worden daarom bij voorkeur voor (of na) het broedseizoen opgestart.
  • Doorkijk vervolgstappen. Wanneer uit het aanvullende onderzoek blijkt dat vaste verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn in het plangebied is het noodzakelijk een ontheffing in het kader van de Flora- en faunawet aan te vragen. Er dienen dan mitigerende maatregelen worden getroffen die de functionaliteit van het leefgebied voor de aanwezige vleermuizen garanderen. Wanneer er voldoende alternatief wordt aangeboden, in de vorm van nieuwe en geschikte verblijfplaatsen in de directe nabijheid van de huidige verblijfplaatsen, zal hiervoor ontheffing verleend worden.

Nader vleermuizenonderzoek en projectplan

Overeenkomstig de aanbeveling uit de quickscan is nader onderzoek gedaan naar de aanwezigheid van vleermuizen. Tijdens dit onderzoek in de voor- en nazomer is van de Gewone dwergvleermuis een kraamkolonie aangetroffen in het te slopen pand. Deze bevindt zich achter plaatwerk langs de dakrand aan de westzijde van het gebouw.

Om ontheffing van de Flora- en faunawet te verkrijgen, is een projectplan herontwikkeling opgesteld (Bijlage 4). In dit plan zijn maatregelen opgenomen om de sloop en nieuwbouw op een vleermuisvriendelijke wijze vorm te geven. Doel van het plan is dat de staat van instandhouding niet wordt aangetast.

Het projectplan omvat de volgende maatregelen:

  • op 25 juni 2015 zijn verschillende tijdelijke nestkasten geplaatst. Een deel van deze kasten wordt in de winter van 2015/2016 naar een geschikte locatie in de buurt van het plangebied;
  • de te slopen bebouwing wordt ongeschikt gemaakt voor bewoning door vleermuizen, dit zal plaatsvinden in de periode na overwintering en vóór de kraamperiode (deze periode loopt van ca. 1 april tot ca. 15 mei);
  • De nieuwbouw (20 woningen) in het plangebied wordt geschikt gemaakt voor bewoning door Gewone dwergvleermuis. Hierbij worden 12 spouwmuren in kopse gevels toegankelijk gemaakt voor de soort;
  • Werkzaamheden vinden plaats onder begeleiding van een ter zake kundige;
  • Voorafgaand aan de ingrepen zal tevens een monitoringsplan worden opgesteld waarin de monitoring van de tijdelijke en permanente voorzieningen is vastgelegd.

Ontheffing van de Flora- en faunawet

Op 16 december heeft de Rijkdienst voor Ondernemend Nederland ontheffing verleend van de Flora- en faunawet in het kader van de verbodsbepalingen zoals genoemd in artikel 11. Aan de ontheffing zijn voortschriften verbonden, waar bij de uitvoeringswerkzaamheden rekening moet worden gehouden. De ontheffing en daaraan verbonden voorschriften zijn in bijlage 5 in de toelichting opgenomen.

5.2.3 Conclusie

Naar aanleiding van het ecologisch onderzoek worden mitigerende maatregelen getroffen om negatieve gevolgen voor staat van insthouding van vleermuissoorten te voorkomen. Hierbij is een projectplan opgesteld voor de beoogde sloopwerkzaamheden, waarvoor op basis van de Flora- en faunawet ontheffing is verleend. Daarmee is de uitvoerbaarheid in het kader van ecologie aangetoond.

5.3 Cultuurhistorie

5.3.1 Normstelling en beleid

De rol van cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening is de laatste jaren sterk toegenomen. Bij het opstellen van plannen moeten cultuurhistorische waarden tijdig in beeld worden gebracht. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt in dat verband specifieke eisen aan het opstellen van bestemmingsplannen. Waar mogelijk moeten cultuurhistorische waarden worden behouden of versterkt. Cultuurhistorie is daarmee veelal een sturend onderdeel geworden in de ruimtelijke ordening.

5.3.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In het plangebied en directe omgeving is geen sprake van specifieke cultuurhistorische waarden.

5.3.3 Conclusie

Vanuit het aspect cultuurhistorie zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.4 Archeologie

5.4.1 Normstelling en beleid

Voor de bescherming van archeologische waarden is de Monumentenwet van toepassing. De bedoeling is dat, wanneer de bodem wordt verstoord, archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).


Het archeologisch beleid van de gemeente Waterland is vastgelegd in de 'Archeologienota Waterland 2011'. In deze nota is verwoord hoe het behoud van archeologische waarden of het onderzoek daarnaar worden zeker gesteld. In de Archeologienota worden archeologische monumenten en vijf categorieën met archeologische verwachtingswaarden onderscheiden. Deze categorieën zijn weergegeven op een beleidskaart. Deze beleidskaart is opgesteld op basis van de kennis die de afgelopen jaren is verkregen bij diverse archeologische onderzoeken en op basis van de kennis over de ontstaansgeschiedenis van het gebied.

5.4.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Voor het plangebied van dit bestemmingsplan is categorie 5 van toepassing: Rekening houden met archeologie bij een planomvang vanaf 10.000 m2 en diepte van grondroerende werkzaamheden vanaf 40 centimeter.

Het plangebied van dit bestemmingsplan is circa 6.000 m2 groot. Er is dus geen sprake van een planomvang vanaf 10.000 m2. Een archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

5.4.3 Conclusie

Nader archeologisch onderzoek is - gezien de omvang van de ingreep - echter niet noodzakelijk. Vanuit het aspect archeologie zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan. Wel wordt in het bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' op de verbeelding en in de regels opgenomen, om te voorkomen dat toekomstige bodemingrepen leiden tot aantasting van archeologische sporen.

5.5 Waterparagraaf

5.5.1 Normstelling en beleid

Een belangrijke ontwikkeling in het waterbeleid is de Watertoets. Het doel van de Watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen meer expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.

Ruimtelijke plannen moeten voorzien zijn van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Het waterschap kijkt of in een plan voldoende rekening is gehouden met de waterhuishouding ter plaatse en geeft een wateradvies. Het plangebied valt in het werkgebied van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier.

5.5.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Er is via de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl) een wateradvies gegeven. Aanvullend hierop is nog een nader advies gegeven. Uit het wateradvies blijkt - vanwege de slechts geringe toename van verharding- dat er geen compenserende maatregelen nodig zijn. Wel moet rekening worden gehouden met voldoende drooglegging (verschil tussen het grondwater en het bouwpeil). In de verdere uitwerking van de plannen zal hier rekening mee worden gehouden. De wateradviezen zijn opgenomen als Bijlage 6 en Bijlage 7 bij deze toelichting.

 

Waterkeringen

Aan de zuidzijde van het plangebied is een waterkering gelegen. Deze waterkering betreft een polderwaterkering. De waterkering ligt op een niveau van -1,20 NAP. Dit komt overeen met het niveau van het maaiveld van de omgeving. Met het oog op de waterveiligheid dient deze hoogte minimaal gehandhaafd te blijven. Als gevolg van dit plan wordt deze hoogte niet aangetast. Het plan heeft geen nadelige gevolgen voor de waterveiligheid/waterkering.

Ter bescherming van de waterveiligheid is ter plaatse van de kern- en beschermingszones van deze waterkering de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen op de verbeelding. Deze dubbelbestemming heeft vooral een signaalfunctie. Binnen deze zonering is de 'Keur' van het hoogheemraadschap van toepassing. Hierbinnen zijn uiteenlopende handelingen/(bouw)werkzaamheden watervergunningplichtig.

Waterkwantiteit

Het plan voorziet in een toename aan verharde oppervlakken. Per saldo neemt het verharde oppervlak in het plangebied toe met circa 200 m2 ten opzichte van de referentiesituatie. Voor een dergelijke kleine toename aan verhardingen vereist het hoogheemraadschap geen watercompensatie.

Rioleringsaspecten/hemelwaterafvoer

In het wateradvies geeft het hoogheemraadschap de voorkeur aan het gescheiden afvoeren van vuilwaterstromen en hemelwaterstromen (DWA/ HWA). Het bestaande stelsel in Ilpendam betreft echter een gemengd stelsel. Hemelwaterafvoer naar het aangrenzende oppervlaktewater (zuidzijde plangebied) is echter ook niet haalbaar, zo blijkt uit het aanvullende wateradvies van de waterbeheer (registratienummer 15.6182). Het water ten zuiden van de polderwaterkering ligt namelijk in een ander peilgebied dan het plangebied. Een verbinding door middel van een rioleringsbuizen tussen twee peilgebieden is waterhuishoudkundig gezien ongewenst. Daarom mag hemelwater in de beoogde situatie gescheiden worden aangesloten op de perceelsgrens. Alwaar het wordt aangesloten op de bestaande gemengde riolering.

5.5.3 Conclusie

Het plan wordt niet belemmerd door waterhuishoudkundige aspecten ter plaatse. Ter bescherming van de waterkering is een dubbelbestemming opgenomen in de planregels.

5.6 Geluid

5.6.1 Normstelling en beleid

Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', een geluidszone. Bij de ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.

5.6.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Op de wegen rondom het plangebied geldt een 30 km/uur-regime. Deze wegen hebben geen geluidszone. Het uitvoeren van een akoestisch onderzoek is niet aan de orde.

5.6.3 Conclusie

Vanuit het aspect geluid zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.7 Bodem

5.7.1 Normstelling en beleid

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.

In de Bodemagenda 2011-2016 (vastgesteld op 13 maart 2012) heeft de gemeente doelstellingen geformuleerd met betrekking tot de wijze waarop de gemeente invulling kan geven aan de gewenste verbreding van het bodembeleid. Bij ontwikkelingen komt men in aanraking met verschillende aspecten van de bovengrond en ondergrond. De aanleg van nieuwe infrastructuur en voorzieningen zoals riolering, kabels en leidingen leidt tot grondverzet. Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de bovengrond in de gemeente Waterland heterogeen verontreinigd is. Vrijkomende grond is meestal niet vrij toepasbaar.

5.7.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Ten behoeve van de herontwikkeling is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (Verkennend Bodemonderzoek Lepelaarstraat 2 te Ilpendam, rapportnummer 2014423, 16 oktober 2014). De hypothese dat geen bodemverontreiniging aanwezig is, wordt in het onderzoek niet geheel bevestigd. De aangetroffen verontreinigingen zijn echter dusdanig gering en verklaarbaar uit omgevingsfactoren, dat voor het instellen van een vervolgonderzoek geen aanleiding wordt gezien. Op de locatie bestaan, op grond van de resultaten van dit onderzoek, geen risico's voor de volksgezondheid of de ecologie bij ieder beoogd gebruik van de locatie. Bij graafwerkzaamheden op het terrein kunnen er beperkingen in de mogelijkheid tot hergebruik van eventueel vrijkomende grond buiten de locatie bestaan. Voor hergebruik van grond buiten de locatie is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing.

Voor de locatie heeft eveneens een asbestinventarisatie plaatsgevonden. Er zijn diverse asbesthoudende toepassingen in het voormalige verzorgingstehuis aangetroffen. Het risico ten aanzien van de aangetroffen asbestbronnen, bij huidig gebruik, is laag. Er zijn naar aanleiding van dit onderzoek geen dringende acties noodzakelijk. De aangetroffen asbesthoudende materialen, dienen voorafgaand aan de sloopwerkzaamheden, te worden gesaneerd door een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf.

De uitgevoerde bodemonderzoeken zijn opgenomen als Bijlage 9 en Bijlage 10.

5.7.3 Conclusie

Vanuit het aspect bodem zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.8 Luchtkwaliteit

5.8.1 Normstelling en beleid

In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) van belang. Projecten die slechts in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van de algemene maatregel van bestuur 'Niet in betekenende mate bijdragen' (Besluit NIBM) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden.

Op grond van de ministeriële regeling 'Niet in betekenende mate bijdragen' zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.
5.8.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

Dit bestemmingsplan voorziet in een planologische regeling voor de bouw van 20 woningen. Dit bestemmingsplan maakt daarmee geen ontwikkelingen mogelijk die 'in betekenende mate' bijdragen aan de luchtverontreiniging. Er treedt dan ook geen verslechtering van de luchtkwaliteit op.

5.8.3 Conclusie

Vanuit het aspect luchtkwaliteit zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.9 Externe veiligheid

5.9.1 Normstelling en beleid

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. De wetgeving over 'externe veiligheid' heeft tot doel de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) 1 en het groepsrisico (GR) 2 .

5.9.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In het kader van het voorontwerpbestemmingsplan heeft Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland (VrZW) een advies uitgebracht ten aanzien van de externe veiligheid (Bijlage 11). De VrZW de zelfredzaam als verbeterd. Met betrekking tot de externe veiligheidsituatie verwijst de VrZW naar een advies dat zij eerder heeft uitgebracht voor het bestemmingsplan kernen Waterland 2013. Uit dit adviesrapport blijkt het onderstaande.

In Ilpendam zijn geen risicovolle bedrijven en gasleidingen aanwezig. Ook is in de nabijheid van de planlocatie geen sprake van vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Wel wordt over de N235, waaraan Ilpendam ligt, gevaarlijke stoffen vervoerd. Deze weg is echter niet opgenomen in het Basisnet Weg. Uit eerder onderzoek3 blijkt overigens dat binnen de gemeente Waterland geen overschrijdingen van de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico (PR) en/of de oriëntatiewaarde voor het groepsrisico (GR) worden veroorzaakt door het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg. Dit beeld wordt bevestigd door onderzoek uit 2012 4 naar GF3 (licht ontvlambare gassen).

5.9.3 Conclusie

Vanuit het aspect externe veiligheid zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

5.10 Kabels en leidingen

5.10.1 Normstelling en beleid

In (de omgeving van) het plangebied kunnen kabels en leidingen aanwezig zijn die beperkingen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied. Hierbij valt te denken aan hoogspanningsverbindingen, waterleidingen en straalpaden. Bij leidingen, zoals gas-, water- en rioolpersleidingen, volgen deze belemmeringen uit het zakelijk recht. Bij hoogspanningsverbindingen gaat het om veiligheid en gezondheid. De beperkingen bij straalpaden zijn van belang voor het goed functioneren van de straalpaden.

5.10.2 Toetsing en uitgangspunten voor het bestemmingsplan

In het plangebied bevinden zich geen kabels en leidingen die een beperkingen kunnen opleggen voor de bouwmogelijkheden in het plangebied.

5.10.3 Conclusie

Vanuit het aspect kabels en leidingen zijn er geen belemmeringen voor dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

6.1 Inleiding

Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid. Ook wordt er in dit hoofdstuk aandacht besteedt aan het aspect grondexploitatie.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.

Voorbereidingsfase

Vanuit het oogpunt van maatschappelijke uitvoerbaarheid, geeft de gemeente belanghebbenden de gelegenheid om, via een inspraakprocedure, zijn of haar inspraakreactie op het voorontwerpbestemmingsplan naar voren te brengen. In deze fase zal een informatieavond plaatsvinden. Plaats en datum van deze bijeenkomst zijn nog niet bekend. Bovendien wordt het bestemmingsplan voorgelegd aan de betrokken diensten en instanties als bedoeld in het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

Ten aanzien van alle ingekomen inspraak- en overlegreacties is door het college een standpunt bepaald in de overleg- en inspraaknota. Het resultaat van de inspraak en het vooroverleg is verwerkt in het ontwerpbestemmingsplan (zie hoofdstuk 7).

Ontwerpfase

Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wro opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.

Vaststellingsfase

Ten aanzien van de ingekomen zienswijzen wordt een standpunt bepaald in de zienswijzennota. Het resultaat van de zienswijzennota wordt verwerkt in het vast te stellen bestemmingsplan. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld. Tot slot is tegen de vaststelling van het bestemmingsplan beroep mogelijk bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

De ontwikkeling in dit plangebied betreft een initiatief dat gefinancierd wordt door de ontwikkelaar, USP Vastgoed. De kosten voor uitvoering van het plan worden gedragen door deze partij. Deze beschikt over voldoende financiële middelen om het plan uit te voeren. Daarmee is de economische uitvoerbaarheid van het plan voldoende aangetoond.

6.4 Grondexploitatie

Met de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) beschikken gemeenten over mogelijkheden voor het verhalen van kosten, indien sprake is van bouwplannen zoals bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. Hierbij valt te denken aan kosten voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor het bestemmingsplan. Daarnaast hebben gemeenten sturingsmogelijkheden, omdat in het geval van grondexploitatie door derden diverse eisen en regels gesteld kunnen worden.

In dit bestemmingsplan worden bouwplannen in de zin van artikel 6.2.1 Bro mogelijk gemaakt. In dergelijke gevallen dient een grondexploitatieplan opgesteld te worden tenzij het kostenverhaal anderszins verzekerd is.

In dit geval is het kostenverhaal verzekerd door middel van een exploitatieovereenkomst, welke tussen gemeente en ontwikkelaar is gesloten (d.d. 7 januari 2015). Ook eventuele planschadeclaims kunnen worden verhaald bij de ontwikkelaar. Daarom is het niet nodig bij dit bestemmingsplan een exploitatieplan vast te stellen.

Hoofdstuk 7 VOOROVERLEG EN INSPRAAK

7.1 Inspraak

Het voorontwerpbestemmingsplan Lepelaarstraat te Ilpendam heeft in de periode van vrijdag 30 april tot en met donderdag 11 juni 2015 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode zijn 7 inspraakreacties ingediend, waarvan zes gelijkluidende reacties. De reacties zijn samengevat en door de gemeente beantwoord (zie Bijlage 12).

7.2 Vooroverleg

In het kader van het bestuurlijk vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, is het voorontwerpbestemmingsplan verzonden aan een aantal vaste advies- en overlegpartners. Er zijn overlegreacties ingediend door de volgende instanties:

  • Rijkswaterstaat West-Nederland Noord;
  • Veiligheidsregio Zaanstreek-Waterland;
  • Hoogheemraadschap Hollands-Noorderkwartier.

Ook deze reacties zijn samengevat en door de gemeente beantwoord (zie Bijlage 12).

7.3 Aanpassingen in het ontwerpbestemmingsplan

Verbeelding

  • Waar nodig is de verbeelding van het ontwerpbestemmingsplan verder afgestemd op de hernieuwde matenplan parkeren, waarin extra parkeervakken zijn opgenomen.
  • Ter plaatse van de watergang aan de zuidzijde wordt de begrenzing van het plangebied aangepast, zodat de hoofdwatergang de bestemming 'Water' behoud uit het bestemmingsplan Kernen 2013.

Regels

  • Er wordt in het bestemmingsplan een regeling opgenomen waarmee voorafgaand aan de bouw en tijdens het gebruik van het plangebied voldoende parkeerplaatsen aanwezig zijn en blijven.

Toelichting

  • De waterparagraaf wordt aangevuld op basis van de vooroverlegreactie van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier;
  • Op basis van de inspraakreacties is de analyse met betrekking tot parkeren herzien. Dit leidt tot twee extra parkeerplaatsen in het matenplan. Dit wordt nader omschreven in de toelichting.

Hoofdstuk 8 ZIENSWIJZEN EN VASTSTELLING

8.1 Ter inzage leggen van het ontwerpbestemmingsplan

Het ontwerpbestemmingsplan "Ilpendam Lepelaarstraat" heeft overeenkomstig artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) met ingang van 5 december 2015 tot en met 14 januari 2016 ter inzage gelegen. Tijdens deze periode had eenieder de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. Er zijn geen zienswijzen ingediend.

8.2 Vaststelling van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt vervolgens 6 weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen tegen het besluit en het plan.