direct naar inhoud van 4.3 Omgevingsaspecten
Plan: Beheersverordening Axelse Vlakte
Status: vastgesteld
Plantype: beheersverordening
IMRO-idn: NL.IMRO.0715.BVAXVL-VG99

4.3 Omgevingsaspecten

4.3.1 Algemeen

In het kader van de beheersverordening heeft voor het verordeningsgebied een scan plaatsgevonden van relevante omgevingsaspecten binnen het gebied. Dit onderzoek is beperkt van aard, omdat de beheersverordening gericht is op instandhouding van de bestaande situatie met de bestaande kwaliteit. Het onderzoek richt zich erop te bepalen of in het gebied vanuit het oogpunt van milieu, natuur, verkeer of water aanleiding bestaat tot het treffen van maatregelen. Hiervoor is een toets uitgevoerd op het voldoen aan wet- en regelgeving.

4.3.2 Archeologie en Cultuurhistorie

Archeologie

Toetsingskader

  • Verdrag van Valetta
  • Monumentenwet 1988
  • Interimbeleid archeologie gemeente Terneuzen 'De onderste steen boven?'

Europees beleid  

Verdrag van Valetta

Het Verdrag van Valetta beoogt het cultureel erfgoed, dat zich in de bodem bevind beter te beschermen. Het gaat om archeologische resten als nederzettingen, graf- velden en gebruiksvoorwerpen. Uitgangspunt van het verdrag is dat het archeologische erfgoed integrale bescherming nodig heeft en krijgt. In Nederland heeft het Verdrag van Valetta doorwerking gekregen in de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz).

Op internationaal en nationaal niveau is het belang van ondergrondse monumentenzorg en archeologie in de laatste decennia steeds meer onderkend. Niet alleen het wetenschappelijke belang maar ook het maatschappelijke belang van de archeologie is een onvervangbaar deel van ons cultureel erfgoed. Het accent in het overheidsbeleid verschuift van archeologische opgravingen en noodonderzoek naar behoud en beheer in de bodem. Dit streven naar behoud en beheer 'in situ' is het kernelement van het Europese Verdrag van Valletta (Malta, 1992).

Rijksbeleid

Monumentenwet 1988

De Monumentenwet 1988 regelt de wettelijke bescherming van onroerende (rijks)monumenten en door het Rijk aangewezen stads- en dorpsgezichten. De Monumentenwet heeft niet alleen betrekking op gebouwen en objecten, maar ook op stad- en dorpsgezichten en archeologische monumenten boven en onder water. In de Monumentenwet 1988 is geregeld hoe gebouwde of archeologische monumenten aangewezen kunnen worden als wettelijk beschermd monument.

Ook geeft de Monumentenwet voorschriften voor het wijzigen, verstoren, afbreken of verplaatsen van een beschermd monument. Die voorschriften houden in dat er niets aan het monument mag worden veranderd zonder een vergunning. Een vergunning- plicht is van toepassing op archeologisch monumenten, voor gemeentelijke en rijksmonumenten is het verbod opgenomen in artikel 2.1.1.f (voor rijksmonumenten) en in artikel 2.2.1.b (voor gemeentelijke monumenten) van de Wabo. Deze vergunning moet op voorhand worden aangevraagd bij het bevoegd gezag.

In vervolg op het Verdrag van Valetta is ook de Monumentenwet en enkele andere wetten herziening. Bodemverstoringen door uitvoering van het bestemmingsplan, ontheffing of het rechtstreeks toegelaten bouwen kunnen het bodemarchief aantasten. Het voorgestelde beleid bevat maatregelen die aandacht voor archeologische waarden bij plannen en projecten afdwingbaar maakt, zoals:

- de gemeenteraad dient bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten;

- in een bestemmingsplan kan in het belang van de archeologie een aanlegvergunningstelsel worden opgenomen. Zowel de aanvrager van een aanlegvergunning als de aanvrager van een reguliere bouwvergunning kunnen langs de weg van het bestemmingsplan de verplichting krijgen tot het laten uitvoeren van een archeologisch vooronderzoek. Zonodig kunnen aan de aanlegvergunning en de bouwvergunning regels worden verbonden ter bescherming van de archeologische waarden.

Met de wetswijziging wordt archeologie dus voortaan een verplicht en onlosmakelijk onderdeel van het ruimtelijke besluitvormingsproces. In de planvormingfase bepalen rijk, provincies en gemeenten welke archeologische waarden in het geding zijn. Zij wegen deze waarden mee in de besluitvorming.

Gemeentelijk beleid

Algemeen

Op 27 januari 2011 is door de gemeenteraad van Terneuzen het interim beleid archeologie vastgesteld. De insteek van dit beleid is het regelen van archeologie in ruimtelijke plannen. In lijn met de intentie van de wetgever wordt een algemene vrijstelling voor archeologie verleend tot 100 m2 en een diepte van 0,5 m voor de zogenaamde kruimelgevallen. Aan de hand van de archeologische verwachtings- waarde wordt per deelgebied een grens gesteld waarboven archeologisch onderzoek verplicht is en waaronder vrijstelling wordt verleend. Een en ander is uitgewerkt in een stroomschema.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BVAXVL-VG99_0003.jpg"

Figuur 4.1. Stroomschema archeologie gemeente Terneuzen

De archeologische toets

Om inzicht te krijgen in de archeologische verwachtingswaarde van het gebied is het gebied aan vijf criteria getoetst.

1. De Archeologische Monumentenkaart (AMK).

Het plangebied maakt geen deel uit van een terrein met een vastgestelde archeologische waarde op de Archeologische Monumentenkaart Zeeland (AMK, zie figuur 4.1).

Nabij het plangebied bevindt zich een terrein met een hoge archeologische waarde (Archeologisch Monumentnummer 13555). Het betreft het verdedigingswerk en inundatiesluis Zwartenhoek uit de nieuwe tijd (klein oranje vlek ten zuid-oosten van het plangebied (zie figuur 4.2).

2. De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW).

Op basis van de Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW, zie figuur 4.1) kan worden gemeld dat het plangebied is gelegen in een gebied dat wordt gekenmerkt door een lage en zeer lage archeologische verwachting (lage en zeer lage trefkans).

3. Archis (Archeologische Informatie Systeem).

In Archis 2, de nationale database voor vindplaatsen in Nederland, staan diverse waarnemingen in en direct bij het plangebied weergegeven (zie figuur 4.2):

    • 1. Nr. 408381 betreft het verdronken dorpje Peerboom (eind 15de eeuw overstroomd);
    • 2. Nr. 411665 betreft de vondst van een aantal vuursteenafslagen uit de steentijd (oppervlaktevondsten); daaronder juist buiten het plangebied bevindt zich een hele cluster met waarnemingen die betrekking hebben op het verdronken laat-middeleeuwse dorp Oud-Westdorpe (de cijfers en gele bolletjes staan door elkaar);

Verder bevinden zich nabij het plangebied twee waarnemingen. Deze betreffen de batterij Zwartenhoek (Archeologisch Monumentnummer 13555). Daaronder ligt nr. 36840: resten van de schans Eversdam.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BVAXVL-VG99_0004.jpg"

Figuur 4.2. Uitsnede kaart Archis

4. Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA).

In het Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA) is geen aanvullende archeologische informatie genoemd met betrekking tot het plangebied.

5. De bodemopbouw.

Uit de geologische kaart van Van Rummelen blijkt dat het plangebied zich deels bevindt in een gebied met afzettingen van Duinkerke IIIb op niet geërodeerd Pleistoceen (DPo.3b, zie figuur 4.3), deels in een gebied met afzettingen van Duinkerke IIIb op Hollandveen op Pleistoceen (Fo.3b=lichtbruin, zie figuur 4.3) en voor het grootste deel in een gebied met kreekafzettingen van Duinkerke IIIb (Do.3b, zie figuur 4.3). De noordoostpunt, die zich in lichtbruin met witte stippen bevindt, ligt in een zone waar de Duinkerke IIIb afzetting nog eerst op oudere afzettingen van Duinkerke ligt en vervolgens op Hollandveen op Pleistoceen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BVAXVL-VG99_0005.jpg"

Figuur 4.3. Uitsnede geologische kaart Van Rummelen

Uitkomsten archeologische toets

Volgens de archeologische toets uit het interim-beleid archeologie van de gemeente Terneuzen blijkt dat:

  • beschermenswaardige zaken volgens ARCHIS in voorkomend geval nader beoordeeld dienen te worden;
  • waar afzettingen afzettingen van Duinkerke IIIb op geërodeerd Pleistoceen van toepassing is (DPo.3b) een onderzoeksplicht geldt indien verstoringen groter dan 500 m² plaatsvinden en dieper dan 0,50 meter beneden maaiveld;
  • waar afzettingen van Duinkerke IIIb op Hollandveen op Pleistoceen van toepassing is (Fo.3b) een onderzoeksplicht geldt indien verstoringen groter dan 500 m² plaatsvinden en dieper dan 0,50 meter beneden maaiveld;
  • waar afzettingen van Duinkerke-IIIb op oudere afzettingen van Duinkerke van toepassing is (Do.3b) een onderzoeksplicht geldt indien verstoringen groter dan 500 m² plaatsvinden en dieper dan 0.5 meter beneden maaiveld;
  • er voor het gebied met kreekafzettingen van Duinkerke IIIb geen archeologische onderzoek uitgevoerd hoeft te worden;

Voor drie genoemde gebieden (DPo.3b), (Fo.3b) en (Do.3b) van het plangebied is een regeling gericht op bescherming van de archeologische waarden nodig. De functie 'Waarde – Archeologie' wordt daar toegekend. Bij een verstoring in één van deze drie gebieden is afhankelijk van de omvang en de diepte archeologisch onderzoek nodig voordat een Omgevingsvergunning verleend kan worden voor bouwen of werkzaam- heden.

Conclusie

Met de voorgestelde regeling vormt archeologie geen belemmering voor de beheersverordening. Een en ander is uitgewerkt in de definities, regels en de verbeelding.

Cultuurhistorie

Toetsingskader

Monumentenwet 1988.

Wet modernisering monumentenzorg

Onderzoek en conclusie aanwezige cultuurhistorische waarden

In het verordeningsgebied zijn beperkt cultuurhistorische en landschappelijke waarden aanwezig. Rijksmonumenten ontbreken. Een specifieke regeling is in de beheersverordening niet nodig. Het bestaand gebruik wordt immers vastgelegd.

De volgende cultuurhistorische waarden zijn aanwezig.

object   beschrijving  
Koegorsstraat 23, Sluiskil   Boerderij. De boerderij is omgeven door akkerland met daarnaast zeer nadrukkelijk het industrieterrein Sluiskil-Oost. Hierdoor is de stedenbouwkundige context volledig verstoord.
De woning, met aan de achterzijde een bakhuis, is nauwelijks aangetast en hierdoor van hoge cultuurhistorische waarde. De schuur is mogelijk in de 17de eeuw gebouwd.
Naast de schuur staat een authentieke, gedeeltelijk open wagenschuur met houten gevels. Door de aanwezigheid van de diverse gebouwen is de ensemblewaarde hoog.  
Koegorsstraat 25, Sluiskil   De boerderij is omgeven door akkerland met industriegebied op de achtergrond. Aan het eind van de oprijlaan staan een losse woning, een oude schuur en een bakhuisje. De erfindeling is licht gewijzigd door de bouw van een nieuwe schuur. De woning dateert uit het einde van de 18de of het begin van de 19de eeuw en ligt
evenwijdig aan de weg. De woning is bijzonder door zijn leeftijd, zijn vorm en oorspronkelijkheid. De schuur is eind 18de of begin 19de eeuw gebouwd en ligt evenwijdig aan de straat.
De schuur is niet geheel onaangetast, maar bijzonder door zijn leeftijd.
De moderne schuur die evenwijdig aan de oude schuur gebouwd is, verstoort de authenticiteit enigszins.  

In het plangebied zijn enkele monumentale bomen aanwezig; in deze beheersverordening worden deze niet beschermd door specifieke besluit(sub)vlakken.

Conclusie
Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de beheersverordening.

4.3.3 Bodem

Toetsingskader

Wet bodembescherming.

Onderzoek en conclusie

In de Wet bodembescherming is bepaald dat bij functiewijzigingen onderzocht dient te worden of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functiewijziging. Binnen de beheersverordening worden geen functiewijziging mogelijk gemaakt waarbij rekening moet worden gehouden met de bodemkwaliteit ter plaatse. Hierdoor is geen nader bodemonderzoek noodzakelijk. Het aspect bodem staat de vaststelling van de beheersverordening niet in de weg.

4.3.4 Ecologie

Toetsingskader

  • Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet 1998.
  • Kaart natuurwaarden gemeente Terneuzen (2012); beleidsregel.

Onderzoek en conclusie

Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient onderzocht te worden of de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur de uitvoering van het plan niet in de weg staan.

Tegen het verordeningsgebied aan liggen vier EHS-gebieden. Deze zijn weergegeven in figuur 4.4. Het betreffen:

  • De Axelse Kreek;
  • Emmapolder;
  • Westdorpe noord;
  • Papeschorpolder.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BVAXVL-VG99_0006.png"

Figuur 4.4. EHS-gebieden nabij het verordeningsgebied.

Dit betreft reeds bestaande natuur en bosgebied, in eigendom bij een terreinbeherende organisatie of particulier natuurbeheerder en/of bestaande natuur met aankooptitel.

Aangezien het hier een beheersverordening betreft, zijn er geen ontwikkelingen voorzien die kunnen leiden tot aantasting of verstoring van beschermde dier- en plantensoorten of beschermde natuurgebieden. De Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 en het beleid van de provincie ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur staan de uitvoering van dit plan dan ook niet in de weg.

In bijlage 6 zijn de natuurwaardenkaarten van de gemeente opgenomen.

4.3.5 Externe Veiligheid

Toetsingskader

  • Besluit externe veiligheid inrichtingen;
  • Besluit externe veiligheid buisleidingen;
  • Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen;
  • Basisnet Weg, Spoor en Water;
  • Besluit Transport Vervoer Gevaarlijke stoffen.

 

Onderzoek en conclusie

Inrichtingen binnen het verordeningsgebied:

Binnen het verordeningsgebied zijn drie risicovolle inrichtingen aanwezig die van invloed zijn op de veiligheidssituatie in het gebied. Het betreffen de inrichtingen CZAV, Den Doelder en Mammoet.

  • Coöperatieve Zuidelijke Aan- en Verkoopvereniging (CZAV) (Industrieweg-Zuid 11), betreft een risicovolle inrichting omdat er opslag van bestrijdingsmiddelen plaatsvindt. De inrichting beschikt over een PR 10-6 risicocontour van 115 meter. Binnen deze contour bevinden zich geen kwetsbare objecten. De beheersverordening maakt deze verder ook niet mogelijk. Uit de gegevens van de risicokaart blijkt dat het groepsrisico kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde is. De beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk binnen het invloedsgebied van de inrichting. Van een toename van het groepsrisico is daarom geen sprake. In bijlage 7 is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen.
  • Den Doelder (Finlandweg 8), betreft een palletfabriek waar tevens de opslag van brandbare stoffen plaatsvindt. De inrichting beschikt over een PR 10-6 risicocontour van 0 meter. Het groepsrisico is kleiner dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde en binnen het invloedsgebied maakt de beheersverordening geen ontwikkelingen mogelijk die invloed kunnen hebben op de hoogte van het groepsrisico. In bijlage 7 is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen.
  • Mammoet (Finlandweg 1 en Autricheweg ongenummerd) betreft een laad-, loos en overslag bedrijf voor schepen. Ten gevolge hiervan beschikt de inrichting over een PR 10-6 risicocontour van maximaal 70 meter en een invloedsgebied van 30 meter voor het groepsrisico. Binnen deze contouren zijn geen kwetsbare objecten aanwezig, de beheersverordening maakt dit ook niet mogelijk. Het groepsrisico is niet relevant gezien het beperkt aantal aanwezige personen in het gebied.
  • g. In bijlage 7 is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen.

Inrichtingen buiten het verordeningsgebied:

Buiten het verordeningsgebied is één Bevi-inrichting en één andere risicovolle inrichting aanwezig die van invloed zijn op de veiligheidssituatie in het gebied. de Bevi-inrichting betreft de inrichting YARA Sluiskil.

  • YARA Sluiskil betreft een fabriek waar gewasvoedingsstoffen geproduceerd wordt. De inrichting beschikt daardoor over een PR 10-6 risicocontour tot circa 900 meter. Deze contour valt daarmee ook binnen het verordeningsgebied Axelse Vlakte. Binnen deze contour zijn geen kwetsbare objecten aanwezig. In het gehele verordeningsgebied worden geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt, dus ook geen nieuwe kwetsbare objecten binnen de PR 10-6 risicocontour. Het invloedsgebied voor het groepsrisico betreft 1.644 meter. Het huidige groepsrisico blijft onder de oriëntatiewaarde en zal niet toenemen, omdat binnen de beheersverordening geen ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt. In bijlage 7 is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen.

De andere risicovolle inrichting betreft de inrichting VOF van Waes-Haers.

  • VOF van Waes-Haers betreft een akkerbouwbedrijf waar fruit geteeld wordt. Op deze inrichting is een propaantank aanwezig met een inhoud van 5 m3. Deze inrichting beschikt over een PR10-6 risicocontour van 50 meter welke niet tot het verordeningsgebied reikt. Het invloedsgebied voor het groepsrisico is 84 meter en reikt wel tot het verordeningsgebied. Gezien het feit dat binnen het verordeningsgebied geen nieuw ontwikkelingen gerealiseerd worden zal het groepsrisico ten gevolge van de beheersverordening niet toenemen. In bijlage 7 is een verantwoording van het groepsrisico opgenomen.

Weg

Aan de oostzijde van het verordeningsgebied ligt rijksweg N62, hierover vindt vervoer van gevaarlijke stoffen plaats. Conform het Basisnet weg beschikt de rijksweg ter hoogte van de beheersverordening niet over een plasbrandaandachtsgebied en ook niet over een veiligheidszone. Het groepsrisico is daarbij niet groter dan 0,1 maal de oriëntatiewaarde.

De beheersverordening maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.

Water

Het kanaal van Gent naar Terneuzen ligt deels binnen het verordeningsgebied. Deze vaarweg betreft conform het Basisnet water een "rode-vaarweg". De PR 10-6 contour reikt maximaal tot aan de oever. Tevens beschikt het kanaal over een Plasbrandaandachtsgebied, 40 m landinwaarts ten opzichte van de waterlijn.

De beheersverordening maakt geen ontwikkelingen mogelijk ten opzichte van de huidige situatie. De aanwezigheid van de rode vaarweg vormt geen belemmering voor de beheersverordening. Conform het in concept zijnde Besluit Transport Vervoer Gevaarlijke stoffen blijkt dat deze vaarroute niet zorgt voor een overschrijding van de oriëntatiewaarde. Dit in combinatie met het feit dat de beheersverordening geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk maakt zorgt ervoor dat het groepsrisico niet zal toenemen. De oriëntatiewaarde zal niet overschreden worden en een verantwoording van het groepsrisico is daarom niet noodzakelijk.

Leidingen

Binnen het verordeningsgebied zijn diverse leidingen aanwezig waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Dit betreffen onder andere hogedruk aardgas leidingen, een waterstofleiding en een stikstofleiding. In figuur 4.5 zijn de exacte locaties van de leidingen weergegeven. In de regels is voorts een besluitvlak Leiding opgenomen voor de bestaande (vergunde) leidingen. De bestaande leidingen worden daarmee beschermd en behouden. In de bijlage 1 bij de regels is een kaart opgenomen, waarop de positie van de leidingen is opgenomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.0715.BVAXVL-VG99_0007.png"

Figuur 4.5. Locatie leidingen in het verordeningsgebied.

Hogedrukaardgasleidingen Gasunie

Binnen het verordeningsgebied zijn leidingen aanwezig die worden beheerd door de Gasunie zijn en waardoor onder hoge druk aardgas wordt getransporteerd.

Deze hogedruk aardgasleidingen beschikken over een effectafstand van respectievelijk 200 en 470 meter. Binnen deze zone's zijn geen kwetsbare objecten aanwezig. De beheersverordening maakt geen nieuwe ontwikkelingen binnen dit gebied mogelijk. Een toename van het risico is daarmee uitgesloten. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in bijlage 7.

Aardgasleiding Zebra

Binnen het verordeningsgebied is tevens een hogedrukaardgasleiding aanwezig die onder beheer is van Zebra. Deze hogedruk aardgasleiding beschikt over een effectafstand van 415 meter. In het gehele plangebied (dus ook binnen de effectafstand en de belemmeringenstrook van de aardgasleiding) worden geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt ten opzichte van de huidige planologische situatie (geldende bestemmingsplannen inclusief vrijstellingen/ontheffingen). De eventuele ontwikkeling van braakliggende terreinen is binnen deze planologische situatie al mogelijk. Deze beheersverordening heeft dan ook geen invloed op het GR. In bijlage 7 wordt nader ingegaan op het groepsrisico binnen het verordeningsgebied.

Air products

Aan de oostzijde binnen het verordeningsgebied ligt een stikstof transport leiding van Air Products. Conform gegevens van de risicokaart blijkt deze leiding over een PR 10-6 contour van 0 meter te beschikken. Het invloedsgebied van de stikstofleiding is niet bekend. Binnen het gehele verordeningsgebied worden geen nieuwe ontwikkelingen ten opzichte van de huidige planologische situatie mogelijk gemaakt. Een toename van het groepsrisico is daarmee uitgesloten. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in bijlage 7.

Middenin het verordeningsgebied - van het westen richting het oosten - ligt een waterstofleiding. Deze waterstofleiding is onder beheer van Air Liquide en beschikt Conform de gegevens van de risicokaart over een PR 10-6 risicocontour van 0 meter. Het invloedsgebied van deze leiding is niet bekend, echter gezien het feit dat binnen het volledig verordeningsgebied geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden zal de personendichtheid rondom de leiding niet toenemen. Het groepsrisico zal daarom nooit toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Een nadere verantwoording van het groepsrisico is opgenomen in bijlage 7.

4.3.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen

Onderzoek en conclusie

De beheersverordening maakt geen ontwikkelingen mogelijk die van invloed zijn op de concentraties luchtverontreinigende stoffen. Formele toetsing aan de grenswaarden uit de Wet milieubeheer kan daarom achterwege blijven.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is wel een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de monitoringstool (www.nsl-monitoring.nl) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. Hieruit blijkt dat in 2011 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof direct langs de dichtstbijzijnde weg waar de luchtkwaliteit gemonitord wordt; Hoofdweg N61 ruimschoots onder de grenswaarden uit de Wet milieubeheer zijn gelegen. Voor Stikstofdioxide betreft dit maximaal 24,7 µg/m3 en voor fijn stof maximaal 25,8 µg/m3 (grenswaarden voor beide stoffen: 40 µg/m3 als jaargemiddelde). Het aantal overschrijdingsdagen voor fijn stof betreft 18. Ook hierbij wordt ruimschoots aan de norm uit de Wet Milieubeheer voldaan. Binnen het gehele verordeningsgebied wordt daarmee voldaan aan de normen uit de Wet milieubeheer. De gehalten stikstofdioxide en fijn stof nemen af naarmate de afstand tot de weg toeneemt. Het aspect luchtkwaliteit vormt daarmee geen belemmering voor de beheersverordening.

4.3.7 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

Richtafstanden uit de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering

Onderzoek en conclusie

Gebiedstype

Voor het verordeningsgebied wordt uitgegaan van zogenoemd 'gemengd' gebied. Hiervoor geldt de volgende overweging.

  • De losse woningen rondom het verordeningsgebied liggen nabij de provincialeweg N62 en verspreid over het gebied, geen clusters. Rondom deze inrichtingen is sprake van bedrijvigheid (agrarisch).
  • De woningen aan de westzijde van het verordeningsgebied liggen vlakbij de N252, hebben aan de oostzijde scheepvaartverkeer en een bedrijventerrein waar scheepvaart gerelateerde industrie plaatsvindt.

Gezoneerd bedrijventerrein

Voor het industrieterrein is een inwaartse milieuzonering toegepast. Dit betekent dat vanuit de omgeving is bekeken vanaf welke afstand bepaalde bedrijfsmatige activiteiten kunnen worden toegelaten om geen onevenredige beperkingen op te leggen op en hinder voor de omliggende gevoelige functies. Bij de zonering is het aspect geluid niet opgenomen omdat het industrieterrein gezoneerd is in het kader van de Wet geluidhinder. Het geluidaspect is daarmee reeds geborgd. De zonering geeft de algemene toelaatbaarheid van bedrijven op het industrieterrein weer. Hiermee wordt in het ruimtelijk spoor zo veel mogelijk voorkomen dat ter plaatse van de omliggende woningen en andere gevoelige functies in de omgeving van de bedrijven sprake zal zijn van onaanvaardbare milieuhinder.

 

In het verordeningsgebied bevinden zich een veelheid aan verscheidene industriële bedrijvigheid. Deze functies passen in beginsel binnen de algemene toelaatbaarheid. Bedrijfsactiviteiten die niet binnen deze algemene toelaatbaarheid passen, maar wel legaal op de betreffende locaties aanwezig zijn, kunnen ook onder het regiem van deze verordening hun activiteiten voort zetten. Deze niet binnen de algemeen toelaatbaarheid passende bedrijven zijn als lijst opgenomen in bijlage 2. Vanuit het milieuspoor vindt hier afbakening ten opzichte van de omliggende functies plaats. In het verordeningsgebied worden verder geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er worden dan ook geen hinder veroorzakende of hinder gevoelige functies mogelijk gemaakt. Een nader onderzoek naar milieuhinder van bedrijvigheid is niet noodzakelijk.

Niet gezoneerd bedrijventerrein

Voor die delen van het verordeningsgebied die niet zijn inbegrepen in het gezoneerde industrieterrein, maar waar wel een bedrijfsfunctie aanwezig is, is gebruik gemaakt van de reguliere Staat van Bedrijfsactiviteiten 'bedrijventerrein'. Ook voor deze gronden is een inwaartse milieuzonering toegepast.

4.3.8 Water

Toetsingskader

Waterwet, watertoets en Besluit ruimtelijke ordening.

Onderzoek en conclusie

Het verordeningsgebied ligt deels binnen het beheersgebied van het waterschap Scheldestromen en deels binnen binnen het beheergebied van Rijkswaterstaat. Het waterschap Scheldestromen hanteert een watertabel bij ruimtelijke plannen. Ook voor deze beheersverordening is deze opgesteld. De belangen van Rijkswaterstaat worden hier tevens in meegenomen.

thema en water(schaps)doelstelling   uitwerking  
Veiligheid waterkering
Waarborgen van het veiligheidsniveau tegen water en de daarvoor benodigde ruimte.  
Er zijn geen consequenties voor eventueel aanwezige waterkeringen. De verordening voorziet niet in nieuwe ontwikkelingen.  
Wateroverlast
(vanuit oppervlaktewater)
Bij de bouw wordt voldoende hoog gebouwd om instroming van oppervlaktewater in maatgevende situatie(s) te voorkomen. Het plan biedt voldoende ruimte voor vasthouden / bergen / afvoeren van water.  
De verordening voorziet niet in nieuw te realiseren verhard oppervlak en/of ontwikkelingen. Er zal ten gevolge van de verordening dan ook geen (extra) wateroverlast ontstaan.  
Optimale werking van de zuiveringen/RWZI's en van de (gemeentelijke) rioleringen. Afkoppelen van
(schone) verharde oppervlakken in verband met de reductie van hydraulische belasting van de RWZI, het transportsysteem en het beperken van over-storten.  
De beheersverordening is gericht op het in standhouden van de bestaande situatie met de bestaande kwaliteit. Een optimalisering van het watersysteem is daarom niet aan de orde.
 
Waterschapsobjecten
Ruimtelijke ontwikkelingen mogen de werking van waterschapsobjecten niet belemmeren. Hierbij wordt gedacht aan milieucontouren rond RWZI's, rioolpersgemalen, poldergemalen, vrijverval- en/of persleidingen.  
Binnen de beheersverordening worden geen directe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. De waterschapsobjecten en objecten van Rijkswaterstaat ondervinden geen belemmering ten gevolge van de beheersverordening.  
Watervoorziening / -aanvoer
Het voorzien van de bestaande functie van (grond- en/of oppervlakte)water van de juiste kwaliteit en de juiste hoeveelheid op het juiste moment. Het tegengaan van nadelige effecten van veranderingen in ruimtegebruik op de behoefte aan water.  
Niet van toepassing.
 
Volksgezondheid
(water gerelateerd)
Minimaliseren risico watergerelateerde ziekten en plagen. Voorkomen van verdrinkingsgevaar/-risico's via o.a. de daarvoor benodigde ruimte.  
Geen verandering ten opzichte van de huidige situatie.
 
Bodemdaling
Voorkomen van maatregelen die (extra) maaiveldsdalingen met name in zettingsgevoelige gebieden kunnen veroorzaken.  
Niet van toepassing.  
Grondwateroverlast
Tegengaan / verhelpen van grondwateroverlast.  
Niet aanwezig in de huidige situatie, in de toekomstige situatie zal dit ook niet aangepast worden.  
Oppervlaktewaterkwaliteit
Behoud / realisatie van goede oppervlaktewaterkwaliteit. Vergroten van de veerkracht van het
watersysteem.  
De oppervlaktewaterkwaliteit zal niet veranderen ten opzichte van de huidige situatie ten gevolge van de beheersverordening.  
Grondwaterkwaliteit
Behoud / realisatie van een goede grondwaterkwaliteit.  
Geen verandering ten opzichte van de huidige situatie/kwaliteit.
 
Verdroging
(Natuur)
Bescherming karakteristieke grondwater afhankelijke ecologische waarden; van belang in en rond natuurgebieden (hydrologische) beïnvloedingszone.  
Niet aan de orde.

 
Natte natuur
Ontwikkeling/Bescherming van een rijke gevarieerde en natuurlijk karakteristieke aquatische natuur.  
De beheersverordening heeft geen effect op de karakteristieke aquatische natuur. De huidige situatie zal niet wijzigen.  
Onderhoud waterlopen
Oppervlaktewater moet adequaat onderhouden
kunnen worden.  
De onderhoud van waterlopen wordt niet beïnvloedt door de beheersverordening.  
Waterschapswegen 
Goede bereikbaarheid en in stand houden van wegen in beheer en onderhoud bij het waterschap.  
De bereikbaarheid van de wegen wordt niet beïnvloedt door de beheersverordening.  

Conform de watertoetstabel blijkt dat het aspect water binnen de beheersverordening geen belemmering vormt voor de beheersverordening.

4.3.9 Geluid

Toetsingskader:

Wet geluidhinder

Onderzoek en conclusie

In de Wet geluidhinder is bepaald dat nieuwe geluidgevoelige functies moeten voldoen aan de eisen die gesteld worden in de Wet geluidhinder.

Een gedeelte van het verordeningsgebied (Axelse Vlakte II) is aangewezen als gezoneerd industrieterrein waar 'grote lawaaimakers' zijn toegestaan. De "Beleidsregel zonebeheersysteem industrieterrein Axelse Vlakte II gemeente Terneuzen (2011)" is van toepassing voor inrichtingen die ingevolge de Wet milieubeheer vergunningplichtig en zich bevinden gevestigd zijn of zich willen vestigen op dit gezoneerde industrieterrein (zie ook bijlage 2 van de regels van deze beheersverordening).

Op grond van de Wgh is rondom het gezoneerde industrieterrein een geluidzone aangewezen. Op het gezoneerde industrieterrein en binnen de geluidszone die tevens (deels) binnen het verordeningsgebied valt worden geen nieuwe geluidgevoelige ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Tevens worden er binnen het verordeningsgebied geen geluidbronnen mogelijk gemaakt of gewijzigd zoals, gezoneerde wegen, -industrieterreinen of -spoorwegen. Daarmee vormt het aspect geluid (vanwege wegverkeerslawaai, spoorweglawaai en industrielawaai) geen belemmering voor de beheersverordening. De begrenzing van het gezoneerde industrieterrein en de geluidszone is opgenomen in de beheersverordening.

4.3.10 Kabels en Leidingen

Toetsingskader

  • Besluit externe veiligheid buisleidingen
  • Circulaire risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen;
  • Circulaire K1, K2- en K3-stoffen (1991);
  • Provincie Zeeland.

Normstelling en beleid

Voor hoofdtransportleidingen en hoogspanningsverbindingen geldt dat deze in het bestemmingsplan moeten worden geregeld. Deze leidingen hebben namelijk gevolgen voor het gebruik van gronden in de directe omgeving en zijn dus planologisch relevant. Ook niet-hoofdtransportleidingen met veiligheidscontour, kunnen planologisch relevant zijn. Als planologisch relevante (buis)leidingen worden aangemerkt zoals hierna genoemd, voor zover deze geen deel uitmaken van een inrichting zoals bedoeld in de Wet milieubeheer :

  • Hoogspanningsverbindingen met een spanning van 50 kV en hoger.
  • Buisleidingen voor transport van aardgas vanaf 16 bar en een uitwendige diameter van 50 mm;
  • Buisleidingen voor transport van aardolieproducten met een druk vanaf 16 bar en een uitwendige diameter van 70 mm.
  • Buisleidingen voor het transport van andere stoffen dan aardgas en aardolieproducten, die risico's met zich meebrengen voor mens of leefomgeving wanneer deze leidingen beschadigd raken.
  • Buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter buiten de bebouwde kom.
  • Buisleidingen voor transport van afvalwater tussen de afvalwaterzuiveringsinstallatie van het waterschap aan de Frankrijkweg en het lozingspunt in de Westerschelde.

Niet-planologisch relevante leidingen vervullen een functie voor de aanwezige functies en behoeven geen bescherming c.q. regeling in een beheersverordening. Deze leidingen kunnen dan ook zonder planologische regeling worden aangelegd.

Onderzoek en conclusie

Naast de in paragraaf 4.3.5 genoemde leidingen waardoor gevaarlijke stoffen vervoerd worden zijn binnen het verordeningsgebied nog meer planologisch relevante leidingen aanwezig. Het betreffen onder andere ondergrondse hoogspanningsleidingen aan de noordzijde en midden in het verordeningsgebied. Deze leidingen zijn weergegeven op een kaart die als bijlage 1 is bijgevoegd aan de regels. Voor deze leidingen geldt een belemmeringenstrook van 5 meter waarbinnen niet gebouwd mag worden. Omdat er binnen het gehele verordeningsgebied geen ontwikkelingen mogelijk gemaakt worden vormt dit aspect geen belemmering voor de beheersverordening.