Plan: | P.C. Hooftlaan naast nr. 8 |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.0342.BPSOE0053-0301 |
Aanleiding voor het opstellen van het voorliggende bestemmingsplan vormt een particulier initiatief voor de herontwikkeling en bijbehorende functiewijziging op het perceel P.C.Hooftlaan naast nr. 8 te Soest.
De beoogde ontwikkeling heeft betrekking op de bouw van vrijstaande woning op het onbebouwde perceel tussen de vrijstaande woning op het perceel P.C.Hooftlaan nr. 8 en de woning op het perceel P.C.Hooftlaan nr 12.
Om deze nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken, moet ze planologisch-juridisch worden geregeld in een bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan wordt hieraan invulling gegeven.
Het bestemmingsplangebied is gelegen aan de P.C. Hooftlaan in Soest-Zuid. Het perceel, waarop de nieuwe woning is geprojecteerd heeft een oppervlakte van ongeveer 450 m2 groot en is onbebouwd. Om planologisch een goede aansluiting te kunnen realiseren op het bestaande perceel nr. 8 zal ook dit perceel meegenomen worden binnen de begrenzing van het plangebied.
In de bijgaande figuren is de ligging van het plangebied in beeld gebracht.
Figuur 1: Ligging plangebied in groter verband (Bron: Google-Earth)
Wanneer we nader inzoomen, dan is de ligging van het plangebied beter te zien. Dat is in de volgende figuur weergegeven.
Figuur 2: Ligging plangebied nader ingezoomd (Bron: Google-Earth)
Het plangebied valt momenteel in het bestemmingsplangebied "Soest Midden en Zuid", hierna wel moederplan genoemd. Dit plan is op 15 december 2011 door de gemeenteraad van Soest vastgesteld.
In het bestemmingsplan "Soest Midden en Zuid" heeft het plangebied reeds de bestemming "Wonen", echter slechts een klein deel van het perceel naast nr. 8 is voorzien van een bouwvlak. Te klein om de beoogde bouw van een vrijstaande woning mogelijk te maken. Op basis van dit bestemmingsplan mag de goothoogte van de vrijstaande woning maximaal 3 meter bedragen en de bouwhoogte maximaal 9 meter. Daarnaast is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming "Waarde - Archeologie hoge verwachting" (AWV 1).
Op de afbeelding hieronder is een uitsnede opgenomen van het vigerende bestemmingsplan. Het nieuwe plangebied is met een rode lijn aangegeven. Daarop is goed te zien, dat het perceel naast nr. 8 voor een klein deel reeds is voorzien van een bouwvlak.
Figuur 3 Uitsnede vigerend bestemmingsplan
Allereerst wordt, in Hoofdstuk 1 , ingegaan op de bestaande situatie van het plangebied. Hier komen onderwerpen aan bod als ruimtelijke en functionele structuur van het gebied.
Hoofdstuk 3 geeft een planbeschrijving. Deze beschrijving dient als uitgangspunt bij het verdere ontwerp van het plangebied. Het ruimtelijk beleid wordt per thema beschreven. Als er sprake is van nieuwbouwplannen, gaat dit hoofdstuk ook in op de belangrijkste uitgangspunten voor de stedenbouwkundige inrichting.
Hoofdstuk 4 gaat in op het bestaand beleid van de Rijksoverheid en de provincie Utrecht. Ook komt het gemeentelijke beleid aan de orde in dit hoofdstuk.
Hoofdstuk 5 verwoordt de resultaten van de onderzoeken naar milieu- en andere aspecten.
Hoofdstuk 6 geeft een toelichting op de regels en geeft aan waarom voor een bepaalde regeling is gekozen. In meer algemene zin wordt eerst de juridische plansystematiek uiteengezet. De afstemming van het bestemmingsplan met andere wetten en verordeningen komt eveneens in dit hoofdstuk aan de orde. Vervolgens wordt per bestemming kort ingegaan op de (on)mogelijkheden binnen de betreffende bestemming.
In Hoofdstuk 7 komt de economische uitvoerbaarheid aan de orde.
Tenslotte is in Hoofdstuk 8 de maatschappelijke uitvoerbaarheid, te weten de resultaten van het vooroverleg, opgenomen.
Dit hoofdstuk beschrijft de bestaande situatie van het plangebied en geeft een beeld van alle voor dit bestemmingsplan relevante aspecten. Allereerst wordt ingegaan op de ontstaansgeschiedenis van het gebied. Daarna komt de ruimtelijke structuur aan de orde. Deze ruimtelijke structuur wordt opgesplitst in deelstructuren, waaronder de bebouwingsstructuur, de verkeersstructuur en de groenstructuur.
Op de overgang van hoog naar laag is al vóór 1300 een nederzetting met een langgerekte vorm ontstaan. Tijdens het ontstaan van de nederzetting was de Eemvallei moerasachtig en bestonden de enggronden uit woeste grond en heide. De omgeving van de Oude Kerk is de kern van die eerste nederzetting. Van daaruit waaieren de wegen in de Eemvallei in de richting van Baarn en Amersfoort. Het Kerkpad vormde de verbinding tussen Amersfoort en Baarn. De Soesterbergse-straat vormde de verbinding naar Soesterberg. In de periode tot 1800 is de Eemvallei geleidelijk in een slagenverkaveling ontgonnen en ontstond er weiland. De verkaveling van de Eemvallei, de boerenerven, de Oude Kerk, de Lange Brinkweg, de Soesterbergsestraat en de Birkstraat zijn nog als herkenbare elementen aanwezig. In de periode tussen 1800 en 1930 vond een aantal structurele veranderingen plaats. Deze hebben geleid tot de huidige ruimtelijke situatie. De geleidelijke overgang "weiland - erven en agrarische bebouwing - akkerbouw" verdween en in de zone met erven, agrarische bebouwing en akkerland ontstond eind vorige eeuw een losse villa-achtige bebouwing langs de Rijksstraatweg (tracé Soesterbergsestraat-Kerkstraat- Torenstraat-Middelwijkstraat-Steenhoffstraat). Nu is het gebied vrijwel geheel verstedelijkt en hebben nog maar een paar boerderijen een agrarische functie.
De ontstaansgeschiedenis van afgelopen ca. 100 jaren is op onderstaande figuren in beeld gebracht. Daarbij is vooral gekeken naar de directe omgeving van het plangebied, dat in de rode cirkel is gesitueerd. Bron: Topotijdreis.nl.
Figuur 4: topografische situatie rond het jaar 1900
Figuur 5: Topografische situatie rond 1965
Figuur 6: Topografische situatie 2017
Kenmerkend voor de wijk Soest Zuid is dat er in noord-zuid richting een duidelijke vloeiende overgang van stedelijk naar landelijk gebied aanwezig is.
Naast de geleidelijke overgang zijn nog een aantal kenmerken van de ontstaansgeschiedenis zichtbaar. Zo hebben de Soesterbergsestraat, de Birkstraat en de Eikenlaan een oorspronkelijk karakter. Langs de Soesterbergsestraat is de villa-achtige uitstraling van de wijk Soest Zuid ontstaan. De villa-achtige uitstraling is het beste te beleven ten zuiden van de lijn Ossendamweg/Vondellaan. Het merendeel van de bebouwing bestaat uit vrijstaande of halfvrijstaande woningen op relatief grote kavels.
Centraal in de wijk Soest Zuid, langs de Soesterbergsestraat, ligt een buurtwinkelcentrum. Het centrum heeft zich geleidelijk ontwikkeld. Dit komt onder meer tot uitdrukking in de grote verscheidenheid van vorm, aard en kwaliteit van de bebouwing. Door de verdichting van bebouwing en de toename van bouwvolumes is hierdoor langs de Soesterbergsestraat een divers straatbeeld ontstaan. Buiten het centrum liggen voornamelijk woonwijken. Incidenteel zijn er bedrijven en maatschappelijke voorzieningen aanwezig.
Het aandeel koopwoningen in de wijk Soest-Zuid is hoog: ongeveer 80%. Dit aandeel is veel hoger dan het gemiddelde van de gemeente Soest, dat percentage ligt op ongeveer 60%. Kenmerkend voor deze wijk zijn de vele eengezinswoningen in het middeldure en dure koopsegment. Veel van deze woningen dateren van vlak voor en na de Tweede Wereldoorlog. Dit geldt ook voor het beperkte aandeel sociale woningbouw in de wijk.
Het gedeelte van de wijk ten zuiden van de lijn Ossendamweg/Vondellaan heeft een duidelijk karakter verkregen door de laanstructuur en de eenduidigheid in bouwvormen en volumes. De bebouwing bestaat merendeel uit vrijstaande of half-vrijstaande eengezinswoningen uitgevoerd in twee lagen met een kap op relatief ruime kavels. De wijk heeft hierdoor een sterk voor Soest herkenbaar karakter verkregen met eenduidige beeldkwaliteit.
In Soest Zuid ligt de nadruk voornamelijk op de woonfunctie. Langs de Soesterbergsestraat ligt een winkelcentrum. De volgende zones zijn te onderscheiden in Soest Zuid:
Villarand
Het zuidelijke gedeelte van het plangebied kan worden gekarakteriseerd als een 'villawijk in het bos'. De woningen zijn hier veelal gebouwd op zeer ruime beboste percelen. De bebouwing heeft een individueel karakter.
Centrumgebied
Het centrumgebied ligt langs het noordelijke deel van de Soesterbergsestraat. In dit gebied komt veel gestapeld wonen voor. Het gebied heeft een gemengd karakter.
Woongebieden
Buiten het centrum ligt de nadruk op gezinswijken. Dit is een praktisch woonklimaat gericht op gezinnen.
De gemeenteraad van Soest heeft op 10 juli 2014 de 'Erfgoedverordening gemeente Soest 2014' en op 13 februari 2014 de '14e wijziging van de Bouwverordening' vastgesteld en de Monumenten-verordening ingetrokken. In de Erfgoedverordening is de instelling van een Commissie Ruimtelijke Kwaliteit geregeld. Deze commissie zal advies uitbrengen op het gebied van welstand en monumentenzorg. In de Erfgoedverordening is tevens een wettelijk verplicht hoofdstuk over archeologie opgenomen. De wijzigingen van de Bouwverordening zijn noodzakelijk in verband met de inwerkingtreding van het gewijzigde Bouwbesluit 2012 per 1 april 2012.
In de directe nabijheid van het plangebied zijn geen gemeentelijke dan wel rijksmonumenten aanwezig. Ook bevindt het plangebied zich niet binnen de begrenzing van een beschermd dorpsgezicht.
Gemotoriseerd verkeer
De P.C.Hooftlaan is een karakteristieke woonstraat, die uitkomt op de Vondellaan. De Vondellaan fungeert als een belangrijke wijkontsluitingsweg.
Parkeren
Binnen de gemeente Soest vraagt het parkeren om bijzondere aandacht. Het toenemende autobezit vraagt om een steeds groter ruimtebeslag voor het parkeren. Het autobezit in Soest is relatief hoog. Daarnaast blijkt, dat het autogebruik op de korte afstand in Soest hoger dan gemiddeld is. Deze beide aspecten zijn van belang op het parkeren binnen de gemeente.
Bij het perceel P.C.Hooftlaan naast nr. 8 wordt uitgegaan van parkeren op eigen erf. Hierdoor hoeft geen beroep gedaan te worden op openbare parkeerplaatsen in deze straat.
Langzaam verkeer
Evenals vele straten in Soest-Zuid wordt ook de P.C.Hooftlaan tevens benut als fietsverbinding in noord-zuidrichting. De P.C.Hooftlaan kan echter niet beschouwd worden als DE hoofdfietsverbinding in dit gedeelte van Soest-Zuid.
Openbaar vervoer
Op korte afstand van het plangebied zijn aan de Soesterbergsestraat bushaltes gesitueerd, die verbindingen verzorgen in noord-zuid-richting. Daarnaast is aan de Vondellaan een bushalte aanwezig, die zorgdraagt voor de oost-west-verbindingen.
Natuur Netwerk Utrecht
Het plangebied maakt geen deel uit van het Natuur Netwerk Nederland (NNN) (de voormalige Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Dit is een robuust, samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingen daartussen op nationaal niveau.)
Groenstructuur in het plangebied
Het groen in de buurt bestaat hoofdzakelijk uit het opgaande groen in particuliere tuinen, aangevuld met laanbomen in de straten.
Beschermwaardige bomen
Er zijn in het plangebied geen bomen aanwezig, die als beschermenswaardig aangeduid zijn. Wel is door middel van een boomeffectanalyse nagegaan welke bomen op het perceel naast P.C.Hooftlaan nr. 8 aanwezig zijn, wat de vitaliteit van deze bomen is en of er mogelijkheden zijn om deze bomen te behouden inzien het perceel voor de bouw van een vrijstaande woning wordt benut. Hier wordt verderop in deze toelichting nader op ingegaan.
Grondwater
De variaties in de aanleghoogte verschillen enorm. Tussen de laagst gelegen rand van de wijk en de hoogst gelegen rand van de wijk is het verschil in maaiveld ruim 13.00 m. Tussen de laaggelegen rand van de wijk en het hooggelegen midden van de wijk is het verschil in maaiveld ruim 9.00 m. Hierdoor zijn de verschillen in de grondwaterstand binnen de wijk groot. De hooggelegen gebieden hebben relatief een lage grondwaterstand, de laaggelegen gebieden hebben relatief een hoge grondwaterstand. Op een aantal plaatsen in de hooggelegen gebieden van de wijk is door particulieren putten geslagen om grondwater op te pompen ten behoeve van de beregening van hun tuinen.
Oppervlaktewater
Binnen het plangebied is geen oppervlaktewater aanwezig.
Afval- en hemelwater
Regenwater, dat op onverharde gebieden is gevallen, wordt grotendeels afgevoerd op een natuurlijke manier, te weten via infiltratie naar het grondwater, verdamping via de grond, beplanting en via het oppervlaktewater. Regenwater, dat op verharde gebieden is gevallen, wordt afgevoerd via het rioolstelsel, geïnfiltreerd in de bodem of afgevoerd naar oppervlaktewater. Infiltratie in de bodem is gezien de lage grondwaterstand een goede oplossing. De oude bebouwde gedeeltes van de wijk hebben een gemengd stelsel. De meer recent bebouwde gedeelten van de wijk hebben een gescheiden stelsel. Bij een gemengd stelsel wordt hemelwater van daken en verharding met afvalwater gemengd en wordt al het water afgevoerd naar de rioolwaterzuivering. Bij een gescheiden stelsel wordt hemelwater van verhardingen en afvalwater in twee aparte stelsels ingezameld en getransporteerd.
Het huidige waterbeleid (Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan (GWRP) Soest-Baarn 2018-2022) is om het hemelwater niet te mengen met afvalwater en niet via het riool af te voeren naar de rioolwaterzuivering. Bij nieuwe ontwikkelingen is er daarom bergingscapaciteit voor hemelwater nodig. In gebieden met een lage grondwaterstand en een doorlaatbare bodem kan hemelwater rechtstreeks infiltreren in de bodem. Meer informatie over infiltreren op de Utrechtse Heuvelrug is opgenomen in de "Leidraad afkoppelen Utrechtse Heuvelrug", bijlage bij het "Convenant afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug, herziening 2015".
Zoals in Hoofdstuk 1 reeds is aangegeven vormt de bouw van een vrijstaande woning de belangrijkste reden voor het opstellen van dit bestemmingsplan. De bestemmingen uit de hiervoor geldende bestemmingsregelingen zijn zoveel mogelijk overgenomen in dit nieuwe bestemmingsplan.
De bestaande ruimtelijke hoofdstructuur en bebouwingsstructuur, zoals beschreven in paragraaf 2.3 is leidend voor de situering van de vrijstaande woning. Dit betekent, dat de nieuwe woning zich dient te voegen in de bestaande ruimtelijke structuur, waarbij het straatbeeld gerespecteerd wordt. Concreet betekent dit, dat de woning maximaal mag bestaan uit 2 lagen met een kap.
Op de volgende afbeelding is aangegeven op welke manier de vrijstaande woning zich zou kunnen voegen in het straatbeeld. Daarbij kan opgemerkt worden, dat de afstand tussen de bestaande woning op nr. 8 en de nieuwe woning minimaal 5 meter zal bedragen.
Figuur 7: Situering nieuwe vrijstaande woning in het straatbeeld
Inmiddels zijn er concretere plannen ontwikkeld voor de nieuw te bouwen woning.
Een impressie van de nieuwe woning is hieronder opgenomen. Met nadruk wordt hier vermeld, dat het hier om een impressie gaat.
Figuur 8 Impressie nieuwe woning in het straatbeeld
Figuur 9: Impressie nieuwe woning
De nieuwe bebouwing op het perceel P.C.Hooftlaan naast nr. 8 mag de bestaande functionele structuur van dit deel van Soest-Zuid niet verstoren. Het plangebied is gelegen in een deel van Soest-Zuid, dat een overwegende woonfunctie heeft. Het is dan ook gewenst om de woonfunctie te handhaven en waar mogelijk te versterken. Deze versterking van de woonfunctie mag niet ten koste gaan van de lintbebouwingstructuur, karakteristieken van het gebied en/of cultuurhistorie. Delen van het gebied hebben een eigen karakteristiek. Deze zijn te waarborgen door verdichting van woningbouw te voorkomen; alleen waar nu al meer dan twee aaneen gebouwde woningen staan, is dat toegestaan (elders niet).
Binnen het plangebied wordt geen oppervlaktewater gerealiseerd.
Hemelwater
Alle hemelwater dat binnen het plangebied valt, zal worden afgekoppeld en binnen het perceel worden verwerkt. Grondwaterstand en bodemopbouw zijn hiervoor geschikt. Volgens de LFL (Leidraad Fysieke Leefomgeving) Soest moet op particulier terrein minimaal 25 mm statische berging worden gerealiseerd. Hieraan kan voldaan worden.
Om verontreiniging bij infiltreren van hemelwater te voorkomen, zullen bij oppervlakken die in contact komen met hemelwater geen uitlogende materialen worden toegepast die verontreiniging kunnen veroorzaken. Voor de dimensionering van hemelwateropvang- en infiltratievoorzieningen zal rekening worden gehouden met eventuele beperkingen voortvloeiend uit de hoge archeologische verwachtingswaarde.
Afvalwater
Het afvalwater zal worden geloosd op het bestaande gemengde riool.
Grondwater
Het grondwater staat vrij diep (bij meting tbv. verkennend bodemonderzoek was dit 3.75 m-mv). Er zijn geen problemen te verwachten bij traditionele bouw (met kruipruimte).
Al eerder is opgemerkt, dat het plangebied betrekking heeft op een perceel particuliere grond. Uit de boomeffectanalyse is gebleken., dat een deel van de aanwezige bomen aan de achterzijde van het perceel behouden kan blijven. Daarnaast bevindt zich ter hoogte van dit perceel langs de P.C.Hooftlaan een boom op openbaar terrein. Deze maakt deel uit van de laanbeplanting langs de P.C. Hooftlaan. Bij het situeren van de inrit vanaf deze straat naar het perceel zal ervoor zorggedragen worden, dat deze boom behouden kan blijven.
Resumerend betekent dit, dat de bouw van de nieuwe woning niet van invloed is op het aanwezige structurele en/of wijkgroen in de buurt.
De benodigde parkeerplaatsen zullen op eigen erf gerealiseerd moeten worden. De hoeveelheid parkeerplaatsen, die gerealiseerd moeten worden is afhankelijk van de grootte van de nieuwe woning. De nieuwe woning zal naar verwachting een grootte krijgen van ongeveer 130 m2 GO. Voor woningen met een grootte van meer dan 120 m2 GO geldt een parkeernorm van 2,0 per woning.
Aan deze parkeernorm kan op de volgende manier voldaan worden:
Geconcludeerd kan worden, dat er op deze manier geen beroep gedaan hoeft te worden op beschikbare openbare parkeerplaatsen.
Op onderstaande afbeelding is te zien op welke manier deze 2 parkeerplaatsen gesitueerd kunnen worden op eigen erf. Om deze parkeerplaatsen goed te kunnen bereiken is een inrit van maximaal 4 meter breed nodig vanaf de P.C. Hooftlaan. Deze inrit moet uitlopen naar een breedte van 2 meter, zodat er twee auto's naast elkaar kunnen staan.
Figuur 10: Realisatie van 2 parkeerplaatsen op eigen erf.
In dit hoofdstuk wordt de haalbaarheid van het in Hoofdstuk 3 beschreven plan getoetst aan bestaand beleid, wet- en regelgeving.
Dit hoofdstuk geeft een overzicht van het ruimtelijk relevante beleid voor het bestemmingsplan "P.C.Hooftlaan naast nr. 8" op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. Dit vormt gezamenlijk het toetsingskader voor de huidige situatie en voor nieuwe ontwikkelingen. Dit beleidskader is één van de belangrijkste bouwstenen voor de visie op het plangebied en voor de bijbehorende juridische regelingen.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is op 13 maart 2012 in werking getreden. De structuurvisie infrastructuur en ruimte 2040 (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
Het Rijk formuleert drie hoofddoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):
Het Rijk gaat voor verstedelijking en economische activiteiten uit van de bundelingsstrategie. Voordelen hiervan zijn dat steden ondersteund worden in hun economische en culturele functie. Zowel in dorpen als steden wordt het draagvlak voor voorzieningen ondersteund. Het bundelingsbeleid is een taak van decentrale overheden. Het Rijk heeft een stimulerende rol. Doel is dat in iedere gemeente voldoende mogelijkheid is om in de natuurlijke bevolkingsaanwas te voorzien. Naast de eigen bevolkingsaanwas moet ook voldoende ruimte zijn voor de lokaal gerichte bedrijvigheid. Bundeling houdt in dat nieuwe bebouwing geconcentreerd tot stand komt, dat wil zeggen in bestaand bebouwd gebied of direct aansluitend aan het bestaand bebouwd gebied. Voor geheel Nederland is een basiskwaliteit geformuleerd waaraan moet worden voldaan. Verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht, zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk nadrukkelijk een rol vervullen.
Voor de gemeente Soest betekent dit het volgende:
In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is het voorgaande vertaald in de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' en vastgelegd als procesvereiste in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De ladder voor duurzame verstedelijking is ingericht voor een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten waardoor de ruimte bij nieuwe stedelijke ontwikkelingen in stedelijke gebieden optimaal benut wordt.
De inhoudelijke eisen, waaraan voldaan moet worden bij deze zogenaamde "duurzaamheidsladder", zijn op 1 juli 2017 gewijzigd. Vanaf die datum behoeft de "actuele" en "regionale" behoefte niet langer beschreven te worden. Afstemming op regionaal niveau is, volgens de Nota van Toelichting (2017), immers geborgd in de artikelen 3.1.1 en 3.1.6, eerste lid, onder c, van het Bro.
Wel zijn in artikel 3.1.6. lid 2 van de Bro aanvullende eisen opgenomen voor bestemmingsplannen die een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maken. In het geval in het bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt, dient de toelichting een beschrijving te bevatten van de behoefte aan de voorgenomen stedelijke ontwikkeling. Een dergelijke motivering is echter niet vereist voor woningbouwplannen met een maximale capaciteit van 11 woningen.
Omdat op basis van het onderhavige bestemmingsplan slechts 1 nieuwe woning mogelijk wordt gemaakt, kan de genoemde motivering dus achterwege blijven.
Conclusie
Het plangebied ligt niet binnen een gebied van nationaal belang of de Ruimtelijke Hoofdstructuur. De in hoofdstuk 1 genoemde ontwikkeling sluit aan bij het streven van het Rijk om verstedelijking binnen bestaande steden en dorpen op te vangen. De ontwikkeling past dan ook binnen het beleid van het Rijk.
Met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (1e tranche in werking getreden op 30 december 2011, 2e tranche per 1 oktober 2012) geeft het Rijk algemene regels voor bestemmingsplannen en wordt een aantal van de nationale ruimtelijke belangen uit de Nota Ruimte en voormalige PKB's in de regelgeving geborgd. Doel van dit Besluit is bepaalde onderwerpen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) te verwezenlijken, dan wel te beschermen.
Het Europese Verdrag inzake de bescherming van het archeologische erfgoed ( het Verdrag van Malta, bij wet 26 februari 1998) geeft aan dat archeologie internationaal in de belangstelling staat. Het Verdrag van Malta bepaalt onder andere dat het archeologisch belang wordt meegewogen bij besluitvorming in ruimtelijke ordeningsaspecten en -procedures. Bij elke activiteit waarmee de bodem wordt verstoord in een gebied met archeologische waarde of verwachting moet in een zo vroeg mogelijk stadium worden bepaald of een nader onderzoek noodzakelijk is.
In 2007 is als uitwerking van het Verdrag van Malta de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van de aanwezig en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten. De Wamz gaat uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van archeologische waarden in het ruimtelijk ordeningsproces. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de in het plan begrepen gronden moet dan ook rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten. Daarom is het voor het opstellen van een bestemmingsplan noodzakelijk te onderzoeken in hoeverre in betreffende gronden archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Gebieden, waar resten aanwezig (kunnen) zijn, kunnen met een dubbelbestemming archeologie door het bestemmingsplan worden beschermd. Voorafgaand aan de bodemverstorende ingrepen dient dan in bepaalde gevallen nader onderzoek te worden uitgevoerd. De Wamz geeft aan dat bij bodemverstorende ingrepen van meer dan 100 m2 archeologisch onderzoek nodig is. Voor archeologisch waardevolle gebieden gelden voor bodemingrepen strengere eisen. Hiervan mag met goed onderbouwd beleid worden afgeweken. Voor het grondgebied in Soest is een Archeologische beleidsadvieskaart opgesteld die aangeeft welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke een hoge, middelhoge en lage verwachtingswaarde hebben. Deze kaart, de Beleidsnota Archeologie en de Beleidsregels archeologisch onderzoek bij bodemverstorende ingrepen zijn op 28 juni 2011 door het college van burgemeester en wethouders van Soest vastgesteld. In paragraaf 5.4 zal nader op het aspect archeologie worden ingegaan.
In de Nota Belvedère wordt de relatie tussen het ruimtelijk beleid en de cultuurhistorie aangeduid. De doelstelling met betrekking tot het ruimtelijk beleid luidt: het erkennen en herkenbaar houden van de cultuurhistorische identiteit, in zowel het stedelijk als het landelijk gebied, als kwaliteit en uitgangspunt voor verdere ontwikkelingen.
Verspreid over heel Nederland worden de meest waardevolle cultuurhistorische gebieden aangegeven, de zogenaamde 'Belvedèregebieden'. Daar geldt een speciale aandacht voor het versterken en benutten van de cultuurhistorische identiteit en de daarvoor bepalende kwaliteiten. Het plangebied ligt niet in een Belvedèregebied.
De Wet natuurbescherming is gericht op:
De bevoegdheid voor het verlenen van ontheffingen en vrijstellingen bij soortenbescherming ligt grotendeels bij de provincies. De provincie is bevoegd gezag voor de toetsing van handelingen met mogelijke gevolgen voor beschermde dier- en plantensoorten (de soortenbeschermingsbepalingen) én voor Natura 2000-gebieden (de gebiedenbeschermingsbepalingen).
Alleen bij ruimtelijke ingrepen waarmee grote nationale belangen zijn gemoeid, blijft het Rijk bevoegd gezag.
Zorgplicht
Het eerste artikel in de Wet natuurbescherming heeft betrekking op de zorgplicht en heeft betrekking op het voorkomen of beperken van schade aan soorten en gebieden, voor zover deze niet middels overige verbodsbepalingen zijn gereguleerd. Het gaat daarbij in de praktijk vooral om minder streng beschermde soorten, waarbij het onnodig doden, verwonden of beschadigen dient te worden vermeden.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming onderscheidt beschermingsregimes voor soorten op grond van internationale verdragen, aangevuld met soorten die vanuit een nationaal oogpunt beschermd worden. Hierdoor zijn er in de Wet natuurbescherming drie verschillende verbodsartikelen per categorie soorten;
Gebiedenbescherming
Indien een plangebied in of nabij een beschermd gebied is gelegen, dan dient te worden bepaald of er een (extern) effect valt te verwachten. Het gaat daarbij om Natura 2000- gebieden en gebieden behorend tot het Natuurnetwerk Nederland.
Natura 2000
Natura 2000 is de benaming voor een Europees netwerk van natuurgebieden waarin belangrijke flora en fauna voorkomen, gezien vanuit een Europees perspectief. Met Natura 2000 wil men deze flora en fauna duurzaam beschermen. De staatssecretaris van Economische Zaken heeft voor Nederland ruim 160 Natura 2000-gebieden aangewezen.
Gezamenlijk hebben ze een oppervlak van ruim 1,1 miljoen hectare. Ze maken deel uit van een samenhangend netwerk van natuurgebieden in de Europese Unie die zijn aangewezen op grond van de vogelrichtlijn en habitatrichtlijn. Het doel van Natura 2000 is het keren van de achteruitgang van de biodiversiteit.
Binnen een gebied kan spanning optreden tussen economie en ecologie. In een zogenaamd beheerplan leggen Rijk en provincies vast welke activiteiten, op welke wijze mogelijk zijn. Uitgangspunt is steeds het realiseren van ecologische doelen met respect voor en in een zorgvuldige balans met wat particulieren en ondernemers willen. Het opstellen gebeurt daarom in overleg met alle direct betrokkenen, zoals beheerders, gebruikers, omwonenden, gemeenten, natuurorganisaties en waterschappen. Samen geven ze invulling aan beleven, gebruiken en beschermen. Daar draait het om in de Nederlandse Natura 2000-gebieden (bron: Regiegroep Natura 2000).
Het is krachtens de Wet natuurbescherming verboden zonder vergunning van gedeputeerde staten projecten te realiseren of andere handelingen te verrichten die gelet op de instandhoudings- doelstellingen voor een Natura 2000-gebied de kwaliteit van de natuurlijke habitats of de habitats van soorten in dat gebied kunnen verslechteren of een significant verstorend effect kunnen hebben op de soorten waarvoor dat gebied is aangewezen (artikel 2.7, lid 2).
Handelingen die een negatieve invloed hebben op Natura 2000-gebieden, worden slechts onder strikte voorwaarden toegestaan. Een vergunning is vereist. Door middel van het Nederlandse vergunningsstelsel wordt een zorgvuldige afweging gewaarborgd. De vergunningen zullen beoordeeld en afgegeven worden door de desbetreffende provincie.
Natuurnetwerk Nederland
Het Natuurnetwerk Nederland is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied.
Het Natuurnetwerk Nederland bestaat uit:
Conform artikel 1.12 van de Wet natuurbescherming dragen gedeputeerde staten in hun provincie zorg voor de totstandkoming en instandhouding van een samenhangend landelijk ecologisch netwerk, genaamd 'Natuurnetwerk Nederland'. Zij wijzen daartoe in hun provincie gebieden aan die tot dit netwerk behoren.
De planologische begrenzing en beschermingsregimes van het Natuurnetwerk Nederland loopt via het traject van de provinciale ruimtelijke structuurvisies en verordeningen.
Houtopstanden
De bescherming van houtopstanden onder conform hoofdstuk 4 van de Wet natuurbescherming heeft als doel om het aanwezige areaal bos in Nederland te behouden. Onder houtopstanden vallen alle zelfstandige eenheden van bomen, boomvormers of struiken van een oppervlakte van tien are of meer of rijbeplanting die meer dan twintig bomen omvat. In bijlage 1 (tabel V) word de regels nader toegelicht.
Wanneer houtopstanden geveld worden, niet vallende onder artikel 4.1 van de Wet natuurbescherming, geldt een meldingsplicht bij Gedeputeerde Staten van desbetreffende provincie (artikel 4.2 Wnb). Op basis van deze melding wordt door de provincie beoordeeld of de voorgenomen velling aanvaardbaar is in het kader van natuur- en landschapswaarden.
Indien er geen bezwaar is om de houtopstanden te kappen, verplicht artikel 4.2 van de Wet natuurbescherming om binnen 3 jaar na het vellen of tenietgaan van de houtopstand op dezelfde grond houtopstanden opnieuw aan te plan- ten. Er geldt een algehele vrijstelling van de herplantplicht voor houtopstanden die gekapt worden in het kader van natuurbeheer en natuurbehoud.
Indien bij de voorgenomen ontwikkeling herplantplicht geldt, maar niet voldaan kan worden aan de herplantplicht op de projectlocatie zelf, dan dient een ontheffing aangevraagd te worden met betrekking tot de herplantplicht bij de desbetreffende provincie.
De provincie toetst vervolgens of voldaan wordt aan de bij de provinciale verordening gestelde regels voor herbeplanting op andere perceels- gronden. Deze regels hebben onder andere betrekking op de kwaliteit, oppervlakte en locatie van de andere grond en de natuurwaarde van de te vellen houtopstand. Tevens kan ontheffing verleend worden van herplantplicht ter plaatse, indien gewerkt wordt via een door het ministerie goedgekeurde gedragscode die gebruikt mag worden door een van de betrokken partijen voor een wijze van vellen en een wijze van herplanten.
De toetsing van het plan aan bovenstaand beleid vindt plaats in paragraaf 5.3.
In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW 2003) is samen met provincies, waterschappen en gemeenten, het kabinetsstandpunt over het waterbeleid in de 21e eeuw vastgelegd.
Daarbij is vastgelegd op welke wijze, met welke middelen en langs welk tijdpad zij gezamenlijk de wateropgave voor Nederland in de 21e eeuw willen aanpakken. Aanleiding voor het akkoord vormen de structurele veranderingen die zich voordoen in de aard en omvang van de nationale waterproblematiek. Klimaatveranderingen, zeespiegelstijging, bodemdaling en verstedelijking maken een nieuwe aanpak in het waterbeleid noodzakelijk. Kern van die aanpak is dat water meer ruimte zal moeten krijgen voordat het die ruimte zelf neemt. De hoofddoelstellingen zijn: het waarborgen van het veiligheidsniveau bij overstromingen van de dijken en het verminderen van wateroverlast door piekbuien door het hebben van "droge voeten". Daarbij wordt de voorkeur gegeven aan duurzame ruimtelijke maatregelen boven technische maatregelen. In het NBW is ook de watertoets als procesinstrument opgenomen.
In 2008 is het NBW geactualiseerd. Het NBW-actueel benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Het geeft aan welke instrumenten ingezet worden om de opgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren. Ook is een nieuwe fase aangebroken in het samenwerkingsproces, waarbij het zwaartepunt verschuift van planvorming naar uitvoering.
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 - 2015 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen.
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu, gericht op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij, daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk.
In het Nationaal Waterplan is een eerste uitwerking gegeven aan het Deltaprogramma dat wordt opgesteld naar aanleiding van het advies van de Deltacommissie in 2008. Dit programma is gericht op duurzame veiligheid en zoetwatervoorziening.
Momenteel wordt een nieuw Nationaal Waterplan 2016-2021 opgesteld.
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) wordt het ruimtelijk beleid van de Provincie Utrecht voor de periode tot 2028 beschreven. Deze periode sluit aan bij die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte van het Rijk. Gemeenten kunnen binnen het PRS-beleid onder meer woningen bouwen, natuur aanleggen, bedrijven huisvesten of recreatievoorzieningen ontwikkelen. Het nieuwe ruimtelijke beleid van de provincie heeft als uitgangspunt: lokaal wat kan, regionaal wat moet. Gemeenten krijgen hierdoor meer ruimte om, binnen gestelde kaders, zelf beslissingen te nemen. Ruimtelijke kwaliteit staat hierbij voorop.
De verdere uitwerking van het ruimtelijk beleid rust op 2 belangrijke pijlers:
Binnen de rol van de provincie is het accent verlegd van toetsing naar sturing (ontwikkelings-planologie). In de verordening komt bijvoorbeeld het ontheffingsinstrumentarium niet langer voor. In plaats daarvan biedt de verordening ruimte voor lokale ontwikkelingen binnen regionale randvoorwaarden. Als aan die randvoorwaarden wordt voldaan, zijn de ontwikkelingen mogelijk zonder enige betrokkenheid van de provincie. Op 4 februari 2013 hebben Gedeputeerde Staten van Utrecht de Provinciale Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld. Sinds de vaststelling hebben Provinciale Staten de PRV enkele malen partieel herzien. Gelijktijdig met de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013 - 2028 wordt ook de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2012 integraal herzien. De verordening schrijft voor hoe gemeenten moeten met provinciale belangen in bestemmingsplannen. De regels in de verordening gelden voor gemeenten en niet rechtstreeks voor burgers.
De provincie Utrecht is bezig met het opstellen van een herijking van de PRS en PRV. Het ontwerp hiervan heeft ter inzage gelegen van dinsdag 31 mei 2016 tot en met maandag 11 juli 2016. Alle ontvangen zienswijzen en opmerkingen worden met een reactie van GS opgenomen in een concept Nota van Beantwoording. Vervolgens stellen PS de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 en -Verordening 2013 (Herijking 2016) samen met de Nota van Beantwoording definitief vast.
In dit plan, dat is verlengd tot en met 2013, staan de voornemens van de provincie Utrecht op het terrein van het milieu voor de komende jaren beschreven. Het Provinciaal Milieubeleidsplan heeft de volgende speerpunten: Leefbaarheid werkt aan de leefomgevingskwaliteit met gezondheid als richtinggevend criterium. Duurzaamheid werkt aan duurzame ontwikkeling met als speerpunten duurzame energie, energiebesparing en klimaatadaptatie.
Conclusie
De in hoofdstuk 3 genoemde ontwikkeling sluit aan bij het streven van de provincie om in te zetten op binnenstedelijke ontwikkelingen. De ontwikkeling past dan ook binnen het beleid van de provincie.
Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) is de provincie verplicht een verordening ter bescherming van het milieu vast te stellen. De provincie geeft aan deze verplichting invulling via de Provinciale Milieuverordening Utrecht 2013 (PMV). Artikel 1.2 van de Wm bepaalt dat de PMV regels moet stellen: voor de grondwaterbescherming met het oog op de waterwinning in bij de PMV aangewezen gebieden én voor het voorkomen of beperken van geluidhinder in bij de PMV aangewezen gebieden, de zogenaamde stiltegebieden.
Conclusie
Het plangebied is niet gesitueerd in een grondwaterbeschermingsgebied. Ook is het plangebied niet gesitueerd in een stiltegebied. De ontwikkeling past dan ook binnen het beleid van de provincie.
In de structuurvisie is globaal vastgelegd hoe de gemeente Soest er in 2030 ongeveer uit moet zien. De kracht van de structuurvisie zit in de samenhang tussen elementen als aantal en soort woningen, werkgelegenheid, voorzieningen en verkeersafwikkeling. Het speerpunt van de structuurvisie is om het dorp Soest levendig en groen houden. In de structuurvisie wordt gestreefd naar een evenwichtige bevolkingsopbouw. Alle bevolkingsgroepen moeten kunnen blijven wonen, werken en gebruik maken van voorzieningen in de gemeente Soest. Daarom wordt er gebouwd voor de eigen bevolking en wordt rekening gehouden met een kleine instroom. Het toevoegen van woningen, voornamelijk voor het goedkope segment en voor doorstromers, mag niet ten koste gaan van het groene en dorpse karakter. Het combineren van deze punten leidt tot een integrale visie voor de kern Soest met enkele nieuwe ontwikkelmogelijkheden. Deze nieuwe mogelijkheden worden, waar mogelijk vertaald naar het bestemmingsplan. Omdat nog niet alle mogelijkheden voldoende zijn uitgekristalliseerd is het niet altijd mogelijk om alle maatregelen uit de structuurvisie direct mee te nemen in het bestemmingsplan.
Conclusie
De bouw van een incidentele woning gaat niet ten koste van het groene en dorpse karakter. Juist het feit, dat er een woning gebouwd zal worden, die past in het straatbeeld zal zorgen voor een versterking van de ruimtelijke kwaliteit.
In 2012 is de Nota Wonen in Soest vastgesteld. Deze nota doet uitspraken over de woningbehoefte in de gemeente Soest.
Voor Soest geeft de trendraming aan dat er een groei verwacht kan worden van circa 1.500 huishoudens. Dit aantal moet enigszins genuanceerd worden aangezien deze raming nog uitgaat van een beter economisch scenario. Het is raadzaam om een bandbreedte aan te houden waarbij de trendraming fungeert als bovengrens. De ondergrens kan gesteld worden op 1.000. In dat geval wordt geanticipeerd op een vraaguitval van 33%; dit komt ongeveer overeen met de terugloop in verstrekte vergunningen voor nieuwbouw.
In de gemeente Soest manifesteert de vraag zich in de periode 2010-2020 ten eerste in de groei van de koopsector. Binnen deze periode ligt het accent binnen de vraagontwikkeling vooral op de middeldure koopwoning (€215.000- €350.000). Binnen het koopsegment is de eengezinswoning gewild. De tweede manifestatie is de groeiende vraag naar de meergezinswoning in zowel de huur- als de koopsector. Hierbij de groei even groot in de huur als in de koopsector. Het marktaandeel van de huursector is gelijk aan dat van de koopsector. De derde manifestatie is de afname van de vraag naar de goedkope en de middeldure huurwoning. De vraag naar de huur van een eengezinswoning daalt zeer sterk wat verklaard wordt door de wens om een eigenaar-bewoner te zijn van een eengezinswoning. De gemeente noemt de volgende beleidsambities en prioriteiten:
Eén van de belangrijke ontwikkelingen binnen Soest is dat sprake is van kleinstedelijke, groen-kleinstedelijke, dorpse en landelijke woonmilieus, er zal vooral ingezet moeten worden in een kwalitatieve impuls (´gaten vullen´). De te realiseren woning betreft een woning die valt onder een dorps woonmilieu.
De gemeente Soest heeft samen met Baarn, Eemnes en Bunschoten een Landschaps- ontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. Hierin wordt de gewenste ontwikkeling per deelgebied beschreven. Belangrijkste doel is het stimuleren van initiatieven in het buitengebied door particulieren, instanties en gemeenten, die te maken hebben met het behouden, versterken en verbeteren van de landschappelijke identiteit. Het uitvoeringsprogramma bevat een groot aantal uit te voeren concrete projecten.
Binnen het plangebied komen geen grote overgangsgebieden voor die in het Landschapsontwikkelingsplan (LOP) voorkomen.
In het groenstructuurplan van de gemeente Soest (De groene kernkwaliteit, 2014) is de hoofdgroenstructuur van de gemeente aangegeven. Het groenstructuurplan beschrijft de belangrijkste groenstructuren op dorps- en wijkniveau van Soest en Soesterberg, waarbij bomen de belangrijkste dragers van het groene karakter van de gemeente zijn. De bos- en natuurgebieden zijn daarbij niet meegenomen.
De gemeente Soest heeft een uitgebreide groenstructuur zowel binnen de bebouwde kom als in het groene buitengebied. Daarbij zijn nog veel landschappelijke cultuurhistorische elementen aanwezig. De kernkwaliteit van het groen in Soest bestaat uit een combinatie van visueel-ruimtelijke, functioneel-ruimtelijke en economische kwaliteiten. Het groen op dorps- en wijkniveau draagt bij aan de collectieve beleving van de groene kernkwaliteit, waarbij bomen de belangrijkste groenelementen zijn. Het groen dat bepalend is voor de groene kernkwaliteit is vastgelegd op de groenstructuurkaart.
Het doel van de nota 'de groene kernkwaliteit van Soest' en de groenstructuurkaart is:
Het plangebied is gelegen aan een kenmerkende laan in Soest-Zuid. Het aanwezige groen in particuliere tuinen vormt samen met de laanbomen het groene karakter van deze lanen. Door het behoud van de aanwezige laanboom ter hoogte van het te bebouwen perceel wordt deze karakteristieke uitstraling niet aangetast.
In de nota 'Bescherming en kap van bomen' is het beleid rondom het duurzaam beschermen van bomen en de regels voor het kappen vastgelegd. De juridische regels rondom het beschermen en kappen van bomen zijn vastgelegd in de Algemene Plaatselijke Verordening Soest (APV Soest).
Het beschermen van bomen is gericht op het behoud van het groene karakter van de gemeente Soest, dat hoofdzakelijk wordt bepaald door bomenstructuren. Daarnaast kunnen individuele bomen of bomengroepen van grote waarde zijn voor een bepaalde plek.
De te beschermen bomen zijn onderverdeeld in 5 categorieën:
De beschermwaardige bomen van categorieën 1 t/m 3 zijn vastgelegd op de bomenkaart van Soest. Voor deze bomen geldt een concreet verbod op het vellen. Er wordt géén vergunning verleend voor kap, tenzij sprake is van een zwaarwegend planologisch argument van algemeen belang. Daarbij geldt de juridische voorwaarde dat eerst aantoonbaar gekeken moet worden naar alternatieve ruimtelijke en boomkundige oplossingen om de monumentale boom te behouden. Er wordt altijd een herplantplicht opgelegd.
Voor de bomen in categorie 4 en 5 geldt dat een vergunning wordt verleend mist geen sprake is van een weigeringsgrond. Daarbij dient aangetoond te worden dat de boom in de planvorming uitdrukkelijk is meegewogen, er géén haalbare alternatieven zijn en het belang van het doorgaan van de plannen/ontwikkeling(en) groter is dan de waarde van de boom. Bij vergunningverlening kan een herplantplicht worden opgelegd.
Het plangebied behoort tot categorie 4 (toekomstig monumentale particuliere bomen op percelen groter dan 175m²). Bomen met een stamomtrek van minimaal 80 cm. zijn vergunningplichtig.
Bomen en ruimtelijke ontwikkelingen
In de oriëntatiefase van een planontwikkeling moet door de initiatiefnemer het aanwezige groen en de bomen/houtopstanden worden ingemeten, geïnventariseerd en gewaardeerd. Bij het inventariseren is het van belang dat ook de kroonprojectie wordt ingemeten en de mogelijkheid tot verplanten van de bomen wordt onderzocht. Op basis van deze inventarisatie beoordeelt de gemeente welke bomen behouden moeten blijven en worden randvoorwaarden gesteld.
Ook bomen binnen de directe invloedssfeer van de ontwikkeling (5 meter uit bouwwerk (rondom) of binnen 5 meter uit perceelsgrens) moeten geïnventariseerd worden, om mogelijke schade / noodzaak tot vellen vooraf in beeld te hebben en bepalend te laten zijn voor de vergunningverlening van het bouwwerk.
In de ontwerp-/ voorbereidende fase moet inzichtelijk worden gemaakt wat het effect is van het (bouw)plan / de werkzaamheden op de bomen. Een Bomeneffectanalyse (BEA) beoordeelt of de boom/houtopstand, in het perspectief van de voorgenomen bouw/aanleg, in zijn huidige verschijningsvorm en standplaats, duurzaam behouden kan blijven. Ook worden knelpunten in beeld gebracht. Op basis van een BEA worden passende oplossingen gezocht. Tevens worden maatregelen en randvoorwaarden (ontwerpeisen) aangegeven met als doel de bomen duurzaam te behouden, zowel tijdens de sloop, de bouw als daarna.
De gemeente Soest wil graag een bijdrage leveren aan een duurzame wereld. Met het Duurzaamheidsplan 2010-2014 "Soest, doe maar duurzaam" is een stip op de horizon gezet en ambities neergelegd voor het jaar 2030, CO2-reductie, minder belasting voor het milieu en het ' Cradle to Cradle'1 principe zijn belangrijke uitgangspunten in dit plan. Deze kernwaarden zijn onverminderd belangrijk gebleven. Tegelijkertijd is duidelijk geworden dat duurzaamheid een opgave is die door de gehele samenleving opgepakt dient te worden. De overheid heeft hierin een sturende en faciliterende rol. Cruciaal is de rol van bewoners en ondernemers, die vaak belangrijke kennis hebben over hun specifieke omgeving. De gemeente Soest wil daarom samen met betrokken instanties, bewoners en ondernemers een nieuwe stap zetten in de duurzame ontwikkeling van de gemeente. Het vorige duurzaamheidsplan heeft gezorgd voor een beweging in de Soester samenleving rondom duurzaamheid. Dit betekent dat de randvoorwaarden om als gemeente samen te werken met initiatieven in de Soester samenleving verbeterd zijn ten opzichte van 2010. In de aanloop naar het nieuwe Duurzaamheidsplan 2016-2020 zijn inwoners geraadpleegd en is zeer actief samengewerkt met burgerinitiatieven en het bedrijfsleven. Hieruit is gebleken dat de gemeenschap zelf in beweging komt en veel inwoners zich verbinden aan maatschappelijke initiatieven. Met recht kan gesproken worden over een 'energieke samenleving '. Om deze initiatieven de komende jaren te faciliteren en te stroomlijnen, is het nieuwe Duurzaamheidsplan 2016-2020 "Duurzame meters maken in Soest" op gesteld.
In het Coalitieakkoord 2014-2018 van de gemeenteraad van Soest zijn de volgende afspraken beschreven voor wat betreft duurzaamheid:
De gemeente heeft hierin de volgende rollen:
De gemeenteraad van Soest heeft het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan Soest-Baarn 2018-2022 vastgesteld. Het plan heeft betrekking op alle gemeentelijke watertaken (afvalwater, hemelwater en grondwater), het stedelijk oppervlaktewater en de integratie met de leefomgeving. Het plan beschrijft de achtergronden, het beleid, het programma en de financiën. Ook komen de rollen van gemeente, waterschap, bewoners en bedrijven aan bod. Daarnaast houdt het plan rekening met recente ontwikkelingen en het pas afgeronde technische onderzoek Basiswaterketenplan.
Doelstelling is het maken van een duurzaam en robuust watersysteem en rioleringsstelsel, zodat deze de effecten van de klimaatverandering kunnen opvangen. Dit gebeurt in samenhang met andere ingrepen in de (stedelijke) omgeving, waarbij de kansen worden benut en effectgericht word gewerkt. Het hemelwater van de bebouwing zal worden opgevangen in infiltratiekratten. Het water dat op straat valt zal naar straatkolken worden geleid.
Nieuwe ontwikkelingen worden 'waterneutraal' ontworpen (geen extra afvoer van hemelwater). Het afvalwater wordt als bron van grondstoffen en energie gezien. Waar kansen zich voordoen, maken we het afvalwater onderdeel van de circulaire economie. Het grond- en oppervlaktewaterbeleid richt zich op waterbestendig bouwen, zodat de natuurlijke waterhuishouding behouden blijft. Onder het motto wat groen is moet groen blijven probeert het gemeentebestuur het verharden van tuinen te beperken. Door de klimaatverandering zal hevige neerslag vaker voorkomen en nog heviger worden. Hierdoor neemt het risico op wateroverlast toe. Bewoners en bedrijven zullen vaker hinder ondervinden, maar de gemeente wil de kans op overlast beperken en waterschade zoveel mogelijk voorkomen. De gemeente zet het beleid voort om vuil water en schoon hemelwater te scheiden. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Dit afkoppelen is duurzaam en nodig om de gemeente klimaatbestendig te maken. Voor nieuwbouw is de inzet om de ideale situatie steeds meer te benaderen op basis van de stand van de techniek. Dit vraagt om een vroegtijdige verbinding tussen disciplines als ruimtelijke ordening en stedelijk waterbeheer. De initiatiefnemer zal over de definitieve uitvoering in overleg treden met gemeente.
Op 13 februari 2014 heeft de gemeenteraad van Soest de nieuwe Welstandsnota vastgesteld om transparant welstandsbeleid te kunnen voeren. Het welstandsbeleid is bedoeld om te zorgen dat bij bouwen en verbouwen de omgeving niet visueel wordt aangetast. De nota staat vol inspirerende voorbeelden, kaartmateriaal en gebiedsbeschrijvingen. Om mensen die een vergunning aanvragen te ondersteunen bij het indienen van een kwalitatief goed plan, zijn proces en inhoud van de welstandsbeoordeling duidelijk beschreven.
De Welstandsnota van de gemeente Soest heeft gebiedsgerichte benaderingswijze. Met de gebiedsgerichte benaderingswijze zijn de karakteristieken van wijken en samenhangende gebieden in heel de gemeente Soest vastgelegd en gewaardeerd. Hiermee moeten de ontwerpers van nieuwe bouwplannen rekening houden en het biedt de welstandscommissie handvatten voor het formuleren van een welstandsadvisering.
Het plangebied valt binnen het deelgebied Soest Zuid. Voor Soest Zuid is het reguliere welstandsregime van kracht (niveau 3), waarbij ervoor gezorgd dient te worden, dat het basisniveau gewaarborgd wordt.
In februari 2016 is het Duurzaamheidsplan 2016-2020 vastgesteld. De onderstaande ambities en doelstellingen hebben betrekking op het ruimtelijk beleid.
Ambities voor 2030
Doelstellingen voor 2020
Bij nieuwbouw is een forse energiebesparing mogelijk. In het Klimaatakkoord tussen gemeenten en Rijk 2007-2011 stellen Rijk en gemeenten, dat in 2020 de nieuwbouw klimaatneutraal moet zijn. Het energieverbruik in woningen en gebouwen moet dan met 50% zijn verlaagd. Het Rijk zal de EPC-norm de komende jaren stapsgewijs aanscherpen. Gemeenten gaan innovatieve initiatieven in de gebouwde omgeving actief oppakken. Ook zal er een innovatieprogramma energiebesparing bij nieuwbouw en renovatie worden opgezet voor de uitvoering van veldexperimenten, waarin op gebouw- en gebiedsniveau in goed overleg tussen betrokken partijen een hogere energieprestatie zal worden gerealiseerd dan de huidige energie-prestatie-eis in de nieuwbouw. Nieuwbouw In het plan 'Meer met Minder Energie' richt de nationale overheid zich voor de nieuwbouw op aanscherping van de nationale normen, die al bestaan (de EPC). Voor woningbouw gaat de EPC van 0,8 naar 0,6 in 2011 en naar 0,4 in 2015 met als doel de energieneutrale woning in 2020.
Voor de utiliteitsbouw geldt een vergelijkbare aanscherping met als doel alle nieuwe utiliteitsbouw 50% energie-efficiënter in 2017.
Klimaatbestendige leefomgeving (Klimaatadaptatie)
Extreme weersomstandigheden (hitte, droogte, wateroverlast) zullen vaker voorkomen. Rijk en gemeenten brengen de komende vier jaar gezamenlijk de maatregelen voor adaptatie in kaart. De uitwerking moet aansluiten bij de ruimtelijke en stedenbouwkundige ontwikkelingen, waterbeheer en gezondheidszorg binnen de gemeenten.
Duurzaam bouwen
Gebruik van nationale pakketten duurzaam bouwen of GPR (gemeentelijke praktijk richtlijn) gebouwen (nieuw) wordt in overleg met ontwikkelende partijen meegenomen. De gemeente is van mening dat nieuwe woningen in dit plangebied gerealiseerd moeten worden met een verscherpte energieprestatie van 25% t.o.v. het Bouwbesluit en realiseren van een Energieprestatie op locatie van 8,0 tot 9,0 op wijkniveau.
Door gebruik te maken van het instrument GPR kan de aannemer/ontwikkelaar de energieprestatie van een gebouw berekenen. Dit instrument geeft ook de maatregelen aan die nodig zijn om deze energieprestatie te halen. De gemeente Soest streeft naar een GPR score van 7 voor nieuwbouw van woningen en zal de woningen toetsen met "GPR-gebouw". De werking is als een rapportcijfer: door invoering van de kenmerken van een woning, berekent GPR een mate van duurzaamheid tussen de 0 en de 10, waarbij een 7 gelijk is aan een standaardwoning volgens het bouwbesluit. GPR deelt de kenmerken in naar vijf duurzaamheidsthema's: Energie, Milieu, Gezondheid, Gebruikskwaliteit en Toekomstwaarde. Van deze 5 duurzaamheidsthema's valt te denken aan de volgende maatregelen om de ambitie per woning te bereiken:
Energie
Milieu
Gezondheid
Gebruikskwaliteit
Gemeentelijk verkeer- en vervoersplan 2008
Verkeer- en vervoerstromen zijn de laatste decennia sterk aan verandering onderhevig. Ruimtelijke en economische ontwikkelingen en de hiermee samenhangende, groeiende vraag naar mobiliteit zijn daarvan de oorzaken. Alle verkeer- en vervoerstromen moeten in goede banen worden geleid. Er moet tijdig ingespeeld kunnen worden op ontwikkelingen en de overlast van verkeer moet zoveel mogelijk beperkt worden. Hieraan is invulling gegeven in het Gemeentelijk Verkeer- en Vervoerplan, dat in 2008 is vastgesteld. Belangrijk onderdeel binnen het verkeersbeleid is bereikbaarheid. De bereikbaarheid van de gemeente is van groot belang voor de ruimtelijke en economische ambities. De verschillende vervoerssystemen (fiets, openbaar vervoer en auto) moeten ervoor zorgen, dat Soest bereikbaar is en bereikbaar blijft.
Omdat het plangebied geen betrekking heeft op openbaar terrein, is de voorgenomen bouw van de nieuwe woning niet van invloed op het GVVP.
Nota parkeernormen auto en fiets 3e herziening 2017
In deze nota zijn de parkeernormen van de gemeente Soest vastgesteld. Deze parkeernormen gelden voor elke bouwactiviteit en/of wijziging van gebruik van een gebouw. De nota geeft uitleg over de berekening van de parkeereis en hoe daaraan te voldoen. Daarbij is ook de mogelijkheid van het college opgenomen om ontheffing te verlenen van de parkeereis tegen betaling van een afkoopsom. De gemeente neemt daarmee de verplichting van een ontwikkelaar over om parkeerplaatsen in de omgeving te realiseren. Hiervoor heeft de gemeente een parkeerfonds opgericht.
Omdat het parkeren bij de geprojecteerde nieuwe woning op eigen erf zal plaatsvinden, wordt geen beroep gedaan op parkeerplaatsen in de openbare ruimte.
Naast de toetsing aan het bestaande beleid, zoals verwoord in het voorgaande hoofdstuk, zal de nieuwe ontwikkeling ook moeten worden getoetst aan de wettelijke voorschriften omtrent milieu. Dit om de impact op de omgeving te verantwoorden. In dit hoofdstuk worden de resultaten van de onderzoeken naar een aantal milieuaspecten besproken, die relevant zijn voor het bestemmingsplan. Het gaat dan vooral om geluid, bodemkwaliteit, luchtkwaliteit, geur, zoneringsafstanden tussen bedrijven, etc. Naast milieu gaat dit hoofdstuk in op de onderdelen water, natuur, cultuurhistorie, archeologie en kabels en leidingen.
Wet- en regelgeving
Wet bodembescherming
De Wet bodembescherming gaat primair over bescherming en sanering van de bodem, zowel landbodems als waterbodems. De Wet bodembescherming geeft aan wanneer er sprake is van ernstige bodemverontreiniging en of er gesaneerd moet worden. De hoeveelheid grond dan wel grondwater en de mate van vervuiling zijn criteria voor de mate van bodemverontreiniging. Sanering is nodig als er risico's zijn voor mens, flora en fauna. De urgentie hangt ook af van de mate van verspreiding van de bodemverontreiniging. Voor gevallen van ernstige bodemverontreiniging is er bij niet gewijzigd grondgebruik soms geen noodzaak tot saneren. Voorbeelden zijn voormalige stortplaatsen en kleine verontreinigingen in het diepere grondwater. De provincie Utrecht heeft alle gevallen van ernstige bodemverontreinigingen in beeld gebracht; ook in de gemeente Soest.
Onderzoek
Door bureau Eco Reest is in oktober/ november 2018 een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn verwoord in een rapport, dat als Bijlage 1 bij deze toelichting is opgenomen.
Conclusie
Op basis van het verkennende onderzoek kan het volgende geconcludeerd worden:
Veldonderzoek
Resultaten chemische analyse:
Uit de chemische analyses is het volgende naar voren gekomen:
Conclusies en aanbevelingen
Wet- en regelgeving
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid hebben als doel om de kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven andere 'inrichtingen' enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. Oftewel het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate het milieu sterker wordt belast.
Milieuzonering heeft twee doelen:
Soest hanteert voor het bepalen van de afstanden de VNG-uitgave "Bedrijven en Milieuzonering" uit 2009. Hierin staat een hele reeks van milieubelastende activiteiten met richtafstanden ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend. De afstanden worden gemeten tussen de grens van de milieubelastende bestemming en gevel van een milieugevoelige functie. De richtafstanden zijn uitsluitend van toepassing voor nieuwe situaties (nieuwe ontwikkelingen) en niet voor bestaande situaties, waarbij het zo kan zijn, dat gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op een kleinere afstand van elkaar gesitueerd zijn. In bestaande situaties kan de afstand kleiner zijn dan de gewenste richtafstand. Naast de VNG brochure "Bedrijven en milieuzonering" kunnen er ook nog afstandscriteria uit specifieke milieuwetgeving gelden. Bijvoorbeeld uit de Wet milieubeheer, de agrarische geurwetgeving (Wgv) of de veiligheidsregelgeving (Bevi/Revi). Ook deze afstandscriteria worden meegenomen bij de beoordeling van de nieuwe ontwikkelingen.
Rustige woonwijk
Om een goede milieuzonering op te stellen is een analyse en beschrijving van de omgeving nodig. De richtafstanden van de VNG gelden standaard voor het omgevingstype rustige woonwijk. In een 'rustige woonwijk' zijn functies gescheiden: afgezien van wijkgebonden voorzieningen komen vrijwel geen andere functies voor. Langs de randen is weinig verstoring door verkeer. Vergelijkbaar met de 'rustige woonwijk' zijn 'rustig buitengebied', 'stiltegebied' en 'natuurgebied'. Voor al deze omgevingstypes gelden dezelfde richtafstanden.
Gemengd gebied
Naast het omgevingstype 'rustige woonwijk' hanteert de VNG ook het omgevingstype 'gemengd gebied'. Als hier sprake van kunnen de richtafstanden tussen milieubelastende en milieugevoelige functies (vooral het aspect geluid) met één afstandsstap worden verlaagd, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat. Het aspect geluid is in dit soort gebieden vaak maatgevend. Een gemengd gebied is een gebied met een variatie aan functies. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen behoren ook tot het omgevingstype 'gemengd gebied'. Gezien de functiemenging of de ligging nabij drukke wegen kent het gemengd gebied een hogere milieubelasting. Dat rechtvaardigt het verlagen van de richtafstanden met één stap. De richtafstand van 30 meter voor een bedrijf in milieucategorie 2 kan dan bijvoorbeeld worden verkleind tot 10 meter.
In de tabel op de volgende bladzijde zijn de richtafstanden per milieucategorie bij de omgevingstypen rustige woonwijk en gemengd gebied weergegeven.
Tabel: relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype.
Functiemenging
Naast 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied' is er een derde categorie: 'gebieden met functiemenging'. Hier kunnen milieubelastende en milieugevoelige functies op korte afstand van elkaar gelegen zijn of worden gesitueerd. In deze gebieden is het niet goed mogelijk om functiescheiding toe te passen. Denk bijvoorbeeld aan stads- en wijkcentra, horecaconcentraties en woongebieden met kleinschalige c.q. ambachtelijke bedrijvigheid. Het kan gaan om bestaande gebieden met functiemenging en om gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd, bijvoorbeeld om meer levendigheid tot stand te brengen. De richtafstandenlijst is voor gebieden met functiemenging niet toepasbaar. Voor deze gebieden heeft de VNG een "Staat van Bedrijfsactiviteiten voor gebieden met functiemenging". Hierin zijn alle milieubelastende activiteiten opgenomen, die in principe in een gebied met functiemenging kunnen worden toegelaten.
De milieubelastende activiteiten zijn ingedeeld in categorie A, B of C.
Voor de toelaatbaarheid van deze activiteiten gelden samengevat de volgende randvoorwaarden:
Onderzoek
In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijven, die voorkomen op de bedrijvenlijst. Daarom behoeft geen onderzoek uitgevoerd te worden naar de mogelijke invloed van de nieuwe ontwikkeling op de milieu-hygiënische situatie ter plaatse.
Conclusie
De nieuwe ontwikkeling is niet van invloed op de milieu-hygiënische situatie ter plaatse. De nieuwe woning wordt niet gehinderd door aanwezige bedrijven en ook worden bestaande bedrijven niet beperkt in hun bedrijfsactiviteiten door de bouw van deze nieuwe woning.
Wet- en regelgeving
Wet geluidhinder
De basis voor de ruimtelijke afweging van geluid is de Wet geluidhinder (Wgh) alsook de Luchtvaartwet. De Wet geluidhinder biedt geluidsgevoelige bestemmingen (zoals woningen) bescherming tegen geluidhinder van wegverkeerlawaai, spoorweglawaai en industrielawaai door middel van zonering. Met de invoering van geluidproductieplafonds voor hoofd(spoor)wegen op 1 juli 2012 geldt de Wgh niet meer voor de aanleg/wijziging van hoofd(spoor)wegen, maar nog wel voor de bouw van gevoelige bestemmingen langs deze wegen. De Wet geluidhinder heeft een sterk verband met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Anders dan de naam van de Wet geluidhinder misschien suggereert, worden niet alle milieugerichte geluidsaspecten in de Wet geluidhinder geregeld.
Geluidsonderwerpen die niet in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn onder andere:
Bij vaststelling van een bestemmingsplan houden we rekening met deze regels en wetten als:
De geluidbelasting op de gevels van nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mag in principe niet hoger zijn dan de voorkeurgrenswaarde. Als de geluidbelasting op de gevel wel hoger is dan de voorkeurgrenswaarde, kan onder bepaalde voorwaarden een verzoek worden gedaan tot vaststelling van hogere waarden. Hierbij mag de geluidsbelasting de uiterste grenswaarde echter niet overschrijden. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen kunnen per geluidsbron verschillen. Om voor vaststelling van een hogere grenswaarde in aanmerking te kunnen komen, moet aan de volgende wettelijke eis worden voldaan: het moet om een situatie gaan waarbij maatregelen om het verwachte geluidsniveau terug te brengen tot de voorkeursgrenswaarde onvoldoende doeltreffend zijn, dan wel op overwegende bezwaren van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard stuiten.
Wegverkeerslawaai
Langs alle wegen bevinden zich als gevolg van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidszones, behalve bij woonerven en 30 km-gebieden. Nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen, binnen zones van wegen moeten worden getoetst aan de Wgh (artikel 74). De breedte van de zone langs wegen is afhankelijk van de ligging van een weg (in stedelijk gebied of buitenstedelijk) en van het aantal rijstroken. Bij nieuwe geluidgevoelige bestemmingen binnen zones langs wegen is akoestisch onderzoek nodig. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde voor nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen bedraagt veelal 48 dB(A). De uiterste grenswaarde bedraagt binnen de bebouwde kom 63 dB(A). Buiten de bebouwde kom bedraagt de uiterste grenswaarde 53 dB(A).
In augustus 2018 is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Lievense/ CSO naar de mogelijke invloed van wegverkeerslawaai op de bouw van de nieuwe woning. De resultaten van dit onderzoek zijn verwoord in een rapport, dat als Bijlage 2 bij deze toelichting is opgenomen.
Spoorweglawaai
De zonebreedte bij spoorwegen is volgens art. 106b van de Wet geluidhinder afhankelijk van het aantal sporen en de intensiteit van het gebruik. Bij nieuwe/gewijzigde geluidsgevoelige bestemmingen in de zone moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde bedragen respectievelijk 55 en 68 dB(A).
In de nabijheid van het plangebied zijn geen spoorwegen aanwezig. Daarom behoeft er geen akoestisch onderzoek verricht te worden naar de mogelijke invloed van spoorweglawaai.
Industrielawaai
Rond industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van bedrijven, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken, de zogenaamde grote lawaaimakers, moet op grond van art. 41 van de Wet geluidhinder een geluidzone worden vastgesteld. In deze zone gelden regels ten aanzien van nieuwbouw van geluidsgevoelige bestemmingen. Door middel van zonebeheer moet worden voorkomen, dat de geluidbelasting ten gevolge van de geluidemissie van de bedrijven gezamenlijk buiten de zone hoger wordt dan de voorkeursgrenswaarde. Binnen de zone moeten zonodig maatregelen worden getroffen en kan voor de geluidsgevoelige bestemmingen een hogere waarde worden vastgesteld. De voorkeursgrenswaarde en uiterste grenswaarde bedragen respectievelijk 50 en 60 dB(A).
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen bedrijventerrein, waarop de vestiging van bedrijven is toegestaan, die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Om die reden behoeft er geen akoestisch onderzoek verricht te worden naar de mogelijke invloed van industrielawaai op de bouw van de nieuwe woning.
Onderzoek
Op basis van het bovenstaande, kan geconcludeerd worden, dat er uitsluitend akoestisch onderzoek verricht dient te worden naar de mogelijke invloed van wegverkeerslawaai. Een dergelijk onderzoek is -zoals gezegd- in augustus 2018 verricht door Lievense/ CSO. Daarbij is gekeken naar de geluidsbelasting, veroorzaakt door het wegverkeer op de Vondellaan, de Soesterbergsestraat, de P.C.Hooftlaan en de Oude Utrechtseweg op de gevels van de nieuwe woning. Op basis van de aangeleverde telgegevens van de 30 km/u wegen (P.C. Hooftlaan en Oude Utrechtseweg) is geconstateerd dat het grootste deel van de 30 km/u wegen gezien de intensiteit in combinatie met de afstand tot het plangebied, geen relevante bijdrage zullen leveren. Het rekenmodel wordt daarom beperkt tot de zoneplichtige Vondellaan en de Soesterbergsestraat en de relevante 30 km/u weg P.C. Hooftlaan. Een en ander is hieronder weergegeven:
Figuur 11: Situering van de waarneempunten ten opzichte van de omringende wegen
De resultaten van dit onderzoek zijn verwoord in een rapport, dat als Bijlage 2 is opgenomen bij deze toelichting. Op basis van dit onderzoek kan het volgende geconcludeerd worden:
Conclusie
De geluidsbelasting, veroorzaakt door het wegverkeerslawaai op omringende wegen vormt geen beletsel voor de bouw van de nieuwe woning.
Wet- en regelgeving
Wet geurhinder en veehouderij
De "Wet geurhinder en veehouderij" (Wgv) 2006 geeft normen voor de geurbelasting die een veehouderij mag veroorzaken voor een geurgevoelig object (bijvoorbeeld een woning). Bij deze geurnorm, gemeten in odeur units, zijn slechts twee factoren van belang. In de eerste plaats of een geurgevoelig object binnen of buiten de bebouwde kom ligt. En ten tweede is het van belang of een geurgevoelig object in een gebied ligt waarvoor een reconstructieplan is bekendgemaakt. Op grond van de Wgv kan de gemeente geurbeleid ontwikkelen. Hiermee kan worden afgeweken van de wettelijke normen. Hiervoor moet wel een gebiedsvisie en een gemeentelijke verordening over geurhinder worden opgesteld. In de gemeente Soest is geurbeleid ontwikkeld.
Het algemeen uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van bestaande geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de Beste Beschikbare Technieken (BBT) de kern van het geurbeleid. Onderdeel van het geurbeleid is dat lokale overheden de uiteindelijke lokale afweging moeten maken, zodat zij rekening kunnen houden met alle relevante belangen.
Het geurbeleid bestaat uit de volgende beleidslijnen:
Besluit Landbouw milieubeheer (vervallen per 01-01-2013)
Alle agrarische bedrijven vallen sinds 01-01-2013 onder het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dit besluit is sinds 1 januari 2013 uitgebreid met 'agrarische activiteiten'. Daarmee zijn de eerdere agrarische besluiten vervallen, zoals het Besluit landbouw en het Besluit glastuinbouw milieubeheer.
Onderzoek
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen agrarische bedrijven. Daarom behoeft er geen onderzoek verricht te worden naar de mogelijke invloed van geur op de bouw van de nieuwe woning.
Conclusie
De bouw van de nieuwe woning past binnen de wettelijke bepalingen ten aanzien van geur(hinder).
Wet- en regelgeving
Wet milieubeheer
De hoofdlijnen voor luchtkwaliteitseisen staan in de Wet milieubeheer (Wm). Het verkeer langs drukke wegen kan voor overschrijdingen van grenswaarden (concentraties) voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) zorgen. Aspecten van de Wm worden in afzonderlijke uitvoeringsregelingen uitgewerkt.
De belangrijkste zijn:
Het Besluit NIBM legt vast wanneer een project met ruimtelijke gevolgen niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van een bepaalde stof. Hiervan is sprake als aannemelijk is, dat het project een toename van de concentratie veroorzaakt van minder dan 3%. Deze 3 %-grens is van toepassing sinds 2009 toen het Nationaal Samenwerkingprogramma Lucht in werking trad. In de Regeling NIBM is onder andere voor kantoren en woningen aangegeven bij welke eenheden/ aantallen de 3%-grens wordt overschreden en er luchtkwaliteitberekeningen of luchtkwaliteit-onderzoek nodig is.
Voor woningen is in de Regeling NIBM het maximale aantal van 1.500 nieuwe woningen gesteld uitgaande van de 3%-grens. Het besluit gevoelige bestemmingen is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof en stikstofdioxide, vooral kinderen, ouderen en zieken. Daarom voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteit-onderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, in beide gevallen gemeten vanaf de rand van de weg. Als in zo'n onderzoekzone de grenswaarden voor fijn stof of stikstofdioxide (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen, dat hoort bij een 'gevoelige bestemming' niet toenemen. Vestiging van bijvoorbeeld een school is dan niet toegestaan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het besluit geldt voor nieuwbouw, uitbreiding van gevoelige bestemmingen én voor functiewijziging van bestaande gebouwen naar een gevoelige bestemming. Is (dreigende) normoverschrijding niet aan de orde, dan is er ook geen bouwverbod voor gevoelige bestemmingen binnen de onderzoekzone.
Onderzoek
Omdat er slechts 1 nieuwe woning wordt toegevoegd kan zonder onderzoek gesteld worden, dat de bouw van deze woning niet in betekenende mate bijdraagt aan de concentratie van stoffen, die van invloed zijn op de luchtkwaliteit.
Conclusie
De nieuwe ontwikkeling is niet strijdig met het beleid op het gebied van lucht.
Wet- en regelgeving
Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)
Voor inrichtingen is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het belangrijkste toetsingskader. Hierin zijn bijvoorbeeld grenswaarden en oriënterende of richtwaarden opgenomen voor het zgn. plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen in de directe omgeving lopen als gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen inrichtingen waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt en transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd. De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten aanvaardbaar blijven.
Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:
Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken, dat wil zeggen 24-uur per dag en gedurende het gehele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur.
Het groepsrisico (GR) drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval in een inrichting waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De normen voor het GR hebben een oriënterende waarde (inspanningsverplichting). Indien de oriënterende waarde voor het GR wordt overschreden, legt dit in het algemeen ook ruimtelijke beperkingen op aan een gebied buiten de 10-6-contour (PR).
Besluit externe veiligheid transportroutes
Op 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) in werking getreden waarmee het verplicht wordt transportroutes waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd vast te leggen in het bestemmingsplan.
In de Regeling Basisnet staat waar risicoplafonds liggen langs transportroutes en welke regels er gelden voor ruimtelijke ontwikkeling. Het Basisnet is een landelijk aangewezen netwerk voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Het heeft betrekking op de Rijksinfrastructuur: hoofdwegen (snelwegen), hoofdwaterwegen (binnenwateren) en hoofdspoorwegen. Het Basisnet heeft als doel een evenwicht te creëren tussen de belangen van het vervoer van gevaarlijke stoffen en de bebouwde omgeving die hier langs ligt en de veiligheid van omwonenden. Het Basisnet stelt aan de ene kant regels aan het vervoer van gevaarlijke stoffen en geeft aan de andere kant aan welke beperkingen gelden in het gebied rond de betreffende routes. Zo wordt aan iedereen die dicht bij deze snelwegen en spoorwegen woont of verblijft een basisbeschermingsniveau geboden.
De "Wet basisnet" is een heel stelsel van wetten en regels. Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen is de Wet vervoer gevaarlijke stoffen (Wvgs) de belangrijkste wet. Hierin staan de risiconormen en de regels voor de beheersing van het risico van het vervoer.
Besluit externe veiligheid buisleidingen
Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).
Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid
Op 28 juni 2016 is de "Circulaire effectafstanden externe veiligheid LPG-tankstations voor besluiten met gevolgen voor de externe veiligheid" in de Staatscourant gepubliceerd. Deze circulaire vraagt actie van gemeenten bij het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan rondom LPG-tankstations en bij het verlenen van een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een LPG-tankstation. De circulaire beoogt dat gemeenten, naast een risicobenadering in het kader van het Bevi (plaatsgebonden risico en groepsrisico), uitdrukkelijk ook een effectbenadering toepassen bij besluiten rondom LPG-tankstations. De effectbenadering is van toepassing als er een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld op grond waarvan kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten nabij een LPG-tankstation gerealiseerd kunnen worden of op een omgevingsvergunning milieu voor het oprichten van een LPG-tankstation.
Onderzoek
In de nabijheid van het projectgebied bevinden zich geen inrichtingen die op basis van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi 2004) een potentiële belemmering zouden kunnen vormen voor de voorgestelde ontwikkeling. Eveneens liggen in of nabij het gebied geen buisleidingen of vervoerstromen die een belemmering kunnen vormen voor de voorgestelde ontwikkeling.
In het vigerende bestemming Soest Midden en Zuid is het aspect externe veiligheid reeds beoordeeld. In dat kader is geconcludeerd dat het aantal woningen in het plangebied zeer beperkt toeneemt. Uit het oogpunt van externe veiligheid is er geen belemmering voor de realisatie van het wijzigingsplan.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt dan ook geen belemmering voor de ontwikkeling van de voorgenomen bouw.
Wet- en regelgeving
Alvorens activiteiten die opgenomen zijn in de zogenaamde bijlagen C en D van het "besluit milieueffectrapportage (MER) gerealiseerd kunnen worden, dient aangetoond te worden, dat zij geen onevenredige aantasting teweegbrengen van het aanwezige woon- en leefklimaat.
Onderzoek/Conclusie
Dit bestemmingsplan maakt geen activiteiten uit bijlagen C en D van het "Besluit milieueffectrapportage (MER)" mogelijk. Er is daarom geen aanleiding voor een MER-beoordeling of het opstellen van een MER. Ook bevindt zich in het plangebied en omgeving geen Natura-2000 gebied. Daarom is een rapportage in het kader van de Europese Habitatrichtlijn niet nodig.
Beleid, Wet- en regelgeving
Het Nationaal Waterplan (NWP) is het Rijksplan voor het waterbeleid voor de periode 2009-2015. Het NWP beschrijft de maatregelen die genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten. In de Waterwet is vastgelegd, dat het Rijk dit plan eens in de zes jaar opstelt. Het is de opvolger van de Vierde Nota waterhuishouding uit 1998 en vervangt alle voorgaande nota's waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan bevat tevens de stroomgebiedbeheerplannen, die op grond van de Kaderrichtlijn Water zijn opgesteld. De Kaderrichtlijn Water (KRW) is ook van toepassing voor de grondwaterkwaliteit. De KRW schrijft voor dat verslechtering van de grondwaterkwaliteit in beginsel niet is toegestaan en dat de inbreng van verontreinigende stoffen dient te worden voorkomen of beperkt (art. 4 KRW resp. art. 6 Grondwaterrichtlijnen). Een andere doelstelling van de KRW is het verlagen van zuiveringsinspanning van drinkwaterbedrijven.
Op basis van de Wet ruimtelijke ordening is het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten tevens structuurvisie. De grondgedachte voor duurzaam waterbeheer wordt 'meebewegen met natuurlijke processen waar het kan, weerstand bieden waar het moet en kansen voor welvaart en welzijn benutten'. Voor een duurzaam en integraal waterbeleid is het belangrijk om waar nodig en mogelijk water de ruimte te geven en mee te bewegen met en gebruik te maken van natuurlijke processen, zoals dit bijvoorbeeld wordt toegepast bij 'Ruimte voor de Rivier'. Het Rijk vindt het daarbij van belang, dat bij alle wateropgaven en -maatregelen maximaal wordt meegekoppeld met andere opgaven en maatregelen en dat problemen zo min mogelijk worden afgewenteld.
Bij ruimtelijke plannen geldt de wettelijke verplichting van een watertoets. De watertoets is één van de pijlers van het Waterbeleid voor de 21e eeuw, waarin aan water een meesturende rol in de ruimtelijke ordening is toegekend. Met de watertoets wordt beoogd waterbeheerders vroegtijdig in het ruimtelijke ordeningsproces te betrekken. De watertoets betreft het hele proces van informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Het doel van een waterparagraaf is een samenhangend beeld te geven van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met duurzaam waterbeheer en de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Het voorkomen van negatieve effecten op de waterhuishouding staat bij de watertoets voorop. Dan pas komen inrichtingsmaatregelen en compensatie in beeld. Onderzoek ten behoeve van het wateradvies zal door de initiatiefnemer moeten worden uitgevoerd. Met andere woorden: de 'watertoets' is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
Provinciale Waterhuishoudingsplan (2010-2015)
De provincie Utrecht heeft taken op het gebied van waterveiligheid, waterbeheer en gebruik en beleving van het water. In haar beleid gaat zij uit van de kernwaarden duurzaamheid, kwaliteit en samenwerking. In het Waterplan is het beleid vastgelegd. Bij het Waterplan hoort het Deelplan Kaderrichtlijn Water (KRW), met daarin de provinciale kaders voor de kwaliteit van oppervlaktewater en de maatregelen die de provincie Utrecht zelf neemt ten aanzien van het grondwater.
De provincie ziet in dit verband de volgende drie belangrijke opgaven in het waterbeleid voor de lange èn de korte termijn:
De provincie Utrecht ziet de ontwikkeling naar duurzame, robuuste systemen als een belangrijke maatschappelijke investering. Daarbij wordt gestreefd naar voldoende water van de gewenste kwaliteit, beperkte (maatschappelijk acceptabele) overlast, beperking van het energiegebruik, beperking van functieconflicten rondom water en een hoge belevingswaarde. Naast ingrijpen in het watersysteem zelf kan dit echter ook betekenen dat functies, de locatie daarvan en de wijze waarop die worden ingevuld ter discussie komen te staan.
Het plan beschrijft wat de provincie Utrecht in de periode 2010-2015 wil bereiken op het gebied van waterbeheer. In het waterhuishoudingsplan worden de hoofdlijnen vastgelegd van het in de provincie te voeren beleid ten aanzien van de waterhuishouding. Hierbij heeft een verregaande integratie plaatsgevonden van recente ontwikkelingen in het waterbeleid zoals Waterbeheer in de 21e eeuw, Europese Kaderrichtlijn Water en het Nationaal Bestuursakkoord Water. Daarnaast wordt specifieke aandacht gegeven aan watertekort in de zomer en de veiligheid van regionale waterkeringen. Het plangebied is gelegen in het waterhuishoudkundige subgebied "Parels en Hoenders". Voor dit gebied ligt de nadruk op het vasthouden van het grond- en oppervlaktewater (niet afwentelen, verdroging en bodemdaling tegengaan) in combinatie met het gebruik van het water binnen het gebied.
Grondwaterplan (2008-2013)
Het plan, waarvan de looptijd is verlengd tot eind 2015, beschrijft hoe de provincie Utrecht in de periode 2008-2013 de beschikbare voorraad zoet grondwater beschermt en beheert en het gebruik ervan onderwerpt aan wettelijke bepalingen en regelingen. Uitgangspunt hierbij is dat de hoeveelheid en kwaliteit van grondwater geschikt is voor duurzaam gebruik door mens en natuur. Het plan speelt in op recente ontwikkelingen als veranderende wetgeving, Europese richtlijnen (Kaderrichtlijn Water, Grondwaterrichtlijn, Natura 2000), de aanpak van verdrogingsbestrijding (TOP-gebieden) en het toenemend gebruik van de ondergrond voor winning van energie.
Twee van de in het oog springende beleidsmaatregelen zijn dat indien na evaluatie blijkt dat als een waterwinning ongewenst is, in het uiterste geval, na zorgvuldige beoordeling en schadeloosstelling, de vergunninghouder zijn vergunning kan verliezen. Daarnaast worden, om de risico's voor de grondwaterkwaliteit rondom drinkwaterwinningen te beperken, bodemwarmtewisselaars rondom deze winningen verboden.
Leidraad 'Afkoppelen Utrechtse Heuvelrug'
De leidraad heeft betrekking op het infiltreren van afstromend hemelwater en de risico's hiervan voor de grondwaterkwaliteit en is onderdeel van het 'Convenant afkoppelbeleid Utrechtse Heuvelrug, herziening 2015'. Het convenant is een overeenkomst voor de periode 2016-2020, tussen de Provincie Utrecht, Waterschap Vallei & Eem, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden, Vitens en negen gemeenten, waaronder de gemeente Soest. De leidraad is van toepassing op dat deel van de Utrechtse Heuvelrug, waarbinnen het grootste deel van het neerslagoverschot (de ondiepe grondwateraanvulling) het diepe grondwater bereikt. Gebieden met oppervlaktewater vallen hier niet onder.
De grondwatervoorraad op de Utrechtse Heuvelrug is kwetsbaar en vraagt om locatie specifiek beleid voor infiltratie. Er is een beslisschema opgesteld, welke richting geeft aan te maken keuzes en bestaat uit een voorkeursvolgorde voor infiltratie, een richtlijn die aangeeft welke keuzemogelijkheden er zijn, en een beschrijving van maatregelen om uitspoeling naar grondwater te beperken.
Waterschappen
De Nederlandse waterschappen hebben alle relevante informatie gemakkelijk toegankelijk gemaakt met de website www.dewatertoets.nl. Met behulp van een digitale watertoets op deze website is te bekijken welke waterschapbelangen er spelen binnen het plangebied. Ook genereert de digitale watertoets een waterparagraaf, die kan worden gebruikt bij het afwikkelen van de ruimtelijke procedure. Het is niet een toets achteraf, maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder in een vroeg stadium met elkaar in gesprek brengt.
De grootste winst van het watertoetsproces ligt in het gezamenlijk commitment; de vroegtijdige, wederzijdse betrokkenheid tussen initiatiefnemer en waterbeheerder, die uiteindelijk leidt tot het wateradvies van de waterbeheerder en de expliciete afweging van de wateraspecten in het plan. Die afweging en de verantwoording daarvan krijgen bij voorkeur de vorm van een waterparagraaf in het ruimtelijke plan of besluit. Het gaat daarbij om alle waterhuishoudkundige aspecten, waaronder veiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit, verzilting en verdroging, en alle wateren: Rijkswateren, regionale wateren, gemeentelijke en particuliere wateren en grondwater.
Waterbeheerplan (2010-2015)
Het waterbeheerplan van het Waterschap Vallei & Veluwe geeft het beleidskader voor het watersysteem in het stedelijk gebied. Het doel in dit gebied is het voorkomen van wateroverlast en watertekort en het behouden en versterken van de belevingswaarde, de recreatieve waarde en de ecologische waarde van het water. Daarnaast wordt het beleid gericht op het voorkomen van wateroverlast in omliggende gebieden en het verminderen van lozingen van verontreinigende stoffen. Doelen zijn het zo goed mogelijk vasthouden van water en het behouden en ontwikkelen van waardevolle water- en oevervegetaties en het verbeteren van de waterkwaliteit. Dit laatste bereiken we door het verminderen van (diffuse) lozingen en het verbeteren van het beheer.
Wet gemeentelijke watertaken (2008)
In de Wet verankering en bekostiging gemeentelijke watertaken is de verbreding van het gemeentelijke rioolrecht tot een bestemmingsheffing geregeld. Hiermee kunnen gemeenten ook voorzieningen bekostigen voor hemelwaterafvoer en de aanpak van grondwaterproblemen in bebouwd gebied. Gemeenten hebben via een zorgplicht een formele rol toegekend in de aanpak van stedelijke grondwaterproblemen. Het gemeentelijke grondwaterbeleid moet zijn opgenomen in het gemeentelijk rioleringsplan (GRP).
Indien er in het bebouwd gebied sprake is van structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aanwezige bestemming, dan heeft de gemeente een zorgplicht. Dit betekent, dat de gemeente maatregelen moet nemen waarmee de problemen zoveel mogelijk voorkomen worden. De gemeentelijke zorgplicht geldt alleen als het gaat om maatregelen, die doelmatig zijn en niet tot de verantwoordelijkheid van het waterschap of provincie behoren. Ook is de gemeente verantwoordelijk voor de doelmatige inzameling van afstromend hemelwater, voor zover de perceeleigenaar zelf dit water niet kan verwerken. Alle voorzieningen, die direct of indirect samenhangen met de gemeentelijke stelsels voor afvalwater, hemelwater en grondwater kunnen uit de verbrede rioolheffing worden bekostigd. Iedere gemeente dient de grondwater-zorgplicht te concretiseren naar de eigen lokale situatie. Er is beleidsruimte om op gemeentelijk niveau vast te stellen wanneer er bijvoorbeeld sprake is van structurele overlast en welke minimale ontwateringsdiepte gewenst is.
Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan 2018-2022
De gemeenteraad van Soest heeft het Gemeentelijk Water- en Rioleringsplan Soest-Baarn 2018-2022 vastgesteld. Het plan heeft betrekking op alle gemeentelijke watertaken (afvalwater, hemelwater en grondwater), het stedelijk oppervlaktewater en de integratie met de leefomgeving. Het plan beschrijft de achtergronden, het beleid, het programma en de financiën. Ook komen de rollen van gemeente, waterschap, bewoners en bedrijven aan bod. Daarnaast houdt het plan rekening met recente ontwikkelingen en het pas afgeronde technische onderzoek Basiswaterketenplan. Doelstelling is het maken van een duurzaam en robuust watersysteem en rioleringsstelsel, zodat deze de effecten van de klimaatverandering kunnen opvangen. Dit gebeurt in samenhang met andere ingrepen in de (stedelijke) omgeving, waarbij de kansen worden benut en effectgericht word gewerkt. Het hemelwater van de bebouwing zal worden opgevangen in infiltratiekratten. Het water dat op straat valt zal naar straatkolken worden geleid.
Nieuwe ontwikkelingen worden 'waterneutraal' ontworpen (geen extra afvoer van hemelwater). Het afvalwater wordt als bron van grondstoffen en energie gezien. Waar kansen zich voordoen, maken we het afvalwater onderdeel van de circulaire economie. Het grond- en oppervlaktewa-terbeleid richt zich op waterbestendig bouwen, zodat de natuurlijke waterhuishouding behouden blijft. Onder het motto wat groen is moet groen blijven probeert het gemeentebestuur het verharden van tuinen te beperken. Door de klimaatverandering zal hevige neerslag vaker voorkomen en nog heviger worden. Hierdoor neemt het risico op wateroverlast toe. Bewoners en bedrijven zullen vaker hinder ondervinden, maar de gemeente wil de kans op overlast beperken en waterschade zoveel mogelijk voorkomen. De gemeente zet het beleid voort om vuil water en schoon hemelwater te scheiden. Het schone hemelwater wordt van de riolering afgekoppeld. Dit afkoppelen is duurzaam en nodig om de gemeente klimaatbestendig te maken. Voor nieuwbouw is de inzet om de ideale situatie steeds meer te benaderen op basis van de stand van de techniek.
Onderzoek
Op 16 oktober 2018 is een digitale watertoets uitgevoerd. De resultaten zijn opgenomen in Bijlage 3 bij deze toelichting.
"Het Waterschap Vallei en Veluwe concludeert op basis van deze digitale watertoets het volgende:
In het plangebied liggen geen belangrijke oppervlaktewateren (zogenaamde primaire of A- watergangen), waterkeringen of gebieden die zijn aangewezen voor regionale waterberging. Dit betekent dat dit plan geen essentiële waterbelangen raakt. Op basis daarvan wordt door het waterschap voor het onderhavige plan een positief wateradvies gegeven". (einde citaat).
Conclusie
Het aspect "water" vormt geen beletsel voor de uitvoering van de voorgenomen ontwikkeling.
Wet- en regelgeving
Het beleidskader is reeds verwoord in Hoofdstuk 4.
Onderzoek
Door Blom Ecologie is in oktober/ november 2018 een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn verwoord in een rapport, dat als Bijlage 4 bij deze toelichting is opgenomen.
Conclusies
Op basis van het uitgevoerde onderzoek kunnen de volgende conclusies getrokken worden:
Gebiedsbescherming
De planlocatie maakt geen deel uit van een beschermd gebied en/of locatie betreffende: Natura 2000, Beschermd natuurmonument, Wetland, Nationaal Park, Nationaal Landschap en het Natuurnetwerk Nederland. Op een afstand van 9,6 km ligt het Natura 2000-gebied Arkemheen. De gehele gemeente Soest ligt buiten de zone die invloed kan hebben op de aangewezen Natura-2000 gebieden. Van zogenaamde 'externe werking' zal in Soest dus geen sprake zijn.
Figuur 12. De planlocatie ligt op een afstand van 9,6 km tot het Natura 2000-gebied Arkemheen (bron: nationaal Georegister PDOK).
De planlocatie ligt op een afstand van circa 600 m ten noorden van het Natuurnetwerk Nederland. Deze afstand is dermate groot, dat geconcludeerd mag worden, dat de beoogde ontwikkeling ook geen invloed zal uitoefenen op het Natuurnetwerk Nederland.
Figuur 13 De planlocatie ligt op een afstand van circa 600 m tot het Natuurnetwerk Nederland (bron: nationaal Georegister PDOK).
Soortenbescherming
In het plangebied of de directe omgeving hiervan komen beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor. De planlocatie en de te verwijderen bomen hebben echter geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, foeragerende vleermuizen, amfibieën, insecten en broedvogels.
Voor deze soorten dienen eventueel maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen. De kans is groot dat er mogelijk broedgevallen van algemene vogels in de struiken en bomen aanwezig zijn, derhalve wordt aanbevolen om de struiken en bomen te verwijderen buiten het broedseizoen. Bij het dempen van de vijver dient de aanwezigheid van vissen geïnspecteerd te worden. Mogelijk aanwezige vissen dienen overgezet te worden naar een ander watersysteem. De aanwezigheid van beschermde soorten (Wet-Nb, andere soorten, art. 3.10) en hun leefgebied vormen geen bezwaar voor de beoogde ontwikkelingen (vrijstellingsbesluit). Gezien het voorgaande onderzoek is er geen reden om aan te nemen dat eventueel benodigde ontheffingen, mits de juiste maatregelen worden getroffen en een wettelijk belang kan worden aangevoerd, niet verkregen zouden kunnen worden.
Eindconclusie
Gezien het bovenstaande kan geconcludeerd worden, dat de ontwikkelingen aan de P.C. Hooftlaan 8 te Soest uitvoerbaar zijn zoals bepaald in de Wro (artikel 3.1.6 Bro).
Onderzoek
Door Voet Bomenbeheer is in mei 2018 een bomen effect analyse (BEA) uitgevoerd. De resultaten van dit onderzoek zijn verwoord in een rapport (mei 2018/ maart 2019), dat als Bijlage 5 bij deze toelichting is opgenomen.
Voet Bomenbeheer heeft allereerst geïnventariseerd welke bomen op het perceel aanwezig zijn. Dit leidt tot de afbeelding, die hieronder is opgenomen:
Figuur 14: Overzichtskaart aanwezige bomen op het perceel (Bron: Voet bomenbeheer)
Vervolgens zijn per boom de volgende kenmerken in tabelvorm weergegeven:
Soortnaam, stamdiameter, hoogte, leeftijd, kroonprojectie, conditie, levensverwachting en verplantbaarheid. Een uitsnede uit de tabel is in de volgende figuur weergegeven:
Figuur 15: Uitsnede tabel met kenmerken per boom (Bron: Voet Bomenbeheer)
Conclusie
Op basis van de resultaten van de visuele beoordeling van de bomen en de groeiplaatsonderzoeken is een risicoanalyse uitgevoerd. Dit heeft geleid tot de volgende conclusies:
M.b.t. gemeente boom langs de weg (linde)
Behoud van deze boom staat voorop en is mogelijk mits bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd volgens de geldende voorschriften ten aanzien van boombescherming op bouwlocaties.
M.b.t. bomen, die zich bevinden op dichte afstand van het bouwvlak (nrs. 1 t/m 5)
Behoud van deze bomen is door aantasting van hun groeiplaatsen niet mogelijk.
Gelet op de conditie en de vorm van de kronen (habitat) van deze bomen is er geen sprake van (toekomstig) monumentale bomen. Er zijn dan ook geen gronden voor het weigeren van een omgevingsvergunning kap voor deze 5 bomen.
M.b.t. bomen op dichte afstand achter het bouwvlak (nrs. 6 + 7)
Behoud van deze bomen is zonder meer mogelijk. Het gaat om 2 cultivars van matige kwaliteit. Verwijderen van deze bomen is een persoonlijke keuze:
Gelet op de matig conditie wordt boomtechnisch geadviseerd deze bomen te kappen. Hiervoor is geen omgevingsvergunning nodig.
Maar behoud is ook mogelijk mits bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd volgens de geldende voorschriften ten aanzien van boombescherming op bouwlocaties (zie bijlage1 bij Bijlage 5).
M.b.t. bomen op grote afstand van het bouwvlak in de achtertuin (nrs. 8 t/m 11)
Behoud van deze bomen staat voorop en is zondermeer mogelijk mits bouwwerkzaamheden worden uitgevoerd volgens de geldende voorschriften ten aanzien van boombescherming op bouwlocaties. Geen opslag dus van grond etc. in dit gebied.
Op grond van de bomeneffect analyse zullen maatregelen worden genomen om de te behouden bomen duurzaam in stand te houden. Het gaat daarbij om:
Wet- en regelgeving
Besluit ruimtelijke ordening
In verband met een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6 lid 4 onder a.) moeten gemeenten vanaf 1 januari 2012 bij het maken van bestemmingsplannen niet alleen rekening houden met cultuurhistorische waarden onder, maar ook boven de grond. Cultuurhistorie bestaat uit archeologie, historische gebouwen en historische geografie. De potentiële archeologische vindplaatsen zijn reeds in kaart gebracht (Archeologische beleids- en advieskaart Soest). Historische gebouwen worden beschermd via de Monumentenwet. Zij zijn aangewezen als Rijksmonument of als gemeentelijk monument.
Cultuurhistorische Waardenkaart
De gemeenteraad van Soest heeft op 25 april 2013 ingestemd met het opstellen van een Cultuurhistorische Waardenkaart (CHWK). Op 27 mei 2014 hebben burgemeester en wethouders van Soest ingestemd met een als zodanig opgestelde cultuurlandschappelijke en historisch-stedenbouwkundige waarderingskaart en een cultuurhistorische kenmerkenkaart met bijbehorend onderzoeksrapport. Alsook hebben burgemeester en wethouders besloten de gedane beleidsadviezen af te wegen en voorstellen te ontwikkelen over in welke mate en op welke wijze de daarvoor in aanmerking komende beleidsadviezen kunnen worden vertaald in concreet beleid in de ruimtelijke plannen.
Erfgoedwet
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in 2019 in werking treedt.
Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Het betreft:
Monumentenverordening gemeente Soest
De 'Monumentenverordening gemeente Soest' verbiedt het om binnen de grenzen van een beschermd dorpsgezicht gebouwen geheel of gedeeltelijk af te breken. Dit geldt ook voor de dorpsgezichten op de gemeentelijke monumentenlijst. Het monumentenbeleid van Gemeente Soest is erop gericht, dat wenselijke of noodzakelijke veranderingen binnen een dorpsgezicht flexibel maar verantwoord kunnen worden ingepast in de cultuurhistorische omgeving.
Onderzoek
Het plangebied is niet gesitueerd binnen de begrenzing van een beschermd dorpsgezicht. Ook zijn in (de directe omgeving van) het plangebied geen rijks- of gemeentelijke monumenten aanwezig.
Conclusie
Het aspect cultuurhistorie en erfgoed levert geen belemmering op voor de bouw van de vrijstaande woning.
Wet- en regelgeving
Modernisering Monumentenzorg (MoMo)
De Rijksoverheid wil de monumentenzorg op hoofdpunten moderniseren. Onder meer door gemeenten en provincies in hun ruimtelijke ordening rekening te laten houden met cultureel erfgoed.
Wet op de archeologische monumentenzorg (2007)
Het Europese Verdrag over de bescherming van archeologische erfgoed (het Verdrag van Malta) bepaalt onder andere dat het archeologisch belang wordt meegewogen bij besluitvorming over ruimtelijke ordening. Bij elke activiteit waarmee de bodem wordt verstoord in een gebied met (verwachte) archeologische waarde, moet in een zo vroeg mogelijk stadium worden bepaald of nader onderzoek noodzakelijk is.
Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz)
In 2007 is als implementatie van het Verdrag van Malta de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in werking getreden. Doel van deze wet is de bescherming van de aanwezige en de te verwachten archeologische waarden door het reguleren van bodemverstorende activiteiten. De Wamz gaat uit van het zo vroeg mogelijk betrekken van archeologische waarden in het ruimtelijk ordeningsproces. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan en bij de bestemming van de gronden moet dan ook rekening worden gehouden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische resten. Daarom moet bij het opstellen van een bestemmingsplan worden onderzocht in hoeverre in betreffende gronden archeologische resten aanwezig kunnen zijn. Gebieden waar resten aanwezig (kunnen) zijn, kunnen met een dubbelbestemming archeologie in het bestemmingsplan worden beschermd. Voorafgaand aan bodemverstorende ingrepen moet dan in bepaalde gevallen eerst nader onderzoek worden uitgevoerd. De Wamz geeft aan dat archeologisch onderzoek nodig is bij bodemverstorende ingrepen van meer dan 100 m2.
Voor archeologisch waardevolle gebieden gelden voor bodemingrepen strengere eisen. Hiervan mag met goed onderbouwd beleid van worden afgeweken.
Archeologische beleids- en advieskaart Soest
Voor het grondgebied in Soest is een Archeologische beleidsadvieskaart opgesteld, die aangeeft welke gebieden archeologisch waardevol zijn en welke een hoge, middelhoge en lage verwachtingswaarde hebben.
Archeologisch onderzoek is nodig als de (nog niet eerder verstoorde) bodem dieper dan 30 cm onder het maaiveld wordt verstoord:
Onderzoek
Het plangebied is gelegen in een gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Dit betekent, dat er archeologisch onderzoek nodig is bij een ingreep van meer dan 100 m2.
Op basis van dit bestemmingsplan kan een woning gebouwd worden met een oppervlakte van maximaal 14 bij 6 meter, zijnde in totaal 84 m2
Daarmee blijft de ingreep beneden de grens van 100 m2 en behoeft er dus geen archeologisch onderzoek uitgevoerd te worden.
Conclusie
Het aspect archeologie levert geen belemmering op voor de bouw van de vrijstaande woning.
Beleid, Wet- en regelgeving
Structuurvisie Buisleidingen
De Structuurvisie Buisleidingen is een visie van het Rijk waarmee het Rijk voor 20 tot 30 jaar ruimte wil reserveren voor toekomstige buisleidingen voor gevaarlijke stoffen. Het gaat om ondergrondse buisleidingen voor het transport van aardgas, olieproducten en chemicaliën, die provinciegrens- en vaak ook landgrensoverschrijdend zijn. In de Structuurvisie wordt een hoofdstructuur van verbindingen aangegeven waarlangs ruimte moet worden vrijgehouden, om ook in de toekomst een ongehinderde doorgang van buisleidingtransport van nationaal belang mogelijk te maken. Deze leidingen, bestaand of nieuw, moeten volgens het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) moeten worden opgenomen in het bestemmingsplan met een belemmeringenstrook van 4 of 5 meter aan weerszijden van de leiding. Verder moet op grond van het Bevb voor alle leidingen rekening worden gehouden met de risiconormering voor buisleidingen voor gevaarlijke stoffen.
Onderzoek
In de nabijheid van het plangebied zijn geen buisleidingen aanwezig, die behoren tot de hoofdtransportleidingen.
Conclusie
De nieuwe ontwikkeling past binnen het beleid, zoals verwoord in de Structuurvisie Buisleidingen.
In Hoofdstuk 3 is de voorgestane invulling van het plangebied beschreven. Hoofdstuk 4 en Hoofdstuk 5 tonen aan, dat deze invulling uitvoerbaar is. De volgende stap is het treffen van een juridische regeling, die de invulling mogelijk maakt. Dit hoofdstuk beschrijft deze regeling. In de inleiding wordt het karakter van dit bestemmingsplan beschreven. In paragraaf 6.2 wordt een toelichting gegeven op de regels, waarbij de hoofdstukindeling van de regels wordt gevolgd. In paragraaf 6.3 wordt tenslotte de verbeelding beschreven.
Dit bestemmingsplan bestaat uit een (digitale) verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen moeten in onderlinge samenhang worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels over het gebruik gekoppeld. Daarnaast zijn er algemene regels, en overgangs- en slotregels opgenomen. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het bestemmingsplan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer, die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Tot slot is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is gericht op de bouw van een vrijstaande woning. Onder welke voorwaarden mag deze woning ter plaatse gebouwd worden? (grootte van het bouwvlak, maximale goot- en bouwhoogten van de hoofdbebouwing en regeling voor bijbehorende bouwwerken).
Hierna wordt nader ingegaan op de delen van de juridische regeling (de regels en de verbeelding (plankaart) die nadere toelichting nodig hebben.
Hoofdstuk 1 van de regels geeft de INLEIDENDE REGELS. Hier worden de in het bestemmingsplan voorkomende Begrippen gedefinieerd en wordt de Wijze van meten toegelicht.
Omdat het plangebied beperkt is en het bestemmingsplan slechts voorziet in de bouw van één woning, kan het aantal bestemmingen beperkt blijven.
Hieronder wordt per bestemming en artikelsgewijs een toelichting gegeven op de regels.
De gronden bij de woning die vrij moeten blijven van bebouwing hebben de bestemming 'Tuin' gekregen. In het onderhavige geval betreft dit de voortuin. In de tuin is in beginsel geen bebouwing mogelijk, met uitzondering van een tuinhekje van maximaal 1 meter hoogte. Met afwijking is ook een erker mogelijk.
De woningen met behorende tuinen/erven -met uitzondering van de voortuin (deze heeft de bestemming 'Tuin')- en in samenhang daarmee de uitoefening van aan-huis-gebonden beroepen en kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten zijn bestemd als 'Wonen'. Binnen deze bestemming is door middel van een bouwvlak aangegeven waar de hoofdbebouwing (in dit geval de vrijstaande woning) gebouwd mag worden. In het bouwvlak is via codes op de verbeelding aangegeven, welk type woning gebouwd mag worden (hier: "vrijstaand"). De maximale goot- en bouwhoogte van de woning zijn op de verbeelding vastgelegd.
Bijbehorende bouwwerken
Bijbehorende bouwwerken mogen binnen deze woonbestemming (zowel binnen als buiten het bouwvlak) worden gebouwd. Buiten de bouwvlakken mogen bijbehorende bouwwerken uitsluitend worden gebouwd volgens de op de verbeelding aangegeven bestemmingsgrenzen behorende bij de woonbestemming. De dieptemaat van bijbehorende bouwwerken is gekoppeld aan de gevel van de betreffende woning, zoals op de verbeelding is aangegeven. Dat is in dit geval de in de toekomst nieuw te bouwen gevel van de vrijstaande woning. Bedacht moet worden, dat het bouwvlak in principe voor 100% mag worden bebouwd. Als de gevel van de woning in de grens van het bouwvlak wordt gebouwd, kan vervolgens bijbehorende bouwwerk tot 3 m buiten het bouwvlak worden gebouwd. Het aantal m² bijbehorende bouwwerken is gerelateerd aan de grootte van het perceel. Hiermee wordt voorkomen dat percelen dichtslibben. Hierdoor blijft er een zekere groene, open ruimte gehandhaafd.
Beroep-aan-huis
Het uitoefenen van een beroep aan huis, zoals dat in de begripsomschrijvingen is omschreven, is als recht toegestaan in de bestemming 'Wonen'. Om te voorkomen, dat de beroepsuitoefening de woonfunctie kan gaan overheersen, is deze aan een maximale vloeroppervlakte gebonden binnen de woning en bijbehorende bouwwerken.
Bedrijf-aan-huis
Bij bedrijf aan huis zoals in de begripsomschrijvingen in Artikel 1 van de regels is omschreven, kan het gaan om activiteiten met wat grotere gevolgen voor de omgeving dan een beroep aan huis. Om duidelijk aan te geven om welk soort bedrijven het hier gaat is een "Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis" opgenomen. Om sturing te kunnen geven en omwonenden de gelegenheid te geven om hun zienswijzen naar voren te brengen over een aanvraag voor bedrijf aan huis is voor de vestiging van een bedrijf aan huis een ontheffing nodig. Voor afwijking moet worden voldaan aan de bij die afwijkings-bevoegdheid gestelde voorwaarden voor onder meer maximale vloeroppervlakte, opslag van goederen, verkeers- en parkeereffecten en aard en visuele uitstraling. Hierdoor wordt voorkomen, dat hinderlijke functies zich in woonwijken kunnen vestigen. Om te voorkomen dat de beroepsuitoefening de woonfunctie kan gaan overheersen, is ook deze aan een maximale vloeroppervlakte gebonden binnen de woning en bijbehorende bouwwerken.
Dubbelbestemmingen
In de regels is een dubbelbestemming opgenomen voor archeologie. Deze dubbelbestemming ligt als het ware over de andere bestemmingen heen en geniet voorrang. Bij de dubbelbestemming voor archeologie betekent dat bijvoorbeeld dat er pas gebruik kan worden gemaakt van de bouwmogelijkheden van de woonbestemming als er eerst, op kosten van de initiatiefnemer, archeologisch onderzoek heeft plaatsgevonden. Voor het onderhavige plangebied geldt een hoge archeologische verwachtingswaarde. Concreet betekent dit, dat er geen nieuwe bebouwing of grondbewerkingen dieper dan 30 centimeter zijn toegestaan, met een oppervlakte van meer dan 100 m2. Deze laatste uitzondering is opgenomen, omdat deze verwachtingswaarde ook over de woonpercelen heen ligt. Voor elke aan- of uitbouw en voor elke inrichting van de tuin zou dan een archeologisch onderzoek nodig zijn. De kosten van een dergelijk onderzoek staan in die gevallen (minder dan 100 m2) niet in verhouding tot de beoogde bebouwing of bewerking. Daarom is voor kleinschalige bebouwing en grondbewerkingen een uitzondering gemaakt op de verplichting om archeologisch onderzoek te doen.
In de regels is een bepaling opgenomen om te voorkomen dat gronden die bij een eerder bouwplan al in aanmerking zijn genomen voor het toestaan van het bouwplan, nogmaals worden meegeteld.
In deze regels zijn algemene bouwregels opgenomen, die gelden voor alle bestemmingen in het plan. Zo is er een regel opgenomen, die waarborgt, dat er bij het bouwen wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid. Daarnaast is er een regel, die bepaalt, dat van het plan afwijkende maatvoering, die in het verleden is vergund ook mag worden aangehouden en dus niet onder het overgangsrecht komt.
In de algemene gebruiksbepaling wordt voor een aantal zaken expliciet aangegeven, dat deze als strijdig gebruik worden aangemerkt en daarmee onder het verbod vallen zoals opgenomen in artikel 2.1 van de Wabo. Als in een bepaald geval strijdig gebruik (met bijvoorbeeld de doeleindenomschrijving van een bestemming of met een verleende vrijstelling) wordt geconstateerd, dan is er sprake van een overtreding, waartegen kan worden opgetreden.
Seksinrichtingen als strijdig gebruik
Aangezien seksinrichtingen vanaf 1 oktober 2000 als een normale bedrijfs-/dienstverlenende activiteit worden aangemerkt moet het bestemmingsplan zich expliciet uitspreken over het al of niet bieden van mogelijkheden voor vestiging van dergelijke inrichtingen. De gemeente Soest kent de regeling, dat seksinrichtingen in alle bestemmingsplannen zijn uitgesloten, behalve één bestaande massagesalon buiten het plangebied. Dergelijke inrichtingen zijn niet gewenst. Ze zijn dan ook expliciet voor de betreffende bestemmingen in dit bestemmingsplan als strijdig gebruik aangemerkt.
Een algemene afwijkingsbevoegdheid om een aantal zaken en ondergeschikte afwijkingen mogelijk te maken. Het gaat vooral om:
Het plan bevat een aantal wijzigingsbevoegdheden als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening. Daarmee kunnen bestemmings- en bouwgrenzen en grenzen van aanduidingen op de verbeelding in beperkte mate worden verschoven. Verder kan de bijlage "Staat van Bedrijfsactiviteiten aan huis" actueel worden gehouden.
Uitgangspunt in een nieuw bestemmingsplan is dat bestaande bouwwerken en gebruiksvormen in principe positief worden bestemd en zijn toegestaan. De overgangsrechtelijke bepalingen zijn bindend voorgeschreven in de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Deze overgangsrechtelijke bepalingen waarborgen dat een bestaand bouwwerk of een bestaand gebruik dat niet in overeenstemming is met het nieuwe plan en waarvan sloop respectievelijk beëindiging wordt beoogd, als zodanig voorlopig kan blijven voortbestaan. Het bouwwerk of gebruik wordt dan als zodanig gedoogd, totdat in de loop van de planperiode wordt beslist over sloop respectievelijk beëindiging. Bouwwerken en gebruiksvormen, die al in strijd zijn met het vorige bestemmingsplan worden expliciet uitgesloten van het overgangsrecht van het nieuwe plan. Ze worden niet gedoogd onder het nieuwe plan, maar blijven in strijd daarmee. Handhaving door sloop respectievelijk gebruiksbeëindiging blijft een optie.
Hier is bepaald hoe de regels van dit bestemmingsplan kunnen worden aangehaald.
Het plangebied is getekend op 1 gekleurde verbeelding, schaal 1:500. De verbeelding is IMRO-gecodeerd, conform IMRO2012. Voor de verbeelding is aangesloten bij de systematiek van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012, die bindend is voorgeschreven vanuit het Ministerie I&M.
Zowel het bestaande perceel nr. 8 als het perceel naast nr. 8 is opgenomen binnen de begrenzing van het plangebied. Op die manier wordt er duidelijkheid geboden over de planologische mogelijkheden op beide percelen.
Op de verbeelding zijn twee bestemmingen weergegeven: Wonen en Tuin. Binnen de bestemming Wonen zijn twee bouwblokken aangegeven, waarbij door middel van een nadere aanduiding is bepaald, dat er uitsluitend een vrijstaande woning gebouwd mag worden. Tevens is aangegeven, dat de goothoogte maximaal 3 meter mag bedragen en de bouwhoogte maximaal 9 meter.
Het gehele plangebied is verder voorzien van de dubbelbestemming Waarde - Archeologie hoge verwachting (AWV 1).
Bij de voorbereiding van een ontwerp voor een bestemmingsplan moet op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in de plantoelichting van een bestemmingsplan minimaal inzicht te worden gegeven in de uitvoerbaarheid van het plan. Ook geldt volgens de Wet ruimtelijke ordening (Wro) dat als sprake is van ontwikkelingen waarvoor de gemeente redelijkerwijs kosten moet maken (bijvoorbeeld voor de aanleg van voorzieningen van openbaar nut) deze moeten kunnen worden verhaald op de initiatiefnemer of ontwikkelaar. Een en ander moet worden gelegd in een exploitatieplan. Een exploitatieplan is alleen nodig voor ontwikkelingen, die met het plan mogelijk worden gemaakt en waarvoor, voor de vaststelling van het bestemmingsplan, geen privaatrechtelijke overeenkomsten zijn gesloten. De verplichting tot het opstellen van een exploitatieplan kan in geval van wijzigingsbevoegdheden worden doorgeschoven naar het wijzigingsplan. Dit maakt ook een privaatrechtelijke overeenkomst na de vaststelling van het bestemmingsplan, maar vóór de wijzigingsprocedure, mogelijk. In dat geval is een exploitatieplan niet meer verplicht.
De economische uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling in het plangebied is gewaarborgd door het sluiten van een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente.
Gezien het voorgaande kan worden geconcludeerd dat aan de wettelijke vereisten voor de economische uitvoerbaarheid van dit bestemmingsplan is voldaan
Dit is een ontwerpbestemmingsplan, dat voor een ieder ter inzage gelegd zal worden. Tijdens deze periode kunnen zienswijzen ingebracht worden. De gemeenteraad zal vervolgens kennis nemen van deze zienswijzen en van overige reacties, die kenbaar worden gemaakt voor de vaststelling, en het bestemmingsplan vaststellen.
Het plan voorziet in de bouw van een vrijstaande woning. Overeenkomstig de gangbare werkwijze in de gemeente Soest is door de initiatiefnemer een participatieverklaring voorgelegd aan direct omwonenden. De verklaring heeft tot doel dat de omwonenden geïnformeerd zijn over de plannen en daarvan schriftelijk kennis geven.
De omwonenden hebben aangegeven geen overwegende bezwaren te hebben tegen de voorgenomen ontwikkeling. De participatieverklaring is in bezit van de gemeente. Om privacy-redenen is deze verklaring niet als bijlage toegevoegd.
Gezien de beperkte omvang van het plangebied en gezien het feit, dat direct omwonenden hebben aangegeven in te kunnen stemmen met de voorgenomen ontwikkelingen is afgezien van het doorlopen van een aparte inspraakprocedure.
Ook het vooroverleg kan achterwege blijven: Het Waterschap heeft door middel van de digitale watertoets reeds aangegeven, dat haar belangen niet geschaad worden door de bouw van de vrijstaande woning. Het plan is verder zo beperkt van omvang, dat er geen belangen van de provincie in het geding zijn. Vooroverleg met de provincie is dan ook
achterwege gelaten.