vastgesteld |
infrastructuurverbinding die met name van belang is voor externe uitsluiting van Brabant(Stad) en tevens een functie vervult voor de B5-steden en de daarbinnen gelegen hoogstedelijke zones en stedelijke knooppunten. Het gaat om de A16, A2, A58 (ten oosten van Breda) en A67.
gebieden, aangegeven op de aardkundig waardevolle gebiedenkaart van de provincie Noord-Brabant, waar de natuurlijke ontstaanswijze al dan niet mede teweeggebracht door menselijk handelen herkenbaar is, doordat aardkundige verschijnselen er nog een gave vorm hebben en/of in onderlinge samenhang voorkomen. De aardkunde heeft de - vaak trage en grootschalige - werking van de niet levende natuur als onderwerp en omvat de geologische, geomorfologische, bodemkundige en (geo)hydrologische verschijnselen en processen. Aardkundige verschijnselen maken samen met natuurlijke, cultuurhistorische en archeologische waarden deel uit van de natuurlijke basis en zijn medebepalend voor de landschappelijke waarden.
delen van het landschap die iets vertellen over de natuurlijke ontstaanswijze van het gebied. Voorbeelden hiervan zijn stuifzandgebieden, dekzandruggen, hoogveengebieden en stuwwallen.
gebied waar de provincie ruimte en kansen ziet om de agrarische productiestructuur te verduurzamen en te versterken.
een ruimtelijk geheel van een centrale stad inclusief de eraan vastgegroeide suburbane kernen.
inrichting die tot een, krachtens artikel 1.1, derde lid, Wet milieubeheer, aangewezen categorie behoort die is gericht op het voortbrengen van producten door het telen van gewassen of door het houden van dieren, zijnde een (vollegronds)teeltbedrijf, een veehouderij, een glastuinbouwbedrijf of een overig agrarisch bedrijf.
een bestemmingsvlak (bouwblok) dat is bestemd voor agrarische doeleinden.
bedrijven die goederen en diensten leveren aan land- en tuinbouwbedrijven of zorgen voor verwerking, afzet en transport van agrarische producten van de primaire land- en tuinbouwbedrijven, inclusief duurzame energieopwekking.
de ontwikkeling van een projectvestigingsgebied glastuinbouw in combinatie met een specifiek agro-en food gelieerd bedrijventerrein, gelegen in de Oud Prinslandsepolder/Willemspolder bij Dinteloord (gemeente Steenbergen).
teelt van gewassen in de volle grond, met uitzondering van groenten en fruit.
uitvoeringsbesluit van de Kroon (regering), behorende bij een wet, met een algemene strekking en een algemene werking.
in oorsprong samenhangend oud bewoningsareaal waar archeologische kampementen, nederzettingen, heiligdommen en grafvelden verborgen liggen onder het maaiveld.
cultureel erfgoed, ook wel aangeduid als “ondergrondse cultuurhistorische waarden”, bestaande uit archeologische sporen en gebruiksvoorwerpen in de bodem die in samenhang nederzettingen, heiligdommen en grafvelden reflecteren.
te ontwikkelen onderhoudscentrum voor de vliegtuigindustrie in Hoogerheide (gemeente Woensdrecht).
de vijf grote steden van Brabant, te weten Breda, Eindhoven, Helmond, 's Hertogenbosch en Tilburg.
een kernrandzone, bebouwingslint of bebouwingscluster.
min of meer aaneengesloten lijnvormige reeks van bebouwing langs een weg buiten bestaand stedelijk gebied.
bedrijven als bedoeld in artikel 2.4 van het inrichtingen en vergunningenbesluit, wet milieubeheer en bedrijven die hinder kunnen veroorzaken aan hun omgeving in de vorm van bijvoorbeeld geluid-, stof-, geur-, verkeershinder of door hun omvang moeilijk te plaatsen zijn (bijvoorbeeld grote logistieke bedrijven). Deze bedrijven worden vaak aangeduid als "Nimby-bedrijven".
bedrijven die risico's vormen voor hun omgeving ofwel bedrijven die van belang zijn voor externe veiligheid.
bedrijven die specifieke eisen stellen aan hun omgeving of de inrichting van de kavel om hun activiteiten optimaal uit te kunnen voeren, zoals multimodale ontsluiting, voldoende milieuruimte of grote veiligheidscontouren.
het geheel van de bron, bovenloop, midden-benedenloop van een beek tot aan de uitmonding in een groter watersysteem, inclusief het grondwater en oppervlaktewater dat de beek voedt vanaf de bron tot de uitmonding in het grotere watersysteem. De grens tussen het ene beeksysteem en het naastliggende wordt gevormd door een waterscheiding.
een gemeentelijk plan waarin de gemeenteraad de ruimtelijke ordening vastlegt voor (een deel van) het grondgebied van een gemeente. Het bestemmingsplan bevat een toelichting, planregels en een verbeelding. Het is bindend voor de burgers.
voorziening met veelal een groot ruimtebeslag, die frequent grote aantallen bezoekers trekt, met de daarbij behorende verkeersbewegingen.
gebied landwaards van de waterkering waarvoor een wettelijke veiligheidsnorm is gedefinieerd.
verscheidenheid aan gebiedseigen plant- en diersoorten en micro organismen.
productie van biogas uit organisch afval.
verzamelbegrip voor warmte/koudeopslag en aardwarmte. Bij koude/warmteopslag wordt gebruik gemaakt van de bodem - tot ongeveer 80 meter diep - als opslagmedium voor koude en warmte. Bij winning van duurzame energie uit aardwarmte wordt gebruik gemaakt van warmte uit de ondergrond om huizen, kantoren of kassen te verwarmen. Deze wordt gewonnen uit het warme water dat ligt opgeslagen in watervoerende lagen in de ondergrond, op diepten waar de temperatuur hoog genoeg is om deze direct of indirect (met een warmtepomp) te benutten.
interactieve webapplicatie die het mogelijk maakt om relevante bodemthema's op eenvoudige wijze te betrekken bij ruimtelijke plannen en processen.
een in een bestemmingsplan vastgelegde ruimtelijke eenheid, waarbinnen de bebouwing en de bijbehorende voorzieningen ten behoeve van een bestemming dienen te worden geconcentreerd.
voorziening met een verzorgingsgebied met een reikwijdte van meer dan 35 km.
BV, opgericht door de provincie Noord-Brabant en de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij (BOM) om herstructureringsplannen voor bedrijventerreinen tot uitvoering te brengen.
NV, opgericht door de Provincie Noord-Brabant en het Ministerie van Economische Zaken met als doel de economische groei- en innovatiekracht van Brabant te versterken. De BOM ondersteunt bedrijven, participeert in ontwikkelingen en deelt kennis en ervaring met gemeenten en andere organisaties. Haar afdeling bedrijventerreinen houdt zich bezig met de herstructurering van bedrijventerreinen in Brabant.
stedelijk netwerk van de vijf grote Brabantse steden Breda, Eindhoven, Helmond, 's-Hertogenbosch en Tilburg én de provincie Noord-Brabant. Zij behartigen gezamenlijk hun belangen regionaal en bij het Rijk, werken samen met andere Europese stedelijke netwerken en stellen eens per vier jaar een meerjarenprogramma op met investeringen in concrete projecten.
de regio Zuidoost-Brabant van 21 gemeenten met toptechnologie in de kennisindustrie. Eindhoven is het centrum. De regio bevat de complete keten van fundamentele research tot ontwikkeling, productie en het vermarkten van innovatieve producten. Samen met Leuven en Aken vormt Brainport de kennisdriehoek 'ELAt', een Europees netwerk van organisaties, bedrijven en kennisinstellingen.
gebied rondom de Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000 gebieden dat als doel heeft omgevings- en klimaatinvloeden op de natuur en het waterbeheer in de Ecologische Hoofdstructuur en Natura 2000 gebieden te beperken. De buffer(zone)s zijn essentieel voor het behoud en de ontwikkeling van natuurwaarden in Brabant.
gebied aan de zee- of rivierzijde van de waterkering waarvoor geen wettelijke veiligheidsnorm is gedefinieerd.
het gebied dat buiten het bestaand stedelijk gebied ligt zoals begrensd in de Verordening ruimte.
gebieden waar de vroegere ontginnings- en bewoningsgeschiedenis nog goed afleesbaar zijn en nu nog in hoge mate samenhang bestaat met het huidige landschap.
cultureel erfgoed, structuren en landschappelijke elementen met betrekking tot bouwkundig erfgoed, historische groenwaarden, historisch-geografisch erfgoed en het archeologisch erfgoed waaraan de vroegere ontginnings- en bewoningsgeschiedenis van een gebied nog goed afleesbaar zijn.
een landschap waarop de mens zijn stempel heeft gedrukt door het in gebruik te nemen als agrarisch, industrieel, of stedelijk productie- en woongebied.
het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eigen woning zonder dat daar ter plaatse een overnachting mee gepaard gaat.
bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
evenwichtige en toekomstbestendige groei van de drie kapitalen 'Economie', 'Ecologie' en het 'Sociaal-Culturele domein'. Daarbij wordt afwenteling in de tijd (naar andere generaties) en ruimte (naar andere gebieden) voorkomen en wordt rekening gehouden met veranderingen in de wereld om ons heen, zoals klimaatverandering.'
samenhangend netwerk van bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Doel is een groot aantal soorten en ecosystemen te laten voortbestaan.
een verbinding over land tussen bestaande en te ontwikkelen natuurgebieden van de Ecologische hoofdstructuur. Doel is geïsoleerde leefgemeenschappen van dieren en planten met elkaar te verbinden waardoor soorten beter kunnen voortbestaan doordat zij binnen de grotere leefgebieden hun genen kunnen uitwisselen.
regionaal cluster van bedrijven, onderwijs- en/of onderzoeksinstellingen binnen een toepassingsgebied of sector die elkaar zo versterken dat ze een bron vormen voor extra regionale economische groei. De versterking kan bijvoorbeeld ontstaan door ketensamenwerking of gezamenlijke innovatieprojecten.
werktitel voor een samenwerking tussen Nederland, België en Duitsland om de economische positie van deze landen te versterken. Tot de Eurodelta worden voorlopig de Randstad en de “corridorprovincies” naar het oosten en het zuiden, Vlaanderen inclusief Brussel en Luik en de deelstaat Noordrijn-Westfalen gerekend. Hierbinnen liggen de stedelijke clusters Randstad/Deltametropool Brabantstad, Vlaamse Ruit en Ruhrgebied.
begrip dat de kans beschrijft dat personen komen te overlijden:
integrale aanpak van onderwerpen op verschillende beleidsterreinen (bijv. mobiliteit) op regionaal schaalniveau door provincies en gemeenten in samenwerking met andere partners.
beschrijving van de landschapskenmerken die bepalend zijn voor de kwaliteit van een gebied of een landschapstype en van de wijze waarop ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan het behoud en versterking daarvan.
een plan voor een gedeelte van West-Brabant, waarvan de inhoud vergelijkbaar is met die van een reconstructieplan.
het dagelijks bestuur van een provincie. Het bestaat uit de Commissaris van de Koningin, de gedeputeerden en de (provincie-)secretaris.
groen gebied tussen steden en (suburbane) kernen met als doel het contrast tussen stad en land te behouden en verder te ontwikkelen. Ze hebben soms een natuur-, water- en recreatiefunctie, maar kunnen ook bestaan uit een aantrekkelijk gebied waar landbouw een belangrijke drager is van het landschap.
gebied waarbinnen verschillende functies in evenwicht met elkaar en de omgeving worden ontwikkeld. Agrarische functie's worden in samenhang met andere functies in de omgeving uitgeoefend.
(wetenschap die) de vormen van het landschap en de processen die daarbij een rol spelen of hebben gespeeld (bestudeert).
regio waarbinnen de Brabantse gemeenten volgens de Gebiedsgerichte Aanpak (GGA) samenwerken binnen het werkveld Mobiliteit en Infrastructuur. Noord-Brabant is opgedeeld in vijf GGA-regio's, exclusief het SRE-gebied.
agrarische bedrijvigheid, waarin de productie geheel of in overwegende mate plaatsvindt in kassen.
locaties die minimaal via twee vervoerswijzen bereikbaar zijn (via weg, spoor, water en/of buisleiding), of die multimodaal kunnen worden ontsloten, en die geschikt zijn voor bedrijven gericht op de overslag van goederen.
beoogd netwerk van goederenspoorlijnen buiten specifiek bestemd voor goederenvervoer langs en door Brabant tussen de economische stedelijke regio's Rotterdam, Vlaamse Ruit en Ruhrgebied. Het doel is doorgaand goederenvervoer en vervoer van gevaarlijke stoffen buiten de steden om te leiden. Het netwerk bestaat uit de Betuweroute, de RoBel-lijn (Rotterdam-België), de gemoderniseerde Ijzeren Rijn (2009 nog onder besluitvorming) en een Zuidtak-Betuweroute, inclusief zuidaansluiting Chemelot en oostelijke aftakking Venlo.
beleid, gericht op het realiseren van ”groene gebieden” rond de verstedelijkingsgebieden. In deze gebieden wordt gestreefd naar een samenhangende combinatie van groene functies zoals natuur , water(-beheer), landbouw en recreatief medegebruik vanuit de stad.
het op vrijwillige basis leveren van bovenwettelijke prestaties door agrariërs, gericht op realisatie van maatschappelijke wensen op het terrein van natuur, landschap, waterbeheer, cultuurhistorie en recreatief medegebruik, waarvoor de overheid een kostendekkende vergoeding verstrekt.
gemengd agrarisch gebied, grenzend aan het kerngebied natuur en water, met belangrijke nevenfuncties voor natuur en water. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water (-beheer) en landschap draagt bij aan de bescherming van de waarden in het kerngebied.
de samenhangende gebieden, voornamelijk bestaande uit bos- en natuurgebieden, beken en andere waterlopen, waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden. Ook sommige (agrarische) gebieden die van belang zijn voor de natuur- en waterfuncties kunnen hier deel vanuit maken.
voorziening met veelal een groot ruimtebeslag, die frequent grote aantallen bezoekers trekt met de daarbij behorende verkeersbewegingen. De exacte normen van grootschaligheid zijn verschillend per type voorziening en branche en bovendien tijdgebonden.
Europese richtlijn die ten doel heeft de biodiversiteit in de Europese Unie te waarborgen. Hij bevat lijsten van plant- en diersoorten en natuurlijke leefgemeenschappen die extra bescherming verdienen (exclusief vogels, omdat daarvoor al eerder de Vogelrichtlijn is ingesteld).
het (deels) opnieuw bestemmen van (leegstaande) bebouwing of gebieden voor andere functies of ander gebruik dan de huidige functie of het huidige gebruik.
het opnieuw in gebruik nemen van bestaande (leegstaande) bebouwing of gebieden.
de activiteiten waarbij men de structuur van een gebied zodanig herontwikkelt en herinricht, dat het gebied weer geschikt is voor toekomstig gebruik.
innovatief, hoogwaardig openbaar vervoersysteem van treinen met een topsnelheid van 300 kilometer per uur. Voorbeeld is de lijn van Amsterdam via Rotterdam, Antwerpen en Brussel naar Parijs.
zoveel mogelijk gesloten netwerk van auto(snel)wegen.
zone, gelegen binnen het stedelijk gebied van de gemeenten binnen BrabantStad, langs infrastructuurassen (weg, spoor en/of water).
openbaar vervoer dat plaatsen in Brabant verbindt met het landelijke spoornet door middel van comfortabele, herkenbare bussen die rijden via een snelle route met goed toegeruste haltes volgens een betrouwbare, hoogfrequente dienstregeling. Het concept draagt bij aan de duurzame bereikbaarheid van Brabant.
openbaar-vervoerlijn die belangrijke knooppunten verbindt, gebruik maakt van hoogwaardige voertuigen, infrastructuur en voorzieningen en een gemiddelde snelheid heeft van tenminste 30 km per uur in stedelijk gebied en daarbuiten hoger. De hoge gemiddelde snelheid is mogelijk door een volledig vrije baan, prioriteit bij kruisingen met overig verkeer, grote halteafstanden en een korte haltetijd. Voorbeelden zijn een sneltram/light-rail en geleide bus zoals de Phileas.
het bouwen binnen bestaand stedelijk gebied.
de samenhangende netwerken van wegen, spoorlijnen, vaarwegen, luchthavens en buisleidingen.
bestemmingsplan waarmee de provincie of het Rijk de bestemming van een bepaald gebied juridisch vastlegt. De provincie (of het Rijk) kan alleen een inpassingsplan vaststellen als er sprake is van een provinciaal (of rijks-)belang.
regels in de provinciale ruimtelijke verordening die grenzen stellen aan de besluitvormingsmogelijkheden van gemeenten bij bestemmingsplannen.
plan van de provincie waarin de provinciale ruimtelijke belangen, doelen en instrumenten die de provincie inzet, zijn weergegeven.
samenwerkingsverband van de twaalf Nederlandse provincies.
samenwerkingsverband-in-oprichting tussen Stork Fokker, gemeente Woensdrecht en provincie Noord-Brabant ten behoeve van de ontwikkeling van Aviolanda.
door de EU in 2000 vastgestelde richtlijn ter bescherming van alle wateren en het bevorderen van het duurzaam gebruik van water en grondwater.
een agrarisch bedrijfsgebouw waarvan de wanden en het dak voornamelijk bestaan uit glas of een ander lichtdoorlatend materiaal en dat dient voor de productie van gewassen onder geconditioneerde klimaatomstandigheden. Schuurkassen en permanente tunnel- of boogkassen (>1,5 meter) worden beschouwd als een kas.
steden, dorpen en kernen buiten het stedelijk concentratiegebied.
natuurgebieden in de ecologische hoofdstructuur, inclusief de (robuuste) ecologische verbindingszones en belangrijke waterstructuren in Brabant met de hoofdfunctie behoud en ontwikkeling van het natuur- en watersysteem.
een overgangszone tussen de bebouwde kom en het buitengebied met daarin relatief veel bebouwing op korte afstand van elkaar en met een ondergeschikte en/of afnemende agrarische functie.
plekken die goed bereikbaar zijn en ontsloten zijn door meerdere vervoerswijzen (multimodaal), via de weg, spoor en/of water buisleiding of lucht (zie goederenknoop en stedelijk knooppunt).
Het in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen afwegingskader voor stedelijke ontwikkelingen dat is gericht op zorgvuldig ruimtegebruik en regionale afstemming van stedelijke ontwikkelingen.
het landelijke gebied buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur waar ruimte is voor een breed georiënteerde plattelandseconomie en ruimte voor de land- en tuinbouw.
de aardoppervlakte zoals wij haar kunnen waarnemen, en die bepaald is door de invloed van de niet-levende en de levende natuur en het menselijk handelen.
drie gebieden in Brabant (de Brabantse Wal, Het Groene Woud en de Maashorst) waar de provincie samen met de regio investeert in de ontwikkeling van het landschap (Investeringsstrategie Agenda van Brabant, 1e tranche, PS december 2010)
grootschalige bezoekersintensieve voorziening met een bovenlokaal verzorgingsgebied op het gebied van entertainment, sport, recreatie, e.d.
het geheel van handelingen dat nodig is om een organisatie (vaak een bedrijf) zo goed mogelijk uit te rusten en te bevoorraden. Onderdeel daarvan is de planning, besturing en uitvoering van goederenstromen.
project uit de rijksnota Pieken in de Delta dat zich richt op het creëren van randvoorwaarden voor een duurzame versterking en innovatie van de onderhoudsindustrie in Zuid-West Nederland en dat binnen Noord-Brabant bestaat uit twee deelprojecten:
rapport dat de gevolgen voor het milieu beschrijft van een voorgenomen m.e.r.-plichtige activiteit. De wet Milieubeheer regelt voor welke activiteiten een MER verplicht is.
procedure om te komen tot een Milieu Effect Rapport.
rapport waarin de visie, ambities, ruimtelijke opgaven en potentiële projecten van rijk en/of regio op het gebied van verstedelijking, mobiliteit, duurzaamheid, water, natuur en landschap in samenhang met elkaar worden bezien en waarin de ruimtelijke investeringen van rijk en regio goed op elkaar worden afgestemd.
alle verplaatsingen van zowel mensen als goederen die het mogelijk maken om economische en maatschappelijke activiteiten te verrichten.
het veranderen van vervoerswijze van een deel van het (goederen)vervoer over de weg naar andere vormen van vervoer, met name via spoor, water en buisleidingen.
de karakteristieke ontwikkeling van stad en land in de tweede helft van de vorige eeuw, die steeds losser staat van de natuurlijke basis en het aanwezige cultuurlandschap. Voorbeelden zijn infrastructuur, glastuinbouwlocaties, vinexlocaties, regionale bedrijventerreinen etc..
instrument dat inzicht geeft of (ruimtelijke) ontwikkelingen sporen met de doelen van het (provinciale ruimtelijke) beleid. Het dient om het beleid te (kunnen) evalueren en periodiek te herzien.
via meerdere vervoerswijzen, zoals auto, trein/bus, fiets of schip, bereikbaar of ontsloten (locaties of knooppunten).
waterafhankelijk deel van de ecologische hoofdstructuur, bestaande uit natuurgebieden (met droge en natte delen) die in hun geheel sterk afhankelijk zijn van hoge grondwaterstanden of kwel. Deze gebieden worden sterk beïnvloed door de inrichting en het beheer van de omgeving. Voorheen ook wel natte natuurparels genoemd.
de natte natuur
gebied dat is aangewezen onder de Vogelrichtlijn en aangemeld of aangewezen onder de Habitatrichtlijn en waarbinnen soorten en/of habitattypen voorkomen die vanuit Europees oogpunt bescherming nodig hebben. De Natura 2000-gebieden vormen een Europees netwerk. In Brabant liggen 21 van de 162 Natura 2000-gebieden in Nederland.
de abiotische ondergrond. Deze bestaat uit het bodem – en watersysteem inclusief de reliëfvormen (geomorfologie).
agrarische bedrijfsvoering die geheel of in overwegend mate in gebouwen plaatsvindt.
Een functionele eenheid, bestaande uit bos of natuur al dan niet met agrarische gronden met een productiedoelstelling. Vormen van bos- en landbouw kunnen deel uitmaken van de bedrijfsvoering. Het geheel omvat minimaal tien hectaren grond en is overwegend openbaar toegankelijk. Op het landgoed staan één of meer woongebouwen complexen met een tuin van allure en uitstraling. Als ruimtelijk kenmerk geldt dat er een raamwerk van wegen, waterlopen, lanen en singels is waarbinnen de verschillende ruimtegebruiksvormen zijn gerangschikt. Het geheel is een ecologische, economische en esthetische eenheid waarvan de invulling is geïnspireerd door het omringende landschap, de cultuurhistorie en de bodemgesteldheid.
vestiging op een locatie die volgens het geldende bestemmingsplan niet is voorzien van een bestaand bouwperceel.
het rijke palet aan agrarische cultuurlandschappen, ontstaan vanaf de vroegste ontginning op basis van de variatie aan natuurlijke omstandigheden in Brabant, inclusief de weerslag van de militaire, industriële en kerkelijke geschiedenis van Brabant.
geologische breuklijn die zijn naam dankt aan de Peel. Hij volgt grofweg de lijn Roermond- Meijel - Liessel - Deurne- Bakel - Gemert - Uden-Heesch en scheidt de relatief omhoog bewegende Peelhorst van de relatief omlaag bewegende Roerdalslenk. De Peelrandbreuk is met name bij Uden, bij Liessel en Neerkant en bij Meijel nog aan de oppervlakte zichtbaar.
verplichte milieueffectbeoordeling bij wettelijk verplicht vast te stellen plannen. De wet Milieubeheer bepaald wanneer er een plicht bestaat een plan- m.e.r. op te stellen. Zie ook milieu effect rapportage (m.e.r.) en Milieu Effect Rapport (MER).
tot de inwerkingtreding van de Wet ruimtelijke ordening (2008) een plan van de Nederlandse Rijksoverheid voor de inrichting van een deel van Nederland.
gebied waar ruimte is en blijft voor een sterke agrarische productiestructuur. In deze gebieden worden (stedelijke) functies die beperkingen geven voor de gewenste agrarische ontwikkeling geweerd.
dijken, duinen en technische kunstwerken die bescherming bieden tegen de zee, grote rivieren en grote meren (het buitenwater). In de Wet op de waterkering (1996) zijn de normen vastgelegd waaraan primaire waterkeringen moeten voldoen.
beleidskadervoor het verkeer en vervoer (infrastructuur en mobiliteit) in Brabant, waarin de bereikbaarheid voor de mobilist centraal staat binnen de randvoorwaarden van duurzaamheid, leefbaarheid en veiligheid.
strategische basis voor het Brabantse waterbeleid en waterbeheer voor de korte en lange termijn. Het Provinciaal Waterplan heeft de status van ruimtelijke structuurvisie op grond van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening voor het aspect water.
gebieden waar sprake is van grote ruimtelijke dynamiek, botsende belangen en waar de ontwikkelingen een (inter)provinciale impact hebben en waar de provincie samen met betrokken partijen tot integrale oplossingen wil komen.
algemeen bestuur van een provincie. De leden van Provinciale Staten worden iedere vier jaar rechtstreeks door de stemgerechtigde inwoners van de provincie gekozen.
plan als bedoeld in artikel 11 van de Reconstructiewet concentratiegebieden.
toegang tot een natuur- en bosgebied met ruime parkeermogelijkheden, een horecavoorziening en informatie over het gebied.
een rood-met-groen regel van de provincie waarbij ontwikkelingen door middel van een fysieke prestatie bijdragen aan de versterking van het landschap.
overleg tussen gemeenten, waterschappen en provincie gericht op het opstellen van een regionale ontwikkelagenda en het maken van afspraken over de ruimtelijke ontwikkeling van een regio.
gebied waar, in tijden van overvloedige neerslag, water dat niet afkomstig is uit de grote rivieren, tijdelijk vastgehouden kan worden.
een zoveel mogelijk gesloten netwerk van de provinciale wegen (in beheer en onderhoud van provincie) en een aantal stedelijke wegen in beheer en onderhoud van gemeenten.
infrastructuurverbinding die hoofdzakelijk een regionale functie vervult voor verstedelijking (wonen, werken en voorzieningen). Het betreft hier zowel rijkswegen als provinciale wegen.
dijken en kades die bescherming bieden tegen binnenwateren. In Noord-Brabant liggen de regionale keringen langs regionale wateren, als compartimenteringsdijken achter primaire waterkeringen en langs boezemwateren en kanalen.
een uitvoerend agentschap van het ministerie van Verkeer & Waterstaat dat zich bezighoudt met de praktische uitvoering van de water- en wegenaanleg en het onderhoud daaraan.
rivierbed als bedoeld in artikel 2.4.1 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening.
Planologische Kernbeslissing die het Rijk in 2006 heeft vastgesteld om Nederland veilig, leefbaar én aantrekkelijk te houden.
regeling waarin de Provincie met private partijen (investeerders) de sloop van stallen in het buitengebied financiert met de opbrengst van de verkoop van woningbouwlocaties. Voor de uitvoering van deze regeling is de ontwikkelingsmaatschappij ruimte-voor-ruimte opgericht.
gebied waar de bundeling van verstedelijking plaatsvindt.
locaties die voor personenvervoer goed bereikbaar zijn voor zowel auto, fiets als hoogwaardig openbaar vervoer (HOV) en daardoor potenties hebben voor (bezoekers)intensieve stedelijke ontwikkelingen.
stedelijk concentratiegebied en de kernen in het landelijk gebied inclusief de bijbehorende zoekgebieden voor verstedelijking.
Kadernota, vastgesteld door Provinciale Staten, met het ruimtelijke beleid van Provincie Noord-Brabant, geldig tot de inwerkingtreding van de Interimstructuurvisie Noord-Brabant per 1 juli 2008.
samenwerkingsverband van de Provincie Noord-Brabant en de Zuidelijke Land- en Tuinbouw Organisatie (ZLTO) met als doel gezamenlijk te werken aan een duurzame en vitale land- en tuinbouw die bijdraagt aan de kwaliteit van het platteland.
Een wegverbinding in stedelijke gebied die is bedoeld om verkeer snel en efficiënt te laten doorstromen en die tevens een belangrijke ontsluitingsfunctie heeft.
Voorziening in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten wordt gebruikt om de volgende doelen na te streven:
Voorbeelden van teeltondersteunende voorzieningen zijn aardbeiteelttafels, afdekfolies, anti-worteldoek, boomteelthekken, regenkappen, wandeltunnels, hagelnetten, insectengaas, plastic tunnels, ondersteunende kassen, schaduwhallen en vraatnetten.
het op commerciële basis op intensieve wijze telen van groenten, tuin- en kasvruchten, bloemen, planten, bomen, bollen of zaden.
samenwerkingsverband tussen ZLTO en de Provincie Noord-Brabant gericht op een duurzame ontwikkeling en concentratie van de glastuinbouw in Noord-Brabant.
vergroting van een bestaand bouwperceel.
Uitwerking van het Streekplan 2002 voor afzonderlijke regio's van Brabant waarin de verstedelijking tot 2020 is afgewogen.
een bevaarbare waterweg met een functie voor het beroepsgoederenvervoer of voor recreatievaart. Het zijn meestal rivieren en kanalen. In Brabant gaat het met name om de Maas, de Zuid-Willemsvaart, Wilhelminakanaal, Beatrixkanaal en Mark-Vlietkanaal.
agrarisch bedrijf gericht op het fokken, mesten en houden van runderen, varkens, schapen, geiten, pluimvee, tamme konijnen en pelsdieren.
het verblijf voor recreatieve doeleinden buiten de eerste woning, waarbij ten minste één nacht wordt doorgebracht, met uitzondering van overnachtingen bij familie en kennissen.
het ontplooien van activiteiten op een agrarisch bouwblok, die ruimtelijk inpasbaar zijn en verbonden zijn aan de bestaande en te behouden agrarische bedrijfsvoering.
alle nadelige effecten op natuurwaarden als gevolg van een grond- en/of oppervlaktewaterstand die, door menselijk ingrijpen, structureel lager is dan gewenst, of als gevolg van de aanvoer van gebiedsvreemd water om de lagere waterstanden te bestrijden.
verkenning die moet leiden tot een plan waar en hoeveel bedrijventerreinen, wegen, woonwijken en natuur er in 2040 nodig zijn in het gebied tussen Antwerpen en Rotterdam. Betrokken zijn de ministeries van VenW, VROM, LNV en EZ, de provincies Zuid-Holland, Noord-Brabant en Zeeland en de drie stadsregio's Rotterdam, Drechtsteden en West Brabantse Vergadering. De verkenning is onderdeel van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT). Aanleiding is het kabinetsbesluit in maart 2008 om geen bedrijventerrein in de Hoeksche Waard aan te leggen.
regels, vastgesteld door Provinciale Staten, waarmee gemeenten rekening moeten houden bij het ontwikkelen van bestemmingsplannen.
stedelijk kerngebied in Vlaanderen rond de grootstedelijke gebieden van Antwerpen, Gent, Brussel en Leuven.
teelt van tuinbouwgewassen in de openlucht. Voorbeelden zijn groenten, snijbloemen, boomteelt, fruitteelt of bloembollenteelt.
publieks- en/of consumentenverzorgende functie zoals detailhandel, horeca, leisurevoorzieningen, onderwijs-, sport- en sociaal-culturele voorzieningen, zorgvoorzieningen en specifieke recreatievoorzieningen, kantoren met een baliefunctie en dergelijke, gekoppeld aan stad of dorp.
de uitvoering van wettelijke taken betreffende de waterhuishouding - met name het beheer van de waterkwantiteit en de waterkwaliteit - in een bepaald gebied.
het tijdelijk bergen van water in daarvoor aangewezen gebieden, ter voorkoming van wateroverlast elders.
natuurlijke of kunstmatige verhoging in het landschap om het achterliggende gebied te beschermen tegen overstroming. Zie ook 'Primaire waterkeringen' en 'Regionale waterkeringen'.
samenwerkingsverband van de vier Brabantse waterschappen (waterschap Aa en Maas, Brabantse Delta, De Dommel en Rivierenland). Voluit is de naam Noord-Brabantse Waterschapsbond (NBWB).
geografisch afgebakend, samenhangend en functioneel geheel van oppervlaktewater, grondwater, waterbodems, oevers en technische infrastructuur, met inbegrip van de daarin voorkomende levensgemeenschappen en alle bijbehorende fysische, chemische en biologische kenmerken en processen.
wettelijk vastgelegde overlegverplichting met de waterbeheerder met als doel vroegtijdig te waarborgen dat alle waterhuishoudkundige aspecten een afweging krijgen bij ruimtelijke plannen en besluiten.
zoveel mogelijk gesloten netwerk dat bestaat uit het hoofdwegennet (auto(snel)wegen) en het regionaal verbindend net.
wetgeving voor de ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 is komen te vervallen.
wetgeving voor de ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 van kracht is.
verschijnsel bij sommige geologische breuken, waaronder de Peelrandbreuk. Daarbij stagneert de grondwaterstroom vanaf de hoge horstgronden door een ondoorlatende leemlaag in de breuk. Het komt aan de breukrand aan de oppervlakte als sterk ijzerhoudende rode kwel. Als gevolg daarvan zijn de hooggelegen horstgronden veel vochtiger dan de laaggelegen slenkgronden. In Brabant liggen wijstgronden verspreid langs de Peelrandbreuk onder andere bij Uden.
een veehouderij die door het treffen van maatregelen, onder andere gericht op het landschap, het verder sluiten van kringlopen op lokaal niveau, emissiebeperking en gezondheid voor mens en dier, ruimtelijk en maatschappelijk optimaal is ingepast in zijn omgeving.
regio Eindhoven-Helmond.
Agro- en Foodcluster
Algemene Maatregel van Bestuur
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Besluit ruimtelijke ordening
Brabantse Herstructureringsmaatschappij voor Bedrijventerreinen BV
Brabantse Strategische Visie Goederenvervoer
Ecologische Hoofdstructuur
Europese Unie
Gedeputeerde Staten
Hoogwaardig Openbaar Vervoer
Hoogwaterbescherming Den Bosch
Hoge Snelheidslijn
Integraal Dorps Ontwikkeling Plan
Interprovinciaal Overleg
Landbouw Innovatie Bureau
Logistiek Park Moerdijk
Milieu Effect Rapport
milieueffectrapportage
Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport
Nederlandse Spoorwegen
Openbaar Vervoer
De Brabantse Wal ligt in het zuiden van West-Brabant. Door de strategische ligging tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen, en de infrastructurele verbindingen hiermee, is het gebied bijzonder interessant voor economische activiteiten. Bij Woensdrecht ligt de belangrijkste onderhoudsbasis voor de Luchtmacht (maintenance). Daardoor is er op de Brabantse Wal een cluster van bedrijvigheid en opleidingen ontstaan gericht op maintenance. De Brabantse Wal is bovendien aantrekkelijk om te wonen en te recreëren, onder andere vanwege de bijzondere geomorfologie en de relatie met het omliggende landschap. Hier grenst namelijk een beboste heuvelrug met steilrand aan het open zeekleigebied van West Brabant en Zeeland. Een groot deel van de Brabantse Wal is Natura 2000-gebied. Het gebied kampt echter ook met verdroging, versnippering van de natuur door infrastructuur en verstedelijking en met een economische druk op het landschap. De Brabantse Wal heeft een grensoverschrijdende samenwerking op het vlak van natuur, water en recreatie via het grenspark De Zoom-Kalmthout.
De Brabantse Wal is één van de landschappen van Allure uit de Investeringsagenda. De landschapskenmerken en karakteristieke flora en fauna geven de Brabantse Wal een eigen identiteit. Een identiteit waarin ook (cultuur-) historie en tradities een rol spelen en die de provincie - samen met de streek - wil versterken. De Brabantse Wal wordt zo op den duur (h)erkend als een bijzonder landschap waarin het prettig wonen, werken en recreëren is.
De Oostelijke Langstraat is een sterk verstedelijkt gebied van Waalwijk tot 's-Hertogenbosch. Tussen Waalwijk en 's-Hertogenbosch liggen de kernen Drunen, Elshout, Nieuwkuijk en Vlijmen. De A59 doorkruist het gebied van oost naar west. Deze weg loopt deels langs en door de kernen. De A59 kampt met doorstromingsproblemen en verkeersonveiligheid door een gebrekkige aansluiting op het onderliggend wegennet. Bovendien veroorzaakt de weg geluidsoverlast voor omwonenden. Ook is de ontsluiting van de kernen met het openbaar vervoer onvoldoende. De noord-zuidlopende groenblauwe corridors en ecologische verbindingen verbinden de omliggende groengebieden. Ze vormen een buffer voor natuur en recreatie tussen de verstedelijkte gebieden en hebben een belangrijke functie voor de hoogwaterbescherming voor het stedelijk gebied van 's-Hertogenbosch. De A59 belemmert het functioneren van de groenblauwe corridors en ecologische verbindingen en realisering van de juiste vorm van waterberging.
Binnen Het Groene Woud ligt het Nationaal Park Loonse en Drunense Duinen. Het Groene Woud is één van de landschappen van Allure uit de Investeringsagenda. Het is omringd door de steden 's -Hertogenbosch, Eindhoven en Tilburg. Het gebied vormt daarmee het groene hart van BrabantStad. De A2, A58 en N65 doorsnijden de flanken van het gebied. Het Nationale Landschap Het Groene Woud bestaat uit een waardevol kleinschalig cultuurlandschap met daarbinnen belangrijke natuurgebieden zoals de Kampina en Oisterwijkse Vennen, de Mortelen, de Scheeken en de Geelders. Het Nationaal Park Loonse en Drunense Duinen is een natuurgebied met stuifzanden, bossen, beek- en moeraslandschap omringd door een open landbouwgebied. Het ligt tussen Tilburg en Den Bosch en grenst direct aan het Nationaal Landschap.
Het Rijk en de provincie werken aan de opwaardering van de A2, A58 en N65. Er zijn plannen voor nieuwe woonmilieus aan de randen van Het Groene Woud, zoals in Tilburg-Noordoost, Best en Son. In het agrarische landschap rondom de natuurkern is een ontwikkeling in gang gezet naar een groene, duurzame en gemengde plattelandseconomie. De nieuwe economische dragers zijn er op gericht de natuur- en landschapwaarden en de recreatieve aantrekkelijkheid van dit gebied te verhogen. Deze ontwikkeling draagt bij aan de versterking van het vestigingsklimaat van Brabant.
De provincie en Streeknetwerk de Brabantse Kempen werken in de Levende Beerze samen aan de kwaliteit van de Kempen. Zij doen dit door het versterken van de ruimtelijke en ecologische kwaliteit en van de leefbaarheid en identiteit van het gebied. Kern van de aanpak is samenwerking met private partijen (ondernemers, burgers), gemeenten en waterschap en zo projecten te ontwikkelen en uit te voeren. Deze projecten koppelen private investeringen aan de verbetering van de kwaliteit van de Kempen. Het afwisselende landschap en de ondernemende en op samenwerking gerichte mentaliteit van de Kempen zijn hiervoor een uitstekende voedingsbodem. Binnen de Levende Beerze lopen drie deelprogramma's: de Pielis, de Kleine Beerze en de Grondportefeuille de Kempen.
De Levende Beerze is in 2007 gestart om de Robuuste Verbinding de Beerze aan te leggen. Nadat het eerste kabinet Rutte besloot geen Robuuste Verbindingen meer aan te leggen is de huidige aanpak ontstaan.
Brainport-Oost is het gebied dat globaal ligt tussen Eindhoven, het gebied ten noorden van het Wilhelminakanaal, de zone ten oosten van de N279 en de A67. Brainport-Oost maakt deel van de Zuidoostvleugel BrabantStad ofwel de Brainportregio. Het gebied bevat clusters van bedrijven in de hoogwaardige (maak)industrie in de distributie-, auto- en agrofoodsector. Hiermee onderscheidt Brainport-Oost zich van Brainport Avenue rond de A2, en draagt het bij aan de economische betekenis van Brainport. heeft Brainport oost heeft een aantrekkelijk woon- en leefklimaat door de nabijheid van veel en ruim aanwezig groen ommeland, zoals het Rijk van Dommel en Aa, de Groene Peelvallei en het bekenlandschap.
Vele regionale ontwikkelingen in en rond Brainport-Oost beïnvloeden de ruimtelijke kwaliteit en het leefklimaat van het gebied. Ze vragen om afstemming van ambities, doelen en projecten. Om de bereikbaarheid van Brainport te verbeteren en de groen-blauwe kwaliteiten van het Rijk van Dommel en Aa te versterken, werkt de provincie aan een nieuwe oost-west verbinding tussen de A58/A50 en de N279 en aan de verbreding van de N279 tussen Veghel en de A67 bij Asten. Hiervoor is in juni 2011 de Structuurvisie deel D Brainport-Oost vastgesteld, waarin de keuze voor het trace is opgenomen. Dit versterkt rondom de N279 ook de kansen voor hoogwaardige (maak)industrie en logistieke clusters en voor nieuwe woonomgevingen. De nieuwe oost-west verbinding wordt nadrukkelijk geen ontwikkelas. Het Middengebied is beoogd als bufferzone tussen de stedelijke gebieden; betrokken partijen werken hier onder meer aan de versterking van de groenblauwe structuren. In de MIRT-verkenning Zuidoostvleugel BrabantStad hebben het Rijk, de provincie, SRE en BrabantStad een visie ontwikkeld en afspraken gemaakt hoe zij investeringen in infrastructuur, ruimte en transport ruimtelijk verknopen.
De N69 verbindt Eindhoven met Hasselt. Het is een belangrijke, internationale verbinding voor de ZuidoostVleugel van BrabantStad en Brainport. De Zuidoostvleugel van BrabantStad is namelijk onderdeel van de ELAT-driehoek (Eindhoven, Leuven, Aachen Triangle). De ELAT-driehoek is een samenwerkingsverband van bedrijven, kennisinstellingen en overheid dat zich richt op verbetering van de kenniseconomie.
De grenscorridor N69 ligt in een gebied met hoge natuur- en landschapwaarden. De beken de Dommel, de Keersop en de Run zijn de groenblauwe aders waarin de natuurwaarden grotendeels verbonden zijn. Veel gebieden behoren tot de groenblauwe structuur (ecologische hoofdstructuur en ook Natura 2000). De gebieden hebben een vrij lage dynamiek met hoge recreatieve betekenis.
De N69 loopt dwars door de kernen Aalst/Waalre en Valkenswaard. Als gevolg daarvan kent de grensregio een groot leefbaarheids- en bereikbaarheidsprobleem. Op lokaal, regionaal en bovenregionaal niveau is er sprake van congestie, sluipverkeer, geluidsoverlast, slechte luchtkwaliteit en verkeersonveiligheid. Als eigenaar en beheerder van de weg heeft het Rijk voor deze problemen vele jaren naar verkeerskundige oplossingen gezocht. Deze varianten hebben het vanwege het eendimensionale karakter nooit gered.
In november 2008 heeft het Rijk de N69 overgedragen aan de provincie Noord Brabant. Hierdoor kan de provincie samen met haar regionale partners de problematiek aanpakken. De provincie beschouwt de Grenscorridor N69 niet alleen als een belangrijke internationale verbinding, maar ook als een gebied met grote landschappelijke, natuur- en recreatieve betekenis voor Brainport. In juni 20012 is de Structuurvisie deel E Grenscorridor vastgesteld, waarin de keuze voor het trace is opgenomen.
Waterpoort West-Brabant ligt in het zeekleigebied van West-Brabant. Karakteristiek zijn het grootschalige en open landschap en de cultuurhistorisch waardevolle waterlinies.
Het gebied ligt tussen de havens van Rotterdam en Antwerpen. Daardoor is er een sterke economische druk. Het gebied is aantrekkelijk voor bedrijvigheid die van deze havens afhankelijk is, zoals (agro)logistiek, maakindustrie en grootschalige glastuinbouw. In het gebied liggen er kansen voor windenergie en de combinatie van duurzame energie met glastuinbouw.
Het grootschalige en open landschap maken het gebied echter ook kwetsbaar voor deze ontwikkelingen. De herkenbaarheid en de kwaliteit van de polderstructuur staat onder druk door grootschalige en hoogdynamische ontwikkelingen, zoals het Agro- en Foodcluster (AFC), Logistiek Park Moerdijk (LPM) en de Hogesnelheidslijn (HSL)/A16.
Door klimaatverandering nemen de pieken in neerslag toe. Tegelijkertijd stijgt de zeespiegel. Daardoor wordt het steeds lastiger om overtollig water in de beken en kreken af te voeren én ontstaat er een grotere kans op overstroming vanuit het buitenwater. Hiermee neemt het risico op wateroverlast tweevoudig toe. In het Nationaal Waterplan kondigt het rijk een onderzoek aan om de bescherming tegen overstromingen te verbeteren. In het Deltaprogramma zoekt zij samen met de regio oplossingen voor de Zuidwestelijke Delta.
Om de waterkwaliteit in het Volkerak-Zoommeer te verbeteren is het Rijk voornemens dit gebied te verzilten. Deze verbetering van de waterkwaliteit biedt kansen voor de recreatie in West-Brabant. Voorwaarde is dat er een alternatieve wateraanvoer komt om de landbouw in West-Brabant van zoetwater te voorzien.
De Peelhorst bevat drie grote natuurgebieden, namelijk de Maashorst, De Peel en de Stippelberg. Daarnaast bevat de Peelhorst een agrarisch productielandschap.
Het gebied de Maashorst ligt aan de noordzijde van de Peelhorst. Dit gebied is één van de landschappen van Allure uit de Investeringsagenda. Binnen het gebied werkt de provincie samen met haar partners onder andere aan recreatieve entrees (poorten) en aan twee natuurbruggen tussen Maashorst en Herpenduin. Hierdoor wordt het gebied aantrekkelijker voor de natuur en de recreatie en krijgt deze regio een sociaal-economische impuls.
De Peelhorst is een gebied met een hoge veedichtheid, waar de agrofood sector sterk vertegenwoordigd is. De systematische schaalvergroting en intensivering van de veesector heeft zich de afgelopen decenia met name in dit deel van Brabant en Noord Limburg gemanifesteerd. Door die schaalvergroting is de belasting van het milieu toegenomen en staat de leefbaarheid van het gebied onder druk. Hierdoor is het maatschappelijk draagvlak voor de sector, die vanuit economisch perspectief erg belangrijk is voor Brabant, afgenomen. Er is behoefte aan verandering.
Deze verandering van de agrofood sector beperkt zich zeker niet tot het gebied van de Peelhorst; de opgave is breder dan uitsluitend de veehouderij. Op tal van plekken en op meerdere niveaus worden daarom initiatieven genomen om de gewenste verandering in gang te zetten.
In de Peelhorst ligt het accent op de veehouderij en de concrete invulling van de veranderingen op lokaal en regionaal niveau. Consumenten, bewoners, boeren, overheden, supermarkten, onderwijsinstellingen en anderen staan voor de opgave om hier samen aan te werken. De Provincie wil die gezamenlijke aanpak stimuleren en ondersteunen en participeert daarom in het Netwerk de Peelhorst; een samenwerkingsverband dat hiervoor door verschillende partijen in de regio is opgericht.
De As N65 loopt van Tilburg tot aan 's-Hertogenbosch. De N65 is een belangrijke verbinding in het stedelijk netwerk BrabantStad.
De N65 doorsnijdt het nationaal landschap het Groene Woud en de ecologische verbindingszone de Beerze. De gebieden rond de As N65 maken onderdeel uit van de groenblauwe structuur. Het verbinden van deze natuurgebieden als de Loonse en Drunense Duinen, de Oisterwijkse Bossen en de Beerze en het tegengaan van versnippering van natuurgebieden zijn belangrijke doelstellingen voor het gebied.
Langs de N65, bij Haaren, liggen een aantal boomteeltbedrijven die samen vormen één van de grotere clusters voor boomteelt in Noord-Brabant vormen. De boomteeltsector is van toenemend belang voor de economische positie van de regio. Het religieus erfgoed in het gebied rondom de N65 bezit unieke kwaliteiten.
In het kader van de Mobiliteitsaanpak N-wegen start het Rijk met de regio een integrale gebiedsgerichte pilot voor de N65. Hierin is met name aandacht voor sleutelkwesties zoals leefbaarheid en veiligheid (waaronder specifieke aandacht voor Vught). Hoofddoel is het ontwikkelen van en duurzame N65, die bijdraagt aan een robuust wegennet en tegelijkertijd goed past bij en functioneert binnen zijn omgeving.
Het Rijk hanteert in beleidstrajecten en wetgevingsprocessen het instrument van een integraal afwegingskader voor een transparante verantwoording van keuzes. Een dergelijk afwegingskader kan uiteraard ook gebruikt worden ten behoeve van decentrale beleidstrajecten. Deze methode is daarom op abstract niveau gebruikt voor de ontwikkeling van beleid en de inzet van instrumenten voor de 'Transitie naar zorgvuldige veehouderij'. Het afwegingskader verloopt via een vast stramien waarbij een aantal hoofdvragen worden beantwoord.
Het beleidstraject Transitie naar zorgvuldige veehouderij vloeit voort uit het burgerinitiatief Megastallen Nee uit 2010. Het debat in maart 2010 heeft in eerste instantie geleid tot een 'pas op de plaats'. Gelijker tijd is besloten de komende jaren een traject voor een nieuwe koerswijziging in gang te zetten. In de Structuurvisie RO van 2010 is dit destijds als volgt aangegeven:
'Er is inmiddels een apart traject in gang gezet waarin de transitie naar een verduurzaming van de agrofoodsector centraal staat. Voor eventuele aanpassingen van beleid die daaruit voortvloeien wordt een zelfstandig traject doorlopen.'
Dit traject is via diverse stappen verlopen: via de instelling van de commissie Van Doorn, Het Verbond van Den Bosch, de opstelling van het Koersdocument Stad en Platteland, en het Brabantberaad, naar de besluitvorming van PS op 22 maart 2013 over de Transitie naar een zorgvuldige veehouderij. In dit besluit is een brede lijn uitgezet om de transitie van een zorgvuldige veehouderij te ondersteunen. Een belangrijk element in het besluit is de denklijn 'Ontwikkelruimte moet je verdienen en is niet onbegrensd'. PS hebben de opdracht gegeven om deze denklijn verder uit te werken in beleid en regelgeving.
Bij de transitie naar veehouderij zijn een groot aantal actoren betrokken. Zoals de agrarische sector, de toeleveranciers en verwerkende industrie, de retail, consumenten, burgergroeperingen, natuur- en milieuorganisaties, gezondheidsinstellingen, onderwijsinstellingen, gemeenten, waterschappen, Rijk en de provincie.
De actoren hebben allen een eigen invalshoek waarom hun betrokkenheid bij dit dossier van belang is.
In het dossier dat ten behoeve van de besluitvorming op 22 maart 2013 is opgesteld is een uitgebreide analyse opgenomen van de problematiek die de aanleiding vormt voor het besluit Transitie naar zorgvuldige veehouderij, de Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood (UBA) en de Structuurvisie RO 2010-partiële herziening 2014. Kortheidshalve wordt naar die stukken verwezen.
Op hoofdlijnen is de veehouderij in Brabant steeds verder losgeraakt van diens omgeving. Een belangrijke oorzaak hiervan is de toenemende schaalvergroting en intensivering van de bedrijven, waarbij de productie is gericht op kostenminimalisatie. Deze tendens wordt mede ingegeven vanuit de marktwerking en het gedrag van consumenten.
Het gevolg van de schaalvergroting is dat er in delen van de provincie een hoge mens-dierdichtheid aanwezig is. Hierdoor neemt het risico op de verspreiding van ziekten voor mens en dier toe en is er bezien vanuit aspecten als luchtkwaliteit, geur en ammoniakuitstoot, sprake van een ernstige situatie.
Voor de toekomst van de agrofoodsector in Brabant is het daarom van groot belang de sector verder te verduurzamen en de toegevoegde waarde van de producten te vergroten.
Betrokken partijen onderschrijven, ieder vanuit hun eigen perspectief, de ontstane problematiek in Brabant. In het Brabantberaad is dit door vertegenwoordigers van de betrokken actoren onderschreven.
Algemeen
Een zorgvuldige veehouderij in 2020. Dit is een economisch renderende veehouderij die in evenwicht met zijn omgeving produceert.
Specifiek en operationeel
Provinciaal belang
De provincie heeft van oudsher een belangrijke taak rondom de inrichting van het landelijke gebied. Dit is recent ook weer bevestigd in het bestuursakkoord met het Rijk. De veehouderij in Brabant is een belangrijke sector met grote invloed op die inrichting van het landelijk gebied en de doelen die de provincie in haar beleid nastreeft. Deze doelen (of belangen) zijn verwoord in de Agenda van Brabant. De provincie wil een top kennis- en innovatieregio zijn. De agrarische sector speelt daar een belangrijke rol bij. Bij een topkennis- en innovatieregio hoort een kwalitatief hoogwaardig vestigings- en leefklimaat. Ook daarin speelt de agrarische sector een belangrijke rol vanwege de inpassing van de bedrijven in hun omgeving. Daarbij spelen factoren als een aantrekkelijk landschap, een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en behoud en ontwikkeling van natuurgebieden een belangrijke rol bij.
De provinciale belangen zijn verder uitgewerkt in de Structuurvisie RO (Svro). Rond het veehouderijdossier spelen de volgende belangen uit de Svro nadrukkelijk een rol:
De wetgever heeft binnen de ruimtelijke ordening het primaat bij de gemeente gelegd. Provinciale bemoeienis is alleen mogelijk als dat vanuit provinciaal belang noodzakelijk is. Het provinciaal belang is ingegeven vanuit de Agenda van Brabant en het streven naar het zijn van een top kennis- en innovatieregio met een goed vestigings- en leefklimaat. Volksgezondheidsaspecten, waaronder het terugdringen van de risico's op verspreiding van ziekten en een goede luchtkwaliteit (waaronder geur en fijn stof), spelen daarbij een belangrijke rol.
Historie
Het streven naar een verdere verduurzaming van de agrarische sector was ook een belangrijk streven in de in 2005 vastgestelde reconstructieplannen. Met de sector en gemeenten zijn afspraken gemaakt om de gezamenlijke doelen uit de plannen te bereiken. De aanpak van de reconstructieplannen is op zich succesvol geweest. Ten aanzien van veel doelen zijn inmiddels flinke stappen gezet. Terugkijkend op de gestelde doelen rondom de (intensieve) veehouderij moet geconstateerd worden dat de inspanningen nog onvoldoende resultaat hebben gegeven.
Om de ontwikkeling van de intensieve veehouderij in goede banen te leiden, werd een duurzaamheidstoets in het beleid verankerd. Deze toets hield in dat ontwikkeling van een (intensieve) veehouderij alleen mogelijk was als deze gevestigd was op een duurzame locatie. Om de gemeenten bij de uitvoering van dit beleid te ondersteunen is een handreiking duurzame locaties opgesteld. De afweging of een locatie duurzaam was, werd door de gemeenten uitgevoerd waardoor er in de praktijk verschillen zijn ontstaan. Dit is ook nadrukkelijk de bedoeling van de wetgever; juist de gemeente kan vanuit een lokale afweging de effecten van het beleid goed afwegen.
In de bestuursovereenkomsten is specifiek aandacht gevraagd bij de gemeenten voor het doel om het aantal geurgehinderden in de provincie terug te brengen. Hiervoor beschikten de gemeenten eerst over de Wet Stankemissie en veehouderij en later over de Wet geurhinder veehouderijen. De insteek van deze wetten richt zich in eerste instantie op de vergunningverlening op bedrijfsniveau.
Voor een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is het echter ook nodig om de cumulatieve aspecten van geur bij ontwikkelingen van veehouderijen te betrekken. De wet biedt daarvoor ook de mogelijkheid. Een implementatieteam dat gemeenten bij de invoering van de Wgv ondersteunde, heeft hieraan nadrukkelijk aandacht besteed. Provincie breed is het aantal geurgehinderden inmiddels gedaald tot onder het niveau van 2005, in een aantal gebieden ligt het aantal geurgehinderden nog steeds boven het niveau van 2005.
Mede door de verschillende benaderingen van gemeenten zijn een aantal reconstructiedoelen niet gehaald. Doelen waarvoor de provincie, vanuit haar eigen en Rijksbeleid, in eerste instantie verantwoordelijk is. Daarnaast blijkt dat de effecten van een gemeentelijk besluit niet beperkt blijven tot alleen de betreffende gemeente. Juist aspecten als landschappelijke kwaliteit, geur, fijn stof, ammoniak en gezondheid stoppen niet bij de gemeentegrens.
Nu de jarenlange inspanningen van gemeenten en provincie niet tot het gewenste resultaat hebben geleid, is het wenselijk om als provincie nadrukkelijker de regie te nemen bij de uitvoering van het nieuwe beleid rondom de Transitie naar zorgvuldige veehouderij en voor het halen van specifieke doelen in het bijzonder. Dat geldt met name voor de doelen inzake de inpassing van de veehouderij in diens omgeving. Relevante aspecten daarbij zijn de omvang van de bedrijven en de landschappelijke inpassing alsmede het terugdringen van emissies uit de veehouderij, zoals geur, fijn stof en ammoniak, en het verminderen van risico's op de verspreiding van ziekten.
Volksgezondheid/fijn stof
Het wordt steeds duidelijker dat stof uit de veehouderij ook drager kan zijn van ziektekiemen en drager is van zogenaamde endotoxinen welke zich via de lucht verspreiden. Een belangrijke doelstelling van de provincie bij de Transitie naar zorgvuldige veehouderij is om volksgezondheidsaspecten in zijn volle omvang te betrekken bij het bieden van ontwikkelruimte aan veehouderijen. Gebleken is dat de landelijke regels voor fijn stof (nog) onvoldoende sturing geeft om op gebiedsniveau een overbelaste situatie te voorkomen.
Uit het monitoringsprogramma van het NSL blijkt dat de gemiddelde concentraties fijn stof de afgelopen jaren zijn gedaald waardoor de concentraties in het grootste deel van Nederland onder de grenswaarden liggen. De fijn stof emissie uit de veehouderij is daarentegen toegenomen. En in sommige gebieden blijft sprake van een beperkt aantal hardnekkige overschrijdingen. Uit de meest recente door de provincie opgestelde monitor rondom de uitstoot van fijn stof uit de veehouderij blijkt dat tussen 2011 en 2012 in diverse gebieden de concentratie fijn stof op gebiedsniveau met enkele microgrammen is gestegen. De berekende concentraties fijn stof liggen daardoor op veel locaties maar net onder de grenswaarde. Hierdoor neemt de noodzaak toe om een norm op te nemen die nieuwe overschrijdingssituaties in de nabijheid van veehouderijen voorkomt. De provincie hanteert daarbij een jaargemiddelde waarde van 31,2 microgram/m3. Deze waarde komt volgens het RIVM overeen met de wettelijke norm van 35 keer overschrijding van de etmaalnorm van 50 microgram.
Nuloptie
De verwachting is dat de trend naar verdere schaalvergroting van een deel van de veehouderij zonder aanvullende overheidsinterventie verder doorgaat. Dit wordt naar verwachting nog versterkt door wetgeving op Europees en nationaal niveau die ingrijpende wijzigingen met zich brengen voor de sector. Dit betreft onder andere het (eventueel) vervallen van het dierrechtensysteem, de afschaffing van de melkquota in 2015 en de invoering van de Meststoffenwet.
Het licht staat in grote delen van mn Oost Brabant inmiddels op oranje en soms zelfs op rood. Uit onderzoek, zoals het plan MER dat voor de Svro is opgesteld, blijkt dat er sprake is van een ernstige situatie. Bezien vanuit aspecten als geur, fijn stof en ammoniakdepositie zijn diverse gebieden in met name Oost- Brabant overbelast. In veel andere gebieden staat het licht op oranje; door een geringe toename van emissies raken ook die gebieden overbelast.
Zonder aanvullende maatregelen is het de verwachting dat de verdergaande schaalvergroting gepaard gaat met een toename van de milieubelasting en toenemende risico's voor de volksgezondheid. Het streven richt zich juist op een verbetering van de situatie. Het is hierbij van belang dat de meeste veehouderijen in Brabant nog forse ontwikkelingsmogelijkheden hebben binnen de vigerende planologische kaders. Als al die mogelijkheden benut worden, verslechterd de situatie in de al overbelaste gebieden én komen er nieuwe overbelaste gebieden bij.
Conclusie
Er is nadrukkelijk een provinciaal belang aanwezig bij de Transitie naar zorgvuldige veehouderij in Brabant; zowel vanuit economisch perspectief als vanuit de inpassing van de veehouderij in diens omgeving. Naast het economische spoor is het vanuit het perspectief van een goede woon- en leefomgeving, waaronder gezondheid, als vanuit de doelen voor natuur- en water nodig om het proces bij te sturen.
Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood
In de Uitvoeringsagenda Brabantse Agrofood (UBA) zijn, gekoppeld aan de doelen van de Transitie naar zorgvuldige veehouderij, alle acties benoemd die worden ingezet om de doelen te behalen. Per actie zijn daarbij instrumenten en partijen benoemd die een rol spelen. In de UBA is een mix van instrumenten en acties opgenomen die tot doel hebben de transitie naar zorgvuldige veehouderij te ondersteunen. Kennis en innovatie zijn daarbij een belangrijke motor voor het proces van verduurzaming en vernieuwing. Om een totaal beeld te krijgen van alle acties wordt kortheidshalve naar de UBA verwezen.
Een beperkt deel van de acties is gericht op het stellen van regels. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt specifiek bij de betrokken overheden. Deze acties hebben grotendeels betrekking op de inpassing van de bedrijven in hun omgeving en hebben hoofdzakelijk betrekking op het ruimtelijke - en milieudomein. Voor bijvoorbeeld het doel om de ammoniakdepositie op natuurgebieden terug te dringen, zet de provincie instrumenten in op grond van de Natuurbeschermingswet.
In deze paragraaf wordt met name op deze (ruimtelijke) inpassing van de veehouderij in diens omgeving gefocust en worden instrumenten daarvoor afgewogen.
Primaat bij gemeenten
Gelet op het subsidiariteitsbeginsel ligt het primaat voor overheidsinterventie bij de gemeenten. Zij hebben daartoe verschillende instrumenten gekregen van de wetgever. Belangrijke instrumenten daarvoor zijn het bestemmingsplan en de omgevingsvergunning. Deze instrumenten zijn bij uitstek geschikt om in geval van een concreet initiatief af te wegen of een ontwikkeling bijdraagt aan de transitie naar zorgvuldige veehouderij.
Het ontwikkelen van geurbeleid is ingevolge de Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) primair een bevoegdheid van de gemeente. Door een geurverordening op te stellen leveren gemeenten uitgaande van de lokale situatie specifiek maatwerk bij de vergunningverlening van een individueel bedrijf. Voorts kunnen gemeenten vanuit de Wro en gezondheid aanvullend beleid ontwikkelen voor de cumulatieve geurbelasting binnen hun gemeente.
Provincie
De provincie kan voor de uitvoering van het ruimtelijk beleid verschillende instrumenten inzetten als er vanuit provinciaal belang overheidsinterventie nodig is:
Afweging
Zoals onder 5. aangegeven is er vanuit de kwaliteit van de leefomgeving (mens en natuur) in (delen van) Brabant sprake van een ernstige situatie. Daar komt bij dat binnen de vigerende planologische mogelijkheden nog veel (latente) ruimte aanwezig is voor ontwikkeling en dat er in grote delen van de provincie geen beleid aanwezig is om vanuit cumulatieve overwegingen geur en fijn stof in de ruimtelijke afweging te betrekken. Om de verduurzaming van de veehouderij in gang te zetten, is het gewenst dat er snel actie wordt ondernomen, mede gelet op de inwerkingtreding van op handen zijnde nationale en Europese wetgeving. Het te bereiken doel van een zorgvuldige veehouderij in 2020, rechtvaardigt een strakkere regie vanuit de provincie. De vrees is dat het doel anders niet gehaald wordt. Dat kan door in de hele provincie dezelfde uitgangspunten te hanteren rondom de ontwikkelingen bij veehouderijen.
Dit kan door hierover met gemeenten een bestuursafspraak te maken. De ervaring met de bestuursovereenkomst revitalisering uit 2005 leert echter dat het geruime tijd duurt voordat dergelijke bestuursafspraken in beleid zijn door vertaald. De afspraak destijds was dat gemeenten binnen 5 jaar hun bestemmingsplannen zouden aanpassen. Het merendeel van de gemeenten is dit niet gelukt, waarbij er zelfs uitschieters zijn naar gemeenten die er ruim 8 jaar over hebben gedaan. Zoals hierboven overwogen is snel handelen geboden. Daar past het instrument van de bestuursafspraak niet bij.
Het doel van de provincie is ook zeker niet om alle gemeentelijke vrijheid in te perken. Wel ligt enige uniformering van beleid in de rede. Vanuit provinciale doelen is het wenselijk om bovengrenzen vast te leggen (plafonds) en randvoorwaarden te stellen wanneer er sprake is van een zorgvuldige veehouderij. Daarbinnen hebben gemeenten echter de mogelijkheid om eigen beleid te voeren. Vanuit die optiek ligt het opstellen van een inpassingsplan niet in de rede.
De inzet van alleen stimulerende instrumenten heeft als voordeel dat bedrijven vrijwillig kiezen om verder te verduurzamen. Daar zit echter ook meteen het nadeel. Vanuit het doel van bijvoorbeeld een goed woon- en leefklimaat is het vreemd om de keuze daarvoor bij de ondernemer te leggen of hij daar wel/niet aan meedoet. Bovendien is het bij uitstek juist de verantwoordelijkheid van de ondernemer om te zorgen dat zijn bedrijf goed ingepast is in de omgeving; niet-agrarische bedrijven moeten al veel langer aan dat uitgangspunt voldoen. Het past niet bij die verantwoordelijkheid om dat met overheidsmiddelen te financieren. Dit laat onverlet dat er in de UBA diverse stimulerende instrumenten worden ingezet om de doelen te ondersteunen.
Om een zekere uniformering van beleid te bevorderen op provinciale schaal is juist de mogelijkheid in het leven geroepen voor provincies om instructieregels te stellen aan bestemmingsplannen, indien dat vanuit provinciaal ruimtelijk belang nodig is. Gelet daarop ligt de inzet van het instrument verordening in de rede. Hierbij is het doel van de regels om de transitie naar zorgvuldige veehouderij te ondersteunen. Enkel met het stellen van regels wordt dit doel uiteraard niet bereikt. Naast de regels zijn ook alle andere acties nodig zoals in de UBA benoemd.
Een volgende afweging betreft of de instructieregels Brabant breed gesteld worden of alleen binnen de nu al overbelaste gebieden. Puur bezien vanuit de feitelijke situatie bezien, ligt een keuze voor een gebiedsgerichte benadering in de rede. Er zijn echter ook redenen om de voorwaarden juist voor de hele provincie te stellen. Dit zijn:
Gelet hierop gaat de voorkeur uit om een uniformering van regels binnen de provincie na te streven, met daarbij de kanttekening dat gemeenten daarbinnen eigen invullingen aan het beleid kunnen geven. Er bestaat wel een risico dat veehouders verplaatsen naar andere delen van Nederland. Hierover is ook overleg gevoerd met de nabij gelegen provincies en België. Als zij dat nodig vinden, kunnen zij ook maatregelen treffen.
Tot slot is al aangegeven dat het gelet op de ernstige situatie gewenst is dat de maatregelen op korte termijn ingaan. Daarvoor biedt de wet de mogelijkheid rechtstreeks werkende regels te stellen. Dergelijke regels bewerkstelligen dat omgevingsvergunningsaanvragen betreffende bouwen direct aan de nieuwe regels worden getoetst. Daarmee wordt gezorgd dat de latente ontwikkelruimte binnen de bouw- en bestemmingsvlakken aan de nieuwe uitgangspunten van het beleid moeten voldoen, zonder dat de gemeentelijke bestemmingsplannen al zijn aangepast.
Het opnemen van rechtstreeks werkende regels is verder geboden indien er vooruitlopend op de inwerkingtreding van een verordening een voorbereidingsbesluit is genomen. Het nemen van een voorbereidingsbesluit zonder daarna ook rechtstreeks werkende regels in de verordening op te nemen is tamelijk zinloos; immers de aangehouden aanvragen voor vergunning moeten dan alsnog op grond van het vigerende bestemmingsplan worden afgedaan.
Dereguleringsdoelstelling
De uitwerking van het besluit Transitie naar zorgvuldige veehouderij betekent enerzijds deregulering. De integrale zonering uit de Reconstructiewet zandgebieden met de daarbij behorende regels voor intensieve veehouderijen komen te vervallen. Verder gaat de denklijn er van uit dat voor alle veehouderijen in beginsel een zelfde regiem geldt. Ook dat geeft een stukje deregulering.
Aan de andere kant betekent het opnemen van voorwaarden gericht op een verdere verduurzaming van de sector dat er regels bijkomen.
Bestuurlijke verhoudingen
Instructieregels betreffen een opdracht aan gemeenten om de genoemde aspecten van provinciaal belang in hun bestemmingsplannen te vertalen. Binnen de daartoe gestelde kaders hebben gemeenten de ruimte een eigen afweging te maken.
Rechtstreeks werkende regels grijpen direct in op vigerende planologische ontwikkelingsmogelijkheden en zijn een toetsingskader voor het aanvragen van een omgevingsvergunning bouwen. Met de rechtstreeks werkende regels grijpt de provincie –tijdelijk!- in op de bevoegdheid van de gemeente om binnen de kaders die de provincie stelt een eigen afweging te maken. Diverse gemeenten hebben overigens ook om het vaststellen van rechtstreeks werkende regels gevraagd. In met name de overbelaste gebieden ervaren de gemeenten de urgentie van deze transitie. Door rechtstreeks werkende regels op te nemen, gaan de nieuwe beleidskaders direct in. Dat geeft hen meer tijd om de kaders op een goede manier in hun bestemmingsplannen te verwerken.
Omdat veel gemeenten recent hun bestemmingsplannen hebben herzien, betekent het opnemen van de instructieregels een verzwaring van de bestuurslast. Om hieraan tegemoet te komen wordt de termijn waarbinnen gemeenten hun bestemmingsplan moeten aanpassen bijgesteld naar twee jaar.
Feitelijke gevolgen
De regels beogen feitelijke gevolgen op diverse niveau's:
Naast de inzet van instrumenten en acties die in de UBA zijn benoemd, instructieregels opnemen in de Verordening ruimte 2014 gericht op het verbinden van randvoorwaarden aan de ontwikkelingsmogelijkheden van veehouderijen. De randvoorwaarden zijn daarbij gericht op het leggen van een bovengrens. Binnen de daartoe gestelde kaders hebben gemeenten de ruimte een eigen afweging te maken.
Om de transitie naar zorgvuldige veehouderij in gang te zetten, wordt een specifiek stimulerend instrument ontwikkeld dat ondernemers vraagt om maatregelen te treffen die de transitie ondersteunen, passend bij hun visie op ondernemen. Deze zogenaamde Brabantse zorgvuldigheidsscore moet wel verplicht gebruikt worden bij ontwikkelingen en draagt bij aan de inpasbaarheid daarvan.
Gelet op de ernstige situatie en het feit dat een vertaling in bestemmingsplannen (en eventueel het geurbeleid) van gemeenten vaak enige tijd in beslag neemt, is het bezien vanuit het provinciaal belang gewenst om rechtstreeks werkende regels te stellen. Hierdoor treedt het gewenste beleid direct in werking.