direct naar inhoud van Inleiding
Plan: Reactieve aanwijzing tav Buitengebied Zundert
Status: vastgesteld

Inleiding

Op 11 september 2012 hebben wij het besluit van 4 september 2012 met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan “Buitengebied” ontvangen. Dit besluit gaat vergezeld van een aangepaste Notitie behandeling zienswijzen, een aangepaste Staat van wijzigingen en door de raad aangenomen amendementen. Gelet op de provinciale belangen die in het geding zijn, vinden wij het noodzakelijk overeenkomstig artikel 3.8 lid 6 Wet ruimtelijke ordening een aanwijzing te geven tegen dit plan. De aan dit besluit ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen die ons beletten het betrokken provinciaal belang met inzet van andere aan ons toekomende bevoegdheden te beschermen, geven wij hieronder weer.

Gevolg reactieve aanwijzing
Dit aanwijzingsbesluit strekt ertoe dat het onderdeel van het bestemmingsplan waartegen van onze zijde bezwaren bestaan geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld. Ons besluit treedt op het moment van de bekendmaking in werking. Zodra ons aanwijzingsbesluit onherroepelijk is geworden, vervalt het vaststellingsbesluit voor dat onderdeel van het bestemmingsplan.

Inzet aanwijzingsbevoegdheid
Conform het bepaalde in de wet is een afweging vereist waarom het provinciaal belang niet met de inzet van andere aan ons toekomende instrumenten is beschermd.

In dit verband heeft de provincie de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 vast gelegd in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. De te beschermen provinciaal ruimtelijke belangen zijn vastgelegd in de Verordening ruimte 2012 (hierna: Vr). Deze verordening is op 11 mei 2012 door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 juni 2012 in werking getreden en vormt het provinciaal toetsingskader voor ruimtelijke plannen. Voor de inhoudelijke afweging of er provinciale belangen in het geding zijn, baseren wij ons op de Verordening ruimte zoals deze gold op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan. Daarnaast hebben wij voor zover relevant ook de vorige versie, Verordening ruimte Noord-Brabant 2011, bij onze afweging betrokken.

Daarbij zien wij de 'reactieve aanwijzing' als een slagvaardig en effectief middel om inwerkingtreding van een bestemmingsplan(onderdeel) tegen te houden wegens strijdigheid met een of meer regels van de Vr.

Wij achten ons bevoegd om, indien het provinciaal belang dat vergt, de reactieve aanwijzing in te zetten voor die zaken die in de Vr zijn beschreven.

Wij vinden het ook van belang dat bij het gebruik van dit instrument voor een ieder via www.ruimtelijkeplannen.nl direct kenbaar is waar plandelen niet in werking zijn getreden en welke overwegingen daarbij een rol spelen. Hier komt nog bij, dat wij de reactieve aanwijzing een aanmerkelijk doelmatiger en efficiënter instrument vinden dan de inzet van beroep en het in voorkomende gevallen vragen van een voorlopige voorziening waar het wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden betreft die in strijd zijn met de Vr. Dit speelt ook een rol bij deze aanwijzing.

De provinciale belangen zijn ook specifiek voor dit bestemmingsplan uiteengezet en kenbaar gemaakt. Onze directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving heeft daartoe bij brief van 27 juni 2011, nr. C2016183/2763019, een vooroverlegreactie uitgebracht over het voorontwerp van dit plan. Vervolgens hebben wij een zienswijze tegen het ontwerp bestemmingsplan ingediend bij brief van 16 november 2011, nr. C2049631/2840360. Tevens hebben wij een aanvullende zienswijze tegen het ontwerp bestemmingsplan ingediend bij brief van 17 november 2011, nr. C2049631/2840346. Daarnaast hebben wij in de periode tussen het indienen van onze zienswijzen en het vaststellen van het bestemmingsplan, op ambtelijk niveau overleg gevoerd met de gemeente omtrent de provinciale belangen die in het bestemmingsplan in het geding zijn. Op 4 oktober 2012 heeft er nog een ambtelijk overleg plaatsgevonden ten kantore van het provinciehuis naar aanleiding van het vastgestelde plan, onder meer aangaande de wijze waarop de investering in landschappelijke kwaliteit, conform het bepaalde in art. 2.2 Vr, in het plan is verwerkt.

Gelet op het voorgaande zijn wij van mening dat de inzet van andere aan ons toekomende bevoegdheden in dit geval niet mogelijk was en dat de in het geding zijnde provinciale belangen genoegzaam bij de gemeenteraad bekend zijn.

Ons is gebleken dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan (op onderdelen) desondanks onvoldoende rekening is gehouden met provinciale belangen. Bij een ongewijzigde inwerkingtreding van het bestemmingsplan zullen deze belangen worden geschaad.