Plan: | Reactieve aanwijzing tav Landelijk gebied Schijndel |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | reactieve aanwijzing |
IMRO-idn: | NL.IMRO.9930.ra0844bgSchijn-va01 |
Op 3 juli 2013 hebben wij het besluit van de gemeenteraad van Schijndel van 27 juni 2013 met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan Landelijk Gebied ontvangen. Dit besluit gaat vergezeld van een overzicht van ambtshalve wijzigingen en een nota van zienswijzen.
Gelet op de provinciale belangen die in het geding zijn, vinden wij het noodzakelijk overeenkomstig artikel 3.8 lid 6 Wet ruimtelijke ordening een aanwijzing te geven tegen dit plan. De aan dit besluit ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen die ons beletten het betrokken provinciaal belang met inzet van andere aan ons toekomende bevoegdheden te beschermen, geven wij hieronder weer.
Dit aanwijzingsbesluit strekt ertoe dat het onderdeel van het bestemmingsplan waartegen van onze zijde bezwaren bestaan geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld. Ons besluit treedt op het moment van de bekendmaking in werking. Zodra ons aanwijzingsbesluit onherroepelijk is geworden, vervalt het vaststellingsbesluit voor dat onderdeel van het bestemmingsplan.
Conform het bepaalde in de wet is een afweging vereist waarom het provinciaal belang niet met de inzet van andere aan ons toekomende instrumenten is beschermd.
In dit verband heeft de provincie de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 vast gelegd in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. De te beschermen provinciale ruimtelijke belangen zijn vastgelegd in de Verordening ruimte 2012 (hierna: Vr). Deze verordening is op 11 mei 2012 door Provinciale Staten vastgesteld en op 1 juni 2012 in werking getreden. Op 17 mei 2013 is een wijziging van de Vr vastgesteld gericht op een zorgvuldige veehouderij. Deze wijziging is op 31 mei 2013 in werking getreden en vormt mede het provinciaal toetsingskader voor ruimtelijke plannen.
Voor de inhoudelijke afweging of er provinciale belangen in het geding zijn, baseren wij ons op de Vr zoals deze gold op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
Daarbij zien wij de 'reactieve aanwijzing' als een slagvaardig en effectief middel om inwerkingtreding van een bestemmingsplan(onderdeel) tegen te houden wegens strijdigheid met een of meer regels van de Vr.
Wij achten ons bevoegd om, indien het provinciaal belang dat vergt, de reactieve aanwijzing in te zetten voor die zaken die in de Vr zijn beschreven.
Wij vinden het ook van belang dat bij het gebruik van dit instrument voor een ieder via www.ruimtelijkeplannen.nl direct kenbaar is waar plandelen niet in werking zijn getreden en welke overwegingen daarbij een rol spelen. Hier komt nog bij, dat wij de reactieve aanwijzing een aanmerkelijk doelmatiger en efficiënter instrument vinden dan de inzet van beroep en het in voorkomende gevallen vragen van een voorlopige voorziening.
De provinciale belangen zijn ook specifiek voor dit bestemmingsplan uiteengezet en kenbaar gemaakt. Onze directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving heeft daartoe bij brief van 25 januari 2013, nr. C2107224/3343422, een vooroverlegreactie uitgebracht over het voorontwerp van dit plan. Vervolgens hebben wij een zienswijze tegen het ontwerp bestemmingsplan ingediend bij brief van 14 mei 2013, nr. C2115728/3404805. Daarnaast is in de periode tussen het geven van het directie advies en het vaststellen van het bestemmingsplan, op ambtelijk niveau overleg gevoerd met de gemeente omtrent de provinciale belangen die in het bestemmingsplan in het geding zijn.
Gelet op het voorgaande zijn wij van mening dat de inzet van andere aan ons toekomende bevoegdheden in dit geval niet mogelijk was en dat de in het geding zijnde provinciale belangen genoegzaam bij de gemeenteraad bekend zijn.
Ons is gebleken dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan (op onderdelen) desondanks onvoldoende rekening is gehouden met provinciale belangen. Bij een ongewijzigde inwerkingtreding van het bestemmingsplan zullen deze belangen worden geschaad.
De reactieve aanwijzing is gericht tegen het vastgestelde bestemmingsplan. Voor het opstellen van het digitale plan voor deze reactieve aanwijzing hebben wij echter niet de beschikking over het authentieke plan zoals vastgesteld door de gemeenteraad omdat dit pas later via www.ruimtelijkeplannen ter beschikking komt.
Uit de tekst van de aanwijzing in combinatie met de motivering blijkt steeds waarop de aanwijzing ziet. Omdat het niet uitgesloten is dat later bij de beschikbaarstelling van het authentieke plan blijkt dat de door ons opgenomen referentie bij de vaststelling toch nog vernummerd of anders aangeduid is, hebben wij in de aanwijzing zelf alleen de strekking van de aanwijzing opgenomen.
Ter informatie hebben wij in de motivering wel de verwijzing naar een artikellid opgenomen, waarbij dit is gebaseerd op de nummering van de regels zoals deze in het ontwerpplan of de stukken bij het raadsvoorstel te vinden is.
Het is uiteindelijk aan de gemeente om de reactieve aanwijzing op een juiste manier bij beoordeling van verzoeken om bijvoorbeeld omgevingsvergunning te betrekken.
Er worden doorgaans bij vaststelling van een bestemmingsplan buitengebied veranderingen opgenomen ten opzichte van het ontwerpplan, zoals percelen aan bestemmingen toevoegen of eruit verwijderen, bestemmingsvlakken vergroten of verkleinen, nieuwe aanduidingen opnemen. Omdat het authentieke plan nog niet op www.ruimtelijkeplannen.nl staat, hebben wij de juiste bestanden waarin deze wijzigingen van de gemeenteraad zijn verwerkt nog niet op het moment van het beslissen over de reactieve aanwijzing. Wij kunnen daardoor niet direct een gedetailleerd plan van de reactieve aanwijzing maken voor www.ruimtelijkeplannen.nl.
Daarom wordt in eerste instantie de hele tekst van de aanwijzing toegevoegd aan het hele bestemmingsplangebied, zonder onderscheid te maken waar welke aanwijzing van toepassing is. Nadat de gemeente het definitieve bestemmingsplan op www.ruimtelijkeplannen.nl heeft geplaatst zorgen wij dat er ook een zogenaamde geconsolideerde versie van deze aanwijzing op genoemde site wordt geplaatst. In deze tweede versie zal elke aanwijzing aan het relevante gebied of perceel van het vastgestelde bestemmingsplan worden gekoppeld.
Deze reactieve aanwijzing is geen gewoon besluit, het is namelijk ook een digitaal plan. Dit heeft gevolgen voor de opzet van de tekst, omdat er vanuit wordt gegaan dat raadpleging plaats vindt via klikken op een locatie op de kaart, waarna de voor die locatie relevante informatie wordt getoond. De tekst is daarom zodanig ingericht, dat elke aanwijzing later gekoppeld kan worden aan dat onderdeel van de (digitale) kaart waarop dit betrekking heeft. Hierdoor komen in de analoge tekst sommige overwegingen regelmatig terug. Wij beschouwen dit als een nadeel dat niet opweegt tegen de voordelen van een goede digitale ontsluiting van de juiste informatie per locatie.
Het karakter van digitaal plan heeft nog andere gevolgen voor de tekst. Net als in een bestemmingsplan is er geen apart onderdeel met alle aanwijzingen op een rij (in juridische termen: dictum) opgenomen. In feite fungeert elke aanwijzing op zich als een stukje besluittekst/dictum, dat gevolgd wordt door de motivering voor die specifieke locatie of regel.
De vaststelling van deze reactieve aanwijzing is opgenomen in een apart vaststellingsbesluit dat ook te raadplegen is via www.ruimtelijkeplannen.nl.
In de regels voor de bestemming Agrarisch met waarden – Kleinschalig landschap treden van de regeling die het verlenen van een omgevingsvergunning buiten het bouwvlak voor schuilstallen mogelijk maakt de volgende onderdelen niet in werking:
Motivering
Ondanks onze zienswijze van 14 mei 2013 is deze bouwmogelijkheid gehandhaafd in de planregels. In de Nota van Zienswijzen is opgenomen dat het gemeentebestuur er in 2008, bij de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied Herziening 2008, voor gekozen heeft om het houden van dieren in de wei te stimuleren door de bouw van schuilstallen onder strenge voorwaarden toe te staan. Het gemeentebestuur stelt vast dat er vanaf 2008 geen wildgroei heeft plaatsgevonden. De regels leiden derhalve niet tot een wildgroei en de bouw van een schuilstal zal juist bijdragen aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit.
Artikel 4.4.3, lid 2 en lid 3 treden niet in werking vanwege strijd met de Vr. In dit verband wordt ook verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 mei 2012, nr. 201101824/1/R3.
Hoofdstuk 1 Vr
Voor beoordeling van deze bepaling is van belang, dat in artikel 1.1 onder 19 Vr een definitie is opgenomen van een bouwblok: aaneengesloten terrein waarbinnen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere voorzieningen ten behoeve van eenzelfde bestemming worden geconcentreerd. Hieruit blijkt dat bovenstaande permanente bouwwerken binnen een bouwblok gerealiseerd dienen te worden.
Hoofdstuk 2 Vr
Planregel 4.3.3, lid 3 is in strijd met artikel 2.1, lid 2, onder a van de Vr. Daarin staat dat het principe van zorgvuldig ruimtegebruik in ieder geval inhoudt dat bij een ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat gebruik wordt gemaakt van een bestaand bestemmingsvlak of bouwblok waarbinnen het geldend bestemmingsplan het bouwen van gebouwen en bouwwerken toestaat.
In paragraaf 2.2 van de toelichting bij de Verordening staat onder meer dat voor het opnemen van een zorgplicht in de verordening is gekozen om gemeenten de vrijheid te geven om zelf te bepalen op welke wijze zij het belang van ruimtelijke kwaliteit behartigen.
In het tweede lid van artikel 2.1 is echter aangegeven wat zorgvuldig ruimtegebruik in ieder geval inhoudt. Hiermee is handen en voeten gegeven aan het provinciaal beleid ten aanzien van het tegengaan van verstening, verrommeling en concentratie van bebouwing dat sinds jaar en dag geldt. Juist vanwege dit principe is aan de beoogde vrijheid voor gemeenten om te bepalen op welke wijze zij het belang van ruimtelijke kwaliteit behartigen (gedragsalternatieven) in artikel 2.1. lid 2 en 3 een bandbreedte (ondergrens) bepaald.
Hoofdstuk 6 Vr
Het toelaten van schuilgelegenheden buiten het bouwblok is ook in strijd met hoofdstuk 6 van de Vr. In artikel 6.4, lid 1 onder d is namelijk bepaald dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf worden geconcentreerd binnen het bouwblok.
Voor de omvang van agrarische bouwblokken is inmiddels de wijziging van de Verordening ruimte 2013, zoals die op 31 mei 2013 in werking is getreden, van toepassing. In deze wijzigingsverordening is de maximale omvang voor agrarische bouwblokken waar vee wordt gehouden bepaald op 1,5 hectare. Door het toelaten van deze bouwwerken buiten het bouwblok wordt aan agrarische bedrijven waar vee wordt gehouden indirect extra bouwmogelijkheden geboden.
Hoofdstuk 8 Vr
Het toelaten van schuilgelegenheden buiten het bouwblok is ook in strijd met hoofdstuk 8 van de Vr. In artikel 8.3, lid 1 onder d is namelijk bepaald dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf worden geconcentreerd binnen het bouwblok.
Voor de omvang van agrarische bouwblokken is inmiddels de wijziging van de Verordening ruimte 2013, zoals die op 31 mei 2013 in werking is getreden, van toepassing. In deze wijzigingsverordening is de maximale omvang voor agrarische bouwblokken waar vee wordt gehouden bepaald op 1,5 hectare. Door het toelaten van deze bouwwerken buiten het bouwblok wordt aan agrarische bedrijven waar vee wordt gehouden indirect extra bouwmogelijkheden geboden.
Hoofdstuk 9Vr
Het gegeven dat alle voorzieningen binnen een (detail-)bestemmingsvlak dienen te worden ondergebracht is ook relevant voor de bepalingen in hoofdstuk 9. Hierin zijn immers regels opgenomen voor de maximum omvang van een bestemmingsvlak voor een intensieve veehouderij. Door het toelaten van deze bouwwerken buiten het bestemmingsvlak wordt intensieve veehouderijen indirect extra bouwmogelijkheden geboden. Wij achten ook dit in strijd met de Vr.
Hoofdstuk 11 Vr
De planregels zien niet op het hobbymatig gebruik van op te richten schuilstallen. Omdat de bouw van schuilstallen slechts mogelijk zijn ten behoeve van agrarische bedrijven is artikel 11.10 Vr waarin regels zijn opgenomen voor kleinschalige vrije-tijds-voorzieningen, niet van toepassing.
In de regels voor de bestemming Agrarisch met waarden – Kleinschalig landschap treden van de regeling die het verlenen van een omgevingsvergunning buiten het bouwvlak voor schuilstallen mogelijk maakt de volgende onderdelen niet in werking:
Motivering
Ondanks onze zienswijze van 14 mei 2013 is deze bouwmogelijkheid gehandhaafd in de planregels. In de Nota van Zienswijzen is opgenomen dat het gemeentebestuur er in 2008, bij de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied Herziening 2008, voor gekozen heeft om het houden van dieren in de wei te stimuleren door de bouw van schuilstallen onder strenge voorwaarden toe te staan. Het gemeentebestuur stelt vast dat er vanaf 2008 geen wildgroei heeft plaatsgevonden. De regels leiden derhalve niet tot een wildgroei en de bouw van een schuilstal zal juist bijdragen aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit. Artikel 6.4.2, lid 2 en lid 3, treedt niet in werking vanwege strijd met de Vr. In dit verband wordt ook verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 mei 2012, nr. 201101824/1/R3.
Hoofdstuk 1Vr
Voor beoordeling van deze bepaling is van belang, dat in artikel 1.1 onder 19 Vr een definitie is opgenomen van een bouwblok: aaneengesloten terrein waarbinnen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere voorzieningen ten behoeve van eenzelfde bestemming worden geconcentreerd. Hieruit blijkt dat bovenstaande permanente bouwwerken binnen een bouwblok gerealiseerd dienen te worden.
Hoofdstuk 2 Vr
Planregel 4.3.3, lid 2 en lid 3 is in strijd met artikel 2.1, lid 2, onder a van de Vr. Daarin staat dat het principe van zorgvuldig ruimtegebruik in ieder geval inhoudt dat bij een ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat gebruik wordt gemaakt van een bestaand bestemmingsvlak of bouwblok waarbinnen het geldend bestemmingsplan het bouwen van gebouwen en bouwwerken toestaat.
In paragraaf 2.2 van de toelichting bij de Verordening staat onder meer dat voor het opnemen van een zorgplicht in de verordening is gekozen om gemeenten de vrijheid te geven om zelf te bepalen op welke wijze zij het belang van ruimtelijke kwaliteit behartigen.
In het tweede lid van artikel 2.1 is echter aangegeven wat zorgvuldig ruimtegebruik in ieder geval inhoudt. Hiermee is handen en voeten gegeven aan het provinciaal beleid ten aanzien van het tegengaan van verstening, verrommeling en concentratie van bebouwing dat sinds jaar en dag geldt. Juist vanwege dit principe is aan de beoogde vrijheid voor gemeenten om te bepalen op welke wijze zij het belang van ruimtelijke kwaliteit behartigen (gedragsalternatieven) in artikel 2.1. lid 2 en 3 een bandbreedte (ondergrens) bepaald.
Hoofdstuk 6 Vr
Het toelaten van schuilgelegenheden buiten het bouwblok is ook in strijd met hoofdstuk 6 van de Vr. In artikel 6.4, lid 1 onder d is namelijk bepaald dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf worden geconcentreerd binnen het bouwblok.
Voor de omvang van agrarische bouwblokken is inmiddels de wijziging van de Verordening ruimte 2013, zoals die op 31 mei 2013 in werking is getreden, van toepassing. In deze wijzigingsverordening is de maximale omvang voor agrarische bouwblokken waar vee wordt gehouden bepaald op 1,5 hectare. Door het toelaten van deze bouwwerken buiten het bouwblok wordt aan agrarische bedrijven waar vee wordt gehouden indirect extra bouwmogelijkheden geboden.
Hoofdstuk 8 Vr
Het toelaten van schuilgelegenheden buiten het bouwblok is ook in strijd met hoofdstuk 8 van de Vr. In artikel 8.3, lid 1 onder d is namelijk bepaald dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf worden geconcentreerd binnen het bouwblok.
Voor de omvang van agrarische bouwblokken is inmiddels de wijziging van de Verordening ruimte 2013, zoals die op 31 mei 2013 in werking is getreden, van toepassing. In deze wijzigingsverordening is de maximale omvang voor agrarische bouwblokken waar vee wordt gehouden bepaald op 1,5 hectare. Door het toelaten van deze bouwwerken buiten het bouwblok wordt aan agrarische bedrijven waar vee wordt gehouden indirect extra bouwmogelijkheden geboden.
Hoofdstuk 9 Vr
Het gegeven dat alle voorzieningen binnen een (detail-)bestemmingsvlak dienen te worden ondergebracht is ook relevant voor de bepalingen in hoofdstuk 9. Hierin zijn immers regels opgenomen voor de maximum omvang van een bestemmingsvlak voor een intensieve veehouderij. Door het toelaten van deze bouwwerken buiten het bestemmingsvlak wordt intensieve veehouderijen indirect extra bouwmogelijkheden geboden. Wij achten ook dit in strijd met de Vr.
Hoofdstuk 11 Vr
De planregels zien niet op het hobbymatig gebruik van op te richten schuilstallen. Omdat de bouw van schuilstallen slechts mogelijk zijn ten behoeve van agrarische bedrijven is artikel 11.10 Vr waarin regels zijn opgenomen voor kleinschalige vrije-tijds-voorzieningen, niet van toepassing.
De bepaling in de regels ten aanzien van de bevoegdheid tot het verlenen van een omgevingsvergunning teneinde een agrarisch verwant bedrijf of agrarisch technisch hulpbedrijf toe te staan als nevenactiviteit bij een agrarisch bedrijf in de groenblauwe mantel, treedt niet in werking.
Motivering
Binnen de bestemming Agrarisch met waarden – Natuur en landschap is de Groenblauwe mantel zoals bedoeld in hoofdstuk 6 van de Verordening ruimte 2012 opgenomen. Artikel 6.6.6 van de planregels staat middels een omgevingsvergunning een agrarisch verwant bedrijf of agrarisch technisch hulpbedrijf als nevenactiviteit toe. Ondanks onze zienswijze is deze regeling niet aangepast. In de nota van zienswijze is opgenomen dat de waarden van de Groenblauwe mantel niet worden aangetast nu de bepaling alleen van toepassing is binnen bebouwingsconcentraties. Artikel 6.6.6 treedt niet in werking.
Hoofdstuk 11 Vr
In artikel 11 van de Vr staan regels voor niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen. Dit hoofdstuk is tevens van toepassing op niet-agrarische ontwikkelingen binnen agrarische bouwblokken. Artikel 11.6, lid 1, onder c bepaalt dat de beoogde ontwikkeling niet mag leiden tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger en een bouwvlak met een omvang van meer dan 5000 m2. In de voornoemde artikelen worden deze voorwaarden ten aanzien van ontwikkelingen in de Groenblauwe mantel gemist. Hierdoor ontstaat strijd met artikel 11. 6 van de Vr. Artikel 11.7 van de Vr kent weliswaar afwijkende regels voor een agrarisch verwant bedrijf of een agrarisch- technisch hulpbedrijf maar deze regels zijn niet van toepassing in de Groenblauwe mantel. Hierdoor ontstaat strijd met artikel 11.6 van de Vr.
De bepaling in de regels ten aanzien van de bevoegdheid tot het wijzigen van de bestemming teneinde de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' te wijzigen ten behoeve van een agrarisch verwant bedrijf in de vorm van een gebruiksgerichte paardenhouderij in de groenblauwe mantel, treedt niet in werking.
Motivering
Binnen de bestemming Agrarisch met waarden – Natuur en landschap is de Groenblauwe mantel zoals bedoeld in hoofdstuk 6 van de Verordening ruimte 2012 opgenomen. Artikel 6.8.3 van de planregels maakt het middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' te wijzigen in de bestemming Bedrijf-Agrarisch verwant, teneinde een gebruiksgerichte paardenhouderij toe te staan, zoals pensionstalling, africhtingsstal en handelsstal. Ondanks onze zienswijze is deze regeling niet aangepast. In de nota van zienswijze is opgenomen dat de regeling niet in strijd zou zijn met de Verordening ruimte. Artikel 6.8.3 treedt niet in werking.
Hoofdstuk 11
In hoofdstuk 11 van de Vr staan regels voor niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen. Dit hoofdstuk is tevens van toepassing op niet-agrarische ontwikkelingen binnen agrarische bouwblokken. Artikel 11.6, lid 1, onder c bepaalt dat de beoogde ontwikkeling niet mag leiden tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger en een bouwvlak met een omvang van meer dan 5000 m2. In de voornoemd artikel wordt de voorwaarden dat een dergelijke ontwikkeling niet mag leiden tot een bedrijf behorend tot de milieucategorie 3 of hoger gemist. Nu de bestemming Agrarisch met waarden – Natuur en landschap samenvalt met de Groenblauwe mantel ontstaat hierdoor strijd met artikel 11. 6 van de Vr. Artikel 11.7 van de Vr kent weliswaar afwijkende regels voor een agrarisch verwant bedrijf of een agrarisch- technisch hulpbedrijf maar deze regels zijn niet van toepassing in de Groenblauwe mantel. Hierdoor ontstaat strijd met artikel 11.6 van de Vr.
De bepaling in de regels ten aanzien van de bevoegdheid tot het wijzigen van de bestemming teneinde de bestemming van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' te wijzigen ten behoeve van een agrarisch verwant bedrijf of agrarisch technisch hulpbedrijf in de groenblauwe mantel, treedt niet in werking.
Motivering
Binnen de bestemming Agrarisch met waarden – Natuur en landschap is de Groenblauwe mantel zoals bedoeld in hoofdstuk 6 van de Verordening ruimte 2012 opgenomen. Artikel 6.8.4 van de planregels maakt het middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden mogelijk de gronden ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak' te wijzigen in de bestemming Bedrijf-Agrarisch verwant, teneinde een agrarisch verwant bedrijf dan wel een agrarisch technisch-hulpbedrijf toe te staan. Ondanks onze zienswijze is deze regeling niet aangepast. In de nota van zienswijze is opgenomen dat de waarden van de Groenblauwe mantel niet worden aangetast nu de bepaling alleen van toepassing is binnen bebouwingsconcentraties. Artikel 6.8.4 treedt niet in werking.
Hoofdstuk 11 Vr
In hoofdstuk 11 van de Vr staan regels voor niet-agrarische ruimtelijke ontwikkelingen. Dit hoofdstuk is tevens van toepassing op niet-agrarische ontwikkelingen binnen agrarische bouwblokken. Artikel 11.6, lid 1, onder c bepaalt dat de beoogde ontwikkeling niet mag leiden tot een bedrijf, behorend tot de milieucategorie 3 of hoger en een bouwvlak met een omvang van meer dan 5000 m2. In de voornoemd artikel wordt de voorwaarden dat een dergelijke ontwikkeling niet mag leiden tot een bedrijf behorend tot de milieucategorie 3 of hoger gemist. Nu de bestemming Agrarisch met waarden – Natuur en landschap samenvalt met de Groenblauwe mantel ontstaat hierdoor strijd met artikel 11. 6 van de Vr. Artikel 11.7 van de Vr kent weliswaar afwijkende regels voor een agrarisch verwant bedrijf of een agrarisch-technisch hulpbedrijf maar deze regels zijn niet van toepassing in de Groenblauwe mantel. Hierdoor ontstaat strijd met artikel 11.6 van de Vr.
In de regels voor de bestemming Agrarisch met waarden – Kleinschalig landschap treden van de regeling die het verlenen van een omgevingsvergunning buiten het bouwvlak voor schuilstallen mogelijk maakt de volgende onderdelen niet in werking:
Motivering
Ondanks onze zienswijze van 14 mei 2013 is deze bouwmogelijkheid gehandhaafd in de planregels. In de Nota van Zienswijzen is opgenomen dat het gemeentebestuur er in 2008, bij de vaststelling van het bestemmingsplan Buitengebied Herziening 2008, voor gekozen heeft om het houden van dieren in de wei te stimuleren door de bouw van schuilstallen onder strenge voorwaarden toe te staan. Het gemeentebestuur stelt vast dat er vanaf 2008 geen wildgroei heeft plaatsgevonden. De regels leiden derhalve niet tot een wildgroei en de bouw van een schuilstal zal juist bijdragen aan de ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit. Artikel 4.4.3, lid 2 en lid 3, treedt niet in werking vanwege strijd met de Vr. In dit verband wordt ook verwezen naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 9 mei 2012, nr. 201101824/1/R3.
Hoofdstuk 1 Vr
Voor beoordeling van deze bepaling is van belang, dat in artikel 1.1 onder 19 Vr een definitie is opgenomen van een bouwblok: aaneengesloten terrein waarbinnen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere voorzieningen ten behoeve van eenzelfde bestemming worden geconcentreerd. Hieruit blijkt dat bovenstaande permanente bouwwerken binnen een bouwblok gerealiseerd dienen te worden.
Hoofdstuk 2 Vr
Planregel 4.3.3, lid 2 en lid 3 is in strijd met artikel 2.1, lid 2, onder a van de Vr. Daarin staat dat het principe van zorgvuldig ruimtegebruik in ieder geval inhoudt dat bij een ruimtelijke ontwikkeling is verzekerd dat gebruik wordt gemaakt van een bestaand bestemmingsvlak of bouwblok waarbinnen het geldend bestemmingsplan het bouwen van gebouwen en bouwwerken toestaat.
In paragraaf 2.2 van de toelichting bij de Verordening staat onder meer dat voor het opnemen van een zorgplicht in de verordening is gekozen om gemeenten de vrijheid te geven om zelf te bepalen op welke wijze zij het belang van ruimtelijke kwaliteit behartigen.
In het tweede lid van artikel 2.1 is echter aangegeven wat zorgvuldig ruimtegebruik in ieder geval inhoudt. Hiermee is handen en voeten gegeven aan het provinciaal beleid ten aanzien van het tegengaan van verstening, verrommeling en concentratie van bebouwing dat sinds jaar en dag geldt. Juist vanwege dit principe is aan de beoogde vrijheid voor gemeenten om te bepalen op welke wijze zij het belang van ruimtelijke kwaliteit behartigen (gedragsalternatieven) in artikel 2.1. lid 2 en 3 een bandbreedte (ondergrens) bepaald.
Hoofdstuk 6 Vr
Het toelaten van schuilgelegenheden buiten het bouwblok is ook in strijd met hoofdstuk 6 van de Vr. In artikel 6.4, lid 1 onder d is namelijk bepaald dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf worden geconcentreerd binnen het bouwblok.
Voor de omvang van agrarische bouwblokken is inmiddels de wijziging van de Verordening ruimte 2013, zoals die op 31 mei 2013 in werking is getreden, van toepassing. In deze wijzigingsverordening is de maximale omvang voor agrarische bouwblokken waar vee wordt gehouden bepaald op 1,5 hectare. Door het toelaten van deze bouwwerken buiten het bouwblok wordt aan agrarische bedrijven waar vee wordt gehouden indirect extra bouwmogelijkheden geboden.
Hoofdstuk 8 Vr
Het toelaten van schuilgelegenheden buiten het bouwblok is ook in strijd met hoofdstuk 8 van de Vr. In artikel 8.3, lid 1 onder d is namelijk bepaald dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf worden geconcentreerd binnen het bouwblok.
Voor de omvang van agrarische bouwblokken is inmiddels de wijziging van de Verordening ruimte 2013, zoals die op 31 mei 2013 in werking is getreden, van toepassing. In deze wijzigingsverordening is de maximale omvang voor agrarische bouwblokken waar vee wordt gehouden bepaald op 1,5 hectare. Door het toelaten van deze bouwwerken buiten het bouwblok wordt aan agrarische bedrijven waar vee wordt gehouden indirect extra bouwmogelijkheden geboden.
Hoofdstuk 9 Vr
Het gegeven dat alle voorzieningen binnen een (detail-)bestemmingsvlak dienen te worden ondergebracht is ook relevant voor de bepalingen in hoofdstuk 9. Hierin zijn immers regels opgenomen voor de maximum omvang van een bestemmingsvlak voor een intensieve veehouderij. Door het toelaten van deze bouwwerken buiten het bestemmingsvlak wordt intensieve veehouderijen indirect extra bouwmogelijkheden geboden. Wij achten ook dit in strijd met de Vr.
Hoofdstuk 11 Vr
De planregels zien niet op het hobbymatig gebruik van op te richten schuilstallen. Omdat de bouw van schuilstallen slechts mogelijk zijn ten behoeve van agrarische bedrijven is artikel 11.10 Vr waarin regels zijn opgenomen voor kleinschalige vrije-tijds-voorzieningen, niet van toepassing.