Plan: | Reactieve aanwijzing tav Buitengebied Hilvarenbeek |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | reactieve aanwijzing |
IMRO-idn: | NL.IMRO.9930.ra0798bgHilvaren-va01 |
Op 8 april 2014 hebben wij het besluit van 13 maart 2014 met betrekking tot de vaststelling van het bestemmingsplan “Buitengebied” ontvangen. Dit besluit gaat vergezeld van een nota van zienswijzen en door de raad aangenomen amendementen. De plankaarten en regels zoals deze zouden zijn vastgesteld zijn ons op 16 april ter beschikking gesteld.
Gelet op de provinciale belangen die in het geding zijn, vinden wij het noodzakelijk overeenkomstig artikel 3.8 lid 6 Wet ruimtelijke ordening een aanwijzing te geven tegen dit plan. De aan dit besluit ten grondslag liggende feiten, omstandigheden en overwegingen die ons beletten het betrokken provinciaal belang met inzet van andere aan ons toekomende bevoegdheden te beschermen, geven wij hieronder weer.
Dit aanwijzingsbesluit strekt ertoe dat het onderdeel van het bestemmingsplan waartegen van onze zijde bezwaren bestaan geen deel blijft uitmaken van het bestemmingsplan zoals het is vastgesteld. Ons besluit treedt op het moment van de bekendmaking in werking. Zodra ons aanwijzingsbesluit onherroepelijk is geworden, vervalt het vaststellingsbesluit voor dat onderdeel van het bestemmingsplan.
Conform het bepaalde in de wet is een afweging vereist waarom het provinciaal belang niet met de inzet van andere aan ons toekomende instrumenten is beschermd.
In dit verband heeft de provincie de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 vast gelegd in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening. De te beschermen provinciale ruimtelijke belangen zijn vastgelegd in de Verordening ruimte. Ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan vormde de Verordening ruimte 2012 het provinciaal toetsingskader voor ruimtelijke plannen. Inmiddels is de Verordening ruimte 2014 in werking getreden. Voor de inhoudelijke afweging of er provinciale belangen in het geding zijn, baseren wij ons op de Verordening ruimte 2012 (hierna: Vr). Daarnaast is bezien of toetsing van het bestemmingsplan aan de inmiddels in werking getreden Verordening ruimte 2014 tot een ander oordeel zou leiden.
Voor de inhoudelijke afweging of er provinciale belangen in het geding zijn, baseren wij ons op de Vr zoals deze gold op het moment van vaststelling van het bestemmingsplan.
Daarbij zien wij de 'reactieve aanwijzing' als een slagvaardig en effectief middel om inwerkingtreding van een bestemmingsplan(onderdeel) tegen te houden wegens strijdigheid met een of meer regels van de Vr.
Wij achten ons bevoegd om, indien het provinciaal belang dat vergt, de reactieve aanwijzing in te zetten voor die zaken die in de Vr zijn beschreven.
Wij vinden het ook van belang dat bij het gebruik van dit instrument voor een ieder via www.ruimtelijkeplannen.nl direct kenbaar is waar plandelen niet in werking zijn getreden en welke overwegingen daarbij een rol spelen. Hier komt nog bij, dat wij de reactieve aanwijzing een aanmerkelijk doelmatiger en efficiënter instrument vinden dan de inzet van beroep en het in voorkomende gevallen vragen van een voorlopige voorziening, met name waar het om wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden in het bestemmingsplan betreft, zoals zich ook in deze aanwijzing voordoet.
De provinciale belangen zijn ook specifiek voor dit bestemmingsplan uiteengezet en kenbaar gemaakt. Onze directie Ruimtelijke Ontwikkeling en Handhaving heeft daartoe bij brief van 11 oktober 2012, C2076956/3286580, een vooroverlegreactie uitgebracht over het voorontwerp van dit plan. Vervolgens hebben wij een zienswijze tegen het ontwerp bestemmingsplan ingediend bij brief van 9 januari 2014, C2236210/3286580. Daarnaast is in de periode tussen het geven van het directie advies en het vaststellen van het bestemmingsplan, op ambtelijk niveau overleg gevoerd met de gemeente omtrent de provinciale belangen die in het bestemmingsplan in het geding zijn. In april 2014 heeft nog een ambtelijk overleg plaatsgevonden naar aanleiding van het vastgestelde plan.
Gelet op het voorgaande zijn wij van mening dat de inzet van andere aan ons toekomende bevoegdheden in dit geval niet mogelijk was en dat de in het geding zijnde provinciale belangen genoegzaam bij de gemeenteraad bekend zijn.
Ons is gebleken dat bij de vaststelling van het bestemmingsplan (op onderdelen) desondanks onvoldoende rekening is gehouden met provinciale belangen. Bij een ongewijzigde inwerkingtreding van het bestemmingsplan zullen deze belangen worden geschaad.
Artikel 3.3.1.a treedt niet in werking
De bepaling in artikellid 3.3.1.a. laat toe dat er buiten bebouwingsconcentraties schuilgelegenheden buiten bouwvlakken worden gerealiseerd. Ondanks onze zienswijze is deze bouwmogelijkheid gehandhaafd in de planregels.
Hoofdstuk 1 Verordening ruimte
Voor beoordeling van deze bepalingen is van belang, dat in artikel 1.1 onder 19 een definitie is opgenomen van een bouwblok: aaneengesloten terrein waarbinnen gebouwen, bijbehorende bouwwerken en andere voorzieningen ten behoeve van eenzelfde bestemming worden geconcentreerd.
Hierin wordt geen uitzondering gemaakt voor schuilgelegenheden.
In het bestemmingsplan zijn bouwvlakken opgenomen die te beschouwen zijn als bouwblok in de zin van de Vr.
Een ruimtelijke ontwikkeling is in artikel 1.1. onder 72 beschreven als: bouwactiviteiten en planologische gebruiksactiviteiten waarvoor op grond van de Wabo en het Besluit omgevingsrecht een omgevingsvergunning is vereist.
Nu voor het oprichten van een schuilgelegenheid een omgevingsvergunning nodig is, dient de in het plan opgenomen mogelijkheid om schuilgelegenheden op te richten beschouwd te worden als een ruimtelijke ontwikkeling in de zin van de Vr.
Hoofdstuk 2 Verordening ruimte
De genoemde delen van de regels zijn in strijd met artikel 2.1 lid 2a van de verordening. Daarin staat dat het principe van zorgvuldig ruimtegebruik in ieder geval inhoudt dat bij een ruimtelijke ontwikkeling gebruik wordt gemaakt van bestaande bebouwing tenzij in de verordening uitdrukkelijk anders is bepaald.
Voor schuilgelegenheden is geen uitzondering opgenomen.
Het plan maakt het mogelijk middels een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels voor het oprichten van schuilgelegenheden buiten een bouwvlak. Aan deze afwijking zijn voorwaarden gekoppeld. Ondanks het feit dat het oprichten van schuilgelegenheden niet bij recht is toegestaan blijkt uit de voorwaarden als opgenomen in artikel 3.3.1.a van het bestemmingsplan onvoldoende dat toepassing wordt gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimte gebruik. Deze bepaling kan leiden tot een aanzienlijke toename van onnodig nieuw ruimtebeslag en verspreid liggende bebouwing in het buitengebied. Aangezien de opgenomen voorwaarden in onvoldoende mate veilig stelt dat versnippering en verstening binnen de gebiedsbestemming wordt voorkomen. De wijze waarop de gemeenteraad middels een afwijkingsbevoegdheid het oprichten van schuilgelegenheden buiten de bebouwingsconcentratie gebieden heeft geregeld, achten wij ook daarom in strijd met de zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit als bedoeld in artikel 2.1 Vr.
Verder merken wij nog het volgende op.
In paragraaf 2.2 van de toelichting bij de Verordening staat onder meer dat voor het opnemen van een zorgplicht in de verordening is gekozen om gemeenten de vrijheid te geven om zelf te bepalen op welke wijze zij het belang van ruimtelijke kwaliteit behartigen. Zoals ook uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (200907617/1/r3) blijkt, laat de bepaling in de Vr aan gemeenten dus gedragsalternatieven.
In het tweede lid van artikel 2.1 is echter aangegeven wat zorgvuldig ruimtegebruik in ieder geval inhoudt. Hiermee is handen en voeten gegeven aan het provinciaal beleid ten aanzien van het tegengaan van verstening, verrommeling en concentratie van bebouwing dat sinds jaar en dag geldt. Juist vanwege dit principe is aan de beoogde vrijheid voor gemeenten om te bepalen op welke wijze zij het belang van ruimtelijke kwaliteit behartigen (gedragsalternatieven) in artikel 2.1. lid 2 en 3 een bandbreedte (ondergrens) bepaalt.
Hoofdstuk 6 Vr
Voor zover genoemde bestemmingen samenvallen met de aanduiding 'Groenblauwe mantel' in de Vr is het toelaten van schuilgelegenheden buiten het bouwblok ook in strijd met hoofdstuk 6 van de Vr. In artikel 6.4, lid 1 onder d is namelijk bepaald dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf worden geconcentreerd binnen het bouwblok.
Het gegeven dat alle voorzieningen binnen een bestemmingsvlak dienen te worden ondergebracht is ook relevant voor de bepalingen in artikel 6.5. Hierin zijn immers regels opgenomen voor de maximum omvang van een bestemmingsvlak voor overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven in de groenblauwe mantel. Door het toelaten van deze bouwwerken buiten het bestemmingsvlak krijgen overig niet-grondgebonden agrarische bedrijven indirect extra bouwmogelijkheden.
Hoofdstuk 8 Verordening ruimte
Voor zover genoemde bestemmingen samenvallen met de aanduiding 'Agrarisch gebied' in de Vr is het toelaten van genoemde bouwwerken en voorzieningen buiten het bouwblok ook in strijd met hoofdstuk 8 van de verordening. In artikel 8.3, lid 1 onder d is namelijk bepaald dat gebouwen, bijbehorende bouwwerken en voorzieningen ten behoeve van het agrarisch bedrijf worden geconcentreerd binnen het bouwblok.
Het gegeven dat alle voorzieningen binnen een (detail-)bestemmingsvlak dienen te worden ondergebracht is ook relevant voor de bepalingen in artikel 8.4. Hierin zijn immers regels opgenomen voor de maximum omvang van een bestemmingsvlak voor overige niet-grondgebonden agrarische bedrijven in het agrarisch gebied. Door het toelaten van deze bouwwerken buiten het bestemmingsvlak krijgen overig niet-grondgebonden agrarische bedrijven indirect extra bouwmogelijkheden.
Hoofdstuk 9 Vr
Het gegeven dat alle voorzieningen binnen een bestemmingsvlak dienen te worden ondergebracht is ook relevant voor de bepalingen in artikel 9.4. Hierin zijn immers regels opgenomen voor de maximum omvang van een bestemmingsvlak voor een intensieve veehouderij. Door het toelaten van deze bouwwerken buiten het bestemmingsvlak krijgen intensieve veehouderijen indirect extra bouwmogelijkheden. Wij achten ook dit in strijd met de Vr.
De reactieve aanwijzing is gericht tegen het vastgestelde bestemmingsplan. Voor het beoordelen van dit plan, het juist formuleren van de aanwijzingen en het correct digitaliseren van de reactieve aanwijzing dienen wij te kunnen beschikking over de digitale versie van het vastgestelde plan. De gemeente heeft ons op ons verzoek een digitaal plan ter beschikking gesteld en hierop hebben wij deze aanwijzing gebaseerd.
Omdat het gemeentelijk plan nog niet is aangeboden op www.ruimtelijkeplannen.nl, is het niet uitgesloten dat later blijkt dat het authentieke plan vanuit provinciaal belang gezien toch nog relevante verschillen blijkt te bevatten ten opzichte van de bestanden die wij hebben gehad. Gelet op de jurisprudentie kan in dat geval alsnog een aanvullende of gewijzigde reactieve aanwijzing volgen, ook al is de gebruikelijke termijn van 6 weken verstreken.
Deze reactieve aanwijzing is geen gewoon besluit, het is namelijk ook een digitaal plan. Dit heeft gevolgen voor de opzet van de tekst, omdat er vanuit wordt gegaan dat raadpleging plaats vindt via klikken op een locatie op de kaart, waarna de voor die locatie relevante informatie wordt getoond. De tekst is daarom zodanig ingericht, dat de aanwijzing gekoppeld kan worden aan dat onderdeel van de (digitale) kaart waarop dit betrekking heeft.
Net als in een bestemmingsplan is er verder geen apart onderdeel opgenomen waarin de aanwijzing(-en) nog een keer kort worden genoemd (in juridische termen: dictum). In feite fungeert elke aanwijzing op zich als een stukje besluittekst/dictum, dat gevolgd wordt door de motivering voor die specifieke locatie of regel.
De vaststelling van deze reactieve aanwijzing is opgenomen in een apart vaststellingsbesluit dat ook te raadplegen is via www.ruimtelijkeplannen.nl.