direct naar inhoud van 5.4 Water
Plan: Provinciaal Inpassingsplan N279
Status: vastgesteld

5.4 Water

5.4.1 Waterparagraaf

In het kader van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij de voorbereiding van een inpassingsplan overleg worden gepleegd met het besturen van de betrokken waterbeheerders. In de waterparagraaf van het inpassingsplan wordt vervolgens vastgelegd op welke wijze rekening is gehouden met de belangen van het waterbeheer. De waterparagraaf heeft vooral betrekking op ruimtelijke aspecten van water. De hele waterparagraaf is inclusief tekeningen opgenomen als deel A in Bijlage 5 bij dit PIP.

Planvoornemen

De provincie is voornemens om de N279 tussen 's-Hertogenbosch en Veghel te verbreden om de doorstroming van het verkeer te verbeteren. Daarbij worden tevens de aansluitingen op het regionale wegennet en de rijkswegen verbeterd. De aansluitingen op het regionale wegennet worden ongelijkvloers, de aansluitingen op het rijkswegennet A2 en A50 blijven gelijkvloers met aanvullende maatregelen. De weg wordt ingericht voor een snelheid van 100 km/u.

De verbreding van de N279 heeft een relatie met de verlegging van het Zuid-Willemsvaart. De N279 zal de Zuid-Willemsvaart ter hoogte van knooppunt De Brand via een brug gaan kruisen. De brug en het knooppunt De Brand zijn door de bouwcombinatie Willemsunie uitgewerkt. De verbreding van de N279 is in opdracht van de provincie Noord-Brabant door Royal HaskoningDHV uitgewerkt tot een ontwerp. De watertoets van knooppunt De Brand en de brug over de Zuid-Willemsvaart is apart van de verbreding van de N279 doorlopen en de maatregelen zijn beschreven in het rapport van de Willemsunie (deel B van Bijlage 5).Dit rapport is voor advies aan het waterschap voorgelegd. Voor vaststelling van het provinciaal inpassingsplan zal hiervoor een positief wateradvies van het waterschap verkregen zijn.

Afspraken Willemsunie

De Willemsunie zamelt het afstromende wegwater in door middel van een rioleringsstelsel en leidt dit water naar grote infiltratievoorzieningen. De infiltratievoorzieningen zijn dusdanig ruim gedimensioneerd dat overloop naar het oppervlaktewater vrijwel niet voorkomt. In een enkel geval liggen de infiltratievoorzieningen geheel geïsoleerd. Daar waar het echt niet anders kan, zal wel direct naar het oppervlakwater worden afgevoerd. Dit betreft echter maar een zeer beperkt oppervlak. Het hier beschreven principe komt overeen met hetgeen bij de verbreding van de N279 is gehanteerd.

Watertoets verbreding N279

In de rapportage (deel A van Bijlage 5) is de watertoets van de verbreding van de N279 beschreven. De watertoets richt zicht vooral op de volgende onderdelen:

  • Doorsnijding van het regionale waterbergingsgebied zoals vastgelegd in de Provinciale Verordening ruimte en bestaand inundatiegebied zoals aangewezen door het waterschap Aa & Maas;
  • Het concept van 'hydrologisch neutraal ontwikkelen' zoals verwoord in het beleid van waterschap Aa & Maas (beheerder van het hoofdwaterlopenstelsel en regionale keringen) en Rijkswaterstaat (beheerder van de Zuid-Willemsvaart);
  • Als gevolg van de wegverbreding moeten sloten, schouw- en leggerwatergangen gedempt worden. Daar waar nodig moeten nieuwe sloten en watergangen worden teruggelegd.

Daarnaast wordt getoetst op effecten op omliggende landbouw- en natuurgebieden, grond- en oppervlaktewaterkwaliteit, risico op wateroverlast en regionale veiligheid (keringen).

Regionaal waterbergingsgebied

De N279 wordt over het gehele traject 's-Hertogenbosch – Veghel verbreed van 2x1 rijbaan naar 2x2 rijbanen. Daarnaast nemen de ongelijkvloerse aansluiting op het regionale en rijkswegennet meer ruimte in. Hierdoor gaat circa 20 hectare van het regionale waterbergingsgebied tussen Rosmalen en Heeswijk verloren. De overlap met het bestaande inundatiegebied bedraagt 32 hectare. Provincie Noord-Brabant en waterschap Aa & Maas hebben een overeenkomst afgesloten over de compensatie van het verloren bergingsgebied. Deze bestaat uit een financiële vergoeding van de provincie aan het waterschap, waarmee het waterschap maatregelen kan treffen om knelpunten in het beekdal van de Aa op te lossen. Het waterschap maakt inzichtelijk hoe de gelden worden besteed en welk effect dit heeft op regionale wateroverlast en veiligheid.

Hydrologisch neutraal ontwikkelen

Het concept 'hydrologisch neutraal ontwikkelen' houdt in dat ontwikkelingen niet mogen leiden tot meer afvoer op het regionale watersysteem of een achteruitgang van de waterkwaliteit. In de huidige situatie voert de noordelijke rijbaan van de N279 via de bem af op de watergangen in het Aa-dal en de zuidelijke rijbaan grotendeels op de Zuid-Willemsvaart. De afwatering verloopt via de wegberm, zodat een deel van het regenwater in de bodem kan infiltreren. Door de verbreding van de N279 zal de directe afstroming van het wegdek toenemen. Een wegberm zoals in de huidige situatie kan deze hoeveelheid water niet verwerken. Daarom worden aan de beekdalzijde bergings-/infiltratiegreppels aangelegd waarin het afstromende regenwater wordt opgevangen en de tijd krijgt om in de bodem te infiltreren. Om te voorkomen dat in extreme neerslagsituaties de infiltratievoorzieningen alsnog overlopen, worden noodoverstorten naar het regionale oppervlaktewatersysteem aangelegd. De infiltratievoorzieningen zijn dusdanig ontworpen dat deze een bui met een herhalingstijd van 10 jaar volledig kunnen bergen. Bij een bui met een herhalingstijd van 100 jaar mag de afvoer via de noodoverstorten niet meer bedragen dan de landelijke afvoer (situatie zonder planontwikkeling).

Aan de zijde van de Zuid-Willemsvaart is geen ruimte voor infiltratievoorzieningen. Rijkswaterstaat heeft gesteld dat de afvoer op de Zuid-Willemvaart niet mag toenemen. Daarom wordt het afstromende wegwater van de 2 zuidelijke rijbanen onder de weg door afgevoerd naar infiltratievoorzieningen aan de beekdalzijde. Bij de dimensionering van de voorzieningen is rekening gehouden dat ook de zuidelijke rijbanen hierop afvoeren.

Bij de aansluiting Runweg is niet voldoende ruimte voor infiltratievoorzieningen, omdat de Aa direct langs de weg loopt en de weg iets verdiept ligt. De afvoer van de weg zal daarom direct op de Zuid-Willemsvaart plaatsvinden. Aangezien verder de gehele zuidelijke weghelft op de infiltratievoorzieningen wordt aangesloten zal er netto minder afvoer naar de Zuid-Willemsvaart plaatsvinden dan in de huidige situatie.

De infiltratievoorzieningen worden veelal aangelegd in de strook tussen de noordelijke rijbaan en de parallelweg. Doordat de voorziening in het wegcunet ligt en hoger dan de omgeving is infiltratie mogelijk. De infiltratiecapaciteit is conservatief ingeschat en dient in de constructieve fase nader bepaald te worden. Zo nodig moet de dimensionering van de infiltratievoorziening hierop worden aangepast. Bij de aansluitingen op het regionale wegennet wordt berging in de oksels van de toe- en afritten aangelegd. De potentiele bergingscapaciteit in de oksels is vele malen groter dan de bergingsopgave.

In totaal is circa 33.000 kuub berging nodig (tot aan de noodoverstorten op het oppervlaktewater) om aan de bergingsopgave van het 'hydrologisch neutraal ontwikkelen' te kunnen voldoen.

Maatregelen ten aanzien van het oppervlaktewatersysteem

Hieronder worden de belangrijkste aanpassingen van het oppervlaktewatersysteem besproken:

  • De watergang die in de huidige situatie langs vrijwel de gehele parallelweg van de N279 ligt, moet worden gedempt om de verbreding mogelijk te maken. De watergang wordt vrijwel overal teruggelegd ten behoeve van de afvoer uit het aanliggende gebied. Ten oosten van de Kapelstraat wordt de watergang niet teruggelegd, omdat hier natuurontwikkeling in het kader van het dynamisch beekdal wordt nagestreefd;
  • Bij de Runweg komt de Aa tegen de weg aan te liggen. Hierdoor moet een leggerwatergang worden gedempt. Deze leggerwatergang dient te worden teruggelegd ten noorden van de Aa tussen de Runweg en het knikpunt van de Aa benedenstrooms daarvan;
  • Ten oosten van de Runweg dient een sifon onder de Aa te worden verplaatst die de wegsloot verbindt met de polder ten noorden van de Aa;

Grond- en oppervlaktewaterkwaliteit

Door de aanleg van infiltratievoorzieningen zullen verontreinigingen die worden meegevoerd met het afstromende wegwater in de bermen en de infiltratievoorzieningen achterblijven. Door de verkeersaantrekkende werking van een verbreedde N279 zal het aantal voertuigen en daarmee de belasting van verontreinigingen toenemen. Deze verontreinigingen blijven grotendeels achter in de bovenste bodemlaag.

Grondwaterstanden en grondwaterstromen

Door de aanleg van de infiltratievoorzieningen zal de grondwateraanvulling ongeveer gelijk blijven of mogelijk zelfs iets toenemen ten opzichte van de huidige situatie. Deze kleine verandering heeft geen invloed op regionale grondwaterstanden of grondwaterstromingen.

Tijdens de aanlegfase van de weg wordt mogelijk op een aantal locaties bemaling toegepast, ook in de buurt van de natte natuurparel. Bemalingen kunnen een grondwaterstandsverlagend effect hebben in een beperkte omtrek. Met aanvullende maatregelen kan dit effect tot een minimum worden beperkt. Het effect op aanwezige natuurwaarden is beperkt en van tijdelijk aard.

Keringen

De N279 heeft over het trajecten brug Zuid-Willemsvaart-Westerbroek en Brugstraat – Kasteel Heeswijk de functie als kering voor hoogwater. Dit betekent dat het wegtalud stabiel moet blijven als daar gedurende een hoogwaterperiode water tegenaan staat. Dit dient bij het constructieve fase verder te worden uitgewerkt. Tevens dient dit meegenomen te worden in de verbeelding en de regels van het PIP.

Conclusies

  • De verbreding van de N279 wordt uitgevoerd volgens het concept van 'hydrologisch neutraal ontwikkelen'. De benodigde berging wordt gerealiseerd in infiltratiegreppels tussen de hoofdrijbaan en de parallelweg en zo mogelijk in de oksels van de ongelijkvloerse aansluitingen op het regionale wegennet;
  • Compensatie doorsnijding regionaal waterbergingsgebied en bestaand inundatiegebied wordt geregeld in een financiële overeenkomst tussen de provincie en het waterschap;
  • De huidige watergang langs de parallelweg wordt naar het noorden toe verlegd. Overige ingrijpende maatregelen in het watersysteem zijn de aanleg van een leggerwatergang bij de Runweg ten noorden van de Aa en de verplaatsing van een sifon onder Aa;
  • Het talud van de nieuwe N279 heeft op twee gedeeltes een waterkerende functie bij hoog water van de Aa;
  • Door de verkeersaantrekkende werking van de verbreding van de N279 neemt het aantal voertuigbewegingen toe en daarmee ook de uitstoot van verontreinigingen. De verontreinigingen die worden meegevoerd met het afstromende regenwater van het wegdek, blijven in de berm en de infiltratiegreppels achter en waardoor de uitspoeling naar grond- en oppervlaktewater beperkt blijft. Door de aanleg van de infiltratiegreppels kan de uitspoeling naar grond- en oppervlaktewater mogelijk zelfs minder worden dan in de huidige situatie;
  • De grondwaterstand en grondwateraanvulling veranderen niet of nauwelijks. Door de infiltratiesystemen kan hier mogelijk zelfs een verbetering optreden. Tijdens aanlegfase kunnen door bemaling mogelijk wel tijdelijke effecten. Deze kunnen door aanvullende voorzieningen tot een minimum beperkt worden.

Proces

De watertoets is in nauw overleg met het waterschap en Rijkswaterstaat uitgevoerd. Waterschap en Rijkswaterstaat hebben in een aantal overleggen input geleverd ten aanzien van de waterparagraaf. Daarnaast hebben zij concept-waterparagrafen becommentarieerd en is het commentaar in de definitieve waterparagraaf verwerkt. De waterparagraaf legt in belangrijke mate de ruimtelijke structuur en principe-maatregelen van het toekomstige watersysteem vast. Het is echter van belang dat het waterschap en Rijkswaterstaat ook bij de uitwerking van het constructieve ontwerp betrokken worden. Uiteindelijk moeten de waterhuishoudkundige ingrepen in het systeem vergund worden door de waterbeheerder. Tijdens de ter visie legging van het ontwerp inpassingsplan hebben het wateschap en Rijkswaterstaat geen zienswijzen ingediend ten aanzien van de waterparagraaf. Hierdoor kan geconcludeerd worden dat zij een positief wateradvies hebben gegeven.

5.4.2 Natte natuurparels en attentiegebieden

In de VR worden de natte natuurparels niet apart onderscheiden, omdat de natte natuurparels onderdeel uitmaken van de EHS en in die zin al een bepaalde mate van bescherming genieten. De in deze verordening opgenomen attentiegebieden ehs omvatten zowel de EHS (natte natuurparels) als een zone daaromheen. Natte natuurparels zijn, volgens de definitie in het Provinciaal Waterplan 2010-2015 waterafhankelijke delen van de Groene Hoofdstructuur die behoren tot een samenhangend complex van natuurgebieden en sterk afhankelijk zijn van hoge grondwaterstanden of kwel. Deze gebieden worden sterk beïnvloed door de inrichting en het beheer van de omgeving en daarom is het beleid erop gericht om de waterhuishouding, waterkwaliteit en inrichting af te stemmen op de ecologische doelstellingen. Om te voorkomen dat de huidige hydrologische situatie van natte natuurparels verslechtert wordt een beschermingsbeleid gevoerd, waarbij wordt uitgegaan van een hydrologische standstill. In de Waterverordening Noord-Brabant (en de voorganger daarvan, de Verordening Waterhuishouding Noord-Brabant 2005) wordt het hydrologisch standstill-beginsel geëffectueerd voor wat betreft de grondwateronttrekkingen waarvoor de provincie bevoegd gezag is. De waterschappen effectueren via de keuren het standstill-beginsel met betrekking tot het oppervlaktewaterbeheer en de grondwateronttrekkingen waarvoor de waterschappen bevoegd gezag zijn. Keuren bevatten daartoe bepalingen ten aanzien van het onttrekken en lozen van water en ten aanzien van grondwateronttrekkingen. Activiteiten die geen directe link hebben met het peil van oppervlakte- of grondwater of met het onderhoud van oppervlaktewateren kunnen echter niet in de Waterverordening Noord-Brabant of keur van het waterschap gereguleerd worden. Hiervoor is aanvullende regelgeving in het ruimtelijke spoor noodzakelijk. Daarom zijn in de Verordening ruimte instructieregels opgenomen. Deze bepalingen zijn een ongewijzigde voortzetting van hetgeen was opgenomen in (de correctieve herziening van) de reconstructieplannen. De bescherming in het ruimtelijke spoor dient plaats te vinden door middel van het opnemen van een omgevingsvergunningenstelsel voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden in de gemeentelijke bestemmingsplannen (voorheen: aanlegvergunningenstelsel). Dit vergunningstelsel is gekoppeld aan de legenda-eenheid 'attentiegebieden ehs'. Er gelden in deze gebieden, behalve de beperkingen die voortvloeien uit de bepalingen over de ecologische hoofdstructuur, geen beperkingen ten aanzien van normaal landbouwkundig gebruik en ten aanzien van bouwen/ bouwwerken.

Attentiegebieden ehs zijn zones die de hydrologisch afhankelijke delen van de EHS (natte

natuurparels) bedekken en tevens een zone van gemiddeld 500 meter breed rondom een natte

natuurparel omvatten. Deze zone is zodanig begrensd dat zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met in het veld voorkomende 'harde' en 'logische' grenzen, zoals perceelsgrenzen en wegen. Activiteiten, die een negatief effect op de (grond)waterstand in een natte natuurparel kunnen

hebben, dienen aan een vergunningenstelsel te worden onderworpen. Ten aanzien van grondverzet of diepploegen geldt dat door het veranderen van de bodemopbouw, of het doorboren van lagen, stromingen in het grondwatersysteem kunnen veranderen. In de omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden is opgenomen dat het waterschap betrokken wordt bij de beoordeling van de aanvraag van deze omgevingsvergunning.

5.4.3 Effecten attentiegebieden EHS

De N279 loopt van Middelrode tot aan Veghel door het attentiegebied EHS. Om te voorkomen dat de huidige hydrologische situatie van natte natuurparels verslechtert wordt een beschermingsbeleid gevoerd, waarbij wordt uitgegaan van een hydrologische standstill. In de Waterverordening Noord-Brabant wordt het hydrologisch standstill-beginsel geëffectueerd voor wat betreft de grondwateronttrekkingen waarvoor de provincie bevoegd gezag is. Het waterschap effectueert via de keur het standstill-beginsel met betrekking tot het oppervlaktewaterbeheer en de grondwateronttrekkingen waarvoor het waterschap bevoegd gezag is.

In het kader van de MER en de watertoets zijn de effecten op grondwater in beeld gebracht. Hierin wordt geconcludeerd dat er geen effect optreedt op de grondwaterstanden en grondwaterstromen in de EHS. Het extra oppervlak dat direct op de Zuid-Willemsvaart afstroomt heeft geen effect op de grondwateraanvulling in het beekdal van de Aa. De grondwateraanvulling kan zelfs toenemen door de aanleg van infiltratiegreppels. Alleen bij de aanleg van de weg kan de grondwaterstand lokaal beïnvloed worden. Door aanvullende maatregelen te nemen, bijvoorbeeld retourbemaling, en door in de natte seizoenen te bemalen kunnen effecten worden gemitigeerd.

De verbreding van de N279 heeft een toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg. Hierdoor zal de kwaliteit van het afstromende regenwater verslechteren. Door het toepassen van berminfiltratie en infiltratiegreppels kan de vervuiling grotendeels worden afgevangen voordat het regenwater het grond- en oppervlaktewater bereikt. De vervuiling blijft dan geconcentreerd in de berm en infiltratiegreppels. Bij het schonen van de greppels kan de verontreinigde bovenlaag worden verwijderd en afgevoerd.