direct naar inhoud van 3.2 Provinciaal beleid
Plan: Provinciaal Inpassingsplan N279
Status: vastgesteld

3.2 Provinciaal beleid

De provincie Noord-Brabant heeft de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijk beleid tot 2025 vastgelegd in de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening en de te beschermen provinciaal ruimtelijke belangen in de Verordening ruimte 2012.

3.2.1 Structuurvisie ruimtelijke ordening

De structuurvisie ruimtelijke ordening is op 1 oktober 2010 vastgesteld door Provinciale Staten. Vervolgens is de structuurvisie op 1 januari 2011 in werking getreden. Aangezien de komende periode de druk op het infrastructuurnetwerk sterk zal toenemen is infrastructuur een belangrijke peiler in de structuurvisie. Er wordt verwacht dat de mobiliteit tot 2030 met ongeveer 40% zal groeien. Het kan, als de huidige trend zich doorzet, in deze periode verdubbelen. Dit betekent dat sterk ingezet zal worden op de verbetering van de bereikbaarheid.

De ligging van de stedelijke concentratiegebieden aan internationale assen en de verbinding tussen de verschillende stedelijke concentratiegebieden (door regionale assen) zijn cruciaal voor het economisch functioneren van Brabant. Het creëren van van een betere verknoping van infrastructuur en ruimtelijke ontwikkeling en bevordering van de bereikbaarheid zijn essentieel. Het landschap dient meer aandacht te krijgen bij de uitbreiding en aanleg van infrastructuur, omdat een goede afstemming van de vormgeving van wegen met de omgeving bijdraagt aan de kwaliteit van Brabant. De bereikbaarheid tussen steden, en tussen steden en omliggende regio's dient te worden verbeterd. Daarbij wordt bestaande weginfrastructuur optimaal benut en infrastructuur uitgebouwd als dat noodzakelijk is. Nieuwe doorsnijdingen van het buitengebied door infrastructuur worden zoveel mogelijk voorkomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9930.ipN279-va02_0010.jpg"

Afbeelding 3.2: Uitsnede structuurvisie ruimtelijke ordening

Uit de beschrijving van het wegennet blijkt dat de N279 (en de A2) tot de belangrijkste noord-zuidassen behoren van Brabant. In de beschrijving wordt ook aangegeven dat de provincie verantwoordelijk is voor de reconstructie van de N279 van 's-Hertogenbosch naar Veghel en daarvoor dit inpassingsplan opstelt.

Gebiedspaspoorten

De structuurvisie bevat geen aparte ruimtelijke visie op het landschap, maar heeft deze onder andere vorm gegeven in de 'uitwerking gebiedspaspoorten'. In de gebiedspaspoorten wordt aangegeven welke landschapskenmerken op regionaal schaalniveau bepalend zijn voor de kwaliteit van een gebied of van een landschapstype. De structuurvisie geeft ook de ambities weer voor de ontwikkeling van de landschapskwaliteit in die gebieden.

De kernkwaliteiten van Brabant komen in elk gebiedspaspoort terug. Zo wordt per laag de kenmerken zijn die de provincie belangrijk vindt. Die kenmerken zijn ook uitgangspunt en inspiratiebron bij toekomstige ontwikkelingen. De provincie vindt het van belang dat ruimtelijke ontwikkelingen een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit van een gebied of een landschapstype. In de gebiedspaspoorten beschrijft de provincie de kenmerken van een landschapstype vanuit drie lagen van de cultuurgeschiedenis van het landschap. Een nieuwe ontwikkeling voegt kwaliteit toe, wanneer het een relatie aangaat met de kenmerken uit deze lagen:

Laag 1. De natuurlijke basis: de geomorfologische structuren, grondsoort en watersysteem zijn bepalend voor de wijze waarop de mens het land in gebruik heeft genomen en ontgonnen.

Laag 2. Het ontginningslandschap: de ontginningen hebben geleid tot een rijk palet aan cultuurlandschappen, bebouwingspatronen en natuurgebieden. Ook de militaire geschiedenis en kerkelijke geschiedenis hebben bijgedragen aan de vorming van Brabant.

Laag 3. Het moderne landschap: in de tweede helft van de vorige eeuw heeft de ontwikkeling van stad en land zich losser gemaakt van de natuurlijke basis en van het aanwezige cultuurlandschap. Het infrastructuurnetwerk en de ligging ten opzichte van stedelijke netwerken is in grote mate sturend voor ontwikkelingen. Dit heeft geleid tot moderne cultuurlandschappen, een robuust infrastructuurnetwerk, nieuwe natuurgebieden en nieuwe stedelijke concepten, maar ook tot vervlakking van regionale verschillen.

Op het plangebied is gebiedspaspoort Meierij van toepassing (zie afbeelding 3.3).

afbeelding "i_NL.IMRO.9930.ipN279-va02_0011.png"

Afbeelding 3.3: uitsnede kaart Gebiedspaspoorten kenmerken

Landschapskenmerken

Kenmerkend voor De Meierij is een kleinschalig mozaïek aan de benedenloop van beken, rijk aan populieren. De Meierij maakt onderdeel uit van het dekzandplateau en bestaat uit verschillende dekzandruggen, afgewisseld dor dekzandvlaktes. Over grote oppervlakten ligt Brabants leem in de ondergrond. Aan de noordkant wordt het gebied begrensd door de grote en brede oost-west lopende dekzandrug tussen Oss en Waalwijk. In het centrale lage deel van het gebied (omgeving Oisterwijk) zijn in het verleden laagten ontstaan waar water op de lemige ondergrond stagneerde en vennen zich vormden die volgroeide met veen. De ontwatering was hier een probleem. Beken stroomden vanuit zuid naar het noordoosten richting de laagten van het huidige Dommeldal. In het oosten ligt het dal van de rivier de Aa. Deze beek werd gevoed vanuit het Peelhorstgebied en de daar aanwezige veenmoerassen.

Op de hogere gronden langs beken zoals de Dommel en de Aa met hun zijlopen is bebouwing ontstaan in de vorm van linten, dorpen en gehuchten. Vanuit deze bebouwing is de ontginning van de omliggende gronden min of meer organisch gegroeid. In de Meierij zijn verschillende kastelen, abdijen en kloosters gebouwd en later ook landgoederen en buitenplaatsen met uitgestrekte bebossingen. Belangrijke identiteitsdragers van het agrarische cultuurlandschap van de Meierij zijn de akkercomplexen met aanliggende buurtschappen en groenstructuren, de langgevelboerderijen, de landgoederen, de plantages met populieren en kloostercomplexen.

Het groene en afwisselende landschap van de Meierij heeft een belangrijke recreatieve functie gekregen voor de stedelijke gebieden van Tilburg, 's-Hertogenbosch en Eindhoven. De landbouw is meegegroeid met de ontwikkeling van een primaire productie naar een menging van activiteiten op het gebied van recreatie, zorg, landschapsbeheer, streekproducten en educatie. Gevolg hiervan is verdere verbreding en afstemming van de landbouw op natuur en landschap en een sterke gerichtheid op grondgebonden veehouderij en investeringen in natuur en landschap.

Verspreid in de Meierij zijn routenetwerken voor wandelen en fietsen ontstaan. De grote stedelijke gebieden van Den Bosch, Eindhoven en Tilburg zijn met elkaar verbonden door een netwerk van snelwegen (A2, A50, N65, A59), provinciale wegen, kanalen en spoorlijnen. Dit patroon is verbonden met een dicht netwerk van lokale wegen.

Ambities

Voor De Meierij geldt een aantal ambities (zie afbeelding 3.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.9930.ipN279-va02_0012.png"

Afbeelding 3.4: uitsnede kaart Gebiedspaspoorten ambities

Er wordt naar gestreefd het karakter van de Meierij als groen hart van Brabant te versterken. Dit kan onder meer door het versterken van de recreatieve verbindingen binnen de Meierij en tussen de Meierij en de omliggende steden. Dit is mogelijk door in te zetten op de ontwikkeling van robuuste beeksystemen van de Dommel, de Aa en de Essche stroom, waarin naast duurzame waterhuishouding ook de landschappelijke kwaliteit van het watersysteem versterkt wordt, zodat de ruimtelijke verschillen tussen de systemen van Aa en Dommel beter beleefbaar worden. Tevens kan dit worden bereikt door de hoofdinfrastructuur die de Meierij doorsnijdt vorm te geven als groene lanen tussen de hoogstedelijke gebieden. Een versterking van het contrast beleving stad-land is daarvoor benodigd en het respecteren en versterken van de verschillen tussen de hoofdroutes A2 "internationale route", N6 "Napoleonsroute", de Midden-Brabantweg en N279 "kanaalroute".

Het is de ambitie te sturen op het behouden of ontwikkelen van kenmerken van het landschap, waarbij kenmerkende plant- en diersoorten van poelen en kleine wateren, waterlopen, kleinschalige besloten landschap, open weide- en akkergebieden en het halfopen landschap met bomenrijen goede indicatoren zijn.

3.2.2 Verordening ruimte 2012

De te beschermen provinciaal ruimtelijke belangen zijn vastgelegd in de "Verordening ruimte 2012"(VR). Op 11 mei 2012 hebben Provinciale Staten de VR vastgesteld, welke op 1 juni 2012 in werking is getreden. De VR vormt het provinciaal toetsingskader voor ruimtelijke plannen. Daarnaast is er, in verband met het Natuurbeheerplan 2013, een wijziging van de VR in werking getreden op 9 oktober 2012. De wijziging van de VR heeft geen effect op dit plan. De onderdelen die hieronder besproken worden, zijn met de wijziging van de VR niet gewijzigd.

Waterbergingsgebied en reserveringsgebied waterberging (hoofdstuk 5 Verordening ruimte 2012)

Delen van het plangebied zijn aangeduid als 'regionaal waterbergingsgebied' en 'reserveringsgebied waterberging' (zie afbeelding 3.5).

afbeelding "i_NL.IMRO.9930.ipN279-va02_0013.png"

Afbeelding 3.5: uitsnede kaart water Verordening ruimte 2012

Het betreft daar de gronden tussen Rosmalen en Heeswijk welke zijn aangewezen als waterbergingsgebied, en de gronden tussen Heeswijk en Veghel als reserveringsgebied waterberging. In de verordening is geregeld dat gebieden die zijn aangewezen voor waterberging mede strekken tot behoud van het waterbergend vermogen. Indien bebouwing, anders dan ten dienste van waterberging, wordt toegestaan, dient de toelichting bij het inpassingsplan een verantwoording te bevatten over de wijze waarop het behoud van het waterbergend vermogen van het gebied is verzekerd. In hoofdstuk 5 zal nader aan bod komen op welke wijze het waterbergend vermogen in het gebied zal worden behouden. Indien er watercompensatie nodig is, zal dit gecompenseerd worden in overleg met het Waterschap.

Ecologische hoofdstuctuur (EHS) en attentiegebied EHS (hoofdstuk 4 Verordening ruimte 2012)

Delen van het plangebied zijn aangewezen als EHS en attentiegebied EHS (zie afbeelding 3.6).

afbeelding "i_NL.IMRO.9930.ipN279-va02_0014.png"

Afbeelding 3.6 uitsnede kaart natuur en landschap Verordening ruimte 2012

Het betreft daar de gronden tussen Middelrode en Veghel, welke zijn aangewezen als beheergebied EHS dan wel attentiegebied EHS.

Voor de EHS geldt dat de ecologische waarden en kenmerken van de te onderscheiden gebieden beschermd moeten worden. Indien bij de uitvoering van een project de EHS wordt aangetast, dient het verlies van ecologische waarden gecompenseerd te worden en dient de EHS herbegrensd te worden.

In paragraaf 5.5 wordt nader ingegaan op de wijze waarop binnen het PIP de kwaliteiten van de EHS worden geborgd en waar gebieden gecompenseerd worden.

Voor de attentiegebieden EHS geldt dat een inpassingsplan dat is gelegen in een attentiegebied geen bestemmingen aanwijst of regels vaststelt die fysieke ingrepen mogelijk maken die een negatief effect hebben op de waterhuishouding van de hierbinnen gelegen ecologische hoofdstructuur. In de regels van het PIP hebben de gronden die zijn aangewezen als attentiegebied EHS een dubbelbestemming gekregen met bijbehorende regels.

Groenblauwe mantel (hoofdstuk 6 Verordening ruimte 2012)

Delen van het plangebied zijn aangewezen als Groenblauwe mantel (zie afbeelding 3.6). Het betreft daar de gronden tussen Rosmalen en Middelrode.

De provincie kiest in de Structuurvisie ruimtelijke ordening voor een vitaal en mooi landelijk gebied in Brabant. Deze inzet wordt uitgewerkt in twee robuuste structuren; de structuur ‘landelijk gebied’ en de ‘groenblauwe structuur’. In het landelijk gebied is de ontwikkeling van de landbouw van belang en daarnaast de ontwikkeling van andere vormen van bedrijvigheid, en van natuur, landschap, recreatie en wonen. De provincie stimuleert hier een bepaalde menging van functies die leidt tot een sterke plattelandseconomie.

Daarnaast zet de provincie in op een groenblauwe structuur, gekoppeld aan het water- en natuursysteem van Brabant. Hierbij wordt onder andere de ecologische hoofdstructuur versterkt door deze sterker te koppelen aan het watersysteem. Met een meer samenhangende aanpak in water en natuur wordt de landschappelijke en recreatieve kwaliteit van Brabant versterkt. Hiermee is ook beter mee te bewegen met de gevolgen van klimaatveranderingen voor de natuur en het watersysteem. Ook tussen grote stedelijke kernen streeft de provincie naar behoud en ontwikkeling van gebieden met waarden op het vlak van natuur en water. Ook hier is het recreatieve medegebruik en de landschappelijke kwaliteit van groot belang. Het beleid in de groenblauwe structuur is gericht op behoud en ontwikkeling van natuurwaarden in en buiten natuurgebieden. Daarnaast is de ontwikkeling van een natuurlijk en robuust watersysteem van belang. Dit kan door ontwikkelingsmogelijkheden voor functies te bieden die daaraan bijdragen. Hiermee wil de provincie een positieve ontwikkeling bereiken in het functioneren van het watersysteem en in de biodiversiteit en daarmee ook de landschappelijke contrasten in Brabant versterken.

De groenblauwe structuur bestaat uit drie perspectieven:

  • het kerngebied groenblauw;
  • de groenblauwe mantel;
  • de gebieden voor waterberging.

Het kerngebied groenblauw bestaat uit de ecologische hoofdstructuur inclusief de ecologische verbindingszones en de gebieden voor behoud en herstel van watersystemen en voor waterberging.

Er is in dit PIP niet gekozen voor het opnemen van een aanduiding ten behoeve van de groenblauwe mantel. De reden hiervoor is dat er in dit inpassingsplan bijna alleen een weg wordt bestemd. De kwaliteitswinst die de groenblauwe mantel dient te brengen, moet gezocht worden in de nabije omgeving van het inpassingsplan. Er zal in het kader van de wegaanleg gezorgd worden voor natuurcompensatie. Hier wordt in paragraaf 5.5 verder op ingegaan.

Cultuurhistorische vlakken (artikelen 7.3 en 7.4 Verordening ruimte 2012)

Delen van het plangebied zijn aangewezen als cultuurhistorisch vlak (zie afbeelding 3.7).

afbeelding "i_NL.IMRO.9930.ipN279-va02_0015.jpg"

Afbeelding 3.7 uitsnede kaart cultuurhistorie Verordening ruimte 2012

Het betreft de gronden grenzend aan de N279 en de Zuid-Willemsvaart tussen Veghel en Middelrode en Middelrode en 's-Hertogenbosch.

Voor de cultuurhistorische vlakken geldt dat bestemmingsplannen waarin deze vlakken gelegen zijn mede strekken tot behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken. Tevens stellen deze bestemmingsplannen regels ter bescherming van deze cultuurhistorische waarden en kenmerken.

In paragraaf 5.3.2 wordt nader ingegaan op de cultuurhistorische waarden en kenmerken in en in de omgeving van het plangebied. Cultuurhistorische waarden en kenmerken worden beschermd in de afwijkingsregels van de gebruiksregels behorende bij de betreffende bestemmingen.

Wegen buiten bestaand stedelijk gebied (artikel 11.13 Verordening ruimte 2012)

Dit artikel bevat enkele algemeen geformuleerde regels waaraan een bestemmingsplan, dat voorziet in de aanleg of wijziging van een gemeentelijke of provinciale weg buiten bestaand stedelijk gebied, moet voldoen. Deze regels zijn in hoofdzaak gericht op een goede onderbouwing van de ruimtelijke ontwikkeling. Onderdelen van deze regels zijn ontleend aan (de wijziging van) de Tracéwet.

Bevordering van ruimtelijke kwaliteit (hoofdstuk 2 Verordening ruimte 2012)

De provincie wil de ruimtelijke kwaliteit van Brabant bevorderen. Dit betekent dat nieuwe ontwikkelingen een bijdrage leveren aan de kernkwaliteiten van Brabant. Gebiedskenmerken zijn de spil van de ruimtelijke kwaliteit: het gaat daarbij om het verbinden van de opgave me de plek. Door combinatie van 'waarden' en 'belangen' ontstaan aandachtsvelden voor ruimtelijke kwaliteit. Kwalitatieve waardering en maatschappelijke weging worden aan elkaar gekoppeld. In de uitwerking Gebiedspaspoorten van de structuurvisie geeft de provincie aan welke landschapskenmerken zij op regionaal schaalniveau van belang vindt voor de kwaliteit van een gebied of landschapstype.

De provincie vraagt gemeenten om bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtelijk gebruik toe te passen. Dat betekent dat eerst gekeken wordt naar mogelijkheden voor intensivering of hergebruik op of binnen bestaand bebouwd gebied. Er is voldoende ruimte voor hergebruik op bestaande, vrijkomende locaties, bijvoorbeeld door herstructurering van stedelijk gebied. Maar ook in het buitengebied is ruimte voor hergebruik, als gevolg van de verwachting dat een aanzienlijk deel van de agrarische bedrijven in de nabije toekomst hun bedrijfsvoering beëindigen. Bij ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied wil de provincie voorts dat de initiatiefnemer zorgt voor een investering in het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken.

Onder een kwaliteitsverbetering worden begrepen alle projecten die zijn gericht op een aantoonbare en uitvoerbare verbetering van structuren of waarden op het vlak van natuur, water, landschap of cultuurhistorie. Ook verbeteringen van de extensieve recreatieve mogelijkheden van die omgeving behoren hiertoe. Investeringen in het landschap betreffen nieuw te ontwikkelen structuren en elementen en/of het herstel van bestaande structuren en elementen. Ook kan een koppeling worden gelegd met de realisering van de ecologische hoofdstructuur en ecologische verbindingszones.

Verder is sloop te beschouwen als een vorm van kwaliteitsverbetering. Dit is met name van toepassing bij voormalige agrarische bedrijven. In principe gaat de provincie uit van de realisering van een fysieke prestatie op de projectlocatie en/of de directe projectomgeving. Indien dat niet mogelijk is, is de vorming van gemeentelijk of regionaal landschapsfonds een optie.

Naast het provinciaal beleid is er voor deze ontwikkeling ook een beeldkwaliteitsplan en inrichtingsplan gemaakt.

3.2.3 Provinciaal Waterplan 2010-2015

Het Provinciaal Waterplan 'Waar water werkt en leeft' beschrijft het provinciale waterbeleid voor de periode 2010 tot 2015. Het waterplan bestaan uit een strategisch deel en een operationeel deel. Het Provinciaal Waterplan vertaalt de beleidskaders op Europees en Rijksniveau naar het waterbeleid van de provincie. Op Europees niveau is in dat verband de Kaderrichtlijn Water belangrijk. Daarin is aangegeven hoe met waterkwaliteit en ecologische waterdoelstellingen moeten worden omgegaan. Ook het Europese natuurbeleid en zwemwaterbeleid zijn van invloed op het waterplan. Op Rijksniveau speelt vooral de Waterwet een rol, omdat die wet de verantwoordelijkheden regelt in het waterbeheer en de hoofdrichting bepaalt van het waterbeleid. Op provinciaal niveau geeft de Interimstructuurvisie (2008) de kaders voor het ruimtelijke beleid, zoals bijvoorbeeld voor de Ecologische of de Agrarische Hoofdstructuur.

3.2.4 Provinciaal Verkeers- en vervoerbeleid

De provincie heeft de bereikbaarheid van Brabant hoog in het vaandel. Het dichtslibben van wegen remt de economische ontwikkeling en leidt tot overlast.

Het overkoepelende plan voor verkeer en vervoer in Brabant betreft het provinciale verkeers- en vervoersplan (PVVP). In het PVVP geeft de provincie haar visie op de mobiliteit richting 2020. Daarbij wordt uitgegaan van een zogenaamde deur-tot-deur benadering. Daarbij staat niet de infrastructuur, maar de reiziger centraal. De provincie wil burgers en bedrijven betrouwbare en acceptabele reistijden bieden.

Ook in de structuurvisie Noord-Brabant (herziening 2011) wordt veel aandacht besteed aan verkeer en vervoer, met name alsd het gaat om bereikbaarheid.

De provincie streeft naar een verbetering van de internationale bereikbaarheid van Brabantstad met omliggende stedelijke netwerken over de weg. Ook een goede regionale bereikbaarheid over de weg tussen en in de steden wordt van essentieel belang geacht. Daarom zet de provincie zelf in op de aanpak van knelpunten op het hoofdwegennet . Daaronder valt ook de N279 Noord.

Eén van de 'gebieden' die bijzondere aandacht krijgt is de vijf grote Brabantse steden (Eindhoven, Breda, 's-Hertogenbosch, Tilburg en Helmond). De samenwerking met deze steden en de provincie verloopt via BrabantStad en heeft ondermeer de Netwerkanalyse Brabantstad opgeleverd waarin afspraken zijn gemaakt over acceptabele en betrouwbare reistijden. Dit is doorvertaald in referentiesnelheden voor verschillende wegtypen.