Plan: | Netuitbreiding Kop van Noord-Holland, Wijzigingsplan 3 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.9927.WP3netuitbrkopnh-ON01 |
Vanwege de veiligheid, de betrouwbaarheid en de grote transportcapaciteit, spelen in Nederland hoogspanningsinstallaties van onder andere TenneT een belangrijke rol bij het transport van elektriciteit. Hoogspanningsinstallaties van TenneT zijn dan ook van vitaal belang voor het functioneren van de samenleving. Een daarbij behorende belangrijke kerntaak is het tijdig realiseren van nieuwe hoogspanningsinstallaties om knelpunten in het net te voorkomen alsook de gerealiseerde hoogspanningsinstallaties optimaal te beheren, te onderhouden en veilig te stellen, zodat kan worden voldaan aan de (wettelijk vastgelegde) verantwoordelijkheden. Om deze redenen heeft TenneT (samen met Liander) het voornemen om het midden- en hoogspanningsnet in de Kop van Noord-Holland uit te breiden. De totale netuitbreiding bestaat uit:
Deze ontwikkelingen worden planologisch mogelijk gemaakt in het Provinciaal Inpassingsplan (PIP) Netuitbreiding Kop van Noord-Holland - herstelbesluit II (vastgesteld op 20 juli 2017), in deze toelichting ook wel aangeduid als het 'moederplan'. Echter bij het technisch uitwerken van de hoogspanningsverbinding (150 kV) in een detailontwerp bleek het gedeelte van de hoogspanningsverbinding de Weel - Middenmeer (zie onderstaand figuur, in groen) op tien locaties niet binnen de opgenomen dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanning’ te blijven. Het afwijken van de dubbelbestemming komt hoofdzakelijk doordat bepaalde situaties (zoals een scherpe bocht in het tracé) technisch niet haalbaar bleken. Alle afwijkingen van de dubbelbestemming vallen wel binnen de opgenomen strook ‘gebiedsaanduiding wetgevingszone – wijzigingsgebied 1’ van het PIP.
Om de dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanning' op sommige locaties te verschuiven binnen de in het PIP opgenomen strook ‘gebiedsaanduiding wetgevingszone – wijzigingsgebied 1’, is een wijziging van het inpassingsplan noodzakelijk, waarbij gebruik gemaakt kan worden van een in het moederplan geboden wijzigingsbevoegdheid.
Het plangebied ligt in de Kop van Noord-Holland, tussen het buurtschap De Weel en het dorp Middenmeer. Het gehele tracé bevindt zich in de gemeente Hollands Kroon.
Om het hoogspanningsnet in de Kop van Noord-Holland uit te breiden is in het verleden een Provinciaal inpassingsplan (PIP) opgesteld (Netuitbreiding Kop van Noord Holland, vastgesteld op 4-4-2016). Er zijn inmiddels twee herstelbesluiten vastgesteld (Herstelbesluit I op 10-4-2017 en Herstelbesluit II op 20-7-2017).
Het tracé voor de 150kV-verbindingen is in het PIP vastgelegd met de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning'. Op het tracédeel De Weel-Middenmeer blijkt dat het planologisch vastgestelde tracé op tien locaties aangepast moet worden. Dit vanwege wijzigingen die hebben plaatsgevonden naar aanleiding van situaties in de ligging van de hoogspanningsverbinding die niet technisch haalbaar bleken uit de technische uitwerking (detailontwerp). In het PIP is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen die ruimte biedt voor Gedeputeerde Staten om onder voorwaarden de dubbelbestemming binnen de plangrens van het PIP (binnen de gebiedsaanduiding-wijzigingsgebied 1) te verschuiven. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden, zijn:
Voorliggend plan is het wijzigingsplan, waarmee ter plaatse van de verbinding De Weel-Middenmeer de dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanning' op tien locaties wordt verschoven en planologisch wordt vastgelegd. Daarmee vervalt de oude dubbelbestemming uit het PIP op deze locaties.
Voorliggend wijzigingsplan 'Netuitbreiding Kop van Noord-Holland, Wijzigingsplan 3' bestaat uit de volgende stukken:
Op de verbeelding zijn de bestemmingswijzigingen opgenomen die door middel van voorliggend wijzigingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt. Deze wijzigingen zijn gelegen in het wijzigingsgebied dat is opgenomen in het Provinciaal Inpassingsplan 'Kop van Noord-Holland - herstelbesluit II' (20-07-2017). In de planregels zijn bindende bepalingen voor deze bestemmingen opgenomen teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen.
In deze toelichting wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op het relevant ruimtelijk beleid. Hoofdstuk 3 is een toelichting op het voornemen. Vervolgens gaat hoofdstuk 4 in op de milieuhygiënische aspecten, die van invloed kunnen zijn op de ontwikkeling van het plangebied. De juridisch-technische aspecten van de opgenomen regeling komen aan het bod in hoofdstuk 5. Hoofdstuk 6 sluit deze toelichting af door middel van een beschouwing over de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid.
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 11 September 2020 de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De definitieve NOVI is een instrument van de op 1 juli 2022 in werking tredende omgevingswet en vervangt onder meer Het Nationaal Milieubeleidsplan, de Rijksnatuurvisie 2014 en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR).
Met de NOVI kan het Rijk inspelen op de grote uitdagingen die er voor Nederland liggen. Allerlei trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Veranderende en groeiende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt ook om zorgvuldige keuzes, want de ruimte, zowel boven- als ondergronds, is een schaars goed.
Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationaal belangen wil het Rijk sturen en richting geven aan het inrichten van de fysieke leefomgeving. De Nationale Omgevingsvisie richt zich daarbij op vier prioriteiten:
De eerste twee prioriteiten worden vanuit de NOVI richtingen gegeven die bij inpassing van energie-infrastructuur aandacht vragen voor de kwaliteit van de leefomgeving. Ook wordt gekeken hoe het duurzaam en circulair maken van onze economie en energievoorziening en het versterken van de kwaliteit van onze leefomgeving gecombineerd kan worden. Dit betekent dat bij de realisatie van het elektriciteitsnetwerk ook gekeken moet worden naar de aantrekkelijkheid en kwaliteit van stad en land.
ad 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging, hogere rivierafvoeren, wateroverlast en langere perioden van droogte. Nederland is in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt maatregelen in de leefomgeving, bijvoorbeeld voldoende groen en ruimte voor wateropslag in onze steden. Voordeel is dat daarmee tegelijk de leefomgevingskwaliteit verbeterd wordt en het kansen biedt voor natuur. In 2050 heeft Nederland een duurzame energievoorziening. Dit vraagt ruimte, onder meer voor windturbines en zonnepanelen. Het Rijk zet zich daarnaast in voor het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.
ad 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan Nederland zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Dit vraagt goede verbindingen via weg, spoor, lucht, water en digitale netwerken en een nauwe samenwerking met internationale partners, Het Rijk zet in op een sterk en innovatief vestigingsklimaat met een goede quality of life: een leefomgeving die de inwoners volop voorzieningen biedt op het gebied van wonen, bewegen, recreëren, ontmoeten en ontspannen. Belangrijk is wel dat de Nederlandse economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair. Het Rijk zet daarbij in op het gebruik van duurzame energiebronnen en op verandering van productieprocessen, zodat Nederland niet langer afhankelijk is van eindige, fossiele bronnen. Om de beleidskeuzes op een heldere en voorspelbare manier te maken, hanteert de NOVI drie afwegingsprincipes, die helpen bij het prioriteren van de verschillende belangen en opgaven:
1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies.
2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal.
3. Afwentelen wordt voorkomen.
Figuur 2.1: Afwegen met NOVI
De uitvoering van de NOVI vraagt om nieuwe manieren van samenwerken met blijvende brede, maatschappelijke betrokkenheid en inzet van overheden. Hierbij hanteert het NOVI vier uitgangspunten:
Startnotitie Programma Energiehoofdstructuur
Vanuit de NOVI zal ook een Programma Energiehoofdstructuur worden gerealiseerd, de startnotitie hiervoor is reeds opgesteld. Hier is te lezen dat de ambitie van het Programma Energiehoofdstructuur is dat er tijdig moet worden gezorgd voor voldoende ruimte voor de nationale energiehoofdstructuur, op basis van een integrale afweging met andere opgaven en belangen, binnen een (inter)nationale context en waarbij een goede leefomgevingskwaliteit randvoorwaarde is. Het programma heeft betrekking op ruimtelijk beleid op land en de grote wateren en hanteert als tijdshorizon 2030-2050. Het programma richt zich inhoudelijk op drie samenhangende deelsystemen van de energietransitie: elektriciteit, (brand)stoffen en warmte. Voor het onderdeel elektriciteit is vooral de wisselwerking met de ruimte van belang.
Relatie met het voorliggend wijzigingsplan
De NOVI en het toekomstige Programma Energiehoofdstructuur sturen aan op een schonere en betere energie-infrastructuur die past binnen de leefomgeving. De ontwikkeling die met dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, past binnen het ruimtelijk beleid van het Rijk dat in de NOVI wordt beschreven. Het Rijk maakt een robuust, betrouwbaar en veilig netwerk mogelijk om de transitie naar een circulaire economie en CO2-arme energievoorziening te realiseren.
De Omgevingsvisie NH2050 is op 19 november 2018 vastgesteld door Provinciale Staten. Deze vervangt de Structuurvisie Noord-Holland 2040, het Provinciaal Verkeers- en Vervoerplan, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2015-2018 en de Agenda Groen. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving.
De hoofdambitie is opgedeeld in de volgende aspecten met bijbehorende ambities:
Leefomgeving
Gebruik van de leefomgeving
Energietransitie
Met betrekking tot de energietransitie wordt in de visie aangegeven dat er, om het doel van een klimaatneutraal Noord-Holland in 2050 te bereiken, een optimale mix nodig is van energiebesparing en allerlei vormen van duurzame energie. Het gaat niet alleen om de opwekking van duurzame energie, maar ook om uitbreiding en aanpassing van de infrastructuur die nodig is om deze energie op een effectieve manier te verdelen.
Relatie met het voorliggend wijzigingsplan
Realisatie van de hoogspanningsverbindingen zorgt ervoor dat het energienetwerk binnen de provincie op orde is en mee kan groeien met nu voorziene ontwikkelingen. De ligging van de hoogspanningsverbindingen, en de wijzigingen hierin, zijn niet in strijd met de diverse beleidsonderwerpen zoals genomen in de omgevingsvisie.
De provincie wil met de omgevingsverordening (vastgesteld op 22 oktober 2020) ontwikkelingen, zoals woningbouw en de energietransitie, mogelijk maken en zet in op het beschermen van mooie en bijzondere gebieden in Noord-Holland. Ze zoeken naar een evenwichtige balans tussen economische groei en leefbaarheid. De belangrijkste belangrijke ambities voor Noord-Holland, zoals omschreven in de Omgevingsvisie (zie paragraaf 2.2.1), zijn verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland.
In de omgevingsverordening zijn de regels voor de fysieke leefomgeving (op het gebied van natuur, milieu, mobiliteit, erfgoed, ruimte en water) samengevoegd in één verordening zodat duidelijk is welke regels waar gelden in Noord-Holland. Door het samenvoegen van de (21) verordeningen wordt er gewerkt in de geest van de Omgevingswet en de provincie loopt met deze omgevingsverordening bewust vooruit op de Omgevingswet. Door het samenvoegen van verordeningen (beleidsneutraal overzetten) is de Omgevingsverordening NH2020 gebaseerd op de huidige wet- en regelgeving. In de omgevingsverordening zijn een paar wijzigingen doorgevoerd ten opzichte van de eerdere Provinciale Ruimtelijke Verordening (2019), de wijzigingen hebben betrekking op deze thema's: woningbouw, bijzonder Provinciaal Landschap en windenergie. Met betrekking tot dit wijzigingsplan zijn enkel de thema's bijzonder Provinciaal Landschap en windenergie van belang.
Natuurnetwerk Nederland en Natuurverbindingen
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is het Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden. Het netwerk moet natuurgebieden beter verbinden met elkaar en met het omringende agrarisch gebied. De natuurverbindingen als aangewezen door de Provinciale Staten zijn verbindingen tussen gebieden dit tot dit netwerk behoren, onmisbaar voor diens volwaardig functioneren.
Hoewel er in de Omgevingsverordening NH2020 onderscheid word gemaakt tussen deze twee gebiedstypen gelden er in feite dezelfde regels. Het meest significant van deze regels is dat nieuwe activiteiten niet mogelijk is onder dit plan, als deze per saldo leidt tot een significante aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden, of tot een vermindering van de oppervlakte van het Natuurnetwerk Nederland of de natuurverbindingen, of van de samenhang tussen die gebieden. Hier kan echter van af worden geweken als er:
Het tracé van de kabelverbinding de Weel - Midden heeft geen ruimtebeslag op een NNN-gebied, zie ook paragraaf 4.1.1. De aanleg van de kabel heeft geen negatieve effecten op het NNN.
Bijzonder provinciaal landschap
In Noord-Holland zijn 32 gebieden aangewezen als ‘Bijzonder Provinciaal Landschap’. Dit zijn landschappen waarop de provincie extra zuinig wil zijn vanwege hun bijzondere eigenschappen en waarde voor mens en dier.
Het Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL) is het regime voor bescherming en waar mogelijk versterking en ontwikkeling van gebieden in Noord-Holland die landschappelijk, aardkundig, ecologisch of cultuurhistorisch van bijzondere waarde zijn. Het BPL is beschreven in kernkwaliteiten per deelgebied. De voormalige beschermingsregimes Bufferzones, Aardkundig Monument en Weidevogelleefgebied zijn geborgd in de kernkwaliteit. Het Natuurnetwerk Nederland (NNN, gericht op de wezenlijke kenmerken en waarden van natuur en landschap) en Provinciale Monumenten hebben een eigen regime en vallen daarom buiten het BPL-regime.
In het BPL zijn ruimtelijke ontwikkelingen (Artikel 6.46 in de verordening), met uitzondering van nieuwe stedelijke ontwikkelingen, toegestaan wanneer de beschreven kernkwaliteiten niet worden aangetast. Denk aan fietspaden, energievoorzieningen, kleinschalige woningbouw (tot 11 woningen) of bouwwerken met een oppervlak van minder dan 500 m2. Plannen voor ontwikkelingen die hier buiten vallen, tasten het bijzondere landschap aan. Uitvoering van die plannen kan alleen als het van groot openbaar belang is en als er kan worden aangetoond dat er geen andere mogelijkheden zijn. De schade aan het landschap moet dan worden gecompenseerd. Per locatie kan aan de hand van de kernkwaliteiten een zorgvuldige afweging worden gemaakt welke ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk en welke niet wenselijk zijn. Hierdoor is er ruimte voor maatwerk en gebiedsgerichte differentiatie.
Het tracé van de kabelverbinding de Weel - Midden heeft geen ruimtebeslag op BPL, zie ook paragraaf 4.1.1. De aanleg van de kabel heeft geen negatieve effecten op het BPL.
Windenergie
Met het nieuwe coalitieakkoord (2019 – 2023) is een nieuwe weg ingeslagen ten aanzien van het onderwerp wind op land. Om de energietransitie te versnellen wordt het makkelijker gemaakt om windturbines op land te plaatsen. In de Metropoolregio Amsterdam (MRA) leidt dit tot een "ja, mits" beleid, wat inhoudt dat er een reden moet zijn dat ergens geen windmolen geplaatst kan worden, in plaats van andersom. In de regio Noord Holland Noord, waar het tracé zich in zijn geheel bevindt, geldt nog het "nee, tenzij" beleid, tot de vaststelling van de 'Eerste partiële herziening Omgevingsverordening Noord-Holland 2020'. De partiële herziening vindt plaats naar aanleiding van onder andere de vaststelling van de Regionale Energiestrategie Noord-Holland Noord. In de Regionale Energiestrategie (RES) (zie paragraaf 2.3.1) zijn afspraken gemaakt door gemeenten, waterschappen, de provincie, andere belanghebbenden en inwoners over plekken in Noord-Holland waar duurzame energie met windturbines en zonnepanelen mogelijk kan worden opgewekt. De gebieden die daarvoor op basis van al deze gesprekken in aanmerking zouden kunnen komen zijn vastgelegd in de Regionale Energiestrategieën voor Noord-Holland Noord, dit moet nog geborgd worden in de omgevingsverordening. Op dit moment betekent dat er vooralsnog een verbod geldt op het bouwen van nieuwe windturbines of het opschalen van reeds bestaande windturbines. Vervanging van bestaande windturbines is wel mogelijk, mits wordt voldaan aan de daaraan gestelde eisen.
Relatie met voorliggend wijzigingsplan
De wijzigingen die mogelijk worden gemaakt middels voorliggend wijzigingsplan zijn niet in strijd met de omgevingsverordening. In het moederplan (Provinciaal Inpassingsplan 'Netuitbreiding Kop van Noord-Holland - herstelbesluit II') is de nut en noodzaak van het initiatief en het provinciaal belang van de netuitbreiding al onderbouwd. Ook is de ligging van het tracé van de netuitbreiding en het wijzigingsgebied al vastgesteld. De kleine wijzigingen (binnen het wijzigingsgebied) van de ligging van de kabel zijn van marginale aard. Daarnaast worden ruimtelijke ontwikkelingen zoals energievoorzieningen toegestaan, zolang ze de ruimtelijke kwaliteit niet aantasten. De ondergrondse kabelverbinding zal grotendeels gerealiseerd worden door middel van open ontgraving en waar nodig gestuurde boringen. Na afloop van de werkzaamheden zal er geen verandering van het landschap optreden, omdat de aangebrachte sleuf wordt gedicht met uitgegraven gebiedseigen grond en opnieuw wordt ingezaaid. Hiermee wordt de ruimtelijke kwaliteit van het BPL niet aangetast.
Daarnaast sluit de Netuitbreiding Kop van Noord-Holland aan op het provinciale ruimtelijke beleid met betrekking tot het versterken van de (ondergrondse) energie infrastructuur, met het wijzigingsplan wordt onder meer invulling gegeven aan de provinciale ambitie om de infrastructuur voor elektriciteitsverbindingen te versterken zodat onder andere windenergie op land kan worden gerealiseerd.
Het gehele tracé dat behandeld wordt in dit wijzigingsplan bevindt zich binnen deze regio Noord-Holland Noord. De Regionale Energiestrategie (RES) 1.0. van de regio Noord-Holland Noord is in juli 2021 vastgesteld. Deze RES 1.0 trapt een traject van 30 jaar af, waarin deze energieregio zorgvuldig vormgeeft aan de energie- en warmtetransitie. Om de twee jaar zal een nieuwe geactualiseerde versie van de RES gepresenteerd worden.
In de RES wordt de ambitie uitgesproken om voor 2030 in de regio 3,6 TWh aan hernieuwbare elektriciteit met zon en wind op te wekken. Daarnaast worden er 45 zoekgebieden aangewezen waarin het gros van deze ambitie verwezenlijkt zal worden. In deze gebieden zal een verkenning plaats vinden die aan moet tonen hoe het gebied het best gebruikt kan worden om hernieuwbare energie op te wekken, zij het met zonnepanelen dan wel windturbines. Het tracé ligt nabij enkele van deze zoekgebieden, waarin de mogelijk zonne-energie om zonne-energie op te wekken wordt verkend, maar kruist deze niet.
Energie-infrastructuur
Een robuuste energie-infrastructuur is randvoorwaardelijk voor een toekomstbestendige regio en dus ook voor het realiseren van de ambities in de RES en het Klimaatakkoord. Liander voerde een netimpactanalyse uit om de gevolgen van de uitgesproken ambities op de energie-infrastructuur in kaart te brengen. Uit deze analyse blijkt dat in de gebieden waar de regio stroom wil opwekken, de capaciteit op veel plekken niet toereikend is. Dit bekent werk aan de winkel: in tien jaar moet meer werk gerealiseerd worden dan in de afgelopen veertig jaar. Om deze transformatie in goede banen te leiden adviseert Liander vijf ontwerpprincipes voor de transformatie van de energie-infrastructuur:
In Noord-Holland Noord groeit de vraag naar energie door elektrische mobiliteit en energie-intensieve sectoren, zoals de glastuinbouw en datacenters. Bovendien worden op sommige plekken veel nieuwe woningen gebouwd. Ook wordt er veel energie opgewekt, onder meer in zonneparken. In de Wieringermeer staat bovendien het grootste Nederlandse windmolenpark op land, met 99 windturbines. Dit windmolenpark bevindt zich in de directe omgeving van het tracé.
Dit alles houdt in dat het elektriciteitsnet op steeds meer plekken vol raakt. In dunbevolkte gebieden was tot voor kort relatief weinig vraag naar stroom en vermogen om energie terug te leveren. Daarom zijn de kabels van oudsher lang en dun. Maar in deze gebieden wordt tegenwoordig juist veel duurzame energie opgewekt. Daardoor groeit de vraag naar vermogen op deze netten, terwijl de capaciteit daarvoor vaak niet toereikend is. Het gebied rond het tracé is hier bij uitstek een voorbeeld van en de nieuwe extra ondergrondse 150 kV kabels die met dit wijzigingsplan mogelijk wordt gemaakt, is daarmee ook een oplossing voor dit probleem.
Relatie met voorliggend wijzigingsplan
Voorliggend wijzigingsplan maakt de nodige wijzigingen in de te realiseren kabelverbinding mogelijk en draagt daarmee direct bij aan het versterken van het elektriciteitsnetwerk en vergroten van de capaciteit van de energie-infrastructuur, zoals voorgeschreven wordt in de RES.
Op 19 januari 2021 is de huidige versie van de Omgevingsvisie Hollands Kroon vastgesteld. De omgevingsvisie is een integrale visie voor het beleid van Hollands Kroon met een uitvoeringsperiode tot 2030. De omgevingsvisie is opgebouwd uit twee hoofdonderdelen: beschreven richtingen en kaarten. Een richting kan een kader, ambitie, proeftuin of een uitwerking betreffen. De kaarten zijn een bundeling van themakaarten en vormen de ruimtelijke weergave van de richtingen. Twee beschreven richting, die passen bij de voorgenomen ontwikkeling, zijn: Duurzaamheid is leidend en een verbindend principe en Slimme energie is de toekomst. De gemeente geeft in de richtingen aan de ambitie te hebben om uit te groeien van ontwikkel- naar centrumgemeente voor duurzame energie. Dit willen ze bereiken door kennisclustering en optimalisatie van vestigingslocaties. Binnen deze ambitie wordt ingegaan op verschillende energiebronnen, maar niet op het energienetwerk.
Relatie met voorliggend wijzigingsplan
De omgevingsvisie Hollands Kroon staat de voorgenomen ontwikkeling niet in de weg. De voorgenomen ontwikkeling zal bijdragen aan de genoemde doelstellingen met betrekking tot slimme energie.
Bij het technisch uitwerken van de ondergrondse hoogspanningsverbinding De Weel - Middenmeer in een detailontwerp, bleek de verbinding op tien locaties niet binnen de dubbelbestemming ‘Leiding – Hoogspanning’ te blijven (zie figuur hieronder). Op deze locaties blijft de hoogspanningsverbinding in het detailontwerp wel binnen de opgenomen strook ‘gebiedsaanduiding wetgevingszone – wijzigingsgebied 1’ van het PIP. Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt de dubbelbestemming (binnen het wijzigingsgebied) verschoven zodat deze straks overeenkomt met de daadwerkelijke ligging van de kabel. Hierdoor wordt het kabeltracé beschermd tegen planologische ontwikkelingen en activiteiten. Bij de verschuiving van de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning, wordt er een nieuw gedeelte van een dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning (L-H) opgenomen en komt er een 'oud gedeelte' van de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning te vervallen (L-HV), zodat de strook dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning dezelfde breedte houdt als in het oorspronkelijke inpassingsplan opgenomen. Op de locatie waar de dubbelbestemming komt te vervallen blijft wel de gebiedsaanduiding 'Wetgevingszone - Wijzigingsgebied 1' gelden.
De voornaamste reden dat de hoogspanningsverbinding op de tien locaties afwijkt, is omdat het volgen van het tracé technisch niet haalbaar is binnen de bestaande dubbelbestemming, door bijvoorbeeld bovenliggende objecten of te scherpe bochten, en/of op verzoek van grondeigenaren. Hieronder zal per locatie een korte toelichting worden gegeven op de wijziging.
Figuur: Locaties waar de dubbelbestemming wijzigt door voorliggend wijzigingsplan ten opzichte van het moederplan.
Locatie 1
De locatie is gelegen in het noordelijke deel van de hoogspanningsverbinding De Weel - Middenmeer. De wijziging ligt aan de zuidoostelijke oever van de Westfriesche Vaart, ten zuidoosten van het dorp Middenmeer. De kabelverbinding is hier op twee plekken gewijzigd.
In het noordwestelijke gedeelte van de wijziging maakt de kabel een lichte knik waar voorheen een rechte lijn gepland stond (zie onderstaand figuur). Hier wordt de kabel gerealiseerd door middel van een open ontgraving. Deze wijziging is nodig om de kabel technisch haalbaar te maken maar valt buiten de eerder opgenomen dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning. Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning verlegd om de lichte knik planologisch mogelijk te maken. De opgenomen dubbelbestemming van de rechte lijn komt te vervallen.
Vervolgens maakt de kabel in het zuidoostelijke gedeelte van de wijziging een extra lus alvorens het de Westfriesche Vaart oversteekt door middel van een gestuurde boring (zie onderstaand figuur). In deze lus bevindt zich de overgang van open ontgraving naar gestuurde boring. Ook deze wijziging is noodzakelijk om de kabel technisch haalbaar te maken maar valt buiten de eerder opgenomen dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning. Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt er een vlak met de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning toegevoegd ten zuiden van de bestaande dubbelbestemming.
Figuur: Locatie 1
Locatie 2
De locatie is gelegen in het noordelijke deel van de hoogspanningsverbinding De Weel - Middenmeer. De wijziging bevindt zich tussen de plaatsen Winkel en Middenmeer. De kabelverbinding is hier op twee plekken gewijzigd.
In het noorden van de wijziging is de kabel op een lang recht gedeelte enigszins naar het zuidwesten verplaatst, zodat deze iets verder van de nabije sloot komt te liggen (zie onderstaand figuur). De kabel wordt in dit gedeelte gerealiseerd door middel van een open ontgraving. Deze wijziging is nodig om de kabel technisch haalbaar te maken maar valt buiten de eerder opgenomen dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning. Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning verlegd om de verplaatsing planologisch mogelijk te maken. Daarmee komt de opgenomen dubbelbestemming in een nauwe strook ten noordoosten van de ligging van de kabel te vervallen.
In het zuiden van de wijziging is een geplande lus iets ingekort (zie onderstaand figuur). Hier wordt de kabel gerealiseerd door middel van een gestuurde boring onder de sloot door, die net voor de genoemde lus over gaat in een open ontgraving. Met deze wijziging vervalt ook de opgenomen dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning binnen een klein vlak ten zuidwesten van de kabel.
Figuur: Locatie 2
Locatie 3
De locatie is gelegen in het noordelijke deel van de hoogspanningsverbinding De Weel - Middenmeer. De wijziging bevindt zich aan de Oudelanderweg, tussen de plaatsen Winkel en Middenmeer.
In het westen van de wijziging is een lichte knik naar het zuiden opgenomen, na de bocht van 90 graden die de kabel maakt. Hierdoor is ook het stuk kabel dat op de knik volgt niet meer kaarsrecht maar heeft het een lichte bocht en is het iets naar het zuiden verplaatst. Op deze locatie wordt de kabel gerealiseerd met een open ontgraving. Deze wijziging is nodig om de kabel technisch haalbaar te maken maar valt buiten de eerder opgenomen dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning. Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning verlegd om de knik en verplaatsing planologisch mogelijk te maken. Daarmee komt de opgenomen dubbelbestemming in een nauwe strook ten noorden van de ligging van de kabel te vervallen.
Figuur: Locatie 3
Locatie 4
De locatie is gelegen in het midden van de hoogspanningsverbinding De Weel - Middenmeer. De wijziging bevindt zich aan de N242, waar deze het Groetkanaal oversteekt, tussen de plaatsen Winkel en Middenmeer.
De kabel wijkt af van het geplande tracé bij de oversteek van het Groetkanaal (zie onderstaand figuur). Deze wijziging is nodig om de gestuurde boring onder het Groetkanaal door technisch haalbaar te maken maar de kabel valt daarmee buiten de eerder opgenomen dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning. Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning verlegd om het aangepaste tracé planologisch mogelijk te maken. Daarmee komt de opgenomen dubbelbestemming van het oude tracé te vervallen.
Figuur: Locatie 4
Locatie 5
De locatie is gelegen in het midden van de hoogspanningsverbinding De Weel - Middenmeer. De wijziging bevindt zich aan de N242, waar de kabel de Korte Groetpolderweg oversteekt, ten noordoosten van de plaats Winkel.
De kabel wordt hier aangelegd door middel van een gestuurde boring onder de Korte Groetpolderweg door. Deze gestuurde boring wijkt iets af van de geplande boring: in plaats van de voorziene lichte bocht is gekozen voor een rechte lijn. Deze wijziging is nodig om de gestuurde boring technisch haalbaar te maken maar de kabel valt daarmee buiten de eerder opgenomen dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning. Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning verlegd om het aangepaste tracé planologisch mogelijk te maken. Daarmee komt de opgenomen dubbelbestemming van het oude tracé te vervallen.
Figuur: Locatie 5
Locatie 6
De locatie is gelegen in het midden van de hoogspanningsverbinding De Weel - Middenmeer. De wijziging bevindt zich aan de N242, waar de kabel de Westfriesedijk oversteekt, ten oosten van de plaats Winkel.
De kabel wordt hier aangelegd door middel van een gestuurde boring onder de Korte Groetpolderweg door. Deze gestuurde boring wijkt iets af van de geplande boring: in plaats van de lichte knik en bocht die voorzien was is gekozen voor een rechte lijn onder de weg door. Deze wijziging is nodig om de gestuurde boring technisch haalbaar te maken maar de kabel valt daarmee buiten de eerder opgenomen dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning. Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning verlegd om het aangepaste tracé planologisch mogelijk te maken. Daarmee komt de opgenomen dubbelbestemming van het oude tracé te vervallen.
Figuur: Locatie 6
Locatie 7
De locatie is gelegen in het midden van de hoogspanningsverbinding De Weel - Middenmeer. De wijziging bevindt zich aan de N242, ten zuidoosten van de plaats Winkel. De kabelverbinding is hier op twee plekken gewijzigd.
In het noordoosten van de locatie is een lichte wijziging aangebracht in de ligging van de kabel. De kabel wordt hier gerealiseerd door middel van een gestuurde boring die op de plek van deze wijziging over gaat naar een open ontgraving. Deze wijziging is nodig om de kabel technisch haalbaar te maken maar valt buiten de eerder opgenomen dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning. Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning verlegd om het aangepaste tracé planologisch mogelijk te maken. Daarmee komt de opgenomen dubbelbestemming van het oude tracé te vervallen.
In het zuidwesten van de locatie is nog een lichte wijziging aangebracht in de ligging van de kabel. Ook hier wordt de kabel gerealiseerd door middel van een gestuurde boring die op de plek van de wijziging over gaat naar een open ontgraving. De voorziene bocht direct na de gestuurde boring wijkt iets af in de uiteindelijke uitwerking. Deze wijziging is nodig om de kabel technisch haalbaar te maken maar valt buiten de eerder opgenomen dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning. Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning verlegd om het aangepaste tracé planologisch mogelijk te maken. Daarmee komt de opgenomen dubbelbestemming van het oude tracé te vervallen.
Figuur: Locatie 7
Locatie 8
De locatie is gelegen in het zuidwesten van de hoogspanningsverbinding De Weel - Middenmeer. De wijziging bevindt zich aan de N242, ten zuidoosten van de plaats Winkel.
Op deze plek wijkt de kabel af van het voorziene tracé. De kabel wordt hier gerealiseerd door middel van een gestuurde boring die op de plek van deze wijziging over gaat naar een open ontgraving. Deze wijziging is nodig om de aansluiting van gestuurde boring op open ontgraving technisch haalbaar te maken maar de kabel valt daarmee buiten de eerder opgenomen dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning. Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning verlegd om het aangepaste tracé planologisch mogelijk te maken. Daarmee komt de opgenomen dubbelbestemming van het oude tracé te vervallen.
Figuur: Locatie 8
Locatie 9
De locatie is gelegen in het zuidwesten van de hoogspanningsverbinding De Weel - Middenmeer. De wijziging bevindt zich aan de N242, tussen de dorpen Nieuwe-Niedorp en Oude-Niedorp. De kabelverbinding is hier op twee plekken gewijzigd.
In het noordoosten van de locatie is een lichte wijziging aangebracht in de ligging van de kabel. De kabel wordt hier gerealiseerd door middel van een gestuurde boring onder de Terdiekerweg door. De precieze ligging van deze gestuurde boring is iets verplaatst, waardoor het tracé iets gewijzigd wordt. Deze wijziging is nodig om de kabel technisch haalbaar te maken maar het tracé valt hierdoor op drie plekken iets buiten de eerder opgenomen dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning. Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning verlegd om het aangepaste tracé planologisch mogelijk te maken. Daarmee komt de opgenomen dubbelbestemming van het oude tracé te vervallen.
In het zuidwesten van de locatie is nog een wijziging aangebracht in de ligging van de kabel. Op deze plek wordt de kabel gerealiseerd door middel van een open ontgraving. De voorziene rechte lijn is vervangen door een lijn met een lichte knik erin. Deze wijziging is nodig om de kabel technisch haalbaar te maken maar valt buiten de eerder opgenomen dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning. Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning verlegd om het aangepaste tracé planologisch mogelijk te maken. Daarmee komt de opgenomen dubbelbestemming van het oude tracé te vervallen.
Figuur: Locatie 9
Locatie 10
De locatie is gelegen in het zuidwesten van de hoogspanningsverbinding De Weel - Middenmeer. De wijziging bevindt zich aan de N242, ten noorden van het dorp Oude-Niedorp, net voordat de kabel een hoek van 90 graden maakt richting het HS-station Middenmeer.
De kabel wordt op deze plek gerealiseerd door middel van een open ontgraving. Er is hier een lichte wijziging aangebracht in de ligging van de kabel, die iets naar het noordwesten verplaatst is. Deze wijziging is nodig om de kabel technisch haalbaar te maken maar valt buiten de eerder opgenomen dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning. Door middel van voorliggend wijzigingsplan wordt de dubbelbestemming Leiding-Hoogspanning verlegd om het aangepaste tracé planologisch mogelijk te maken. Daarmee komt de opgenomen dubbelbestemming van het oude tracé te vervallen.
Figuur: Locatie 10
Voor goedkeuring van het wijzigingsplan moet worden aangetoond dat de nieuwe situatie niet leidt tot onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden. Daarnaast dient door middel van een onderzoeken worden aangetoond dat:
Deze wijzigingsvoorwaarden volgen uit artikel 8.1 in het Provinciaal Inpassingsplan Netuitbreiding Kop van Noord-Holland - herstelbesluit II. Om hier aan te voldoen zijn aanvullende onderzoeken uitgevoerd. In dit hoofdstuk worden de relevante milieuaspecten, ecologie, bodem, archeologie en landschap, voor de aanpassing van de hoogspanningsverbinding beschreven.
Natura 2000
Omdat het projectgebied niet binnen een Natura 2000-gebied ligt en door de ruime afstand tot Natura 2000- gebieden, zijn directe effecten en effecten als gevolg van verstoring op voorhand uitgesloten. De meest dichtbij gelegen Natura 2000-gebied is 'IJsselmeer' op meer dan 7 kilometer afstand.
Als gevolg van de werkzaamheden is het niet uitgesloten dat enige vorm van emissie optreedt van stikstofoxiden. Wanneer hierdoor stikstofdepositie optreedt in voor verzuring en vermesting gevoelige Natura 2000-gebieden, kan sprake zijn van negatieve effecten op deze natuurlijke kenmerken van de betreffende Natura 2000-gebieden. Stikstofdepositie kan over een groter gebied optreden en daardoor kunnen negatieve effecten als gevolg van stikstofdepositie op voorhand niet worden uitgesloten. Met ingang van 1 juli is er echter geen stikstofberekening meer nodig voor de realisatiefase. Dit is bepaald in de Wet stikstofreductie en natuurherstel. De wet bevat een gedeeltelijke vrijstelling van de natuurvergunningsplicht voor de bouwsector. De vrijstelling geldt voor bouwactiviteiten in de bouw-, aanleg- en sloopfase, waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn. Om deze vrijstelling mogelijk te maken reserveert het kabinet in de periode 2021-2030 500 miljoen euro voor stikstofreductie in de bouw en 500 miljoen euro voor aanvullende maatregelen binnen of buiten de bouw, waarmee eventuele negatieve effecten landelijk worden aangepakt.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
In onderstaand figuur is de begrenzing van NNN weergegeven ten opzichte van het projectgebied tussen De Weel en Middenmeer. Hierin is te zien dat het tracé voor de kabelverbinding geen ruimtebeslag heeft op een NNN-gebied. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van negatieve effecten op het NNN als gevolg van de voorgenomen ingreep.
Figuur: Begrenzing van het NNN (donkergroene gebieden) in de omgeving van het projectgebied.
Bijzonder Provinciaal Landschap
In onderstaand figuur is de ligging van het Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL) ten opzichte van het projectgebied weergeven. Het projectgebied van de kabelverbinding de Weel - Midden heeft geen ruimtebeslag op BPL. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van negatieve effecten op het BPL als gevolg van de voorgenomen ingreep.
Figuur: Begrenzing van het Bijzonder Provinciaal Landschap (roze) in de omgeving van het projectgebied.
Voor het mogelijk maken van de wijzigingen in de kabelverbinding is een quickscan natuurwetgeving door Arcadis (2021) uitgevoerd (zie Bijlage 2). De quickscan is uitgevoerd door middel van een bureauonderzoek en een veldbezoek. Het veldbezoek is uitgevoerd op 10 en 29 november 2021. Tijdens het veldbezoek is globaal geïnventariseerd of en welke soorten (mogelijk) in en om het gebied aanwezig zijn.
Resultaat
Uit het veldbezoek is naar voren gekomen dat in het plangebied en in de nabije omgeving van de voorgenomen ontwikkeling mogelijk verschillende beschermde diersoorten voorkomen. Elke soortgroep kan door een aantasting/verstoring een negatief effect ondervinden. Hieronder wordt per soortgroep aangegeven welke mogelijke effecten de voorgenomen ontwikkeling kan hebben op de soort en welke maatregelen mogelijk getroffen moeten worden om effecten te voorkomen.
Door het zeer open karakter en het intensieve landbouwkundige gebruik, is het aandeel geschikt broedgebied voor vogels zeer beperkt. Lokaal kan in een oeverzone gebroed worden door bijvoorbeeld wilde eend of meerkoet en in de singels of bosjes door enkele algemeen voorkomende broedvogels. In de opgaande vegetatie nabij wijzigingslocatie 7 en 9 zijn bijvoorbeeld enkele oude nesten van zangvogels waargenomen. De open landbouwpercelen kunnen gebruikt worden door minder kritische weidevogels als kievit en scholekster. Aanwezigheid van buizerd of sperwer is niet uitgesloten op plekken met bomen, alleen bij wijzigingslocatie 7 is een groter nest in een van de eiken vastgesteld. Van welke soort kon niet vastgesteld worden, er zijn geen soorten nabij het nest gezien.
Uit de resultaten blijkt dat de plangebieden grotendeels ongeschikt zijn als broedgebied. Wanneer er tevens vanuit gegaan wordt dat bomen, bos en oevers van watergangen niet aangetast worden, is van daadwerkelijke aantasting van broedgebied geen sprake. Wel kan verstoring optreden wanneer in de nabijheid van bomen, bos of watergangen gewerkt wordt. Ten aanzien van vogels die op de landbouwpercelen (proberen) te broeden is een oordeel lastig. De kwaliteit van het gebied is laag en door het agrarisch gebruik treedt al geregeld verstoring op. De vestiging van een enkele kievit is, met name op de wijzigingslocaties 1 en 2 die niet nabij een doorgaande weg liggen, niet geheel uit te sluiten.
Alleen bij wijzigingslocatie 7 zijn daadwerkelijk nesten aangetroffen, mogelijk ook een enkel nest dat jaarrond beschermd is (mogelijk van buizerd). In de andere opgaande vegetaties (bomen, bosjes en wegbeplanting) zijn geen nesten aangetroffen. Hoewel de watergangen en de oevers grotendeels als matig geschikt beoordeeld zijn, kan in het zomerhalfjaar wel sprake zijn van voldoende dekking of oeverbegroeiing (meer dan in de winter), dat het wel broedgebied vormt van wilde eend, meerkoet of kleine zangvogels als kleine karekiet in een rietvegetatie.
Wanneer binnen een afstand van 50 meter van de betreffende oever of beplanting gewerkt wordt, geldt gedurende het broedseizoen (globaal de periode half maart tot half juli) het volgende:
Geadviseerd wordt om, wanneer wel in het broedseizoen gewerkt wordt én binnen een afstand van 50 meter, direct voorafgaande aan de werkzaamheden een controle uit te voeren op aanwezigheid van broedende vogels. Wanneer geen indicatie is van broedvogels, kunnen ook gedurende het broedseizoen - voor wat betreft vogels - de werkzaamheden doorgang vinden.
Ook voor zoogdieren geldt dat door het zeer open karakter en het intensieve landbouwkundige gebruik, het aandeel geschikt leefgebied voor zoogdieren zeer beperkt is. Lokaal kunnen oeverzones of bosjes gebruikt worden door enkele muizensoorten. Echter gezien de kleine actieradius en het ontbreken van geschikt leefgebied, is de aanwezigheid of het opduiken van waterspitsmuis zo goed als uitgesloten. Effecten op deze soort zijn niet aan de orde.
De open velden zijn wel geschikt voor haas, het aantal wargenomen hazen is echter beperkt, alleen nabij wijzigingslocatie 1 en 7 is één haas waargenomen. Haas valt echter in de categorie waarvoor een vrijstelling geldt op de ontheffingsplicht bij ruimtelijke ingrepen. Expliciet rekening houden met deze soort is daarom niet noodzakelijk. Wel geldt de zorgplicht.
Tussen de wijzigingslocaties 7 en 8 en nabij wijzigingslocatie 4 kunnen enkele bomenrijen geschikt zijn voor foerageergebied of vliegroutes voor vleermuizen. Van de watergangen zijn de watergangen nabij wijzigingslocatie 2 en 4 mogelijk geschikt als vliegroute voor vleermuizen. Ten aanzien van vleermuizen geldt echter dat er geen bomen gekapt worden, waardoor effecten op potentiële verblijfplaatsen uitgesloten zijn. De mogelijke geschikte lijnelementen van wijzigingslocaties (4, 7, 8) liggen langs een doorgaande N-weg, waardoor al sprake is van verstoring door verkeer (licht en geluid) en de tijdelijke werkzaamheden hier geen substantiële extra bijdrage aan zullen leveren. Ook is aan de noordzijde van de weg een aanzienlijk betere, bredere bosstrook aanwezig die onverstoord blijft. Voor de watergangen nabij de wijzigingslocatie 2 en 4 geldt dat het noodzakelijk is om in de periode maart tot en met oktober niet te werken tussen zonsondergang en zonsopgang om eventuele lichtuitstraling over het water te minimaliseren. Negatieve effecten op vleermuizen zijn dan niet aan de orde.
De tien wijzigingslocaties vormen geen geschikt leefgebied voor hermelijn, wezel en bunzing, een incidenteel passerend exemplaar is echter niet uitgesloten. Daarnaast is ook de aanwezigheid van waterspitsmuis binnen de planlocaties uitgesloten.
Uit de resultaten blijkt dat de plangebieden grotendeels ongeschikt zijn als leefgebied voor amfibieën. Wanneer er tevens vanuit gegaan wordt dat oevers van watergangen en bos niet aangetast worden, is van daadwerkelijke aantasting van leefgebied geen sprake. Uitzondering hierop is rugstreeppad, deze strikt beschermde soort kan grote afstanden afleggen, ook door gebieden die minder geschikt zijn, is aanwezigheid niet overal geheel uit te sluiten. Het gaat dan vooral om de wijzigingslocatie 3 tot en met 6, die het meest nabij de bekende deelpopulatie liggen. Omdat de soort een voorkeur heeft voor pioniersomstandigheden, is het verschijnen van individuen op werklocaties waar gegraven of grond geroerd wordt niet volledig uit te sluiten. Geadviseerd wordt om, wanneer in de periode maart tot oktober gewerkt wordt, werklocaties zoveel mogelijk af te schermen om incidentele slachtoffers te voorkomen.
Van geen van de soorten uit de overige soortgroepen als vissen, reptielen, insecten of weekdieren zijn uit het plangebied of de wijde omgeving waarnemingen bekend.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat op basis van het uitgevoerde bureauonderzoek en veldbezoek het aandeel geschikt leefgebied van beschermde soorten zeer beperkt is. Dit komt met name door het intensieve agrarische gebruik van het grootste deel van het plangebied en omdat de wel mogelijke geschikte onderdelen (watergangen, oevers en bos en bomen) niet fysiek aangetast worden.
De verwachte beschermde soorten ondervinden, op basis van de nu beschikbare informatie, geen permanente hinder van de werkzaamheden. Voorwaarden hierbij is dat de werkzaamheden uitgevoerd of minimaal gestart worden buiten het vogelbroedseizoen (in ieder geval voor de wijzigingslocaties 1, 2, 4, 7 en 9). Wanneer dit niet haalbaar is, zal voorafgaande aan de werkzaamheden bepaald moeten worden of op en nabij de planlocaties geen broedende vogels aanwezig zijn middels een veldcontrole. Daarnaast wordt geadviseerd om, wanneer in de periode maart tot oktober gewerkt wordt op de wijzigingslocatie 3 tot en met 6, de werkterreinen af te schermen om het verschijnen van rugstreeppad op het werkterrein te voorkomen (en daarmee kans op een potentiële overtreding). Omdat het afgeschermde gebied geen leefgebied vormt, is een ontheffing niet noodzakelijk. Tot slot wordt geadviseerd om in ieder geval op wijzigingslocatie 2 en 4 niet te werken tussen zonsondergang en zonsopgang om lichtverstoring van een potentiële vliegroute van vleermuizen te voorkomen.
Wanneer rekening gehouden wordt met bovenstaande uitgangspunten en de algemene zorgplicht, zijn nadere stappen als soortgericht onderzoek of een ontheffingsaanvraag niet noodzakelijk.
In opdracht van TenneT heeft Sweco Nederland B.V. (2021) een vooronderzoek milieuhygiënische bodemkwaliteit uitgevoerd ter plaatse van de nieuw aan te leggen ondergrondse kabelverbinding tussen De Weel en Middenmeer (zie Bijlage 3). Dit verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5725:2017 nl onderzoeksnorm. Doel van het vooronderzoek is het nagaan of in of in de nabijheid van de onderzoekslocatie bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of hebben plaatsgevonden waardoor verontreinigende stoffen in de bodem zijn terecht gekomen. Op basis van deze informatie moet blijken of verkennend bodemonderzoek nodig is en zo ja, welke onderzoeksstrategie bij dat bodemonderzoek gehanteerd moet worden.
Onderzoeksgebied
Het onderzoeksgebied is een circa 17 km lang tracé (zie figuur hieronder) gelegen in de gemeente Hollands Kroon. Het tracé doorkruist veelal weilanden en loopt voor een groot deel parallel aan de N242. Gedeeltes van het tracé bestaan uit een open ontgraving, waar mogelijk afvoer van grond kan plaatsvinden. Ook zijn er gedeeltes van het tracé die door middel van gestuurde boringen worden gelegd. Hier vindt geen afvoer van grond plaats. Circa 15 km zal open ontgraven worden.
Figuur: Tracé bodemonderzoek
Analyse
Uit de informatie die verzameld is, zijn de onderstaande conclusies getrokken over de beïnvloeding van de bodem en de verwachting van de bodemkwaliteit.
Resultaat
Het vooronderzoek heeft aanwijzingen opgeleverd die duiden op de aanwezigheid van activiteiten die hebben kunnen leiden tot bodemverontreiniging, waardoor risico’s voor het toekomstige gebruik aanwezig zouden kunnen zijn. Op basis van deze bevindingen is de onderzoekslocatie verdeeld in de volgende deelgebieden:
Binnen de wijzigingslocaties is geen sprake van verdacht gebied wegens gebruik van bestrijdingsmiddelen in het verleden (deelgebied A). De wijzigingslocaties 7 (deels), 8 en 9 vallen binnen deelgebied B wat in het onderzoek is aangemerkt als mogelijk door gebruik van dempings- en ophogingsmateriaal bestaande uit mogelijk verontreinigde grond en/of bodemvreemde bijmengingen. Daarnaast vallen de wijzigingslocaties 3 en mogelijk het uiterste noordelijke deel van wijzigingslocatie 4 binnen deelgebied C wat is aangemerkt als mogelijk verdacht gebied wegens mogelijke aanwezigheid van bodemvreemde bijmengingen en/of verontreinigende stoffen door veelvuldig gebruik/erosie van de oude wegen, paden, wegverharding en oude tramspoor. Voor deze locaties is een aanvullend onderzoek uitgevoerd.
Figuur: deelgebieden
Aanvullend onderzoek
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek heeft Sweco Nederland B.V. in opdracht van TenneT een verkennend bodemonderzoek (zie Bijlage 4) uitgevoerd. In het verkennend bodemonderzoek heeft er een veld- en laboratoriumonderzoek plaats gevonden. Op basis hiervan is de milieuhygiënische kwaliteit van de landbodem bepaald.
Uit het verkennend bodemonderzoek is gebleken dat de eerder opgestelde hypothese ‘verdachte locatie’ voor de deellocaties tracé bij boomgaarden, tracé bij slootdempingen en ophoging, tracé bij oude wegen, paden, wegverharding en tramspoor juist is. Dit vanwege de lichte – en matige verontreinigingen die zijn aangetroffen in de bodem. De wijzigingslocaties liggen alleen binnen de verdachte deelgebieden tracé bij slootdempingen (eerder deelgebied B genoemd) en ophoging en tracé bij oude wegen, paden, wegverharding en tramspoor (eerder deelgebied C genoemd) .
Uit het onderzoek is gebleken dat de gehalten aan verontreinigingen dermate laag zijn dat er geen aanvullend onderzoek noodzakelijk is en dat er geen restricties en/of bijzondere maatregelen noodzakelijk zijn voor de voorgenomen werkzaamheden. De matige verontreiniging met kwik (grondwater) is voldoende afgeperkt en zijn op basis van de resultaten geen aanvullende maatregelen nodig.
In het onderzoek wordt echter nog wel opgemerkt dat ter plaatse van de percelen waar nog geen toestemming is verkregen van de eigenaren nog onderzoek dient te worden uitgevoerd, dit speelt bij wijzigingslocatie 3 en 8. Afhankelijk van de analyseresultaten kunnen mogelijk de conclusies en aanbevelingen anders zijn dan zoals genoteerd voor de reeds onderzochte delen.
PFAS
In het verkennend bodemonderzoek is er ook gekeken naar de PFAS gehalten in de bodem. Op basis van de gemeten gehalten aan PFAS voldoet volgens de tijdelijke handelingskader voor hergebruik van PFAS-houdende zowel de bovengrond als ondergrond aan de klasse landbouw/natuur. Een uitzondering hierop zijn de gemeten gehaltes in de bovengrond bij de boringen HB115, HB116 en HB117, deze boorlocaties liggen echter niet binnen één van de wijzigingsgebieden. Hieruit kan geconcludeerd worden dat hergebruik van de vrijkomende grond binnen de wijzigingslocaties mogelijk is.
Conclusie
Uit het vooronderzoek is gebleken dat een verkennend milieukundig bodemonderzoek nodig was. Uit het verkennend milieukundig bodemonderzoek is gebleken dat de eerder opgestelde hypothese ‘verdachte locatie’ juist is. Door de lage aangetroffen gehalten aan verontreinigingen is uit het onderzoek gebleken dat er geen aanvullend onderzoek noodzakelijk is en dat er geen restricties en/of bijzondere maatregelen noodzakelijk zijn voor de voorgenomen werkzaamheden. Er zijn geen belemmeringen met betrekking tot de bodemkwaliteit voor het planologisch mogelijk van het geplande tracé met bijbehorende wijzigingen.
In opdracht van TenneT TSO B.V. heeft Sweco Nederland B.V. (2021) een archeologisch inventariserend veldonderzoek (verkennende fase) uitgevoerd in de gemeente Hollands Kroon ter plaatse van de nieuw aan te leggen ondergrondse kabelverbinding tussen De Weel en Middenmeer (zie Bijlage 5). Hierbij hebben ontgravingen plaats gevonden met een breedte van 3,8 meter en een diepte tot circa 2,1 m -mv.
Figuur: Delen van het tracé (rode lijn) die in gebieden met archeologische verwachtingswaarden (zwart gearceerd) liggen.
Analyse
Op basis van het bureauonderzoek heeft een gedeelte van het voorgenomen tracé van de ondergrondse hoogspanningskabel een middelhoge archeologische verwachting op archeologische waarden uit het Laat-Neolithicum en de Vroege-Bronstijd. Vanwege deze verwachting ligt op het plangebied in de Groetpolder een dubbelbestemming Waarde Archeologie 1 of 4. Archeologisch onderzoek is noodzakelijk bij ingrepen groter dan 2500 m2 en dieper dan 40 cm. Ter plaatse van het AMK-terrein is vanwege de dubbelbestemming Waarde – Archeologie 1 onderzoek noodzakelijk bij alle ingrepen dieper dan 40 cm onder maaiveld. Op advies van de regio-archeoloog West-Friesland wordt deze verwachting ter plaatse van de Groetpolder getoetst.
Figuur: Boringen (rood) ter plaatse van de Groetpolder
Conclusie
Op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek wordt voor een groot deel van het tracé in de Groetpolder geen vervolgonderzoek aanbevolen. In het meest westelijke deel is dit echter niet het geval, omdat hier bij de boringen een mogelijke is cultuurlaag is aangetroffen. Voor deze locaties (tussen boring 1 en 6, zie onderstaande figuur) wordt archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen vanwege een eventuele intacte sporenlaag. De meest dichtbij gelegen wijzigingslocatie is locatie 6. Deze locatie ligt op circa 100 meter van de zone. Er liggen geen wijzigingslocaties, die binnen voorliggend wijzigingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt, binnen de zone (tussen boring 1 en 6) waar archeologisch vervolgonderzoek nodig is. Er is geen archeologisch vervolgonderzoek nodig voor dit wijzigingsplan.
Indien bij de uitvoering van de werkzaamheden toch onverwacht archeologische resten worden aangetroffen, dan is conform artikel 5.10 van de Erfgoedwet aanmelding van de desbetreffende vondsten bij de minister verplicht (vondstmelding via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed en de bevoegde overheid).
Figuur: Boringen Groetpolder
Het huidige en toekomstige landgebruik is binnen het plangebied hoofdzakelijk agrarisch. Daarnaast is een beperkt deel van het plangebied bebouwd met voornamelijk woningen. De voorgenomen wijzigingen in de hoogspanningsverbinding betreffen ondergrondse hoogspanningsverbindingen. Deze verbinding wordt deels gerealiseerd door middel van open ontgravingen en deels door middel van gestuurde boringen, waar open ontgravingen geen optie zijn. Bij een gestuurde boring is het niet nodig om sleuven te graven. De nieuwe leidingen worden onder de grond doorgetrokken, vanaf een intredepunt tot aan het uittredepunt. Op het tracé van de boring wordt de kabel 'ongezien' aangebracht. De boorkop gaat diep genoeg onder de grond door om geen schade te veroorzaken aan bomen en wegen. Voor de open ontgravingen worden sleuven gegraven om de kabel in te leggen. Na aanleg wordt de situatie teruggebracht zoals deze voor de aanleg aanwezig was, de aangebrachte sleuf wordt gedicht met uitgegraven grond en de grond wordt opnieuw ingezaaid. Er is dus geen sprake van permanente negatieve effecten op de landschappelijke kwaliteit in het gebied. Verder wordt rekening gehouden met ondergrondse waarden zoals archeologie (zie paragraaf 4.3).
Conclusie
Vanuit het aspect landschap zijn geen belemmeringen voor de realisatie van de ondergrondse hoogspanningsverbinding.
Op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer moet bij initiatieven voor (de aanleg of het wijzigen van) bepaalde activiteiten worden beoordeeld of er sprake is van milieueffecten. In gevallen dat een besluit of plan betrekking heeft op activiteiten die voorkomen op de C- of D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) moet bepaald worden welke procedure doorlopen moet worden om mogelijke milieueffecten te beoordelen, de m.e.r -procedure of (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsprocedure.
In het kader van het vigerende Provinciaal Inpassingsplan (PIP) Netuitbreiding Kop van Noord-Holland - herstelbesluit II (vastgesteld op 20 juli 2017) is een vormvrije m.e.r.-beoordelingsprocedure doorlopen. De ontwikkeling Netuitbreiding Kop van Noord-Holland viel onder categorie D 24.2 van onderdeel D van de bijlage in het Besluit m.e.r.: De aanleg, wijziging of uitbreiding van een ondergrondse hoogspanningsleiding. Naar aanleiding van de m.e.r.-beoordeling heeft GS geconstateerd dat er geen sprake is van belangrijk nadelige gevolgen voor het milieu zodat het opstellen van een milieueffectrapport verder achterwege kan blijven. De wijze van aanleg en passende maatregelen zorgen ervoor dat belangrijke nadelige milieugevolgen worden voorkomen. Voor enkele aspecten is wel vervolgonderzoek nodig en zijn naar verwachting passende maatregelen nodig. Het gaat dan om ecologie, bodem, archeologie en niet gesprongen explosieven. In voorgenomen wijzigingsplan zijn tien wijzigingslocaties benoemd waarbij de ligging van de dubbelbestemming 'Leiding – Hoogspanning' zal worden verplaatst. Op deze locaties blijft de hoogspanningsverbinding wel binnen de opgenomen strook 'gebiedsaanduiding wetgevingszone – wijzigingsgebied 1', en dus het plangebied, van het PIP. Het gebied van de wijzigingslocaties valt binnen het onderzochte plangebied van de aanmeldingsnotitie, waardoor mogelijke effecten reeds zijn beschouwd en beoordeeld. De conclusies uit de aanmeldingsnotitie blijven hiermee ongewijzigd. In de aanmeldingsnotitie werd aangegeven dat er vervolgonderzoek nodig was op de thema's ecologie, bodem, archeologie en niet gesprongen explosieven. In het kader van voorliggend wijzigingsplan zijn hiervoor vervolgonderzoeken uitgevoerd (zie ook de paragrafen 4.1 t/m 4.3). Hieronder wordt per thema een korte toelichting gegeven op de resultaten uit het onderzoek en de mogelijke effecten.
Ecologie
Het plangebied ligt niet in het Natura 2000-gebied. Het overgrote deel van de effecten speelt lokaal af in het plangebied of de directe omgeving. Directe negatieve effecten zoals verstoring, versnippering of afname van leefgebied en mechanische effecten kunnen daardoor op voorhand worden uitgesloten voor beschermde Natura 2000-gebieden. Als gevolg van de werkzaamheden is het niet uitgesloten dat enige vorm van emissie optreedt van stikstofoxiden. Wanneer hierdoor stikstofdepositie optreedt in voor verzuring en vermesting gevoelige Natura 2000-gebieden, kan sprake zijn van negatieve effecten op deze natuurlijke kenmerken van de betreffende Natura 2000-gebieden.
Met ingang van 1 juli 2021 geldt er een nieuwe wet, de Wet stikstofreductie en natuurherstel, waarin een gedeeltelijke vrijstelling van de natuurvergunningsplicht voor de bouwsector wordt gegeven. De vrijstelling geldt voor bouwactiviteiten in de bouw-, aanleg- en sloopfase, waarin emissies tijdelijk en beperkt zijn. Om deze vrijstelling mogelijk te maken reserveert het kabinet in de periode 2021-2030 een budget voor stikstofreductie in de bouw en een budget voor aanvullende maatregelen binnen of buiten de bouw, waarmee eventuele negatieve effecten landelijk worden aangepakt en worden voorkomen. Als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden treden mogelijk effecten op beschermde Natura 2000- gebieden als gevolg van stikstofdepositie.
Het tracé voor de kabelverbinding heeft geen ruimtebeslag op een NNN-gebied. Geconcludeerd kan worden dat er geen sprake is van negatieve effecten op het NNN als gevolg van de voorgenomen ingreep.
Voor het mogelijk maken van de wijzigingen in de kabelverbinding is een quickscan natuurwetgeving door Arcadis (2021) uitgevoerd (zie Bijlage 2). Uit het onderzoek bleek dat binnen het plangebied beschermde soorten (mogelijk) voorkomen. Het aandeel geschikt leefgebied voor beschermde soorten bleek wel zeer beperkt. Dit komt met name door het intensieve agrarische gebruik van het grootste deel van het plangebied en omdat de wel mogelijke geschikte onderdelen (watergangen, oevers en bos en bomen) niet fysiek aangetast worden.
De verwachte beschermde soorten (vogels, zoogdieren en amfibieën) ondervinden, op basis van de nu beschikbare informatie, geen permanente hinder van de werkzaamheden. Voorwaarden hierbij is dat de werkzaamheden uitgevoerd of minimaal gestart worden buiten het vogelbroedseizoen (in ieder geval voor de wijzigingslocaties 1, 2, 4, 7 en 9). Wanneer dit niet haalbaar is, zal voorafgaande aan de werkzaamheden bepaald moeten worden of op en nabij de planlocaties geen broedende vogels aanwezig zijn middels een veldcontrole. Daarnaast wordt geadviseerd om, wanneer in de periode maart tot oktober gewerkt wordt op de wijzigingslocatie 3 tot en met 6, de werkterreinen af te schermen om het verschijnen van rugstreeppad op het werkterrein te voorkomen (en daarmee kans op een potentiële overtreding). Omdat het afgeschermde gebied geen leefgebied vormt, is een ontheffing niet noodzakelijk. Tot slot wordt geadviseerd om in ieder geval op wijzigingslocatie 2 en 4 niet te werken tussen zonsondergang en zonsopgang om lichtverstoring van een potentiële vliegroute van vleermuizen te voorkomen.
Wanneer rekening gehouden wordt met bovenstaande uitgangspunten en de algemene zorgplicht, zijn nadere stappen als soortgericht onderzoek of een ontheffingsaanvraag niet noodzakelijk. Er vinden geen significante negatieve effecten plaats op soorten, mits genoemde maatregelen worden getroffen.
Bodem
In het kader van het opstellen van het Provinciaal Inpassingsplan (PIP) heeft Arcadis in het verleden een quickscan historisch bodemonderzoek uitgevoerd (15 december 2015). Hierop aanvullend heeft Sweco Nederland B.V. (2021) een vooronderzoek milieuhygiënische bodemkwaliteit (zie Bijlage 3) uitgevoerd ter plaatse van de nieuw aan te leggen ondergrondse kabelverbinding tussen De Weel en Middenmeer. Dit verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd conform de NEN 5725:2017 nl onderzoeksnorm.
Uit het vooronderzoek is gebleken dat er voor een aantal wijzigingslocaties een aanvullend bodemonderzoek nodig was, omdat deze locaties in een 'verdacht' gebied lagen (hypothese). Hiervoor heeft Sweco Nederland B.V. een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 4). Uit dit onderzoek is gebleken dat de eerder opgestelde hypothese ‘verdachte locatie’ voor de deelgebieden (waarin de wijzigingslocaties zijn gelegen) juist is. Dit vanwege de lichte – en matige verontreinigingen die zijn aangetroffen in de bodem. Echter bleek uit het onderzoek dat de gehalten aan verontreinigingen dermate laag zijn dat er geen aanvullend onderzoek noodzakelijk is en dat er geen restricties en/of bijzondere maatregelen noodzakelijk zijn voor de voorgenomen werkzaamheden. De matige verontreiniging met kwik (grondwater) is voldoende afgeperkt en zijn op basis van de resultaten geen aanvullende maatregelen nodig. Er kan geconcludeerd worden dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor de bodemkwaliteit optreden.
Archeologie
In opdracht van TenneT TSO B.V. heeft Sweco Nederland B.V. (2021) een archeologisch inventariserend veldonderzoek (Bijlage 5) uitgevoerd in de gemeente Hollands Kroon ter plaatse van de nieuw aan te leggen ondergrondse kabelverbinding tussen De Weel en Middenmeer. Op basis van het bureauonderzoek heeft een gedeelte van het voorgenomen tracé van de ondergrondse hoogspanningskabel een middelhoge archeologische verwachting op archeologische waarden uit het Laat-Neolithicum en de Vroege-Bronstijd. Echter wordt op basis van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek voor een groot deel van het tracé in de Groetpolder geen vervolgonderzoek aanbevolen. Enkel voor een beperkt gedeelte in het westen van het tracé wordt archeologisch vervolgonderzoek aanbevolen. Er is geen vervolgonderzoek en/of archeologische begeleiding nodig. Geconcludeerd kan worden dat er geen negatieve effecten door de geplande activiteiten op archeologische waarden worden voorzien.
Niet Gesprongen Explosieven (NGE)
Voor het wijzigingsplan is een vooronderzoek Conventionele Explosieven (2021) door Sweco uitgevoerd (zie Bijlage 6). Op basis van de analyse van het historisch feitenmateriaal wordt het onderzoeksgebied als onverdacht aangemerkt. Hierbij wordt door Sweco aangegeven dat er geen aanvullend explosievenonderzoek nodig is bij het uitvoeren van grondroerende werkzaamheden. Effecten met betrekking tot niet gesprongen explosieven zijn uitgesloten.
Conclusie
Op basis van de aanvullende onderzoeken voor de thema's ecologie, archeologie, bodem en NGE (zoals hierboven beschreven) kan geconcludeerd worden dat er geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu optreden, mits voor enkele soorten maatregelen worden getroffen. Indien de genoemde maatregelen worden toegepast, treden er geen negatieve effecten op voorkomende beschermde soorten op.
Het voorliggende plan betreft een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). In het PIP Netuitbreiding Kop van Noord-Holland is in artikel 8.1 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen waarmee Gedeputeerde Staten van Noord-Holland het PIP kunnen wijzigen om de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' te verschuiven ter plaatse van de op de verbeelding opgenomen aanduiding 'wetgevingszone - wijzigingsgebied 1'. Om van deze wijzigingsbevoegdheid gebruik te mogen maken, dient aan de volgende voorwaarden te worden voldaan:
Volgens artikel 3.6, derde lid Wro maakt een wijzigingsplan deel uit van het PIP waarop het gebaseerd is. Dat betekent ook dat de regels van het PIP automatisch onderdeel uitmaken van het wijzigingsplan. Voor de leesbaarheid is ervoor gekozen om de relevante regels over te nemen in het wijzigingsplan, zodat dit plan zelfstandig leesbaar is.
De planregels zijn als volgt opgebouwd:
Hoofdstuk 1: Inleidende regels
Artikel 1: Begrippen:
De in de regels gebezigde begrippen worden hierin omschreven ter verduidelijking van de betekenis en ter voorkoming van verschil in interpretatie.
Artikel 2: Wijze van meten:
Een omschrijving van de wijze waarop het meten dient plaats te vinden.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels
Artikel 3: Leiding - Hoogspanning:
Dit artikel bevat de bepalingen die direct verband houden met de op de verbeelding aangegeven dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning. De regeling voor de ondergrondse hoogspanningsverbinding met een spanning van maximaal 150 kV is een zogenaamde facetregeling. Dat betekent dat de onderliggende bestemmingen van de vigerende bestemmingsplannen blijven gelden voor deze gronden. Er wordt als het ware alleen een dubbelbestemming overheen gelegd.
Ter plaatse van deze gronden geldt dat er alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd ten behoeve van deze bestemming. Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een vergunningenstelsel opgenomen. In de regels is opgenomen dat een vergunning voor werken en werkzaamheden kan worden verleend indien de belangen van de leiding niet onevenredig worden geschaad. Daarmee wordt gedoeld op ontwikkelingen in de nabijheid van de hoogspanningsverbinding die van invloed kunnen zijn op de ongestoorde ligging, maar die niet perse noodzakelijkerwijs op die locatie moeten worden gerealiseerd. Een voorbeeld hiervan is de aanleg van een bos of realisatie van bepaalde bouwwerken. Voor de aanleg van de hoogspanningsverbindingen zelf is geen omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden noodzakelijk. Het vergunningenstelsel is uitsluitend opgenomen om de aangelegde hoogspanningsverbinding te beschermen. Het is immers de bedoeling om de aanleg van de hoogspanningsverbinding direct mogelijk te maken. Zo wordt de aanleg van de hoogspanningsverbinding niet gefrustreerd door een omgevingsvergunningenstelsel. Ten behoeve van de aanleg is immers voldoende onderzoek uitgevoerd.
Via een afwijking van de bouwregels kan, mits de veiligheid van de hoogspanningsverbinding niet onevenredig wordt geschaad, op of in de beschermingszone worden gebouwd ten behoeve van de basisbestemming.
Artikel 4: Leiding - Hoogspanning vervallen
Dit artikel is opgenomen voor de gronden waar de dubbelbestemming Leiding - Hoogspanning komt te vervallen. Hier geldt deze dubbelbestemming met de bijbehorende beperkingen dus niet meer.
Artikel 5: Waarde - Archeologie:
Deze dubbelbestemming is opgenomen ter plaatse van de gebieden waar de archeologische quick scan adviseert om vervolgonderzoek uit te voeren. Uitsluitend een gebouw of bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd, is toegestaan. Verder is er een omgevingsvergunningregeling voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerken zijnde, opgenomen.
Hoofdstuk 3: Algemene regels
Artikel 6: Anti-dubbeltelregel:
Deze bepaling (conform het Besluit ruimtelijke ordening) dient om te voorkomen dat situaties ontstaan die niet in overeenstemming zijn met de bedoeling van het plan. Via de anti-dubbeltelregeling wordt voorkomen dat eenzelfde terrein twee keer wordt 'meegenomen' bij de beoordeling van een bouwaanvraag. Grond die al eerder moest worden meegeteld bij de beoordeling van een bouwplan mag niet nog eens worden meegeteld bij een nieuwe bouwaanvraag.
Artikel 7: Overige regels
Hier is een verwijzing opgenomen naar artikel 9 van het moederplan. Het gaat om de regeling die betrekking heeft op de verhouding tussen bestemmingsplannen en het PIP en de gemeentelijke bevoegdheid tot het vaststellen van een nieuw bestemmingsplan.
Hoofdstuk 4: Overgangs en slotregels
Artikel 8: Overgangsrecht:
In deze bepaling wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht. Het overgangsrecht is conform het Besluit ruimtelijke ordening opgenomen.
Artikel 9: Slotregel:
Dit artikel haalt de naam aan van het wijzigingsplan.
De procedure die ten aanzien van het wijzigingsplan moet worden doorlopen, is vastgelegd in artikel 3.9a van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Hierin wordt verwezen naar afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 3.8 van de Wro.
Voor het opstellen van een wijzigingsplan geldt de uniforme voorbereidingsprocedure van de Awb, met dien verstande dat Gedeputeerde Staten binnen 8 weken na afloop van de ter inzage legging een besluit moeten nemen. Daarna volgt beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het wijzigingsplan gaat deel uitmaken van het inpassingsplan (moederplan). Met de inwerkingtreding van voorliggend plan vervalt de onderliggende dubbelbestemming uit het moederplan.
Bij vaststelling van het moederplan is door Provinciale Staten de economische uitvoerbaarheid van de Netuitbreiding als geheel aangetoond. De wijziging van de dubbelbestemming heeft geen invloed op de economische uitvoerbaarheid.
De provincie Noord-Holland heeft in het kader van het wettelijk verplichte vooroverleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) voorgelegd aan de betrokken gemeenten en het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. Onderstaande organisaties zijn verzocht om te reageren:
In Bijlage 1 zijn de vooroverlegreacties opgenomen. Hierin heeft de gemeente Hollands Kroon aangegeven kennis te hebben genomen van het wijzigingsplan. De gemeente Hollands Kroon heeft geen opmerkingen. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier had een aantal vragen die zijn beantwoord in de nota. De ontvangen vooroverlegreacties hebben geen aanleiding gegeven voorliggend plan aan te passen.
Dit ontwerp wijzigingsplan zal worden gepubliceerd op de voorgeschreven wijze. Op dit wijzigingsplan is afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van toepassing. Het ontwerp wijzigingsplan zal gedurende 6 weken ter inzage worden gelegd van @@ tot en met @@. Eenieder heeft binnen deze periode de gelegenheid om zijn of haar zienswijze in te dienen bij het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland. Na de terinzagelegging worden eventuele zienswijzen beantwoord en zal het ontwerp Wijzigingsplan door Gedeputeerde Staten van Noord-Holland worden vastgesteld.