direct naar inhoud van Regels
Plan: Uitbreiding transformatorstation Breukelen - Kortrijk 380-150 kV
Status: ontwerp
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9926.IP2304UHSBreukelen-VO01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het Inpassingsplan 'Uitbreiding transformatorstation Breukelen - Kortrijk 380-150 kV' met identificatienummer NL.IMRO.9926.IP2304UHSBreukelen-VO01 van de Provincie Utrecht.

1.2 inpassingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 afspansportalen

een stalen portaal welke geplaatst wordt tussen de laatste hoogspanningsmast van een lijn en de onderdelen op een station;

1.6 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde, dan wel de aan een gebied toegekende hoge of middelhoge verwachtingswaarde, in verband met de in dat gebied mogelijk voorkomende overblijfselen uit oude tijden.

1.7 bebouwingspercentage

het met een aanduiding of in de regels aangegeven percentage, dat aangeeft hoeveel van een bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd met gebouwen en bijbehorende bouwwerken.

1.8 beschermingszone

aan een hoogspanningsverbinding grenzende zone, waarin ter bescherming van die verbinding en in het kader van veiligheid voorschriften en beperkingen kunnen gelden.

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.12 bliksempieken

stalen masten die voorkomen dat de gevoelige onderdelen op het station geraakt worden door de bliksem.

1.13 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.14 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.15 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.16 gestuurde boring

het sleufloos installeren van ondergrondse lijnvormige infrastructuur via een geleidelijke parabool van het intredepunt naar het uittredepunt.

1.17 hoogspanningsverbinding

ondergrondse of bovengrondse verbinding met een spanningsniveau hoger dan 110 kV.

1.18 in- en uittredepunt

het punt waar de gestuurde boring start dan wel eindigt.

1.19 maaiveld

de hoogte waarop het omliggende terrein aansluit op het gebouw, bouwwerk of afgewerkte terrein.

1.20 mantelbuis

een buis (omhulsel) die dient ter bescherming van één of meerdere kabels behorende tot de hoogspanningsverbinding.

1.21 mofput

een put met een verbindingsgreep ter bescherming van de kabeluiteinden-, aftakkingen en/of verbindingen.

1.22 nutsvoorzieningen

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes.

1.23 peil
  • a. voor gebouwen, werken en werkzaamheden die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. voor gebouwen, werken en werkzaamheden in het talud van de dijk; de gemiddelde hoogte van het bestaande aansluitende afgewerkte maaiveld ter plaatse van de teen van de dijk;
  • c. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.
1.24 railsysteem

een systeem bestaande uit 1, 2 of 3 sets van parallelle geleiders op ondersteuningen als onderdeel van een hoogspanningsstation waarover grote elektrische vermogens kunnen worden getransporteerd en verdeeld over de verschillende aansluitingen (waaronder lijnvelden)

1.25 vakwerkmast

een hoogspanningsmast met een open constructie van metalen driehoekige vormen, bestaande uit vier poten, een toren, twee of meer armen en top.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 Gebouwen en bouwwerken

2.1.1. De bouwhoogte van een gebouw of bouwwerk
Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.1.2. De oppervlakte van een gebouw of bouwwerk
Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.1.3. Ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk
Vanaf het peil tot het diepste punt ven het bouwwerk, de fundering niet meegerekend.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van bouwwerken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen en verlichtingen, buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,50 meter bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Nutsvoorziening

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Bedrijf – Nutsvoorziening' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. een 380/150 kV schakel- en transformatorstation, met de daarbij behorende voorzieningen;
  • b. voorzieningen ten behoeve van een aansluiting op een hoogspanningsnet;
  • c. (hoogspannings-) kabels en leidingen, railsystemen en bijbehorende (aansluit)voorzieningen;

met de daarbij behorende:

  • d. gebouwen en bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • e. erven en terreinen;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;
  • h. groenvoorzieningen, waaronder voorzieningen ten behoeve van de landschappelijke inpassing van het transformatorstation;
  • i. watergangen en -partijen en andere waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. wegen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 bouwregels voor gebouwen
  • a. voor het bouwen van gebouwen geldt een maximum bouwhoogte van 13,5 meter.
  • b. het bebouwingspercentage van 40% mag niet worden overschreden.
  • c. gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd.

3.2.2 bouwregels voor overige bouwwerken

Voor het bouwen van een bouwwerk, geen gebouw zijde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • b. de bouwhoogte van afspanportalen mag niet meer bedragen dan 26,5 meter;
  • c. de bouwhoogte van bliksempieken mag niet meer bedragen dan 26,5 meter;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijde mag niet meer bedragen dan 14 meter.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. landschappelijke inpassing;
  • c. bermen en beplantingen;
  • d. water en watergangen;
  • e. onverharde paden en wegen;
  • f. de voor het onderhoud hiervan benodigde bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels

Op de voor 'Groen' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 3,5 meter.
4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Omgevingsvergunning

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de navolgende andere werken of werkzaamheden buiten het bouwvlak uit te voeren:

  • a. het rooien, kappen en dunnen van houtopstanden, bomen, struiken of heesters, behoudens het oogsten van teelten;
  • b. het aanleggen, verbreden en verharden van wegen, paden en het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • c. het ophogen van gronden en aanleggen van (geluids-)wallen;
  • d. werken en werkzaamheden die wijziging van de waterhuishouding of (grond)waterstand beogen of ten gevolge hebben, zoals uitdiepen, draineren en slaan van putten;

4.3.2 Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag verleent de vergunning als bedoeld in 4.3.1 alleen indien door de in 4.3.1 genoemde werken of werkzaamheden, dan wel door de gevolgen daarvan, hetzij direct, hetzij indirect de waarden en/of functies die het plan beoogt te beschermen, niet blijvend onevenredig of niet onevenredig kunnen worden aangetast, tenzij hieraan door het stellen van voorwaarden voldoende tegemoet kan worden gekomen. Onder waarden en functies worden in ieder geval verstaan de cultuurhistorische, natuur- en landschapswaarden in het betrokken gebied.

Artikel 5 Leiding – Hoogspanningsverbinding

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsleiding voor het transport van elektrische energie en daarbij behorende bouwwerken.

5.2 Bouwregels
  • a. in afwijking van het bepaalde bij de andere voor die gronden voorkomende bestemming(en) mag niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van deze bestemming 'Leiding - Hoogspanningsverbinding'.
  • b. voor het doeleind genoemd in 5.1 mag een hoogspanningsleiding worden gebouwd onder de volgende voorwaarden:
    • 1. de maximum bouwhoogte van de masten bedraagt 65 m;
    • 2. de maximum bouwhoogte van andere bouwwerken ten behoeve van de leiding bedraagt 50 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 onder a voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, mits:

  • a. wordt voldaan aan de bepalingen van de andere ter plaatse geldende bestemming(en), al dan niet na gebruik van de bij die bestemmingen opgenomen afwijkingsbevoegdheden;
  • b. daardoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de belangen van de betreffende leiding, de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht en ter zake vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Verbod

Het is verboden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden, geen normale onderhoudswerkzaamheden zijnde en niet zijnde werkzaamheden van ondergeschikte betekenis, uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning:

  • a. het aanbrengen van hoog opgaande beplanting of bomen;
  • b. het plaatsen van onroerende objecten, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  • c. het opslaan van materialen of stoffen, die onder bepaalde omstandigheden gevaar van brand of explosie kunnen opleveren;
  • d. het uitvoeren van grondwerkzaamheden;
  • e. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen;
  • f. het permanent opslaan van goederen;
  • g. het leggen van kabels en leidingen.

5.4.2 Toelaatbaarheid

Het bevoegd gezag verleent de vergunning als bedoeld in 5.4.1 alleen indien:

  • a. geen schade ontstaat aan de hoogspanningsverbinding en/of het doelmatig functioneren van die verbinding niet in gevaar wordt gebracht;
  • b. de veiligheid niet in gevaar wordt gebracht;
  • c. hierover vooraf advies van de leidingbeheerder is ingewonnen.

5.4.3 Uitzondering op verbod

Geen omgevingsvergunning als bedoeld in 5.4.1 is vereist voor werken of werkzaamheden die:

  • a. op het moment van de inwerkingtreding van het plan in uitvoering waren of konden worden uitgevoerd krachtens een vóór dat tijdstip geldende of aangevraagde vergunning;
  • b. nodig zijn ten behoeve van de instandhouding en/of het onderhoud van de leiding;
  • c. die worden uitgevoerd ten behoeve van de aanleg van het transformatorstation en de bijbehorende toegangswegen.

Artikel 6 Waarde – Archeologie

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde – Archeologie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van de archeologische waarden.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Algemeen

Op de gronden met bestemming 'Waarde – Archeologie' mogen geen gebouwen of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

6.2.2 Uitzonderingen

In afwijking van het bepaalde in 6.2.1 mogen op of in deze gronden gebouwen of, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gebouwd worden, mits het gaat om:

  • a. bebouwing die nodig is voor archeologisch onderzoek met een maximale bouwhoogte van 3 meter;
  • b. bebouwing waarvan de bodemverstoring minder bedraagt dan 500 m²;
  • c. bebouwing waarvan de bodemverstoring meer bedraagt dan 500 m² maar de bodem niet dieper dan 5 meter beneden het maaiveld wordt geroerd;
  • d. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte voor zover gelegen op of onder het peil niet wordt uitgebreid;
  • e. een gebouw of bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden en zonder heiwerkzaamheden kan worden gerealiseerd.
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Afwijking
  • a. in afwijking van het bepaalde in 6.2 mogen gebouwen en bouwwerken en andere bouwwerkzaamheden volgens de andere daar voorkomende bestemming(en) gerealiseerd worden, mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt ingediend, en waaruit naar het oordeel van het bevoegd gezag, blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in sub a is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op een of meer gebouwen of bouwwerken als bedoeld in 6.2.2 onder c.
  • c. het bepaalde in sub b is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking heeft op een terrein, binnen dan wel deel uitmakend van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in sub a, en/of sublid 6.4.2 sub a. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. Lid 6.4.2 is van overeenkomstige toepassing.

6.3.2 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 6.3.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.3.3 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hem aan te wijzen deskundige, alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

6.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
6.4.1 Verbod

Het is verboden op of in de gronden met de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie' zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, te doen of laten uitvoeren, zulks ongeacht het bepaalde bij de andere op deze gronden rustende bestemmingen:

  • a. het ontgronden, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen, egaliseren, verlagen, afplaggen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de landbodemstructuur, dieper dan 5 m beneden het maaiveld;
  • b. het ontgronden, baggeren, afgraven (waaronder onder andere saneren), onderzuigen verlagen en/of anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
  • c. het graven, verbreden, verdiepen van watergangen en waterpartijen;
  • d. het aanbrengen van diepgewortelde beplantingen en bomen;
  • e. het rooien van diepgewortelde beplantingen en bomen, waarbij de stobben worden verwijderd;
  • f. het aanleggen van drainage;
  • g. het aanleggen van ondergrondse leidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • h. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem;
  • i. het uitvoeren van werkzaamheden ter verhoging of verlaging van de grondwaterstand;
  • j. het verwijderen van fundamenten dieper dan 5 m beneden het maaiveld.

6.4.2 Toelaatbaarheid
  • a. in afwijking van het bepaalde in 6.4.1 kan een werk, geen bouwwerk zijnde, of een werkzaamheid uitgevoerd worden mits op basis van een archeologisch rapport, dat bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt ingediend, en naar het oordeel van het bevoegd gezag, blijkt dat:
    • 1. archeologische waarden in voldoende mate zijn vastgesteld;
    • 2. archeologisch waarden door het uitvoeren van bouwactiviteiten niet of niet onevenredig worden geschaad, dan wel afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of ontwikkeling van die waarden;
    • 3. er geen archeologische waarden aanwezig zijn.
  • b. het overleggen van een archeologisch rapport als bedoeld in sub a is niet vereist indien de aanvraag betrekking heeft op het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden zoals bedoeld in sub c.
  • c. het bepaalde in sub b is niet van toepassing indien de aanvraag betrekking op een terrein, binnen dan wel deel uitmakend van eenzelfde ontwikkelgebied, waarvoor eerder een omgevingsvergunning is afgegeven als bedoeld in 6.4.1, en/of het bepaalde onder a. Het bevoegd gezag kan in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, in voldoende mate is vastgesteld. 6.4.3 is van overeenkomstige toepassing.

6.4.3 Voorschriften omgevingsvergunning

Aan de omgevingsvergunning als bedoeld in 6.4.1 kan het bevoegd gezag de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de uitvoering van de bouwwerkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties.

6.4.4 Advies

Het bevoegd gezag wint advies in van een door hem aan te wijzen deskundige, alvorens het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 7 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met de gegeven bestemmingen wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het niet voorzien in de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing van het transformatorstation en daarbij behorende voorzieningen, conform het als Bijlage 1 bij dit plan opgenomen Landschapsplan, uiterlijk 5 jaar na de uitbreiding van dit transformatorstation en de bijbehorende voorzieningen, als bedoeld in Artikel 3.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Geluidzone - Industrie
9.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van de geluidsruimte.

9.1.2 Bouwregels

Op de grens van de geluidzone mag de geluidsbelasting vanwege de inrichting de waarde van 50 dB(A) niet te boven gaan. De geluidsbelasting vanwege de inrichting wordt bepaald inclusief een toeslag van 5 dB vanwege het tonale karakter van het geluid.

Het is niet toegestaan nieuwe woningen en geluidgevoelige andere gebouwen als bedoeld in de Wet geluidhinder ter plaatse van de aanduiding 'Geluidzone - industrie' te realiseren.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Verhouding tot bestemmingsplannen
  • a. voor zover de dubbelbestemmingen 'Leiding – Hoogspanningsverbinding' en 'Waarde – Archeologie' van dit plan samenvallen met de bestemmingen die gelden volgens de onderliggende bestemmingsplannen dan wel beheersverordening, gaan deze dubbelbestemmingen voor;
  • b. voor zover dit inpassingsplan de onderliggende enkelbestemmingen en dubbelbestemmingen uit onderliggende bestemmingsplannen dan wel beheersverordening niet wijzigt, blijven de regels uit het onderliggende bestemmingsplan dan wel beheersverordening onverkort van toepassing.
10.2 Bevoegdheid gemeente
  • a. de gemeenteraad is na tien jaar na vaststelling van dit inpassingsplan bevoegd een bestemmingsplan vast te stellen voor de gronden waarop dit inpassingsplan betrekking heeft;
  • b. in afwijking van het eerste lid kan een gemeenteraad een bestemmingsplan vaststellen als daarbij wordt voorzien in de (dubbel)bestemmingen zoals neergelegd in dit inpassingsplan en bijbehorende planregels. Hiervoor dient Provinciale Staten vooraf toestemming te verlenen.
10.3 Voorwaardelijke verplichting over water

Voordat de omgevingsvergunning voor de uitbreiding van het transformatorstation wordt aangevraagd, met bijbehorende bouwregels zoals bedoeld in artikel 3.2, artikel 4.2, artikel 5.2 en artikel 6.2, dient er in aanvulling op de afspraken in de Watertoets(Bijlage 8bij de toelichting) afstemming plaats te vinden met Hoogheemraadschap De Stichtse Rijn.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden op grond van een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  • b. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  • c. het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in het bepaalde onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het Provinciaal Inpassingsplan 'Uitbreiding transformatorstation Breukelen - Kortrijk 380-150 kV'.