direct naar inhoud van Toelichting
Plan: locatie Elhorst-Vloedbelt
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9923.ipTwenceZenderen-va01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

De regio Oost-Nederland kampt met een mestprobleem. Er is namelijk sprake van een mestoverschot van ruim 1 miljoen ton mest per jaar. Twence (hierna: Twence) wil graag een substantiële bijdrage leveren aan het oplossen van dit probleem, specifiek voor het Twentse deel van de provincie Overijssel. Twence staat immers voor de hoogwaardige inzet van biomassa, afval en reststromen als bron van herbruikbare grondstoffen en energie. Vandaar dat Twence voornemens is om een mestverwerkingsinstallatie te realiseren op de locatie Elhorst-Vloedbelt te Zenderen. Met deze installatie kan 250.000 ton mest per jaar worden verwerkt, waardoor ongeveer een kwart van het mestprobleem kan worden verholpen. Daarbij komt dat deze mestverwerkingsinstallatie mest scheidt in fosfaat- en kaliummeststoffen, ammoniakwater, schoon water en biogas. Dit zijn hoogwaardige producten welke allemaal een nuttige toepassing hebben. Verder draagt de productie van biogas bij aan duurzame energieopwekking. Twence zal alleen varkensmest verwerken.

De keuze voor de locatie Elhorst-Vloedbelt ligt om meerdere redenen voor de hand. Zo ligt de locatie centraal in het gebied met mestoverschot, waardoor de transportafstanden zo kort mogelijk zijn. Daarbij komt dat op deze locatie reeds een stortplaats aanwezig is. Het voordeel hiervan is dat het stortgas1 kan worden gebruikt voor de mestverwerkingsinstallatie. Verder zijn, door het gebruik als stortplaats, al een groot deel van de voor afvalverwerking en de mestverwerkingsinstallatie benodigde infrastructuur en gebouwen aanwezig.

1.2 Waarom een provinciaal inpassingsplan?

Om de realisatie van de mestverwerkingsinstallatie mogelijk te maken heeft Twence op 30 september 2015 een omgevingsvergunning aangevraagd voor onder meer het bouwen en gebruiken van een mestverwerkingsinstallatie. Bij besluit van 25 april 2016 hebben Gedeputeerde Staten van Overijssel de gevraagde omgevingsvergunning verleend. Deze vergunning is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) in hoger beroep vernietigd op 18 oktober 20172 .

Hieraan liggen de volgende redenen ten grondslag:

  • de aanduidingen 'Stortlocatie' en 'Verwerkingslocatie' ontbreken op de verbeelding bij het bestemmingsplan, zodat het bewerken en verwerken van afvalstoffen op het perceel niet is toegestaan3 ;
  • de verwerking van mest valt niet onder de bestemming 'Afvalverwerkingsplaats'4 ;
  • de aangevraagde silo's zijn hoger dan 3 meter, terwijl bouwwerken op grond van het vigerende bestemmingsplan niet hoger dan 3 meter mogen zijn5 .

Omdat de provincie Overijssel van mening is dat de realisatie van een mestverwerkingsinstallatie op de locatie Elhorst-Vloedbelt van provinciaal belang is, is besloten hiervoor een provinciaal inpassingsplan (hierna ook wel: PIP) vast te stellen. Dit omdat de mestverwerkingsinstallatie een groot maatschappelijk belang dient, dat de lokale belangen overstijgt. De mestverwerkingsinstallatie levert immers een substantiële bijdrage aan het oplossen van het eerder genoemde mestprobleem in de regio Oost-Nederland. Daarnaast levert de installatie een belangrijke duurzaamheidsbijdrage (zie paragraaf 1.1). Gelet op dit alles wordt dan ook voldaan aan het vereiste om een provinciaal inpassingsplan te kunnen vaststellen, te weten dat er sprake is van een project dat van provinciaal belang is. Hierbij speelt mee dat het mestoverschot een urgent probleem is, waar de provincie Overijssel op korte termijn een oplossing voor wil realiseren.

Verder acht de provincie ook het continueren van de bestaande stortplaats van provinciaal belang. De stortplaats op Elhorst-Vloedbelt is in het Landelijk Afvalplan (LAP3) in de capaciteitsplanning opgenomen6. Daarnaast is de locatie ook in de Omgevingsvisie Overijssel 2017 als bestaande afvalstortplaats aangewezen. De stortplaats heeft, zoals elke stortplaats, een achtervangfunctie. Vandaar dat is besloten om onderhavig inpassingsplan ook betrekking te laten hebben op de bestaande stortplaats.

1.3 Ligging en begrenzing plangebied

Onderhavig inpassingsplan heeft betrekking op de locatie Elhorst-Vloedbelt te Zenderen. Het terrein is volledig in eigendom bij Twence. De locatie ligt buiten de bebouwde kom, in de gemeente Borne.

Afbeelding 1.1 Locatie Elhorst-Vloedbelt ten opzichte van Zenderen (Geografisch Informatie Systeem (GIS) Witteveen+Bos)

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipTwenceZenderen-va01_0001.png"

1.4 Vigerend bestemmingsplan

Het bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' uit 2004 vormt het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied. Op grond hiervan rust op het plangebied de bestemming 'Afvalverwerkingsplaats', waarbij (alleen) de functieaanduidingen 'Stortlocatie' en 'Verwerkingslocatie' op de verbeelding (per abuis/onbedoeld) ontbreken. Verder heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat de activiteit mestverwerking niet onder de verwerking van afvalstoffen als bedoeld in dit bestemmingsplan valt en dat de hoogte van de silo's niet in het bestemmingsplan past. De voorgenomen realisatie van de mestverwerkingsinstallatie past hierdoor niet binnen de bestemming. Om de mestverwerkingsinstallatie en de stortplaats een uitdrukkelijke positieve bestemming te geven wordt onderhavig inpassingsplan vastgesteld.

1.5 Procedurele aspecten

1.5.1 Algemeen

Zoals in paragraaf 1.2 is beschreven wordt er een provinciaal inpassingsplan opgesteld en vastgesteld. Naast een provinciaal inpassingsplan is een omgevingsvergunning benodigd voor de voorgenomen realisatie van de mestverwerkingsinstallatie. Op 18 juli 2018 hebben Provinciale Staten besloten om op grond van artikel 3.33 Wro de procedures om te komen tot een inpassingsplan en omgevingsvergunning voor onderhavig project te coördineren (coördinatiebesluit). Op onderhavig project is de Crisis- en herstelwet van toepassing.

1.5.2 m.e.r.-procedure

Ten behoeve van het plan is een vrijwillige m.e.r.-procedure doorlopen. Het MER en daaraan ten grondslag liggende onderzoeken brengen de milieueffecten van het voornemen nader in beeld. Het MER heeft gelijktijdig met het ontwerp provinciaal inpassingsplan en de ontwerp omgevingsvergunning ter inzage gelegen. De Commissie voor de m.e.r. heeft advies uitgebracht over het MER en over twee aanvullingen op het MER. De conclusies van het MER en de conclusies van de adviezen van de Commissie voor de m.e.r. zijn beschreven in paragraaf 4.2. De eerste en de tweede aanvulling op het MER zijn opgenomen in bijlage XIV en bijlage XV van voorliggende toelichting. De adviezen van de Cmer zijn te vinden op: https://www.commissiemer.nl/adviezen/3290.

1.5.3 Vergunningen

Naast het opstellen en vaststellen van het PIP is ook een ontwerp-omgevingsvergunning voor de bouw en het oprichten van de mestverwaardingsinstallatie op grond van de Wabo aangevraagd. Deze omgevingsvergunning, die gecoördineerd met onderhavig PIP wordt voorbereid, is vereist voor het bouwen en veranderen van een inrichting. Eerder zijn voor het voornemen al andere benodigde vergunningen aangevraagd en verleend, volgens het kader van de Waterwet en de Wet natuurbescherming. Deze vergunningen zijn onherroepelijk.

1.5.4 Zienswijzeprocedures

Het provinciaal inpassingsplan en de ontwerp omgevingsvergunning hebben tweemaal ter inzage gelegen. Van 9 augustus 2018 tot en met 19 september 2018 lagen het ontwerp inpassingsplan en de ontwerp omgevingsvergunning voor de realisatie van een mestverwaardingsinstallatie door Twence te Zenderen ter inzage. Eenieder kon hierop zienswijzen indienen. Van 9 november 2018 tot en met 20 december 2018 lagen het ontwerp inpassingsplan en de ontwerp omgevingsvergunning voor de realisatie van een mestverwaardingsinstallatie door Twence te Zenderen opnieuw ter inzage. Dit naar aanleiding van enkele planwijzigingen/optimalisaties (zie paragraaf 1.6). Eenieder kon in de tweede zienswijzenperiode opnieuw zienswijzen indienen. Alle zienswijzen zijn individueel beantwoord in de nota van antwoord (opgenomen in bijlage XVII).

1.6 Planwijzigingen

Ten opzichte van het ontwerp-inpassingsplan dat op 9 augustus 2018 ter inzage is gelegd, is een aantal planwijzigingen/optimalisaties doorgevoerd. Het inpassingsplan waarin deze wijzigingen/optimalisaties zijn verwerkt, is op 9 november ter inzage gelegd. De planwijzigingen/optimalisaties betreffen:

  • extra luchtbehandelingsstappen toevoegen aan de mestverwerkingsinstallatie;
  • integreren van groengasopwekking in de mestverwerkingsinstallatie;
  • uitgebreider en/of nader beschrijven van de monitoring van ammoniak- en geuremissies naar de lucht.

De planwijzingen/optimalisaties en de effecten hiervan zijn uitgebreid behandeld in de eerste en tweede aanvulling op het MER. Verwezen wordt naar de bijlagen XIV en XV die integraal onderdeel uitmaken van deze toelichting en het MER. Inhoudelijk geldt dat de uitbreiding van de luchtbehandelingsinstallatie en het opwerken van biogas tot groengas binnen de inrichting leidt tot positieve milieueffecten en/of meer zekerheid biedt wat betreft het voorkomen van negatieve milieueffecten.

Voorts zijn er naar aanleiding van de zienswijzen meerdere juridisch-technische aanpassingen in de planregels aangebracht. Deze aanpassingen zijn merendeels al verwerkt in het tweede ontwerp-PIP dat ter inzage is gelegd. Zie voor een nadere toelichting op de aanpassingen in de regels met name de reactie op de zienswijze van de gemeente Borne in hoofdstuk 3 van de Nota van antwoord (bijlage XVII). Daarnaast zijn er enkele redactionele wijzigingen doorgevoerd in de toelichting op het inpassingsplan. Het gaat met name om de verantwoording van de uitkomsten van het vooroverleg in hoofdstuk 6.

1.7 Leeswijzer

In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op het relevante beleidskader. Daarna wordt in hoofdstuk 3 de huidige situatie in en nabij het plangebied beschreven. In hoofdstuk 4 wordt nader ingegaan op de omgevingsaspecten. Een toelichting op de regels en de verbeelding kunt u vinden in hoofdstuk 5. De maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het inpassingsplan wordt behandeld in hoofdstuk 6.

Hoofdstuk 2 Beleidskader

In dit hoofdstuk wordt ingegaan op het voor onderhavig inpassingsplan relevante Rijks-, provinciaal en gemeentelijk beleid.

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Mestverwerkingsinstallatie

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft de Rijksoverheid haar visie op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040. In de SVIR wordt aangegeven dat duurzame energiebronnen als onder andere biomassa speciale aandacht verdienen. De vraag naar elektriciteit en gas zal namelijk blijven groeien. Voor de opwekking en transport van energie moet voldoende ruimte gereserveerd worden. Een van de ambities die het Rijk heeft gesteld voor Nederland is dat Nederland in 2040 een robuust internationaal energienetwerk kent en dat de energietransitie7 in Nederland substantieel vergevorderd is. Deze ambitie is geschaald onder nationaal belang 2: ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en energietransitie. Het Rijk acht het primair de taak van provincies en gemeenten om voldoende ruimte te bieden voor duurzame energievoorzieningen, zoals zonne-energie en biomassa. Dit betekent dat de keuze van de Provincie Overijssel om de mestverwerkingsinstallatie te verwezenlijken middels een provinciaal inpassingsplan aansluit bij het beleid van het Rijk.

Energieakkoord voor duurzame groei

Het Energieakkoord voor duurzame groei8 wil een krachtige impuls geven aan de economie en het mogelijk maken om grote stappen te zetten richting een energievoorziening die in 2050 volledig klimaatneutraal is. Een van de doelen die in dit verband moet worden gerealiseerd is een toename van het aandeel hernieuwbare energie. Hierbij is het streven om in 2020 een aandeel van 14 % te behalen en een aandeel van 16 % in 2023. Verder richt het akkoord zich op een reductie van 80 tot 95 % van de CO2-uitstoot in 2050. Om deze doelen te behalen wordt onder meer gestreefd naar een verhoogde inzet van biomassa. Met de beoogde mestverwerkingsinstallatie wordt biomassa (mest) omgezet in bio-energie. De mestverwerkingsinstallatie levert derhalve een bijdrage aan het behalen van voornoemde doelen door de terugwinning van energie uit mest en door de reductie van transporten van mest naar het buitenland of naar bestaande installaties in Noord-Nederland9.

Mestoverschot

Nederland kent een mestoverschot doordat er onvoldoende grond is om alle geproduceerde mest nuttig toe te passen. Vandaar dat de overheid verschillende maatregelen heeft getroffen om het mestoverschot te beheersen. Een van deze maatregelen is de mestverwerkingsplicht.

Op grond hiervan zijn veehouders met een mestoverschot verplicht om een bepaald percentage hiervan te laten verwerken10. Deze percentages verschillen per regio. Voor de regio oost ligt dit percentage in 2018 op 52 %. Aan deze verplichting kan op verschillende manieren worden voldaan. Zo kan de mest rechtstreeks worden afgevoerd naar een verwerker, niet zijnde een landbouwbedrijf, of worden geëxporteerd naar een buitenlandse afnemer. Daarnaast kan de mest worden geleverd aan een mestbewerker/behandelaar, die op zijn beurt de mest laat verwerken11. Zoals in hoofdstuk 1 opgemerkt is er in Overijssel sprake van een aanzienlijk mestprobleem, waar de mestverwerkingsinstallatie die met onderhavig inpassingsplan planologisch mogelijk wordt gemaakt een substantiële oplossing voor biedt. Een positief milieueffect dat voortkomt uit de realisatie van de mestverwerkingsinstallatie, is dat er minder vervoersbewegingen zullen zijn. Zowel naar het buitenland als binnen Nederland. Dit betekent minder uitlaatgassen door de export naar het buitenland en transport binnen Nederland.

Nederland circulair in 2050

Dit programma richt zich op de ontwikkeling naar een circulaire economie die vóór 2050 wordt uitgevoerd. Het kabinet wil samen met maatschappelijke partners in 2030 een tussendoelstelling realiseren van 50 % minder gebruik van primaire grondstoffen (mineraal, fossiel en metalen). Het programma houdt concreet in dat in 2050 grondstoffen efficiënt worden ingezet en hergebruikt, zonder schadelijke emissies naar het milieu. Producten en materialen dienen zo ontworpen te worden dat ze kunnen worden hergebruikt met zo min mogelijk waardeverlies. In het programma wordt het efficiënt omgaan met biomassa als één van de strategische doelen genoemd. De mestverwerkingsinstallatie sluit aan bij de ontwikkeling naar een circulaire economie die het kabinet wil realiseren voor 2050. De mest wordt immers verwerkt in verschillende eindproducten, welke allemaal een nuttige toepassing kennen.

2.1.2 Stortplaats

Landelijk afvalbeheerplan 2017-2029

Het Landelijk afvalbeheerplan 2017-2029 is het derde landelijk afvalbeheerplan en is in de wandelgangen dan ook beter bekend als het LAP3. Het LAP3 bestaat uit een hoofdtekst (het beleidskader), sectorplannen en bijlagen. Het beleidskader bevat het beleid voor afvalpreventie en afvalbeheer, beschrijft de doelstellingen van het afvalbeleid en geeft inzicht in monitoring en handhaving. Storten is een basisvoorziening die absoluut goed geregeld moet zijn. Stortplaatsen vormen de laatste schakel in de afvalbeheerketen en zijn als zodanig de achtervang voor afvalstoffen, die om wat voor reden dan ook niet op een hoogwaardiger wijze kunnen worden verwerkt. Vandaar dat het noodzakelijk is dat voldoende stortcapaciteit beschikbaar is voor de opvang van dergelijke afvalstoffen. De locatie Elhorst-Vloedbelt vervult hierbij een belangrijke rol en wordt in het LAP3 dan ook genoemd als één van de drie stortlocaties in Overijssel12.

2.1.3 Conclusie Rijksbeleid

Uit het voorgaande volgt dat zowel het voornemen om een mestverwerkingsinstallatie te realiseren als het voornemen om de bestaande stortplaats te behouden, volledig in lijn zijn met het Rijksbeleid.

2.2 Provinciaal beleid

Omgevingsvisie Overijssel 2017 

In de Omgevingsvisie is de locatie van het voornemen aangewezen als locatie in het kader van de 'innovatieve en concurrerende agro en foodsector', zie onderstaande afbeelding.

Afbeelding 2.1 Uitsnede kaart 'Economie en vestigingsklimaat' Omgevingsvisie provincie Overijssel (www.ruimtelijkeplannen.nl)

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipTwenceZenderen-va01_0002.png"

De provincie biedt ruimte voor de agro- en foodsector om zijn concurrentiepositie te verbeteren en verbindt daaraan een aantal Overijsselse kwaliteitsvoorwaarden, waaronder ruimtelijke kwaliteit en duurzaamheid. In de visie staat verder: 'ketenoptimalisatie biedt kansen om de transitie naar duurzaamheid te ondersteunen. We concretiseren de kansen voor ketenoptimalisatie met onze partners'. Het voornemen sluit hierop aan.

Verder volgt uit de Omgevingsvisie dat duurzaamheid een van de leidende principes ('rode draden') is bij alle initiatieven in de fysieke leefomgeving van de provincie Overijssel. Een van de bijbehorende kwaliteitsambities is een duurzame energiehuishouding: hernieuwbare energie voor iedereen beschikbaar en betaalbaar. In 2023 moet 20 % van de energiebehoefte uit hernieuwbare bronnen bestaan, de ambitie voor 2030 ligt op 30 %. Een van de middelen die in de Omgevingsvisie worden genoemd om deze doelen te halen, is het winnen van bio-energie uit biomassa. Hierbij ligt thans de focus op mestvergisting omdat het mestoverschot de grootste onbenutte biomassastroom is.

Omgevingsverordening Overijssel 2017

De Omgevingsverordening Overijssel 2017 wordt ingezet voor die onderwerpen waarvoor de provincie eraan hecht dat de doorwerking van het beleid uit de Omgevingsvisie geborgd is. Er wordt niet meer geregeld dan nodig is voor het belang zoals dat in de Omgevingsvisie is verwoord. De Omgevingsverordening voorziet dus niet in nieuw beleid. In de verordening wordt met betrekking tot duurzaamheid dan ook verwezen naar de beleidsambities zoals opgenomen in de Omgevingsvisie, waaronder voornoemde kwaliteitsambitie duurzame energiehuishouding.

Zuinig en zorgvuldig ruimte gebruik, ruimtelijke kwaliteit en Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving

In het kader van onderhavig inpassingsplan zijn specifiek de uit titel 2.1 van de Omgevingsverordening volgende regels van belang. Doordat de mestverwerkingsinstallatie wordt gerealiseerd binnen de inrichtingsgrenzen van Twence, waardoor ook nuttig gebruik kan worden gemaakt van de reeds plaatsvindende bedrijfsactiviteiten, wordt met onderhavig inpassingsplan invulling gegeven aan de in titel 2.1 van de Omgevingsverordening neergelegde principes van zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik. Feit blijft echter dat sprake is van een ontwikkeling binnen de Groene Omgeving, zodat gelet op artikel 2.1.6, lid 1 Omgevingsverordening (Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving) het verlies aan ecologische en/of landschappelijke waarden in voldoende mate moet worden gecompenseerd door investeringen ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in de omgeving. Hier wordt in paragraaf 4.3 nader op ingegaan.

2.2.1 Conclusie provinciaal beleid

De realisatie van de mestverwerkingsinstallatie sluit aan op de provinciale beleidsdoelen.

2.3 Gemeentelijk beleid

De gemeenteraad van Borne heeft op 23 juni 2015 de Structuurvisie Borne 2030 vastgesteld. De locatie Elhorst-Vloedbelt ligt binnen het plangebied van de structuurvisie.

Afbeelding 2.2 Structuurvisie Borne (plankaart)

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipTwenceZenderen-va01_0003.png"

Met betrekking tot de locatie wordt in de structuurvisie het volgende opgemerkt: 'Het bestaande bedrijventerrein Elhorst-Vloedbelt heeft momenteel een specifieke bestemming ten behoeve van afvalverwerking. De mogelijke toekomstige plannen en ontwikkelingen van eigenaar Twence in dit gebied zullen op de daaruit voortvloeiende ruimtelijke consequenties worden getoetst13'. In de structuurvisie zijn verder geen plannen opgenomen voor deze locatie.

2.3.1 Conclusie gemeentelijk beleid

De voorgenomen realisatie van de mestverwerkingsinstallatie is niet in strijd met het gemeentelijk beleid.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt eerst de huidige (planologische) situatie ter plaatse van het plangebied beschreven (paragraaf 3.2), waarna wordt ingegaan op hetgeen met onderhavig inpassingsplan wordt mogelijk gemaakt (paragraaf 3.3).

3.2 Huidige situatie

Op dit moment heeft Twence een stortplaats in exploitatie op de locatie Elhorst-Vloedbelt. In afbeelding 3.1 is een schetsmatige weergave te zien van de stortplaats (zowel het rode gedeelte als het licht gele gedeelte maken onderdeel uit van de stortplaats).

Afbeelding 3.1 Indicatie stortplaats (schetsmatig)

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipTwenceZenderen-va01_0004.png"

Stortplaats

Op 6 maart 2007 hebben Gedeputeerde Staten (GS) van Overijssel voor de stortplaats een vergunning op grond van de Wet milieubeheer (Wm) verleend. In deze vergunning is het voor Twence mogelijk gemaakt om 190.000 ton afval per jaar te storten. Dit betekent dat er gemiddeld 731 ton afval per dag kan worden aangevoerd, met een maximum van 1.240 ton per dag. De afvalstoffen die gestort mogen worden zijn afvalstoffen die niet in aanmerking komen voor hergebruik, nuttige toepassing, thermische verwerking dan wel verwerking anderszins, alsmede brandbaar afval dat als gevolg van het tekort aan verwerkingscapaciteit in Nederland moet worden gestort. Tevens kan er zowel C-hout als asbesthoudend afval, vallend in de categorie 'gevaarlijk afval' conform de Europese afvalstoffenlijst (Eural), worden gestort.

De vergunning maakt het, naast het storten, ook mogelijk om op de locatie tijdelijk grond (onder andere baggerspecie), andere afvalstoffen (bijvoorbeeld bodemassen), secundaire bouwstoffen en materialen (schone primaire bouwstoffen) op te slaan voor nuttige toepassing, welke later plaatsvindt binnen of buiten de inrichting. De hoeveelheid aangevoerde afvalstoffen voor tijdelijke opslag vallen onder de aangevraagde hoeveelheid voor stort. Dit betekent dat de hoeveelheid afvalstoffen voor stort en de hoeveelheid afvalstoffen voor tijdelijke opslag, samen niet meer mogen bedragen dan 190.000 ton per jaar.

De vergunde aanvoer van afval is jaarlijks 19.000 vrachten met gemiddeld acht vrachten per uur.

Tegelijk met onderhavig inpassingsplan vindt bij GS besluitvorming plaats over een door Twence aangevraagde veranderingsvergunning (zie paragraaf 3.3).

De totale capaciteit van de stortplaats is 4.8 miljoen m3. Op dit moment ligt er circa 1,2 miljoen m3 aan gestort afval op de stortplaats. Op bovenstaande afbeelding 3.1 is goed te zien dat het lichtgele gedeelte is opgedeeld in compartimenten. Bij de compartimenten 1 tot en met 4 (bovenste vlakken lichtgele gedeelte) is een onderafdichting aangebracht. Compartiment 4B-1 (onderste vlak in licht gele gedeelte) is aangelegd, maar is op het moment van schrijven nog leeg. Het rode gedeelte van de stortplaats beschikt nog niet over onderafdichting.

Infrastructuur en gebouw

Naast de stortvakken (compartimenten) bevindt zich op de locatie Elhorst-Vloedbelt een voorzieningengebouw. In dit gebouw bevinden zich kantoren, een kantine en een opslagloods voor materieel. Tevens zijn er op de locatie apparatuur voor het affakkelen van stortgas en voorzieningen als een portiersloge en weegbruggen en infrastructuur aanwezig.

3.3 Toekomstige situatie

Het voornemen voor de locatie Elhorst-Vloedbelt omvat twee onderdelen: een mestverwerker en (het handhaven van) een stortplaats. In onderstaande afbeelding is te zien waar beide activiteiten plaatsvinden.

Afbeelding 3.2 Locatie mestverwerkingsinstallatie (blauw) en locatie stortplaats (rood) (Google Maps)

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipTwenceZenderen-va01_0005.png"

Stortplaats

Hetgeen gestort mag worden op grond van de vergunning, zal bij de toekomstige situatie niet veranderen. Ook verandert de totale capaciteit van de stortplaats niet. Deze blijft dus 4.8 miljoen m3 bedragen. Wat wel verandert, is de vergunde jaarcapaciteit van de stortplaats. Bij realisatie van de mestverwerkingsinstallatie zal deze worden teruggebracht van 190.000 ton afval per jaar naar 95.000 ton afval per jaar. De aanvoer van afvalstoffen wordt eveneens teruggebracht van 19.000 vrachten per jaar naar 7.000 vrachten per jaar.

Mestverwerkingsinstallatie

De mestverwerkingsinstallatie zal in gesloten hallen onder de bestaande overslaghal worden geplaatst, waardoor de scheidingsprocessen zijn afgeschermd. De tanks waar grond- en hulpstoffen in worden opgeslagen zullen buiten de overslaghal komen. Onderstaande afbeelding toont een impressie van de installaties en de tanks. De precieze locatie en het ontwerp van de installatie en de tanks kan hier nog van afwijken.

Afbeelding 3.3 Impressie silo's en mestverwerkingsinstallatie

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipTwenceZenderen-va01_0006.png"

De mestverwerkingsinstallatie verwerkt 250.000 ton varkensmest per jaar en zet dit door middel van vergisting om in hoogwaardige producten als fosfaat- en kaliummeststoffen, ammoniakwater en schoon water en duurzame energie, namelijk groengas. Deze producten worden nuttig toegepast. De fosfaat- en kaliummeststoffen kunnen worden gebruikt voor de akkerbouw. Het ammoniakwater kan Twence zelf toepassen bij de rookgasreiniging van afvalenergiecentrales op de Boeldershoek in Hengelo. Het afgescheiden schoon water mag op het oppervlaktewater worden geloosd, hiervoor is Twence reeds in het bezit van een watervergunning.

De totale aanvoer van varkensmest is 12.000 vrachten per jaar. Dit komt neer op 46 vrachten naar de mestverwerkingsinstallatie per etmaal. De aanvoer van mest door middel van vrachten vindt plaats binnen werktijden van 07.00 - 19.00 uur.

Zie voor een uitgebreide procesbeschrijving bijlage XVI.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk worden de mogelijke effecten van het plan voor de omgeving beschreven en getoetst aan wet- en regelgeving en vigerend beleid. De nadruk ligt hierbij op de realisatie van de mestverwerkingsinstallatie, aangezien dit een nieuw element betreft ten opzichte van de bestaande situatie (de stortplaats). Verder is deels gebruik gemaakt van de onderzoeken die zijn uitgevoerd ten behoeve van het vergunningentraject dat Twence reeds heeft doorlopen (zie hierover paragraaf 1.2). Het merendeel van deze onderzoeken is geactualiseerd ten behoeve van onderhavig inpassingsplan (te weten: geluid, archeologie, bodem, ecologie, geur en luchtkwaliteit). Enerzijds omdat de eerdere onderzoeken louter betrekking hebben op de mestverwerkingsinstallatie, anderzijds omdat sprake is van nieuwe achtergrondwaarden en/of gewijzigd beleid. De voor onderhavig inpassingsplan relevante onderzoeken worden hierna besproken. Daarnaast is voor dit plan een gecombineerd plan-/project-milieueffectrapport (hierna: MER) opgesteld. Op de resultaten van het MER wordt hierna als eerste ingegaan, waarna de relevante specifieke onderzoeken worden besproken.

4.2 Milieueffectrapportage (m.e.r.)

Vrijwillig MER

Voor zorgvuldige besluitvorming over het PIP en ook over de benodigde omgevingsvergunning voor het voornemen, is een m.e.r.-procedure doorlopen en is een MER14 opgesteld. Op grond van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) en op grond van hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) geldt strikt bezien voor het project geen m.e.r.-plicht. Uit een oogpunt van zorgvuldige besluitvorming is er voor gekozen om een vrijwillig MER op te stellen en om vrijwillig de m.e.r.-procedure te doorlopen.

Doel van het MER

Het doel van m.e.r. is om te onderzoeken en te beoordelen welke (belangrijke) milieueffecten van een activiteit kunnen worden verwacht. In dat onderzoek en die beoordeling moeten ook redelijke en reële alternatieven worden meegenomen. Het opgestelde MER ziet op zowel het PIP als de omgevingsvergunning. Specifiek gaat het in het m.e.r.-traject om de volgende vragen:

  • leidt het voornemen tot (belangrijke) milieueffecten en zo ja, welke?
  • bestaan er redelijke alternatieven voor het voornemen en zo ja, welke?
  • indien er (belangrijke) milieueffecten optreden, wat zijn dan de maatregelen om die effecten te voorkomen, mitigeren of compenseren?

Procedure MER

Het MER heeft gelijktijdig met het ontwerp PIP en de ontwerp omgevingsvergunning ter inzage gelegen. Tegen zowel het ontwerp PIP als de ontwerp omgevingsvergunning en het MER heeft eenieder zienswijzen kunnen inbrengen.

Het MER is bijgesloten als bijlage I bij onderhavig PIP. De eerste en tweede aanvulling op het MER zijn bijgesloten als bijlage XIV en bijlage XV bij onderhavig PIP. De conclusies van het MER staan hieronder.

Conclusies MER

Positieve milieueffecten

Het voornemen en specifiek de realisatie van de mestverwerker leidt in de eerste plaats tot milieuvoordelen, met name door het onttrekken van fosfaat uit het Nederlandse milieu, de realisatie van nuttige en hoogwaardige restproducten uit mest en door CO2 reductie.

Geen belangrijke nadelige milieueffecten

Het voornemen kan vooral op lokale schaal tot enige negatieve milieueffecten leiden. Belangrijke negatieve milieueffecten vanwege het voornemen zijn op basis van het MER echter uitgesloten. Er treden geen normoverschrijdingen op en ook onder de normen treden er geen belangrijke negatieve effecten op. Een belangrijke voorwaarde hiervoor is dat de bedrijfsvoering beheerst verloopt, dat de geplande maatregelen worden gerealiseerd en uitgevoerd, en dat eventuele storingen of andere ongewone situaties adequaat worden beheerst en verholpen.

Het voornemen zal qua belevingswaarde wel tot negatieve effecten kunnen leiden. Dit heeft vooral te maken met het contrast tussen de industriële bedrijvigheid enerzijds en de relatieve plattelandsrust anderzijds. Om dit effect te mitigeren, worden onder meer diverse landschappelijke inpassingsmaatregelen getroffen (zie hierna).

Alternatieven

Omdat het voornemen vanuit objectief milieuoogpunt niet tot problemen leidt, is er vanuit het milieubelang geen directe aanleiding om alternatieven (alternatieve locaties en alternatieve inrichtingen) te onderzoeken. In het MER is wel geverifieerd of er geen andere, evident betere, alternatieven bestaan. Het gaat hier om alternatieven die, ten opzichte van het voornemen, (grote) milieuwinst kunnen bieden. Dergelijke alternatieven zijn er niet, met name omdat het voornemen een (zeer) kleine lokale milieubelasting heeft. Overigens geldt dat er voor de locatie Elhorst-Vloedbelt vanuit bedrijfseconomisch perspectief überhaupt geen reële locatiealternatieven voorhanden zijn. Het initiatief is voor Twence uitsluitend op de locatie Elhorst-Vloedbelt haalbaar.

In het MER is nog een doorkijk gemaakt naar de effecten van de doorontwikkeling van het voornemen inclusief groen gas opwerking en CO2 afvang. Belangrijke negatieve milieueffecten vanwege die activiteiten kunnen worden uitgesloten. Wel dient hiervoor mogelijk een nieuwe plan- en/of vergunningenprocedure te worden doorlopen. Deze doorontwikkeling maakt géén onderdeel uit van onderhavig inpassingsplan.

Voorlopig toetsingsadvies Commissie voor de milieueffectrapportage

Op 12 oktober 2018 heeft de Commissie voor de m.e.r. (Cmer) een voorlopig toetsingsadvies uitgebracht over het MER locatie Elhorst-Vloedbelt15. In algemene zin luidt het advies: 'de Commissie vindt dat in het rapport de keuze voor de locatie Elhorst-Vloedbelt en de methode van mestverwerking goed is onderbouwd. Welk type mest de installatie ingaat en welke stoffen de installatie uit komen is echter nog onvoldoende duidelijk. Hierdoor is niet te controleren of de effecten, zoals op de luchtkwaliteit, de natuurwaarden en de geuroverlast, zo beperkt zijn als het rapport aangeeft'.16 In een aanvulling op het MER zijn de vragen van de Cmer beantwoord. De aanvulling is opgenomen in bijlage XIV van deze toelichting.

Na het uitbrengen van het advies van de Cmer is het voornemen van Twence ook op punten gewijzigd: er zijn extra luchtbehandelingsstappen aan de mestverwerkingsinstallatie toegevoegd en groengas opwerking is geïntegreerd in de mestverwerkingsinstallatie. Deze wijzigingen zijn meegenomen in de aanvulling op het MER en zijn opgenomen in de gewijzigde Wabo-vergunningaanvraag en in de gewijzigde ontwerp Wabo-beschikking.

Advies over aanvulling op het MER door de Commissie voor de milieueffectrapportage

Op 30 november 2018 heeft de Commissie voor de m.e.r. (Cmer) een advies uitgebracht17 over de eerste aanvulling op het MER. In algemene zin luidt het aanvullend advies: 'De Commissie m.e.r. heeft het milieueffectrapport voor de mestverwerkingsinstallatie in Borne opnieuw beoordeeld. Met de aanvulling op het rapport is veel nieuwe informatie beschikbaar gekomen over de gevolgen voor de luchtkwaliteit, natuur en geurhinder. Hoe de daadwerkelijke effecten, zoals stikstofuitstoot en geur, gemonitord gaan worden vraagt nog aandacht.' Tevens vroeg de Cmer om meer inzicht in de techniek en de effecten van groengasopwerking. Naar aanleiding van het advies is een tweede aanvulling op het MER opgesteld. De tweede aanvulling op het MER is opgenomen in bijlage XV van deze toelichting. In de tweede aanvulling zijn de vragen en opmerkingen van de Cmer inzake monitoring en groengasopwerking beantwoord.

Advies tweede aanvulling op het MER Commissie voor de milieueffectrapportage

Op 19 december 2018 heeft de Commissie voor de m.e.r. (Cmer) een advies uitgebracht18 over de tweede aanvulling op het MER. De eindconclusie van de Cmer luidt: 'Het aangevulde rapport geeft nu voldoende inzicht in de gevolgen van de mestverwerker en de opwerking van groengas om hierover een besluit te nemen.'

De adviezen van de Cmer zijn te vinden op: https://www.commissiemer.nl/adviezen/3290.

4.3 Landschap

Landschappelijke inpassing

De binnen het plangebied aanwezige opstallen worden al enkele tientallen jaren gebruikt ten behoeve van de stortplaats en zijn destijds landschappelijk ingepast door middel van een groensingel. Onderhavig inpassingsplan maakt de toevoeging van een mestverwaardingsinstallatie aan het bestaande complex mogelijk. Twence streeft ernaar deze toevoeging landschappelijk op een zorgvuldige wijze in te passen. Hiertoe is een landschappelijk inpassingsplan opgesteld19. Concreet gaat het om de landschappelijke inpassing van een aantal grote silo's. Deze opstallen zullen voornamelijk in en naast het huidige op- en overslaggebouw worden geplaatst. Hierdoor blijft de zichtbare schaal beperkt tot voornamelijk drie grote silo's. Een aantal kleine silo's valt weg achter het gebouw.

De grote silo's zullen landschappelijk worden ingepast. Hiertoe worden in totaal vier inpassingsmaatregelen getroffen:

  • doorzicht dicht planten: doorzichten vanaf de weg op het hoofdgebouw en de silo's worden aangeplant met bosplantsoen (struiken en bomen). Wel dient er rekening te worden gehouden met de toegang tot het stroomhuisje;
  • wintergroene onderbeplanting toevoegen: door in het bosplantsoen ook 'wintergroene' soorten toe te passen wordt ook in de winter het doorzicht afgeschermd. Tevens is het een begin om een goede onderbeplanting te krijgen voor de langere termijn;
  • groene aankleding entreegebied: de hoofdingang tot het terrein wordt een aantrekkelijke, groen ingerichte entree met hagen, vaste plantenborders en laag struweel;
  • kleurstelling tanks en silo's: om de silo's optimaal in te passen is de kleurstelling van belang. De kleur van de tanks en silo's moet contrasterend en uniform zijn en aansluiten bij de waterzuivering op de noordgevel. Mat zwart/antraciet grijs zijn kleuren die goed worden opgenomen in de omgeving.

Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO)

Het goed landschappelijk inpassen van de ontwikkeling die met onderhavig inpassingsplan wordt mogelijk gemaakt betreft een 'basisinspanning' die voor elke ruimtelijke ontwikkeling in het buitengebied geldt. Gelet op het bepaalde in de Omgevingsverordening Overijssel 2017 (zie ook paragraaf 2.2) worden tevens aanvullende kwaliteitsverbeterende maatregelen genomen in het kader van de Kwaliteitsimpuls Groene Omgeving (KGO). In totaal gaat het om tien maatregelen20. Deze maatregelen zijn de oogst van een door de provincie Overijssel en Twence uitgevoerd participatieproces21.

Het gaat om de volgende maatregelen:

  • 1. hekwerken uit het zicht onttrekken;
  • 2. achteringangen verfraaien;
  • 3. open stukken in de randbeplanting aanplanten;
  • 4. parkeerverbod parallelweg autobezoekers bos;
  • 5. parkeervoorziening voor bezoekers bos Zeilkersweg (oostzijde);
  • 6. akkerbloemranden;
  • 7. (wilde) Bijenstal/insectenhotel;
  • 8. rustpunt fietsers/voetgangers bij boerderij Erve Vloedbelt;
  • 9. educatief pad;
  • 10. noordzijde (rommel) hoek verfraaien.

De uitvoering van deze maatregelen wordt geborgd door middel van een tussen de provincie Overijssel en Twence Holding B.V. op 8 november 2018 gesloten exploitatieovereenkomst.

Afbeelding 4.1 Overzichtskaart locatie KGO-maatregelen

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipTwenceZenderen-va01_0007.png"

De gemeente Borne heeft Het Oversticht, die belast is met de welstandsadvisering in de gemeente Borne, gevraagd een welstandsadvies uit te brengen over onderhavig plan. Op 2 november 2018 heeft Het Oversticht een welstandsadvies uitgebracht22. Dit advies luidt dat het plan niet in strijd is met redelijke eisen van welstand. Zie ook bijlage XIX van deze toelichting.

4.4 Geluidhinder

In het kader van onderhavig inpassingsplan is het behoud van een goed woon- en leefklimaat het juridisch kader voor de beoordeling van de geluideffecten die het gevolg zijn van ontwikkelingen die in onderhavig inpassingsplan planologisch mogelijk worden gemaakt. Ten behoeve van de aangevraagde omgevingsvergunning heeft Twence een akoestisch onderzoek laten uitvoeren23. In dit onderzoek wordt beschreven wat de akoestische gevolgen zijn van de realisatie van de mestverwerkingsinstallatie voor de omgeving en worden deze gevolgen beoordeeld. Hierbij gaat het zowel om mogelijke directe hinder (hinder ten gevolge van de activiteiten) als om mogelijke indirecte hinder (hinder ten gevolge van vervoersbewegingen). Verder is rekening gehouden met de geluideffecten die de bestaande stortlocatie tot gevolg heeft. Vervolgens zijn de rekenresultaten ter plaatse van geluidgevoelige bestemmingen getoetst aan de grenswaarden die voor het betreffende gebied van toepassing zijn.

In 2018 is een aanvullend onderzoek24 uitgevoerd. Hierbij is in het onderzoek naar de indirecte hinder ook het autonome verkeer meegenomen. Ook zijn de effecten van groen gas opwerking binnen de inrichting en CO2 afvang beoordeeld. Voort is in het aanvullend onderzoek de cumulatie van geluid beoordeeld.

Het onderzoek uit 2015 wijst uit dat:

  • het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau vanwege het verkeer met bestemming Elhorst-Vloedbelt ter plaatse van woningen lager is dan de voorkeursgrenswaarde zoals gedefinieerd in de Circulaire Indirecte hinder wanneer alle verkeer via de noordwestzijde richting Almelo rijdt. Volgens de beoordelingssystematiek uit de Circulaire is er dan geen indirecte hinder te verwachten;
  • het langetijd gemiddeld beoordelingsniveau van de gehele inrichting in de nieuwe situatie tijdens de avond- en nachtperiode lager is dan de aanbevolen richtwaarden geldend voor een landelijke omgeving;
  • voor wat betreft de dagperiode wordt voldaan aan de grenswaarden die volgen uit de vigerende vergunning voor de stortplaats;
  • het langetijdgemiddelde beoordelingsniveau in de dag-, avond- en nachtperiode voldoet aan de ambitiewaarden zoals gedefinieerd in de gebiedsgerichte geluidsnota van de gemeente;
  • het maximale geluidniveau van de gehele inrichting in de nieuwe situatie lager is dan de minimaal toelaatbare grenswaarden uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening.

Uit het aanvullend onderzoek uit 2018 blijken geen wezenlijk andere resultaten en ook geen nieuwe knelpunten of grote nieuwe risico's. Bovenstaande conclusies wijzigen niet. Voor een meer gedetailleerde beschrijving zij verwezen naar het MER.

Afbeelding 4.2 Rekenresultaten langtijdgemiddeld beoordelingsniveau (LAr, LT) in dB(A)

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipTwenceZenderen-va01_0008.png"

Ter illustratie zijn hieronder de berekende geluidcontouren weergegeven.

Afbeelding 4.3 Totale inrichting

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipTwenceZenderen-va01_0009.png"

Afbeelding 4.4 Alleen gewijzigde bestaande activiteiten

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipTwenceZenderen-va01_0010.png"

Afbeelding 4.5 Alleen nieuwe activiteiten (geen contouren buiten terrein)

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipTwenceZenderen-va01_0011.png"

Gelet hierop kan worden geconcludeerd dat het geluid afkomstig van de inrichting zodanig is dat ter plaatse van de woningen in de omgeving sprake zal zijn van een goed woon- en leefklimaat.

4.5 Archeologie

In het kader van de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de realisatie van de mestverwerkingsinstallatie heeft Twence opdracht gegeven voor een bureau- en inventariserend veldonderzoek25. Doel van het bureauonderzoek was het verwerven van informatie over bekende en verwachte archeologische waarden teneinde een gespecificeerde verwachting op te stellen. Doel van het veldonderzoek was het aanvullen en verfijnen van die gespecificeerde archeologische verwachting. De resultaten van het veldonderzoek tonen aan dat de ondergrond reeds tot in de C-horizont is verstoord, oftewel tot in of onder het archeologisch relevante niveau. De resultaten van het onderzoek tonen dan ook aan dat in het plangebied geen behoudenswaardige archeologische resten (meer) zullen voorkomen. Vanuit het oogpunt van de archeologische monumentenzorg zijn er zodoende geen redenen om restricties op te leggen ten aanzien van de verdere planvorming voor het gebied waar de mestverwerkingsinstallatie is voorzien, aldus voornoemd onderzoek. Het is dan ook niet nodig om voor dit gebied een archeologische dubbelbestemming op te nemen.

Afbeelding 4.6 Boorpuntenkaart geprojecteerd op een luchtfoto uit 2006

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipTwenceZenderen-va01_0012.png"

Ten behoeve van onderhavig inpassingsplan heeft Twence tevens opdracht gegeven voor een bureau- en verkennend booronderzoek voor het nog ongebruikte deel van de stortplaats26. De resultaten van het onderzoek tonen aan dat in het plangebied geen (behoudenswaardige) archeologische resten worden verwacht.

Afbeelding 4.7 Boorpuntenkaart

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipTwenceZenderen-va01_0013.png"

Voor een deel van het plangebied (aan de rechterkant) is de archeologische dubbelbestemming gehandhaafd, zodat eventuele archeologische waarden adequaat worden beschermd. Dit heeft te maken met het feit dat op deze locatie reeds een stortvak is gerealiseerd (het stortvak wordt echter nog niet gebruikt), waardoor op die plek geen archeologisch onderzoek kon worden uitgevoerd.

Gelet op het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het plan vanuit een oogpunt van bescherming van archeologische waarden uitvoerbaar is.

4.6 Bodem

Ter plaatse van de beoogde locatie van de mestverwerkingsinstallatie is in 2014 een nulsituatieonderzoek uitgevoerd27. Hieruit blijkt dat de bodem op deze locatie maximaal licht verontreinigd is. Wel is de locatie verdacht op het voorkomen van asbest, vanwege de aanwezigheid van puin (asbestverdacht materiaal) in en op de bodem. Op basis van de beschikbare informatie vormt de kwaliteit van de bodem ter plaatse van de mestverwerkingsinstallatie geen belemmering voor de voorgenomen bouw/realisatie van de mestvergistingsinstallatie. Wel is de mogelijke aanwezigheid van asbest een aandachtspunt voor de realisatie van de installatie. Het gaat hierbij om veiligheidsrisico's tijdens de bouwwerkzaamheden en de afzetmogelijkheden van vrijkomende grond. Aanbevolen wordt om asbestonderzoek uit te voeren voorafgaand aan de realisatie van de mestvergistingsinstallatie28. Effecten op de omgeving zijn uitgesloten.

In potentie kunnen er gevaarlijke stoffen (zoals zoutzuur, ammoniak, zwavelzuur) in de bodem (en het (grond)water) terecht komen, hetzij direct of indirect (door bijvoorbeeld afspoeling). Er worden echter diverse maatregelen getroffen om bodemvervuiling tegen te gaan. Zo worden er vloeistofdichte voorzieningen gebruikt, wordt er overvulbeveiliging toegepast, wordt verontreinigd hemelwater geloosd op het riool en er wordt een beheerplan opgesteld waarin wordt aangegeven op welke wijze alle bodembeschermende voorzieningen worden geïnspecteerd, gecontroleerd en onderhouden. Met het uitvoeren van de genoemde geplande activiteiten/maatregelen wordt een verwaarloosbaar bodemrisico bereikt29. Voornoemde maatregelen zijn verankerd in de aangevraagde omgevingsvergunning.

Voor de stortplaats is al jaren geleden een milieuvergunning verleend. Hieraan zijn verschillende voorschriften verbonden met het oog op het zoveel mogelijk beperken van mogelijk negatieve effecten van de stort (denk aan maatregelen zoals onderafdichting en een percolaatverzamelsysteem). Ten behoeve van de realisatie van de mestverwerkingsinstallatie is een veranderingsvergunning aangevraagd (zie paragraaf 3.2). Hierin komen diverse oude voorschriften te vervallen voor zover die betrekking hadden op voorschriften en/of maatregelen die thans in het Activiteitenbesluit zijn geregeld. Andere voorschriften worden gecontinueerd. Verder wordt de kwaliteit van het grondwater rondom het afgesloten deel van de stort alsook het percolaat gemonitord en worden de resultaten van de monitoring jaarlijks gerapporteerd. Daaruit is geconcludeerd dat de stortactiviteiten niet hebben geleid tot een verslechtering van de kwaliteit van het grondwater. Zie voor een nadere toelichting paragraaf 6.2 van het MER.

Gelet op dit alles kan worden geconcludeerd dat het plan ten aanzien van de milieu-hygiënische bodemkwaliteit uitvoerbaar is.

4.7 Ecologie

Flora en fauna

De mogelijke gevolgen van het plan voor beschermde flora en fauna zijn onderzocht door middel van een bureauonderzoek en een veldbezoek30. Uit dit onderzoek volgt dat:

  • tijdens het veldbezoek geen beschermde plantensoorten zijn aangetroffen;
  • het niet waarschijnlijk is dat beschermde plantensoorten voorkomen binnen het plangebied;
  • de bedrijfshal geen geschikte verblijfplaatsen biedt voor vleermuizen;
  • de directe omgeving van de bedrijfshal wel gebruikt kan worden als foerageergebied voor vleermuizen;
  • negatieve effecten op vleermuizen ten gevolge van de voorziene ontwikkelingen echter niet worden verwacht, maar wel rekening dient te worden gehouden met verlichting ten aanzien van vleermuizen;
  • negatieve effecten voor grondgebonden zoogdieren zijn uitgesloten;
  • in de bedrijfshal twee nesten zijn waargenomen die mogelijk van torenvalk zijn;
  • met deze nesten dient bij de uitvoering van werkzaamheden rekening te worden gehouden;
  • geen beschermde reptielen, amfibieën, vissen en ongewervelden in het plangebied worden verwacht.

Gelet op dit alles wordt in het onderzoek geconcludeerd dat enkel rekening hoeft te worden gehouden met beschermde vogelsoorten enerzijds en met verlichting ten aanzien van vleermuizen anderzijds. Voor wat betreft de beschermde vogelsoorten is het voldoende dat werkzaamheden buiten het broedseizoen worden uitgevoerd én op het moment dat geen gebruik wordt gemaakt van de waargenomen nesten. Voor wat betreft de effecten van verlichting voor vleermuizen dient nieuwe verlichting tot een minimum te worden beperkt en moet directe belichting van de omgeving en onverlichte gebiedsdelen worden voorkomen.

Het verrichte onderzoek voert tot de conclusie dat flora en fauna niet aan de uitvoerbaarheid van het plan in de weg staan.

Natura 2000

In de directe omgeving van het plangebied bevinden zich de volgende Natura 2000-gebieden:

  • Wierdens Veld, 12,9 km ten noordwesten van het plangebied;
  • Borkeld, 13,1 km ten zuidwesten van het plangebied;
  • Lonnekermeer, 11,4 km ten zuiden van het plangebied;
  • Lemselermaten, 11,2 km ten zuidoosten van het plangebied;
  • Achter de Voort, Agelerbroek & Voltherbroek, 13,2 km ten noordoosten van het plangebied;
  • Springendal & Dal van de Mosbeek, 13 km ten noordoosten van het plangebied.

Afbeelding 4.8 Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipTwenceZenderen-va01_0014.png"

Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben aan Twence een vergunning krachtens de Natuurbeschermingswet 1998 (thans Wet natuurbescherming) verleend voor het storten en tijdelijk opslaan van afvalstoffen en mestverwerking31. In dit verband is ook rekening gehouden met de verkeersaantrekkende werking van de inrichting. Deze vergunning is onherroepelijk32. Deze vergunning is verankerd in onderhavig plan. Nu het plan niet tot extra stikstofemissie en -depositie leidt ten opzichte van de vergunde situatie, kunnen significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden in de omgeving van het plangebied worden uitgesloten. Gelet hierop hoeft voor onderhavig plan geen passende beoordeling als bedoeld in artikel 2.8 Wet natuurbescherming te worden opgesteld.

Natuurnetwerk Nederland

De locatie Elhorst-Vloedbelt maakt geen onderdeel uit van het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Aangezien het NNN in Overijssel geen externe werking heeft, hoeven de gevolgen van het plan voor het NNN niet te worden beoordeeld.

Afbeelding 4.9 NNN Provincie Overijssel

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipTwenceZenderen-va01_0015.png"

Conclusie

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan uit het oogpunt van ecologie uitvoerbaar is.

4.8 Geur

Twence heeft onderzoek laten uitvoeren naar de geurbelasting die onderhavig inpassingsplan tot gevolg kan hebben33. Uit dit onderzoek volgt dat de geurbelasting als gevolg van louter de mestverwerkingsinstallatie op woningen 0,11 ouE/m3 als 98-percentielwaarde bedraagt, terwijl de streefwaarde 0,15 ouE/m3 als 98-percentielwaarde is. Ook voor de hogere percentielwaarden geldt dat de geurbelasting ruim onder de streefwaarde ligt. Voor de gecombineerde geurbelasting vanwege de stortplaats en de mestverwerkingsinstallatie is de hoogst berekende waarde 0,29 ouE/m3 als 98-percentielwaarde.

Afbeelding 4.10 Huidige situatie: storten in compartiment 4b + 5a

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipTwenceZenderen-va01_0016.png"

Afbeelding 4.11 Toekomstige situatie: alleen de mestverwerkingsinstallatie

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipTwenceZenderen-va01_0017.png"

Afbeelding 4.12 Toekomstige situatie: storten in compartiment 8 + mestverwerkingsinstallatie

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipTwenceZenderen-va01_0018.png"

Daarnaast wordt voldaan aan het geurbeleid van de provincie Overijssel, zoals neergelegd in de Beleidsregel Geur bedrijven (niet veehouderijen). Hieruit volgt een richtwaarde van 0,5 ouE/m3 als 98-percentielwaarde. Binnen deze contour, die zich niet uitstrekt buiten de inrichting, zijn geen woningen gelegen.

Gelet op het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan uit een oogpunt van geurhinder uitvoerbaar is.

4.9 Luchtkwaliteit

Uit artikel 5.16, lid 2, aanhef en onder c Wet milieubeheer (Wm) volgt dat in het kader van de vaststelling van een provinciaal inpassingsplan rekening moet worden gehouden met het bepaalde in artikel 5.16, lid 1 Wm. Dit betekent concreet dat aannemelijk moet worden gemaakt dat het plan niet leidt tot een overschrijding van de in bijlage 2 Wm opgenomen luchtkwaliteitsgrenswaarden. Twence heeft dit laten onderzoeken34 . Uit dit onderzoek volgt dat ruimschoots aan voornoemde grenswaarden wordt voldaan. Zo bedraagt de maximale immissieconcentratie fijn stof (PM10) inclusief de achtergrondconcentratie 18,0 ìg/m3, waardoor ruimschoots wordt voldaan aan de grenswaarde van 40 ìg/m3. De maximale bronbijdrage bedraagt 0,1 ìg/m3. Voor stikstofdioxide (NO2) is een maximale immissieconcentratie inclusief de achtergrondconcentratie berekend van 13,3 ìg/m3, eveneens ruimschoots beneden de grenswaarde van 40 ìg/m3. De maximale bronbijdrage bedraagt 0,4 ìg/m3. Verder wordt ook voldaan aan de grenswaarde voor zeer fijn stof (PM2,5), aangezien de fijn stof concentratie lager is dan de grenswaarde van 25 ìg/m3.

Gelet hierop kan worden geconcludeerd dat het plan uit een oogpunt van luchtkwaliteit uitvoerbaar is.

4.10 Water

Waterparagraaf

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting bij een inpassingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding (waterparagraaf). Vandaar dat hieronder wordt ingegaan op de gevolgen die onderhavig inpassingsplan heeft voor de waterhuishouding.

Lozingsvergunning

Op 3 maart 2016 heeft het dagelijks bestuur van het Waterschap Vechtstromen een watervergunning verleend aan Twence op grond van artikel 6.2 van de Waterwet (lozingsvergunning). Deze vergunning, die onherroepelijk is, maakt het voor Twence mogelijk om afvalwater, afkomstig van de mestverwerkingsinstallatie, te lozen op de waterloop 15 - 1 - 0 - 5 (Flierleiding) aangeduid als LPN_235_3. Op onderstaande afbeelding is dit lozingspunt aangegeven.

Afbeelding 4.13 Lozingspunt Flierleiding

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipTwenceZenderen-va01_0019.png"

Het lozingspunt komt uit op de Azelerbeek, welke 1.500 m benedenstrooms uitstroomt in de Bornsebeek. De huidige toestand van de Bornsebeek wordt zeer sterk bepaald door het effluent van de rioolwaterzuivering (rwzi) te Hengelo. De zomergemiddelde afvoer van de Bornsebeek bedraagt 0,959 m3/sec. Het aangevraagde debiet voor de lozing van het schone water, afkomstig van de mestverwerkingsinstallatie, bedraagt 0,0083 m3/sec. Deze bijdrage is kleiner dan 1 % en daarmee te verwaarlozen35.

Wijze van waterzuivering

Uit de dunne fractie van de mest wordt door omgekeerde osmose water afgescheiden. Dit water wordt, door middel van waterpolishing, ontdaan van nog aanwezige stoffen. Waterpolishing bestaat uit omgekeerde osmose met een nageschakelde ionenwisselaar. De omgekeerde osmose filtert het water voor > 98 % waarmee het water loosbaar is. Als extra veiligheid is een ionenwisselaar nageschakeld, welke functioneert als absolute barrière voor mogelijk nog aanwezige positief geladen deeltjes, als metalen en ammonium. Hiermee wordt de kwaliteit van het te lozen water gewaarborgd.

Stortplaats

De lozingen van het percolaat (water dat door vervuild materiaal is gestroomd) vanaf de afvalstort worden afgevoerd via het riool en vallen onder de omgevingsvergunning. Voor de voortzetting van de stort wordt een veranderingsvergunning aangevraagd (omgevingsvergunning). Middels die vergunning wordt de jaarlijkse aanvoer van afval verlaagd, zie paragraaf 3.2. Verder treden er geen wijzigingen op.

Waterkwantiteit

Uit de regels en verbeelding van onderhavig inpassingsplan volgt dat het bouwvlak voor maximaal 80 % mag worden bebouwd. Naast bebouwing wordt ook bestrating als verhard oppervlak aangemerkt. Uitgaande van de worst-case situatie (80 % bebouwing, 20 % bestrating) zou de oppervlakte verhard oppervlak binnen het bouwvlak 25.500 m2 kunnen bedragen. Een groot deel van het bouwvlak is echter al bebouwd. Hierbij gaat het om de bestaande hal en de bestaande verhardingen, waarbij de bestaande verhardingen zijn aangesloten op de riolering. Als de huidige situatie wordt afgetrokken van voornoemde worst-case situatie, dan bedraagt de maximale toename aan verhard oppervlak 14.700 m2.

Het waterschap Vechtstromen hanteert een retentieopgave van 55 mm. Dat betekent dat maximaal 810 m3 aan retentie moet worden gerealiseerd, indien de worst-case situatie wordt gerealiseerd36. Binnen het plangebied van circa 40 hectare is voldoende ruimte aanwezig om een retentiegebied van 810 m3 te maken. Als wordt uitgegaan van een retentiegebied van één meter diep, dan betreft dit slechts 0,2 % van het plangebied. Bovendien vormt de hoogteligging van het terrein geen belemmering voor het maken van een retentiegebied. Over de wijze waarop aan voornoemde opgave invulling wordt gegeven zullen nadere afspraken worden gemaakt met het waterschap Vechtstromen alvorens een begin wordt gemaakt met de uitvoering van onderhavig inpassingsplan. Hiertoe wordt tijdig door Twence een retentieplan opgesteld.

Het bovenstaande is reeds besproken met het waterschap Vechtstromen. Het waterschap heeft op 15 juni 2018 per e-mail geconcludeerd dat het waterbelang van het waterschap goed is verwoord in het provinciaal inpassingsplan.

Gelet op al het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het plan uit een oogpunt van water uitvoerbaar is.

4.11 Externe veiligheid

Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben onderzoek gedaan naar het aspect externe veiligheid in relatie tot de mestverwerkingsinstallatie37. Bij instantaan falen (waarbij de inhoud van een vergistingstank in zijn geheel vrijkomt) van een tank met 1.700 m3 (maximale inhoud), waarbij het gas ontsteekt (gas is brandbaar), is het invloedsgebied bij weersklasse D5 circa 73 m. De afstand van de dichtstbij de inrichtingsgrens gelegen gasopslag in noord-noord-westelijke richting is 87 m tot de inrichtingsgrens en in oost - noord - oostelijke richting is dit 91 m. Kortom: bij een calamiteit blijft het invloedsgebied binnen de inrichting. De risico's beperken zich hiermee tot de grenzen van de inrichting. Binnen deze contouren bevinden zich geen gevoelige bestemmingen. De dichtstbijzijnde gevoelige bestemming ligt op circa 290 m (zie afbeelding 4.13).

Afbeelding 4.14 Afstand mestverwerkingsinstallatie (blauw) tot gevoelige bestemmingen (rood)

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipTwenceZenderen-va01_0020.png"

Voor het voornemen geldt geen BRZO-plicht. Dit blijkt uit de BRZO- en ARIE-toets welke is bijgevoegd bij de vergunningaanvraag voor het voornemen.

Gelet op het bovenstaande is geconcludeerd dat het plan uit een oogpunt van externe veiligheid uitvoerbaar is.

4.12 Conclusie

Uit het bovenstaande volgt dat onderhavig inpassingsplan uitvoerbaar is. Andere omgevingsaspecten dan hierboven benoemd zijn niet aan de orde.

Ten overvloede: doordat op de locatie Elhorst-Vloedbelt, zoals ook in hoofdstuk 3 opgemerkt, de benodigde infrastructurele voorzieningen (denk aan parkeerplaatsen, opstelplaatsen, weegbruggen) reeds aanwezig zijn, zal de beperkte verkeersaantrekkende werking van onderhavig inpassingsplan niet leiden tot verkeersoverlast (files en parkeeroverlast).

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Standaarden en plansystematiek

SVBP 2012

Onderhavig inpassingsplan is opgezet en ingericht conform de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 (SVBP2012). Deze standaard bevat de normen die van toepassing zijn op de vormgeving en inrichting van bestemmingsplannen en inpassingsplannen, met het doel om deze op vergelijkbare wijze op te bouwen en weer te geven. Uit artikel 1.2.1 Besluit ruimtelijke ordening juncto artikel 2 Regeling standaarden ruimtelijke ordening 2012 volgt dat de SVBP2012 verplicht moet worden toegepast.

Plansystematiek

Onderhavig inpassingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een plantoelichting. De plantoelichting heeft geen juridisch bindende werking en dient als nadere uitleg over wat met de verbeelding en de planregels wordt beoogd. De verbeelding en de planregels vormen het juridisch bindende deel van het inpassingsplan. De verbeelding heeft een rol voor de toepassing van de planregels, alsmede de functie van visualisering van de bestemmingen. De planregels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van functie en vorm in het plangebied.

Ontwerp inpassingsplan

De regels van onderhavig inpassingsplan zijn in hoofdzaak gebaseerd op de regels van het op 26 juni 2015 gepubliceerde ontwerp bestemmingsplan 'Buitengebied Borne' en daar waar nodig geconcretiseerd en aangevuld.

5.2 Toelichting op de regels

De planregels bestaan uit vier hoofdstukken. In hoofdstuk 1 zijn de inleidende regels opgenomen (artikelen 1 en 2). Hoofdstuk 2 bevat de bestemmingsregels (artikel 3) en de dubbelbestemming (artikel 4). De algemene regels zijn opgenomen in hoofdstuk 3 (artikelen 5 tot en met 11) en tot slot staan de overgangs- en slotregels in hoofdstuk 4 (artikelen 12 en 13).

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In dit artikel zijn belangrijke begrippen die in de planregels voorkomen c.q. die uitleg behoeven opgenomen. De begripsomschrijving is een hulpmiddel bij de interpretatie van de regels.

Artikel 2 Wijze van meten

In dit artikel is nader bepaald hoe de voorgeschreven maten die in het plan zijn opgenomen dienen te

worden berekend of gemeten.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Bedrijf - Afvalverwerkingsplaats

De locatie Elhorst-Vloedbelt is specifiek bestemd tot afvalverwerkingsplaats. Binnen deze bestemming is het storten, opslaan, be- en verwerken van afvalstoffen toegestaan. Dit sluit aan bij het planologisch kader zoals dat sinds het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw geldt. Daarnaast is nu ook het opslaan,
sorteren, be- en verwerken van varkensmest, waaronder het terugwinnen van stoffen en de winning van energie (zoals stortgas en biogas/groengas uit mest), toegestaan met het oog op de voorziene mestverwerking.

Artikel 4 Waarde - Archeologische verwachting 1

Ter bescherming van archeologische verwachtingswaarden is de dubbelstemming 'Waarde - Archeologische verwachting 1' opgenomen. Het gaat hierbij om gebieden met een hoge verwachtingswaarde. Op grond van deze dubbelbestemming is onder omstandigheden een omgevingsvergunning vereist voor de activiteiten bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Voor het deel van het plangebied waar de mestverwerkingsinstallatie is voorzien en het deel van de stortplaats dat nog niet in gebruik is, is archeologisch onderzoek verricht38. De resultaten van het onderzoek tonen aan dat in dat deel van het plangebied geen behoudenswaardige archeologische resten (meer) zullen voorkomen. Het opnemen van een archeologische dubbelbestemming voor dit deel van het plangebied is dan ook niet nodig.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 5 Anti-dubbeltelregel

De antidubbeltelregel moet op grond van artikel 3.2.4 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) in het inpassingsplan worden opgenomen. Deze regel strekt ertoe te voorkomen dat van ruimte die in het inpassingsplan voor de realisering van een bepaald gebruik of functie is mogelijk gemaakt, na realisering daarvan, ten gevolge van feitelijke functie- of gebruiksveranderingen van het gerealiseerde, ten tweede male zou kunnen worden gebruik gemaakt.

Artikel 6 Algemene bouwregels

Deze bepaling bevat de bouwregels met betrekking tot ondergrondse werken en werkzaamheden respectievelijk ondergrondse bouwwerken.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

In deze bepaling wordt een aantal gebruiksvormen opgesomd dat in beginsel verboden is.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

Uit deze bepaling volgt dat bij omgevingsvergunning kan worden afgeweken van de in de regels voorgeschreven maatvoering met ten hoogste 10 % respectievelijk dat bij omgevingsvergunning de plaats, richting en/of afmetingen van de bouwgrens met ten hoogste 5 m kan worden gewijzigd. Voorwaarde hierbij is wel dat geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

Op grond van deze bepaling zijn Gedeputeerde Staten bevoegd om het plan op ondergeschikte punten te wijzigen.

Artikel 10 Algemene procedureregels

Deze bepaling beschrijft de voorbereidingsprocedure die moet worden gevolgd in het kader van een besluit tot het stellen van nadere eisen.

Artikel 11 Overige regels

In dit artikel is vastgelegd dat de gemeenteraad van Borne gedurende een periode van tien jaar na vaststelling van het inpassingsplan geen bevoegdheid heeft om een bestemmingsplan binnen het plangebied van het inpassingsplan vast te stellen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

In dit artikel is het standaard overgangsrecht dat uit de artikelen 3.2.1 en 3.2.2 Besluit ruimtelijke ordening volgt overgenomen. De overgangsrechtelijke regels dienen om te waarborgen dat een bestaand bouwwerk of een bestaand gebruik dat niet in overeenstemming is met het nieuwe plan en waarvoor sloop respectievelijk beëindiging wordt beoogd, als zodanig voorlopig kan blijven voortbestaan. Het bouwwerk of gebruik wordt dan als zodanig gedoogd totdat in de loop van de planperiode de sloop respectievelijk beëindiging plaatsvindt. Bouwwerken en gebruiksvormen die al in strijd zijn met het vorige ruimtelijk plan worden expliciet uitgesloten van het overgangsrecht van het nieuwe plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze bepaling geeft aan op welke wijze de regels van het inpassingsplan 'Mestverwaarding locatie Elhorst-Vloedbelt' moeten worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 UITVOERBAARHEID

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Exploitatieplan

Op grond van artikel 6.12 Wet ruimtelijke ordening (Wro) dienen Provinciale Staten een exploitatieplan vast te stellen voor gronden waarop een in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangewezen bouwplan is voorgenomen, tenzij het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden anderszins is verzekerd. Dat is gelet op de met Twence gesloten exploitatieovereenkomst het geval, zodat er geen exploitatieplan behoeft te worden opgesteld.

Financiering

Twence beschikt over de voor de realisatie van de mestverwerkingsinstallatie benodigde financiële middelen, onder meer doordat zij een SDE-subsidie heeft verworven voor de realisatie van de mestverwerkingsinstallatie. Onderhavig inpassingsplan is dan ook economisch uitvoerbaar.

Grondverwerving 

De mestverwerkingsinstallatie wordt gerealiseerd op de locatie Elhorst-Vloedbelt. Deze locatie is volledig in eigendom van Twence. Alle met de realisatie van de mestverwerkingsinstallatie samenhangende maatregelen zullen binnen voornoemde locatie worden uitgevoerd. Er hoeven dan ook geen gronden te worden verworven om de realisatie van de mestverwerkingsinstallatie mogelijk te maken.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Wettelijke procedure

Voor het vaststellen van onderhavig inpassingsplan moet de procedure van afdeling 3.2 Wro worden doorlopen. Artikel 3.26 Wro verklaart deze afdeling namelijk van overeenkomstige toepassing op de vaststelling van provinciale inpassingsplannen. Daarnaast volgt uit artikel 3.1.1 Bro dat overleg moet worden gepleegd met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

Vooroverleg

In het kader van het hierboven bedoelde vooroverleg is een concept van onderhavig inpassingsplan voorgelegd aan de gemeente Borne, de gemeente Almelo, de Veiligheidsregio, de GGD en het waterschap Vechtstromen. De ontvangen schriftelijke adviezen (brieven) zijn toegevoegd als bijlage bij onderhavig plan (bijlage XVIII).

Het college van B&W en de gemeenteraad van Borne hebben via een brief39 een vooroverlegreactie op onderhavig plan gegeven. De belangrijkste opmerking die de gemeente Borne maakt is dat de realisatie van de mestverwaardingsinstallatie onlosmakelijk verbonden is met de verbetering van de leefbaarheid van Zenderen, de verlichting van de verkeersproblematiek rondom Zenderen en de doorontwikkellingsmogelijkheden van Elhorst Vloedbelt. Met betrekking tot de reactie van de gemeente Borne merken wij op dat wij, vanwege de wens om zo spoedig mogelijk een oplossing te bieden voor het mestoverschot, ervoor hebben gekozen om met onderhavig inpassingsplan enkel de realisatie van de mestverwaardingsinstallatie planologisch mogelijk te maken, alsmede de reeds bestaande afvalstort. Dit inpassingsplan maakt de door de gemeente genoemde ontwikkelingen echter niet onmogelijk.

Gemeente Almelo heeft op 4 juni 2018 per e-mail een vooroverlegreactie gegeven. De gemeente Almelo is van mening dat het inpassingsplan goed in elkaar zit en heeft enkele aandachtspunten voor het onderzoek benoemd. De gemeente heeft nadien geen zienswijzen ingediend.

Brandweer Twente is aangesloten bij de Veiligheidsregio en heeft in een brief40 geoordeeld dat de bluswatervoorziening en de bereikbaarheid op orde zijn. De brief is toegevoegd aan onderhavig plan (bijlage XVIII).

De GGD heeft op 20 juni 2018 per e-mail gereageerd met een positief advies op het provinciaal inpassingsplan.

Waterschap Vechtstromen heeft op 15 juni 2018 per e-mail gereageerd op onderhavig plan. Het waterschap heeft de stukken beoordeeld en concludeert dat het waterbelang van het waterschap goed is verwoord in het provinciaal inpassingsplan.

Het welstandsadvies is opgenomen in bijlage XIX (zie paragraaf 4.3 van deze toelichting).

Inspraak/zienswijzen

Het provinciaal inpassingsplan en de ontwerp omgevingsvergunning hebben tweemaal ter inzage gelegen. Van 9 augustus 2018 tot en met 19 september 2018 lagen het ontwerp inpassingsplan en de ontwerp omgevingsvergunning voor de realisatie van een mestverwaardingsinstallatie door Twence te Zenderen ter inzage. Eenieder kon hierop zienswijzen indienen. Van 9 november 2018 tot en met 20 december 2018 lagen het ontwerp inpassingsplan en de ontwerp omgevingsvergunning voor de realisatie van een mestverwaardingsinstallatie door Twence te Zenderen opnieuw ter inzage. Dit naar aanleiding van enkele planwijzigingen/optimalisaties (zie paragraaf 1.6). Eenieder kon in de tweede zienswijzenperiode opnieuw zienswijzen indienen. Alle zienswijzen zijn individueel beantwoord in de nota van antwoord (opgenomen in bijlage XVII).

Beroepsprocedure

Belanghebbenden die over het ontwerp inpassingsplan en/of de ontwerp-omgevingsvergunning zienswijzen naar voren hebben gebracht of belanghebbenden die redelijkerwijs niet kunnen worden verweten dat zij daarover geen zienswijze naar voren hebben gebracht, hebben de mogelijkheid om binnen zes weken na de dag waarop het provinciaal inpassingsplan samen met de omgevingsvergunning ter inzage wordt gelegd, beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Deze bestuursrechter beslist als enige en hoogste instantie over eventuele beroepen.