direct naar inhoud van Regels
Plan: N2000 gebied Punthuizen Stroothuizen Beuninger Achterveld
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9923.ipPuntenStroot-va01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 het plan

het provinciaal inpassingsplan "N2000 gebied Punthuizen Stroothuizen Beuninger Achterveld" met identificatienummer NL.IMRO.9923.ipPuntenStroot-va01 van de provincie Overijssel;

1.2 inpassingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren, met inbegrip van productiegerichte paardenhouderijen;

1.6 agrarisch gebruik

het gebruik van gronden voor het telen van gewassen en het houden van dieren;

1.7 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.8 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.9 bemesten

het op of in de bodem brengen van meststoffen;

1.10 bestaand
  • 1. het gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het inpassingsplan aanwezig is en/of bebouwing die op dat tijdstip aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd op basis van een bouwvergunning of omgevingsvergunning;
  • 2. het onder 1 bedoelde geldt niet voor zover sprake was van strijd met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder mede begrepen het overgangsrecht van het bestemmingsplan, of een andere planologische toestemming;
1.11 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bevoegd gezag

bestuursorgaan dat bevoegd is tot het nemen van een besluit ten aanzien van een aanvraag om een omgevingsvergunning of ten aanzien van een al verleende omgevingsvergunning;

1.14 beweiden

begrazing met (pluim)vee;

1.15 boom

een houtachtig, opgaand gewas, zowel levend als afgestorven;

1.16 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden;

1.17 containerteelt

het niet in de volle grond telen van gewassen, oftewel een niet-grondgebonden teelt;

1.18 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.19 dierlijke meststoffen

uitwerpselen van voor gebruiks- of winstdoeleinden gehouden dieren, daaronder inbegrepen de geheel of gedeeltelijk verteerde maag- of darminhoud van deze dieren en mengsels van strooisel met de uitwerpselen, alsook de producten daarvan;

1.20 duiker

een civieltechnisch kunstwerk in een weg of toegangsdam, bedoeld om wateren met elkaar te verbinden;

1.21 dunning

velling, welke uitsluitend als een verzorgingsmaatregel ter bevordering van de groei van de overblijvende houtopstand moet worden beschouwd;

1.22 ecologische waarden

de aan een gebied toegekende waarden die verband houden met de samenhang van dieren en planten en hun leefomgeving en/of tussen dieren en planten onderling;

1.23 educatief medegebruik

medegebruik gericht op de overdracht van informatie en kennis;

1.24 extensief beweiden

beweiding met een maximale veebezetting van 1,5 Grootvee Eenheid (GVE) per hectare;

1.25 extensieve dagrecreatie

die vormen van recreatie die in hoofdzaak zijn gericht op natuur- en landschapsbeleving, zoals wandelen en fietsen en die in principe plaatsvinden tussen zonsopgang en zonsondergang en niet gericht zijn op het verstrekken van nachtverblijf;

1.26 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.27 geomorfologische waarden

de waarden van een gebied die uitdrukking geven aan de vormen van het aardoppervlak in verband met de wijze van hun ontstaan;

1.28 grasland

gronden waarop gras wordt geteeld;

1.29 greppel

een geul in de grond voor de afvoer van water;

1.30 groeimedium

materiaal in vaste of vloeibare vorm, niet zijnde grond, dat wordt gebruikt of is bestemd om te worden gebruikt als voedingsbodem voor planten;

1.31 gunstige staat van instandhouding van een natuurlijke habitat

staat van instandhouding van een natuurlijke habitat waarvoor geldt dat:

  • a. het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen;
  • b. de voor behoud op lange termijn nodige specifieke structuur en functies bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan, en
  • c. de staat van instandhouding van de voor die habitat typische soorten gunstig is;
1.32 gunstige staat van instandhouding van een soort

staat van instandhouding van een soort waarvoor geldt dat:

  • a. uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, en
  • b. het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd kleiner lijkt te zullen worden, en
  • c. er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden;
1.33 hakhout

bomen of boomvormers, die na het afzetten tot op de stobbe weer uitlopen en waarbij periodiek afzetten voor de instandhouding ervan noodzakelijk is;

1.34 houtopstand

1.35 houtteelt

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie hout­productie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht van de Wet natuurbescherming, zoals die gold op het moment van onherroepelijk worden van dit inpassingsplan;

1.36 hydrologische waarden

gronden met een bijzondere betekenis voor het watersysteem van het plansysteem in het nabij gelegen Natura 2000-gebied Dinkelland, vanwege beekherstel, verdrogingsbestrijding, waterberging en/of waterkering;

1.37 instandhoudingsdoelstellingen

doelstellingen, opgenomen in een aanwijzingsbesluit van een Natura 2000-gebied, ten aanzien van de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats of soorten, vereist op grond van de Habitat- of Vogelrichtlijn;

1.38 kampeermiddel

een onderkomen dat naar aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning, maar zonder een met de grond verbonden constructie en zonder plaatsgebonden karakter;

1.39 kampeerterrein

een terrein, geheel of gedeeltelijk ingericht, en blijkens die inrichting bestemd om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen of geplaatst houden van kampeermiddelen;

1.40 kappen

het weghalen van een boom en/of houtgewas, waarbij het onderste deel van de stam blijft staan, zodat de boom en/of het houtgewas opnieuw kan uitgroeien;

1.41 knijpconstructie

een werk dat toeziet op het gedoseerd afvoeren van een teveel aan water, waardoor het water langer kan worden vastgehouden;

1.42 kunstmest

kunstmatig of chemisch verkregen meststoffen;

1.43 landbouw

akkerbouw, veehouderij - daaronder begrepen elke bedrijfsmatige vorm van het houden van dieren voor gebruiks- of winstdoeleinden- , tuinbouw - daaronder begrepen fruitteelt en het kweken van bomen, planten, bloemen en bloembollen - en bosbouw;

1.44 landbouwgrond

grond waarop daadwerkelijk enige vorm van landbouw wordt uitgeoefend;

1.45 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.46 landschapsplan

een plan waarbij, na realisatie bebouwing van meer dan 3000 m³, het bouw- cq bestemmingsvlak is ingepast op een wijze die aantoonbaar past in het type landschap waarin het bouw- cq bestemmingsvlak is gelegen. Hierbij is aangesloten op hetgeen in het document Kwaliteitskader Gebiedskenmerken (KG) is opgenomen alsmede aan de “Richtlijnen objectivering casco Noord-Oost Twente” behorende bij de beleidsnota “De casco benadering in Noordoost-Twente', welke is vastgesteld op 10 juli 2012 door de gemeenten Losser en Dinkelland, en dat indien deze beleidsnota gedurende de planperiode wordt gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging. De hierin opgenomen aanbevelingen worden opgevolgd bij het opnieuw aanleggen van landschapselementen. Het plan dient door het bevoegd gezag te zijn goedgekeurd;

1.47 meststoffen

dierlijke meststoffen, ongeacht hun bestemming en producten die bestemd zijn om:

  • 1. te worden toegevoegd aan grond of aan een groeimedium en die geheel of gedeeltelijk bestaan uit stoffen, organismen, daaronder begrepen, of mengsels van stoffen die als zodanig kunnen dienen om grond of een groeimedium geschikt of beter geschikt te maken als voedingsbodem voor planten;
  • 2. te worden gebruikt als groeimedium;
  • 3. te worden gebruikt als voedsel voor planten of delen van planten, voor zover deze producten niet al zijn inbegrepen onder 1 of 2;
1.48 Natura 2000

Europees ecologisch netwerk dat bestaat uit de speciale beschermingszones, bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid van de Vogelrichtlijn en artikel 1 onderdeel l van de Habitatrichtlijn;

1.49 Natura 2000-gebied Dinkelland

het gebied aangewezen door de Staatssecretaris van Economische Zaken bij besluit zoals genoemd in bijlage 3;

1.50 natuurlijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zal de Wet natuurbescherming steeds onderdeel van het toetsingskader zijn;

1.51 Natuurnetwerk Nederland

Nederlands netwerk van bestaande en nieuw aan te leggen natuurgebieden (voorheen: Ecologische Hoofdstructuur), met als doel deze gebieden met elkaar en het omringende agrarische gebied beter te verbinden;

1.52 ontwateren

het afvoeren van grond- en/of oppervlaktewater met kunstmatige en/of natuurlijke middelen, bijvoorbeeld in de vorm van drainagebuizen, het graven van nieuwe of het verdiepen van bestaande sloten, greppels en beken en vergelijkbare maatregelen;

1.53 overkapping

een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omgeven;

1.54 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. als in, op of over het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil;
1.55 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen voor of met een ander tegen vergoeding;

1.56 rooien

het compleet, met wortel en al, uit de grond halen van een boom en/of houtgewas;

1.57 seksinrichting

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is, prostitutie wordt verricht. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een sekstheater, een seksautomatenhal, of een parenclub, of een daarmee gelijk te stellen bedrijf, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.58 toegestaan agrarisch gebruik

het regulier gebruik dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor het agrarisch gebruik van de gronden;

1.59 toegestaan onderhoud

het onderhoud dat, gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer, behoud en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.60 vellen

het kappen of rooien van een houtopstand of verrichten van andere handelingen die de dood of ernstige beschadiging van een houtopstand tot gevolg kunnen hebben;

1.61 verblijfsrecreatie

een vorm van recreatie gericht op ontspanning of vrijetijdsbesteding van recreanten die elders hun hoofdverblijf hebben, en voor een bepaalde periode waarbij ten minste één overnachting plaatsvindt.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 de afstand tot de (bouw)perceelsgrens

tussen de grenzen van een bouwperceel en een bepaald punt van het op dat bouwperceel voorkomend (hoofd)gebouw, waar die afstand het kortst is;

2.2 de afstand tot de weg

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de as van de bestemming 'Verkeer' dan wel waar geen bestemming geldt, de as van de weg;

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, zoals antennes en daarmee naar de aard gelijk te stellen bouwonderdelen.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch - 3

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Agrarisch - 3 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch gebruik;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en hydrologische waarden;
  • c. het uitvoeren van erfinrichtingsplannen en landschapsplannen;
  • d. de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen - Stroothuizen - Beuninger Achterveld";
  • e. het uitvoeren van het inrichtingsplan ten behoeve van het Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen - Stroothuizen - Beuninger Achterveld", dat als bijlage 1 en 2 bij deze regels is gevoegd;
  • f. het medegebruik voor de modelvliegsport (zonder verbrandingsmotor), ter plaatse van de aanduiding 'modelvliegtuigbaan';

met daaraan ondergeschikt:

  • g. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, archeologische, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. extensieve dagrecreatie;
  • j. bestaande landbouwwegen, alsmede voet- en fietspaden en overige infrastructurele voorzieningen;
  • k. bestaande beken, plassen, poelen, vennen, sloten, en/of andere watergangen en/of -partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;

met de daarbij behorende:

  • l. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd.

3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op of in deze gronden mogen de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd:

  • a. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 1,5 m bedragen;
  • b. de hoogte van overige bouwwerken mag ten hoogste 2 m bedragen;
  • c. overige bouwwerken (waaronder duikers, knijpconstructies) nodig voor de uitvoering van het inrichtingsplan dat als bijlage 1 en 2 bij deze regels is gevoegd.
3.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde:

  • a. in artikel 3.2.1 en worden toegestaan dat gebouwen, in de functie van schuilgelegenheden voor dieren, worden gebouwd, mits:
    • 1. het gebouw wordt geplaatst op de rand van een solitair gelegen weiland met een minimale oppervlakte van 3 ha;
    • 2. de oppervlakte ten hoogste 50 m² zal bedragen;
    • 3. de bouwhoogte ten hoogste 3 m zal bedragen;
    • 4. de goothoogte ten minste 1 m en ten hoogste 2 m zal bedragen;
    • 5. de bebouwing landschappelijk wordt ingepast en er geen afbreuk wordt gedaan aan de in 3.1 onder b genoemde waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
    • 6. de noodzaak in het kader van dierenwelzijn kan worden aangetoond.
3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op artikel 12.1 in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid anders dan de in 3.1 toegelaten bedrijvigheid;
  • b. het gebruik van gronden voor het opslaan van meststoffen en/of andere landbouwproducten en/of -materialen;
  • c. het gebruik van gronden voor verblijfsrecreatieve doeleinden, met uitzondering van bestaande locaties voor kleinschalig kamperen waarbij uitsluitend in de periode van 15 maart tot 1 november ten hoogste 25 kampeermiddelen worden geplaatst;
  • d. het gebruik van de gronden ten behoeve van een waterbassin;
  • e. het gebruik van de gronden ten behoeve van containerteelt;
  • f. het gebruik van gronden ten behoeve van een paardrijbak;
  • g. het ontwateren van gronden, uitgezonderd de gronden die zijn aangeduid met de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - ontwatering toegestaan'.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in

  • a. 3.4 onder c, in die zin dat een nieuwe locatie voor kleinschalig kamperen wordt toegestaan, mits:
    • 1. er uitsluitend in de periode van 15 maart tot 1 november ten hoogste 25 kampeermiddelen, niet zijnde stacaravans, worden geplaatst;
    • 2. er sprake is van vestiging van een locatie voor kleinschalig kamperen bij een agrarisch bedrijf, dan wel bij een woonhuis met een woonbestemming waar sprake is van een voormalig agrarisch bedrijf;
    • 3. de standplaatsen binnen dan wel binnen 50 m van de grenzen van de aanduiding 'bouwvlak' in een gemeentelijk bestemmingsplan worden ingericht;
    • 4. een erfinrichtingsplan wordt ingediend, zodanig dat het kampeerterrein op een goede wijze in het landschap en in relatie tot de bestaande bebouwing wordt ingepast;
    • 5. parkeren plaatsvindt op het kampeerterrein, dan wel binnen het bijbehorende bestemmingsvlak;
    • 6. de standplaatsen op een afstand van tenminste 50 m vanaf nabijgelegen agrarische percelen, gebruikte agrarische bedrijfsgebouwen, mestopslagen van derden en woningen van derden worden gesitueerd;
    • 7. de standplaatsen dusdanig worden gesitueerd dat er sprake is van een clustering van het kampeerterrein met het bijbehorende agrarische bedrijf;
    • 8. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de in 3.1 onder b genoemde waarden, de waarden van landgoederen en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning verplicht:

  • a. het af- en of vergraven, egaliseren en/of ophogen van gronden;
  • b. het vellen van bomen en/of houtgewas;
  • c. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
  • d. het dempen van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
  • e. het aanleggen en/of verharden van paden, wegen of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, met uitzondering van ontsluitingswegen voor bebouwde percelen en agrarische kavelpaden;
  • f. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen;
  • g. het onttrekken van grond- en oppervlaktewater ten behoeve van agrarische activiteiten.
3.6.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 3.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het toegestane onderhoud en beheer betreffen, zoals:
    1. het periodiek afzetten van hakhout;
    2. het kappen bij wijze van dunning;
    3. het toegestane agrarische gebruik;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning;
  • c. noodzakelijk onderdeel zijn van de uitvoering van het inrichtingsplan dat als bijlage 1 en 2 bij deze regels is gevoegd;
3.6.3 Beoordelingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan in 3.1 onder b. en d. bedoelde waarden en/of doelstellingen.

3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat de bestemming 'Agrarisch - 3' wordt gewijzigd in de bestemming 'Natuur' mits:

  • a. de wijziging past binnen het provinciaal beleid met betrekking tot het Natuurnetwerk Nederland;
  • b. de wijziging betrekking heeft op een nieuw aaneengesloten gebied met een oppervlakte groter dan 1 hectare, dan wel op een nieuw aaneengesloten gebied kleiner dan 1 hectare in geval er aangesloten wordt bij een groter bestaand aaneengesloten gebied;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in 3.1 onder b en d genoemde waarden en/of doelstellingen en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. natuur overeenkomstig het inrichtingsplan ten behoeve van het Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen - Stroothuizen - Beuninger Achterveld", dat als bijlage 1 en 2 bij deze regels is gevoegd ;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke, archeologische, hydrologische, geomorfologische en cultuurhistorische waarden;
  • c. de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen-Stroothuizen en Beuninger Achterveld";
  • d. het uitvoeren van het inrichtingsplan ten behoeve van het Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen - Stroothuizen - Beuninger Achterveld", dat als bijlage 1 en 2 bij deze regels is gevoegd;

met daaraan ondergeschikt;

  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. het extensieve dagrecreatie en educatief medegebruik;
  • g. wegen en paden;
  • h. bestaande beken, plassen, poelen, vennen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen, al dan niet mede bestemd voor waterberging;
  • i. het extensief agrarisch medegebruik, in de vorm van extensieve beweiding;

met de daarbij horende andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen of overkappingen worden gebouwd.

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Op deze gronden mogen de volgende bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd:

  • 1. erfafscheidingen tot een maximale bouwhoogte van 1 m;
  • 2. perceelafscheidingen, tot een maximale bouwhoogte van 2 m;
  • 3. kleinschalige bouwwerken ten behoeve van extensieve dagrecreatie, in de vorm van picknickbankjes en vergelijkbare bouwwerken;
  • 4. overige bouwwerken (waaronder duikers, knijpconstructies) nodig voor de uitvoering van het inrichtingsplan dat als bijlage 1 en 2 bij deze regels is gevoegd.
4.3 Specifieke gebruiksregels
4.3.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op artikel 12.1 in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatie;
  • b. het toepassen (waaronder uitrijden), gebruiken en opslaan van meststoffen en/of andere landbouwproducten, met uitzondering van bemesting ten behoeve van het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuur- en landschapswaarden van de gronden, zoals beschreven in het inrichtingsplan, dat als bijlage 1 en 2 deel uitmaakt van deze regels;
  • c. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden anders dan ten behoeve van het toegestane gebruik of de bereikbaarheid van bebouwde percelen;
  • e. het gebruik van gronden ten behoeve van een paardrijbak;
  • f. het ontwateren van gronden;
  • g. het onttrekken van grond- en oppervlaktewater ten behoeve van agrarische activiteiten.
4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het af- en of vergraven, egaliseren en/of ophogen van gronden;
  • b. het (doen) vellen van bomen en/of houtgewas;
  • c. het aanplanten van bomen en/of houtgewas;
  • d. het dempen van beken, plassen, sloten en/of andere watergangen en/of -partijen;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, fiets-, voet- en ruiterpaden, parkeervoorzieningen en overige oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanleggen van voorzieningen voor extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
  • g. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport, energie- en of telecommunicatiekabels en/of -leidingen;
4.4.2 Uitzonderingen

Het in artikel 4.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het toegestane onderhoud en/of het toegestane natuurbeheer betreffen, waaronder het kappen bij wijze van dunning;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning;
  • c. noodzakelijk onderdeel zijn ter uitvoering van het inrichtingsplan dat als bijlage 1 en 2 bij deze regels is gevoegd;
4.4.3 Beoordelingscriteria

De in artikel 4.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de te beschermen waarden en/of doelstellingen beschreven in artikel 4.1 onder b en c.

Artikel 5 Sport

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Sport' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sportdoeleinden, in de vorm van een klootschietbaan ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van sport - klootschietbaan';
  • b. horeca en detailhandel ten dienste van de bestemming, met dien verstande dat de daarvoor te gebruiken oppervlakte niet meer dan 100 m² mag bedragen;
  • c. de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000- gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen en Stroothuizen en Beuninger Achterveld";

met daarbij behorende:

  • d. gebouwen, waaronder overkappingen;
  • e. overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • f. groen- en speelvoorzieningen;
  • g. erven en terreinen;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • j. wegen, paden en parkeervoorzieningen.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. per bestemmingsvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van de bestemming worden gebouwd;
  • b. de gebouwen en overkappingen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd;
  • c. een gebouw mag alleen worden gebouwd indien uit de aanvraag voor de omgevingsvergunning blijkt dat voldoende parkeer- of stallingsruimte wordt gerealiseerd indien gelet op de omvang of functie ruimte nodig is voor het parkeren of stallen van motorvoertuigen;
  • d. de goothoogte en bouwhoogte mogen niet meer dan respectievelijk 4 m en 8 m bedragen.
5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen bedraagt niet meer dan 3 m;
  • b. de bouwhoogte van een vlaggenmast bedraagt niet meer dan 6 m;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken bedraagt ten hoogste 2 m.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Afwijkingsbevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. lid 5.2.1, sub b:
    • 1. voor het bouwen van gebouwen en overkappingen in de vorm van fietsenstallingen buiten het bouwvlak tot een bouwhoogte van 3,5 m en een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 50 m2;
  • b. lid 5.2.2, sub c:
    • 1. voor het bouwen van lichtmasten tot een bouwhoogte van 15 m.
5.3.2 Voorwaarde

De in artikel 5.3.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de te beschermen waarden beschreven in artikel 5.1 onder c.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. (ontsluitings)wegen, fiets- en voetpaden;
  • b. infrastructurele voorzieningen, zoals bruggen, dammen en/of duikers;
  • c. bestaande bermsloten, bermen en beplanting;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. geluidwerende voorzieningen;
  • g. de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura-2000 gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen - Stroothuizen - Beuninger Achterveld";

met daarbij behorende:

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

  • i. het aantal rijstroken van wegen niet mag worden vergroot indien dit een verhoging van het aantal gehinderden tot gevolg heeft, dan wel de voorkeursgrenswaarde of een hogere verkregen grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder hierdoor wordt overschreden.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 10 m.

6.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.2.2 en worden toegestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot 15 m, mits is aangetoond dat er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in aanvulling op artikel 12.1 in ieder geval begrepen:

  • a. het veranderen van het wegprofiel, dan wel het veranderen van bestaande geluidsreducerende maatregelen waardoor de voorkeursgrenswaarde of een hogere verkregen grenswaarde op grond van de Wet geluidhinder wordt overschreden;
  • b. het aanleggen of verdiepen van greppels en bermsloten en andere waterlopen;
6.5 Afwijken van de gebruiksregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 6.4 en worden toegestaan dat wordt afgeweken van het voorgeschreven wegprofiel, mits:

  • a. hierdoor geen wezenlijke verandering in de geluidssituatie optreedt;
  • b. de verkeersveiligheid hierdoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • c. een omgevingsvergunning kan slechts worden verleend, als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden en er geen negatieve aantasting plaatsvindt van het Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen - Stroothuizen - Beuninger Achterveld".

Artikel 7 Verkeer - Onverhard

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Onverhard' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. onverharde wegen en paden;
  • b. infrastructurele voorzieningen, zoals bruggen, dammen en/of duikers;
  • c. bestaande bermsloten, bermen en beplanting;
  • d. het behoud, herstel en bescherming van de aanwezige landschappelijke en cultuurhistorische waarden;
  • e. de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000- gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen - Stroothuizen - Beuninger Achterveld";

met daarbij behorende:

  • f. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

7.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 5 m.

7.3 Specifieke gebruiksregels

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in aanvulling op het bepaalde in artikel 12.1 in ieder geval begrepen:

  • a. het aanleggen of verdiepen van greppels, bermsloten en andere waterlopen.
7.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het af- en/of vergraven van gronden;
  • b. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen.
7.4.2 Uitzonderingen

Het in 7.4.1 vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het toegestane (en planmatig) onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van dit plan;
  • c. noodzakelijk onderdeel zijn ter uitvoering van het inrichtingsplan dat als bijlage 1 en 2 bij deze regels is gevoegd.
7.4.3 Beoordelingscriteria

De in lid 7.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend, als geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, de natuurlijke, de geomorfologische, cultuurhistorische en de archeologische waarden en er geen negatieve aantasting plaatsvindt van het Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen - Stroothuizen - Beuninger Achterveld".

Artikel 8 Leiding - Water

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Water’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. de aanleg, de instandhouding en bescherming van de drinkwaterhoofdtransportleidingen;

met daarbij behorende:

  • b. belemmeringenstrook;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

8.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Binnen deze bestemming mogen alleen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van deze bestemming worden gebouwd, met inachtneming van de volgende regel:

  • de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 5 m bedragen.
8.3 Afwijken van de bouwregels

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in de bouwregels en worden toegestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  • b. is aangetoond dat er geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de drinkwaterhoofdtransportleidingen.
8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren, zulks ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen:

  • a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden dieper dan 0,3 m;
  • c. het in de grond brengen van voorwerpen dieper dan 0,3 m;
  • d. het aanleggen van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die dieper wortelen of kunnen wortelen dan 0,3 m.
8.4.2 Uitzonderingen

Het bepaalde in 8.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het toegestane onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
8.4.3 Beoordelingscriteria

De in 8.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de drinkwaterhoofdtransportleidingen en de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Dinkelland, deelgebied Punthuizen - Stroothuizen - Beuninger Achterveld".

Artikel 9 Waarde - Archeologie 2

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met een hoge verwachtingswaarde.

9.2 Bouwregels

In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan of gelijk is aan 2.000 m2 en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd:

  • a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; de verplichting om een archeologisch rapport te overleggen geldt niet voor bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 2.000 m2 wordt uitgebreid;
  • b. kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van het bevoegd gezag is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.
9.3 Afwijken van de bouwregels

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 9.2, sub a voor de overlegging van het aldaar genoemde archeologische rapport, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. Daarbij maakt de gemeente gebruik van de archeologische advieskaart van RAAP (RAAP-rapport 264: Herinrichting Losser Noord, een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; juni 1997 en RAAP-rapport 640: Herinrichting Losser-Zuid, provincie Overijssel; een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; maart 2001). De woorden 'het rapport als bedoeld onder a' in lid 9.2, sub b, onder 3 dienen in dat geval te worden gelezen als 'andere beschikbare informatie'

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 9.1 omschreven gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.000 m², zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, aanleg of rooien van bos of boomgaard, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, aanbrengen en verwijderen van funderingen met dien verstande dat een omgevingsvergunning ook verplicht is voor:
  • b. gebieden met een kleinere oppervlaktemaat dan 2.000 m² en dieper dan 0,3 m die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m uit de bestemming ‘Waarde - Archeologie 1‘ van het bestemmingsplan Buitengebied, vastgesteld op 19 maart 2013 door de raad van de gemeente Losser.
9.4.2 Uitzonderingen

De in lid 9.4.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. de herdrainage, het uitbaggeren van sloten of het toegestane onderhoud betreffen;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • e. op archeologisch onderzoek zijn gericht.
9.4.3 Beoordelingscriteria
  • a. De in lid 9.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
  • b. Bij de beslissing over de omgevingsvergunning zal worden betrokken de oppervlakte die aantoonbaar reeds eerder door een van de in lid 9.4.1 genoemde werkzaamheden is verstoord.
9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Waarde - Archeologie 2‘ wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 3

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde.

10.2 Bouwregels

In het belang van de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden en onder de voorwaarde dat de oppervlakte waarop de aanvraag betrekking heeft groter is dan of gelijk is aan 2.500 m² en de activiteit op een grotere diepte dan 0,3 m wordt uitgevoerd:

  • a. dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht een rapport te overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate is vastgesteld; de verplichting om een archeologisch rapport te overleggen geldt niet voor bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 2.500 m2 wordt uitgebreid;
  • b. kunnen aan een omgevingsvergunning als bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht de volgende regels worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de vergunning te stellen kwalificaties, tenzij in het rapport als bedoeld onder a naar het oordeel van het bevoegd gezag is aangetoond dat het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft niet zal leiden tot een onevenredige aantasting van archeologische waarden.
10.3 Afwijken van de bouwregels

Er kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 10.2, sub a voor de overlegging van het aldaar genoemd archeologische rapport, indien naar het oordeel van het bevoegd gezag de archeologische waarde van het terrein in andere beschikbare informatie voldoende is vastgesteld. Daarbij maakt de gemeente gebruik van de archeologische advieskaart van RAAP (RAAP-rapport 264: Herinrichting Losser Noord, een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; juni 1997 en RAAP-rapport 640: Herinrichting Losser-Zuid, provincie Overijssel; een archeologische inventarisatie, kartering en advieskaart; maart 2001). De woorden 'het rapport als bedoeld onder a' in lid 10.2, sub b, onder 3 dienen in dat geval te worden gelezen als 'andere beschikbare informatie'.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op de in lid 10.1 omschreven gronden de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m met een oppervlakte groter dan of gelijk aan 2.500 m², zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, aanleg of rooien van bos of boomgaard, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, aanbrengen en verwijderen van funderingen

met dien verstande dat de omgevingsvergunning ook verplicht is voor:

    • 1. gebieden met een kleinere oppervlaktemaat dan 5.000 m² en dieper dan 0,3 m die zijn gelegen binnen een afstand van 50 m uit de bestemming ‘Waarde - Archeologie 1 of 2’.
10.4.2 Uitzonderingen

De in 10.4.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • a. plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat zich ter plekke geen archeologische waarden bevinden;
  • b. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  • c. de herdrainage, het uitbaggeren van sloten of het toegestane onderhoud betreffen;
  • d. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
  • e. op archeologisch onderzoek zijn gericht.
10.4.3 Beoordelingscriteria
  • a. De in 10.4.1 genoemde vergunning kan slechts worden verleend indien de plaats waar werken en/of werkzaamheden zullen worden uitgevoerd voldoende archeologisch is onderzocht en vaststaat dat er geen onevenredige afbreuk aan de archeologische en/of cultuurhistorische waarden wordt gedaan, dan wel dat afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud of bescherming van die waarden of de eventuele bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.
  • b. Bij de beslissing over de omgevingsvergunning zal worden betrokken de oppervlakte die aantoonbaar reeds eerder door een van de in 10.4.1 genoemde werkzaamheden is verstoord.
10.5 Wijzigingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan het plan wijzigen in die zin dat de bestemming ‘Waarde - Archeologie 3’ wordt verwijderd, mits na voldoende onderzoek van de vindplaats en het inwinnen van deskundigenadvies blijkt dat voor de archeologisch waardevolle gebieden de waardebepalende elementen niet zijn te handhaven in relatie tot de functie van de gronden en de gebouwen en de aanwezige bodemvondsten naar elders zijn overgebracht.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene gebruiksregels

12.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik en laten gebruiken van de gronden als standplaats voor kampeermiddelen, tenzij het gronden betreft waar vrij kamperen is toegestaan of een kampeerterrein voor kleinschalig kamperen is toegestaan;
  • b. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van prostitutie of een seksinrichting;
  • c. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouw- en gebruiksactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • d. het gebruik en laten gebruiken van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
  • e. het storten van puin en afvalstoffen;
  • f. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • g. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame of daarmee gelijk te stellen weilandborden, anders dan tijdelijke borden overeenkomstig de redelijke eisen van welstand;
  • h. het gebruik van gronden voor het beoefenen van gemotoriseerde snelheids- en of behendigheidssporten en de (model)vliegsport met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'modelvliegtuigbaan'.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Algemene afwijkingsbevoegdheid

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de regels van dit Provinciaal inpassingsplan ten aanzien van het strijdig gebruik en het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, onder de voorwaarde dat door middel van een deskundigenrapport is aangetoond dat:

  • a. de beoogde effecten die beschreven zijn in het inrichtingsplan dat als bijlage 1 en 2 bij deze regels is gevoegd, ook door de voorgestelde afwijkende maatregel(en) worden gerealiseerd;
  • b. de in het inrichtingsplan opgenomen maatregelen geen effect (meer) hebben op de doelstellingen van het inrichtingsplan dat als bijlage 1 en 2 bij deze regels is gevoegd;
  • c. de milieueffecten van de aangevraagde activiteit/maatregel vallen binnen de bandbreedte van de effecten zoals onderzocht in het MER.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Wetgevingszone - wijzigingsbevoegdheid 1

Het bevoegd gezag kan het plan ter plaatse van de aanduiding 'Wetgevingszone - wijzigingsbevoegdheid 1' wijzigen in die zin dat:

  • a. de vigerende bestemmingen 'Agrarisch - 3' en 'Natuur' worden gewijzigd in bestemming 'Sport' en tegelijkertijd de vigerende bestemming 'Sport', voor zo ver gronden met deze bestemming niet noodzakelijk zijn voor de nieuwe klootschietbaan, wordt gewijzigd in de bestemming 'Agrarisch - 3' onder de volgende voorwaarden:
    • 1. in het geval het kappen van bomen nodig is, voldaan wordt aan de eisen die de Wet natuurbescherming daaraan stelt;
    • 2. er wordt voldaan aan het cascobeleid van de gemeente;
    • 3. in het wijzigingsplan een voorwaardelijke verplichting wordt opgenomen waarmee wordt gewaarborgd dat op het moment van het in gebruik nemen van de nieuwe baan de oude baan onmiddellijk buiten gebruik wordt gesteld en de inrichting van de gronden binnen een bepaalde tijd in overeenstemming worden gebracht met de bestemming 'Agrarisch - 3';
  • b. het bestaande bouwvlak binnen de bestemming Sport wordt veranderd van vorm en ligging, met dien verstande dat de bestaande oppervlakte niet mag toenemen en bestaande te handhaven bebouwing binnen het bouwvlak moet blijven liggen.

Artikel 15 Overige regels

15.1 Ecologisch werkprotocol

Wanneer voor de uitvoering van werkzaamheden ter uitvoering van het Inrichtingsplan, zoals opgenomen in bijlage 1 en bijlage 2, een ecologisch werkprotocol vereist is, mogen deze werkzaamheden uitsluitend plaatsvinden als in een ecologisch werkprotocol rekening wordt gehouden met de in bijlage 4 en bijlage 5 opgenomen mogelijke mitigerende maatregelen ter voorkoming van tijdelijke of permanente negatieve effecten op soorten in het plangebied.

15.2 Gemeentelijke bevoegdheid

De gemeenteraden van Dinkelland en Losser zijn bevoegd bestemmingsplannen vast te stellen voor gronden of delen van gronden van dit plan onder de voorwaarden dat:

  • a. de uitvoering van maatregelen zoals beschreven in het inrichtingsplan (Bijlage 1en 2) is gerealiseerd dan wel op een andere wijze wordt gewaarborgd dat zicht bestaat op realisatie van de genoemde maatregelen;
  • b. de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied “Dinkelland, deelgebied Punthuizen - Stroothuizen - Beuninger Achterveld" in het nieuwe bestemmingsplan gerespecteerd blijven.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 16 Overgangsrecht

16.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig ontheffing verlenen van het eerste lid voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10% zijn.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
16.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  • b. het is verboden het met het inpassingsplan strijdige gebruik, bedoeld in 16.2 onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  • c. indien het gebruik, bedoeld in 16.2 onder a, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  • d. 16.2 onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan;
  • e. het gebruik onder a, b en c is vanaf 2 jaar na inwerkingtreding van het plan ingeperkt vanwege de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979, respectievelijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna.

Artikel 17 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het provinciaal inpassingsplan N2000 gebied Punthuizen Stroothuizen Beuninger Achterveld.