direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Provinciaal inpassingsplan Natura 2000-gebied 'Buurserzand-Horsterveen'
Status: voorontwerp
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doel

Overijssel is prachtig om te wonen, werken en recreëren. De komende jaren werkt het programma Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel samen met de partners van 'Samen werkt beter' aan het behoud en herstel van kwetsbare natuur en realiseren we nieuwe kansen voor de economie. De natuur heeft te lijden onder effecten van industrie, verkeer en landbouw, terwijl nieuwe economische ontwikkelingen worden beperkt om de natuur niet verder te belasten.

Bewoners, belangenorganisaties en overheid hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de kwaliteit van het leefgebied van dieren en planten te verbeteren, voor nu en in de toekomst. Met maatwerk maken we de natuur veerkrachtig en weerbaar tegen invloeden van buiten, waardoor weer nieuwe economische kansen ontstaan. Waar nodig wordt de bestemming en/of het gebruik gewijzigd en planologisch vastgelegd in een ruimtelijk plan.

De maatregelen kunnen effect hebben op de gronden in de directe omgeving van de Natura 2000-gebieden. Samen met de grondeigenaren zorgen we voor een passende oplossing voor hun toekomst. Kortom, samen zetten we ons in om de economie en ecologie te versterken en nieuwe kansen te creëren door samenwerking en vernieuwing.

De Ontwikkelopgave Natura 2000 bevindt zich momenteel voor de meeste gebieden in de planvormingsfase. Dit houdt in dat er voor de 24 Natura 2000-gebieden de benodigde beschermings- en uitbreidingsmaatregelen voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden en de doelen van het PAS (Programma Aanpak Stikstof) verder worden uitgewerkt. De benodigde maatregelen passen veelal niet binnen de geldende bestemmingsplannen, hierdoor is er een nieuw ruimtelijk plan noodzakelijk. Om deze reden is dit inpassingsplan opgesteld. Zodra dit inpassingsplan de procedure in gaat, bevindt het programma Ontwikkelopgave Natura 2000 voor het betreffende gebied zich in de realisatiefase.

Dit inpassingsplan richt zich op het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’. In figuur 1.1 zijn alle Natura 2000-gebieden binnen de provincie Overijssel weergegeven. Het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ is omcirkeld.

Het ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ bestaat uit twee deelgebieden.

Het Buurserzand in het noorden is een heidegebied op voormalig stuifzand. Er komen hier op uitgebreide schaal natte heidebegroeiingen voor met her en der zwakgebufferde vennen, afgewisseld met droge heide met jeneverbesstruweel.

Het Haaksbergerveen in het zuiden is een veenputtencomplex met goed ontwikkelde gradiënten naar het omliggende zand- en (basenrijk) leemlandschap. Door vernattingsmaatregelen in het verleden zijn de nog aanwezige, met hoogveenvegetatie begroeide veenpakketten veranderd in drijftillen, die qua vegetatie sterk lijken op moerasheiden. Er is een afwisseling van veenputten en dijkjes.

In dit PIP is niet het gehele Haaksbergerveen meegenomen. Mede op basis van particulier initiatief maakt alleen de omgeving van het Horsterveen deel uit van dit PIP. Het overige deel van het Haaksbergerveen volgt in een ander ruimtelijk plan. Daarom wordt het plangebied aangehaald als ‘Uitwerkingsgebied Buurserzand-Horsterveen’, waarbij het laatste het uitwerkingsgebied is in het noorden van het Haaksbergerveen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0001.png"

Figuur 1.1: De 24 Overijsselse Natura 2000-gebieden, het gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ is omcirkeld.

(Bron: http://www.overijssel.nl) 

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Betrokken gemeenten

Het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ ligt voor een heel klein deel op het grondgebied van de gemeente Enschede en voor het overgrote deel op dat van de gemeente Haaksbergen.

Volgens de beschrijving van het Natura 2000-gebied zou ook een deel in de gemeente Berkelland liggen, maar dat is niet het geval volgens de bijbehorende kaart zoals weergegeven in de figuren 1.1 en 1.3.

Alle gronden van het Natura 2000-gebied waarop geen maatregelen of effecten plaatsvinden, zijn geen onderdeel van het plangebied. Dit geldt ook voor het kleine deel van het gebied dat op het grondgebied van de gemeente Enschede ligt. De enige betrokken gemeente voor dit inpassingsplan is daarom de gemeente Haaksbergen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0002.png"

Figuur 1.2: Basisgegevens Natura 2000-gebied

(Bron: Ministerie van landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit www.synbiosys.alterra.nl)

Het gebied

De oppervlakte van het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ bedraagt

ongeveer 1.243 ha.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0003.png"

Figuur 1.3: Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’

(Bron: http://www.synbiosys.alterra.nl)

Het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ vormt samen met het Witte Veen en onder andere het Duitse Witte Venn en het Aamsveen een keten van hoogvenen op de Nederlands-Duitse grens.

Het zijn restanten ‘woeste grond’ die als fragmenten verspreid in het jonge heide- en broekontginningslandschap liggen. Over het algemeen zijn het de minst aantrekkelijke gronden en deze waren lastig te ontginnen. De drie gebieden behoren tot het natte zandlandschap, dat voorkomt op de hogere zandgronden. Het is een landschap met veel gradiënten (overgangen) en de waterhuishouding heeft een belangrijke ruimtelijk structurerende werking. De gradiënten komen vooral voor op de overgang van ruggen naar laagten, waar de afvoer van water wordt geremd.

Het plangebied

Het plangebied dat in het PIP opgenomen is bedraagt ±230 ha (±190 ha in het Buurserzand en ±40 ha in het Haaksbergerveen) en bevat 5 deelgebieden:

  • BZ1: Galgenslat en Steenhaarplassen ±36 ha
  • BZ2: De Knoef ±33 ha
  • BZ3: Hagmolenbeek en Biesheuvelleiding ±60 ha
  • BZ5: Enclave de Ronde Bulten en Laakmors ±60 ha
  • HV1: Horsterveen ±41 ha

In het totaal ligt ±61 ha binnen het Natura 2000-gebied en ±13 ha buiten het Uitwerkingsgebied.

Er is een 6e deelgebied BZ4: Omgeving Buurserbeek met een oppervlakte van ±17 ha. Binnen dit deelgebied ten zuiden van de Buurserbeek staan enkele PAS-maatregelen gepland: M4, peilverhoging van de Buurserbeek, en M6b/c, aankopen en inrichten landbouwgronden. Uit onderzoek is gebleken dat de bijdrage van deze PAS-maatregelen aan de instandhouding van de grondwaterafhankelijke habitats (vochtige heide) in het Buurserzand zeer beperkt is, terwijl de (financiële) gevolgen voor de omgeving (woningen, landgebruik) groot zijn.

Er is een haalbaar en juridisch houdbaar alternatief: compenseren van minimaal 2,99 ha vochtige heide op geschikte locaties binnen de N2000-begrenzing van het Buurserzand, waarmee de doelstelling voor vochtige heide wordt gehaald en (veel) minder kosten worden gemaakt. Deze gronden zijn/komen beschikbaar en worden de 1e PAS-periode ingericht.

De omvang en kwaliteit van de 2,99 ha vochtige heide bij de Buurserbeek kan afnemen. Op grond van de potenties voor ontwikkeling van vochtige heide binnen de N2000-begrenzing en de maatregelen voor realisatie van nieuwe vochtige heide wordt verwacht dat bij uitvoering van de maatregelen de omvang van vochtige heide niet zal afnemen, en dat voor de 2e en 3e beheerplanperiode ook de uitbreidingsdoelstelling voor vochtige heide wordt gerealiseerd. De begrenzing van het uitwerkingsgebied kan daarom nu vervallen.

Besloten is om de maatregelen in dit deelgebied niet uit te voeren onder voorwaarde dat in de tweede PAS-periode aangetoond wordt dat de te compenseren vochtige heide is gerealiseerd. Het deelgebied is ook geen onderdeel van het plangebied van dit bestemmingsplan.

In figuur 1.4 zijn de uitwerkingsgebieden voor het Natura 2000-gebied weergegeven (geel). In figuur 1.5 is globaal de ligging van het projectgebied weergegeven met de 5 deelgebieden. Het projectgebied vormt tevens de begrenzing van het voorliggende PIP.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0004.png"

Figuur 1.4: Uitwerkingsgebieden ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ (geel)

(Bron: Atlas van Overijssel)

Naamgeving plangebied

Het inpassingsplan is gebaseerd op de het inrichtingsplan uitgewerkte PAS-maatregelen op perceelsniveau in en rondom het Buurserzand en voor enkele percelen in het uitwerkingsgebied aan de noordzijde van het Haaksbergerveen (figuur 1.5).

De percelen binnen het Haaksbergerveen die in dit inpassingsplan zijn, zijn voor het grootste deel in eigendom/gebruik van één particuliere eigenaar. De betreffende eigenaar heeft met provincie Overijssel een zelfrealisatieovereenkomst afgesloten. Dit is de reden waarom de betreffende percelen binnen het noordelijke deel van het Haaksbergerveen zijn opgenomen in dit inpassingsplan. Tevens is dat deelgebied met de toponiem ‘Horsterveen’ naamgever voor het 2e deel van de plannaam, om geen verwarring met de rest van het Haaksbergerveen te veroorzaken. Het inpassingplan heeft daarom de naam ‘Buurserzand-Horsterveen’ gekregen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0005.png"

Figuur 1.5: Deelgebieden Buurserzand en Horsterveen

(Bron: Inrichtingsplan)

1.3 Wettelijke context

De biodiversiteit in Europa gaat al jaren snel achteruit. Duurzame bescherming van flora en fauna is nodig. Planten en dieren trekken zich weinig aan van landsgrenzen en daarom krijgt natuurbescherming vorm in Europees verband door middel van de Europese Vogelen Habitatrichtlijnen. Naar aanleiding hiervan zijn er Natura 2000-gebieden aangewezen. In Nederland zijn dit er 160, waarvan er 24 in Overijssel liggen.

De Natura 2000-gebieden liggen in de provincie Overijssel binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Dit is de nieuwe naam voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Het NNN bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Realisatie en bescherming van het NNN is belangrijk voor het behoud, de bescherming en de ontwikkeling van de biodiversiteit, oftewel de rijkdom aan plant- en diersoorten. Het NNN is ook van betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken en voor de regionale economie in Overijssel.

Per 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Stikstof is schadelijk voor de natuur. Ten behoeve van het PAS zijn PAS-gebiedsanalyses vastgesteld voor Natura 2000-gebieden met stikstof gevoelige habitattypen en (leefgebieden van) soorten. In deze gebiedsanalyses wordt ingegaan op huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen in relatie tot stikstof. Om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen zijn maatregelen (zogenaamde PAS-maatregelen) in de gebiedsanalyses opgenomen die voor het grootste deel voor 1 juli 2021 uitgevoerd moeten zijn. Realisatie van de PAS-maatregelen in en nabij de Natura 2000-gebieden draagt bij aan een goede balans tussen enerzijds behoud en herstel van natuurlijke kwaliteiten en anderzijds de economische ontwikkeling in de omgeving van deze Natura 2000-gebieden. Op deze manier ontstaat er weer ontwikkelingsruimte voor economische initiatieven. Tevens maakt de invoering van het PAS de vergunningverlening aan individuele ondernemers rond stikstof en natuur eenvoudiger en vaker mogelijk.

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen (generieke en gebiedspecifieke). Hierin wordt niet alleen gekeken in relatie tot het aspect stikstof, maar naar alle benodigde maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen.

De PAS-gebiedsanalyses vormen de basis voor de beheerplannen, maar naast de stikstofgerelateerde PAS-maatregelen zijn er ook andere maatregelen die nodig zijn voor realisatie van de instandhoudingdoelstellingen opgenomen. Dit zijn de zogenaamde niet-PAS-maatregelen. Deze niet-PAS-maatregelen moeten voor het grootste deel binnen zes jaar na vaststelling van de beheerplannen zijn gerealiseerd. In 18 juli 2017 is het beheerplan Natura 2000-Beheerplan ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ vastgesteld; de termijn loopt derhalve tot en met 18 juli 2023. De beheerplanmaatregelen dienen derhalve voor die datum te zijn gerealiseerd.

Het PAS is door de Raad van State voorgelegd aan het Europees Hof. Op 7 november 2018 heeft het Hof een uitspraak gedaan over de PAS-systematiek. Deze uitspraak bevestigt het belang van de uitvoering van bron- en herstelmaatregelen die onderdeel van het PAS zijn. De uitspraak laat ook zien dat een juridisch systeem als dat van het PAS toelaatbaar is. De wetenschappelijke onderbouwing die ten grondslag ligt aan het programma en de maatregelen waarop deze onderbouwing is gebaseerd moet wel voldoende zekerheid bieden dat de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden geen schade ondervinden van stikstofdepositie veroorzakende activiteiten. Of aan de eisen voldaan wordt, zal door de Raad van State beoordeeld moeten worden. Ook voor vergunningen voor activiteiten die stikstofdepositie veroorzaken dient de wetenschappelijke onderbouwing voldoende zekerheid te bieden dat aantasting van de natuurwaarden is uitgesloten.

Op basis van de uitspraak van het Hof is geoordeeld dat vergunningverlening voortgezet kan worden tot maximaal 60% van de beschikbare ruimte.

1.4 Programma Ontwikkelopgave Natura 2000

Aanleiding oprichting van het programma

Voor 2011 was het Rijk verantwoordelijk voor het beschermen en realiseren van de EHS (nu NNN). Als gevolg van het bestuursakkoord Decentralisatie Natuurbeheer zijn de provincies hiervoor verantwoordelijk. De PAS-maatregelen moeten over het algemeen voor 1 juli 2021 zijn gerealiseerd, de niet-PAS-maatregelen uit de beheerplannen binnen zes jaar na vaststelling van het beheerplan. Daarnaast staat de provincie aan de lat voor de verdere realisatie van het NNN, hiervoor geldt geen wettelijke deadline. Dit betekent dat er een aanzienlijke opgave voor natuurbescherming en -ontwikkeling ligt voor de provincie Overijssel. Om deze reden heeft de provincie het programma 'Ontwikkelopgave Natura 2000' opgestart.


Typen maatregelen

Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt onderscheid gemaakt tussen dwingende en vrijwillige maatregelen. Vrijwillige maatregelen zien op de verdere realisatie van het NNN (zogenaamde verbetervoorstellen). Dwingende maatregelen zijn maatregelen die uitgevoerd moeten worden in het kader van het PAS en de beheerplannen.


De beoogde PAS en 'niet-PAS' maatregelen zijn opgedeeld in interne en externe maatregelen. Interne maatregelen worden binnen de bestaande natuurgebieden uitgevoerd en zijn met name gericht op herstel van de habitattypen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om plaggen, de herinrichting van beken of het verhogen van het waterpeil. Daarnaast is het noodzakelijk om maatregelen te nemen op de naastgelegen (landbouw)gronden in de uitwerkingsgebieden. Binnen de provincie Overijssel gaat het om ongeveer 4.200 hectare, verspreid over de verschillende Natura 2000-gebieden. Deze externe maatregelen zijn veelal gericht op vernatting van de omliggende gronden van het Natura 2000-gebied, het beperken van de bemestingseffecten of een combinatie ervan.

Rondom het Natura 2000-gebied Buurserzand is ±198 ha begrensd als uitwerkingsgebied, er binnen ±22 ha (bron: Atlas van Overijssel). Rondom het Natura 2000-gebied Haaksbergerveen is geen uitwerkingsgebied begrensd, er binnen een oppervlakte van ±128 ha (bron: Atlas van Overijssel).


'Samen Werkt Beter' en de gebiedsprocessen

Op 29 mei 2013 hebben vijftien Overijsselse organisaties het akkoord 'Samen werkt beter' ondertekend. Deze organisaties zetten zich gezamenlijk in om de economie en ecologie de komende tijd te versterken en nieuwe kansen te creëren door samenwerking en vernieuwing. Het samenwerkingsverband bestaat uit: Landschap Overijssel, LTO Noord, Natuur en Milieu Overijssel, Natuurlijk Platteland Oost, Natuurmonumenten, Overijssels Particulier Grondbezit, Provincie Overijssel, RECRON, Staatsbosbeheer, VNG Overijssel, VNO NCW Midden, Waterschap Drents Overijsselse Delta, Waterschap Rijn en IJssel en Waterschap Vechtstromen.


Per Natura 2000-gebied is een gebiedsproces opgestart voor de realisatie van de benodigde externe maatregelen in de uitwerkingsgebieden. Deze gebiedsprocessen worden (per gebied) door één van de 'Samen werkt beter'-partners getrokken. Tijdens het gebiedsproces zijn alle benodigde maatregelen verder onderbouwd en geconcretiseerd en afgestemd met de grondeigenaren en andere belanghebbenden in het gebied. De uitkomsten zijn verwerkt in een inrichtingsplan. Dit inrichtingsplan is juridisch-planologisch vertaald in dit inpassingsplan.


De terreinbeherende organisaties (Staatsbosbeheer en Natuurmonumenten) hebben de interne maatregelen verder uitgewerkt, eveneens in afstemming met de grondeigenaren en andere belanghebbenden in het gebied. Deze maatregelen zijn uitgewerkt in vergunningaanvragen. Voor het Buurserzand is een inrichtingsplan opgesteld door Natuurmonumenten waarin de interne maatregelen zijn opgenomen (zie bijlage 3). Voor de realisatie van deze maatregelen zijn enkele bestemmingswijzigingen nodig. Deze wijzigingen zijn verwerkt in dit inpassingsplan.

De concrete maatregelen die per deelgebied worden genomen zijn uitgewerkt in paragraaf 3.5 van deze toelichting.


Fasering gebiedsproces

Om grip te krijgen op de ontwikkeling en uitvoering is het gebiedsproces opgedeeld in vier fasen, namelijk: verkenning, planvorming, realisatie en beheer.

  • De verkenningsfase is inmiddels voor nagenoeg alle van de gebieden afgerond. In deze fase zijn verkenningen opgesteld. Hierin zijn de eisen, wensen, problemen en mogelijke oplossingen, betrokken partijen en draagvlak in beeld gebracht.
  • In de planvormingsfase worden de beoogde maatregelen verder uitgewerkt en geconcretiseerd in een inrichtingsplan en een ruimtelijk plan (een bestemmingsplan of een provinciaal inpassingsplan).
  • In de realisatiefase worden de beschreven activiteiten en maatregelen uit het inrichtingsplan en ruimtelijk plan gerealiseerd. Hiervoor moeten diverse procedures worden doorlopen, zoals de vaststelling van het benodigde ruimtelijke plan en het verkrijgen van diverse vergunningen. Tevens valt de uitvoering van de maatregelen binnen deze fase.
  • In de beheerfase worden bij inrichtingsprojecten voor natuur de ingerichte gronden doorgeleverd aan beheerders. In deze fase is in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 de monitoring van de natuurkwaliteit van belang. Indien nodig wordt, naar aanleiding van de monitoring, de PAS-gebiedsanalyses en/of beheerplannen aangepast of worden er aanvullende inrichtingsmaatregelen vastgesteld.

1.5 Gebiedsproces van het plangebied

Per Natura 2000-gebied wordt een eigen gebiedsproces gevolgd. Bij het gebiedsproces voor het ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ zijn de volgende partners betrokken:

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0006.png" Figuur 1.6: Partners gebiedsproces deelgebied Buurserzand & Haaksbergerveen

Tijdens de planuitwerking zijn de maatregelen uit het Natura 2000-beheerplan en de PAS-gebiedsanalyse uitgewerkt in een inrichtingsplan voor het Natura 2000-gebied. De maatregelen voor het herstellen en versterken van de natuur bestaan vooral uit het bestrijden van ontwatering rondom het plangebied. Het merendeel van de habitattypen in het Buurserzand en Haaksbergerveen zijn afhankelijk van langdurige natte omstandigheden en worden in de huidige situatie in meer of mindere mate met verdroging geconfronteerd.

De maatregelen kunnen gevolgen hebben voor de bestemming van gronden en/of het gebruik ervan. Het kan zijn dat de functie of het gebruik van de grond wijzigt door bijvoorbeeld vernatting of het stoppen/beperken van bemesting. In die gevallen wordt de bestemming of het gebruik gewijzigd en in het ruimtelijk plan inpassingsplan vastgelegd. Percelen waar geen maatregelen getroffen worden of waar na uitvoering van de maatregelen de functie landbouw gehandhaafd kan blijven worden uit het NNN gehaald. Het ruimtelijk plan is dan ook een juridisch planologisch voortvloeisel uit dit gebiedsproces.

Provincie Overijssel en de gemeente Haaksbergen hebben na overleg besloten om als ruimtelijk instrument een inpassingsplan in te zetten.

Het voorontwerp-inpassingsplan zal ter visie worden gelegd, zodat een ieder (o.a. belanghebbenden, burgers, burgemeester en wethouders van de betreffende gemeenten en de wettelijke overlegpartners), kennis kan nemen van de plannen en een reactie kunnen geven. Zie verder paragraaf 6.2 voor de te volgen procedures.

1.6 Leeswijzer

In deze Inleiding is de aanleiding, de opgave en het totstandkomingsproces van dit inpassingsplan beschreven.

In hoofdstuk 2 is het belangrijkste beleidskader beschreven. Hierin wordt ingegaan op met name de aspecten ecologie en water, omdat deze het meest van toepassing zijn voor de Ontwikkelopgave Natura 2000 en op dit plan.

In hoofdstuk 3 is het plan beschreven: wat is de huidige (planologische) situatie, wat is de opgave voor het gebied en hoe is dit uitgewerkt in het inrichtingsplan?

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de overige beleids- en onderzoeksaspecten. Hierin wordt dit inpassingsplan getoetst aan de aspecten milieu (m.e.r., bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, Wet ammoniak en veehouderij en overige aspecten), water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie, landschap en ruimtelijke kwaliteit en explosieven.

In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven van dit inpassingsplan, waarin de opbouw en de inhoud van de artikelen van de regels zijn opgenomen.

Tot slot wordt er in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan, gelet op de aspecten 'juridisch', 'maatschappelijk', 'financieel' en 'monitoring, toezicht en handhaving'.

Hoofdstuk 2 Beleidskader algemeen

2.1 Inleiding

In het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 is veel wetgeving en beleid van toepassing. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wetgeving en het beleid op het gebied van natuur en water, omdat deze aspecten de meeste invloed hebben op de opgave. Voor overige wetgeving en beleid op het gebied van milieu (MER, bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en overige aspecten), archeologie en cultuurhistorie en explosieven wordt verwezen naar hoofdstuk Overige ruimtelijke beleidsaspecten. In dat hoofdstuk worden ook de onderzoeksresultaten beschreven.Uitwerking PAS-maatregelen

2.2 Europese wetgeving en beleid

Om de biodiversiteit in Europa te behouden en te vergroten, is op Europees niveau beleid opgesteld. De belangrijkste daarvan zijn de Vogel- en Habitatrichtlijn.

2.2.1 Vogel- en Habitatrichtlijnen en Natura 2000

De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle wilde vogels en hun belangrijkste habitats in de hele EU te beschermen. De richtlijn verplicht de lidstaten bovendien tot de bescherming van gebieden die uitermate belangrijk zijn voor alle trekvogelsoorten en meer dan 190 bijzonder bedreigde soorten. Hierbij moet speciale aandacht worden besteed aan waterrijke gebieden van internationaal belang (Wetlands). De Habitatrichtlijn is vergelijkbaar met de Vogelrichtlijn maar heeft betrekking op een veel groter aantal zeldzame, bedreigde of inheemse soorten, inclusief meer dan duizend dieren- en plantensoorten.

Naast de bescherming van specifieke flora en fauna hebben de Vogel- en Habitatrichtlijn eveneens als doel om de leefgebieden van deze soorten te behouden, te herstellen of uit te breiden. Dit wordt beoogd door de aanwijzing van beschermde gebieden, die samen het Europees ecologisch netwerk van beschermde natuurgebieden vormen: Natura 2000. Binnen dit Europees netwerk komen natuurgebieden voor waarin belangrijke flora en fauna aanwezig zijn, gezien vanuit een Europees perspectief. Met de aanwijzing van Natura 2000-gebieden kunnen flora en fauna duurzaam beschermd worden (www.natura2000.nl). Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel gaat het om 24 Natura 2000-gebieden.Alle Nederlandse Natura 2000-gebieden moeten bijdragen aan het behoud en indien van toepassing het herstel van:

  • de ecologische samenhang van Natura 2000 binnen Nederland en de Europese Unie;
  • de biologische diversiteit en de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie, die zijn opgenomen in bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn;
  • de natuurlijke kenmerken van het gebied, inclusief de samenhang van de structuur en functies van de habitattypen en van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
  • de op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

2.2.2 Kaderrichtlijn Water

Naast internationale afspraken over natuur is ook het Europese beleid voor de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater van belang voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Deze afspraken zijn vastgesteld in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Sinds eind 2000 zorgt de KRW voor een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater. Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken. De KRW beschermt alle grote wateren: rivieren, meren, kustwateren en grondwateren.


Een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater draagt bij aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden, waaronder die in de provincie Overijssel. Naast een goede kwaliteit wordt met de KRW ook verdroging tegengegaan. Verdroging kan in natuurgebieden de kwaliteit aantasten en bodemdaling, bijvoorbeeld in veengebieden, veroorzaken.

2.2.3 Conclusie

De doelstellingen die met het voorliggende inpassingsplan moeten worden gehaald, geven invulling aan het hier van toepassing zijnde Europees beleid.

2.3 Nationale wetgeving en beleid

2.3.1 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden. In deze wet zijn de oude Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet opgenomen. De wet voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht.

In de wet worden 945 soorten actief beschermd (planten en dieren). Alles wat schadelijk is voor beschermde soorten, is verboden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het plukken van bepaalde planten en het verstoren, verjagen of doden van dieren. In bepaalde situaties mag dit wel, maar daarvoor is dan een ontheffing of vrijstelling nodig. De Flora- en faunawet gaat daarmee uit van het 'nee, tenzij' principe.

Ten behoeve van gebiedsbescherming geldt dat voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor beschermde natuur een vergunning nodig is. De wet vormt de wettelijke basis voor de aanwijzing van alle Natura 2000-gebieden en het opstellen van Natura 2000-beheerplannen. Het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ is op 28 mei 2013 door de staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken aangewezen als Natura 2000-gebied. In figuur 1.2 is het Natura 2000-gebied weergegeven.

Vanaf 2008 zijn in Nederland aanwijzingsbesluiten gepubliceerd voor Habitatrichtlijngebieden. Dat proces is bijna afgerond, wat aanleiding heeft gegeven om na te gaan of er in die gebieden habitattypen en soorten voorkomen die niet zijn opgenomen in het aanwijzingsbesluit. Uit de bepalingen van de Habitatrichtlijn volgt namelijk dat die waarden (in beginsel) in aanmerking komen om te worden beschermd. Dit volgt ook uit de uitleg die de Europese Commissie heeft gegeven en uit vaste jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het gaat dan om alle habitattypen en soorten die in meer dan verwaarloosbare mate voorkomen. Deze moeten worden aangewezen en daarom zijn wijzigingsbesluiten genomen.

De bedoeling van het wijzigingsbesluit is het corrigeren van wat ten aanzien van de te beschermen habitattypen van Bijlage I en soorten van Bijlage II van de Habitatrichtlijn niet goed is gegaan bij het publiceren van de oorspronkelijke aanwijzingsbesluiten. Het betreft vooral het alsnog beschermen van habitattypen en soorten die op het moment van aanwijzen (in voldoende mate en duurzaam) aanwezig bleken te zijn. Deze waarden en de daarvoor gestelde instandhoudingsdoelstellingen worden met dit wijzigingsbesluit aan de betreffende aanwijzingsbesluiten toegevoegd.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft het 'Ontwerpwijzigingsbesluit habitatrichtlijngebieden vanwege aanwezige waarden' met ingang van 9 maart 2018 gedurende zes weken ter inzage gelegd. In dat besluit is per gebied aangegeven wat de wijzigingen zijn. Voor het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ zijn de volgende habitattypen toegevoegd:

  • H2330 Open grasland met Corynephorus- en Agrostis-soorten op landduinen;
  • H3160 Dystrofe natuurlijke poelen en meren;
  • H6230 *Soortenrijke heischrale graslanden op arme bodems van berggebieden (en van submontane gebieden in het binnenland van Europa);
  • H6410 Grasland met Molinia op kalkhoudende, venige, of lemige kleibodem (Molinion caeruleae);
  • H7150 Slenken in veengronden met vegetatie behorend tot het Rhynchosporion;
  • H9190 Oude zuurminnende eikenbossen op zandvlakten met Quercus robur 2.

De volgende soort is toegevoegd:

  • H1042 Gevlekte witsnuitlibel (Leucorrhinia pectoralis).

In de aan te passen gebiedsanalyses en beheerplannen worden eventuele extra maatregelen beschreven die verwacht worden als gevolg van de toe te voegen natuurwaarden. De voorlopige inschatting is dat het alleen gaat om beheermaatregelen die uitgevoerd moeten worden ter plaatse van de natuurwaarden. De wijziging van het aanwijzingsbesluit brengt (vooralsnog) geen planologische maatregelen met zich mee.

Bossen worden in de Wet natuurbescherming beschermd, met name de oppervlakte. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan moet dit op een andere locatie plaats vinden (compensatie). Dit geldt ook bij het rooien en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Voor bos dat gekapt wordt ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen van Natura 2000-gebieden geldt geen herplantplicht. Wel kan er een meldingsplicht gelden of een kapvergunning nodig zijn voor de kap van bomen.

2.3.2 Programma Aanpak Stikstof

Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) is sinds 1 juli 2015 van kracht. Het PAS bestaat uit twee pijlers die samen zorgen voor het realiseren van de Natura 2000-doelen en tevens ruimte creëert voor economische ontwikkelingen.

De eerste pijler betreft de maatregelen om de stikstofemissie te verminderen zodat de stikstofdepositie daalt. Dit is voornamelijk een verantwoordelijkheid van het Rijk.

De tweede pijler richt zich op maatregelen die natuurgebieden minder gevoelig maken voor de uitstoot van stikstof. Dat gebeurt door de kwaliteit en omvang van de natuurgebieden actief te verbeteren. Hiervoor zijn PAS-gebiedsanalyses opgesteld, waarin de huidige en gewenste toekomstige situatie van de Natura 2000-gebieden zijn beschreven en waarin is aangegeven met welke maatregelen deze toekomstige situatie behaald kan worden (zie bijlage 1). Deze maatregelen worden vooral door provincies uitgewerkt. De provincie Overijssel heeft de uitwerking en realisatie van de maatregelen ondergebracht in de Ontwikkelopgave Natura 2000.

2.3.3 Beheerplannen Natura 2000

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen. Hierin wordt niet alleen gekeken in relatie tot het aspect stikstof, maar ook naar alle benodigde maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen. De PAS-gebiedsanalyses vormen de basis voor de beheerplannen, maar naast de stikstofgerelateerde PAS-maatregelen zijn er ook andere maatregelen die genomen moeten worden voor de realisatie van de instandhoudingdoelstellingen. Dit zijn de zogenaamde niet-PAS-maatregelen. Deze maatregelen moeten binnen zes jaar na vaststelling van de beheerplannen uitgevoerd zijn.

Het beheerplan voor het Natura 2000-uitwerkingsgebied ‘Buurserzand-Horsterveen’ is vastgesteld op 18 juli 2017 (zie bijlage 2). De maatregelen voor het onderhavige gebied moeten dus voor dus voor 18 juli 2023 gerealiseerd zijn.

2.3.4 Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte heeft het Rijk drie rijksdoelen om Nederland concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig te houden voor de middellange termijn (2028):

  • Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijk-economische structuur van Nederland;
  • Het verbeteren, in stand houden en ruimtelijk zeker stellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat;
  • Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke natuurlijke en cultuurhistorische waarden behouden zijn.

Voor de drie rijksdoelen worden 13 onderwerpen van nationaal belang benoemd. Hiermee geeft het Rijk aan waarvoor het verantwoordelijk is en waarop het resultaten wil boeken. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De drie hoofddoelen van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid kennen nationale opgaven die regionaal neerslaan. Opgaven van nationaal belang in Oost-Nederland (de provincies Gelderland en Overijssel) zijn:

  • Het waar nodig verbeteren van de internationale achterlandverbindingen (weg, spoor en vaarwegen) die door Oost-Nederland lopen. Dit onder andere ten behoeve van de mainports Rotterdam en Schiphol;
  • Het formuleren van een integrale strategie voor het totale rivierengebied van Maas en Rijntakken (Waal, Nederrijn, Lek en de IJssel, deelprogramma rivieren van het Deltaprogramma) en de IJsselvechtdelta (deelprogramma's zoetwater en rivieren) voor waterveiligheid in combinatie met bereikbaarheid, ruimtelijke kwaliteit, natuur, economische ontwikkeling en woningbouw;
  • Het tot stand brengen en beschermen van de (herijkte) EHS (nu NNN), inclusief de Natura 2000-gebieden (zoals de Veluwe en Rijntakken);
  • Het robuust en compleet maken van het hoofdenergienetwerk (380 kV), onder andere door het aanwijzen van het tracé voor aansluiting op het Duitse hoogspanningsnet.

In het NNN geldt het 'nee, tenzij'-regime. Nieuwe plannen, projecten of handelingen zijn niet toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten ('nee'). Hiervan kan alleen worden afgeweken als er geen reële alternatieven zijn én er sprake is van redenen van groot openbaar belang ('tenzij'). De effecten van een ingreep moeten worden gecompenseerd.

Het beheer van het watersysteem is gericht op het meebewegen met natuurlijke processen waar het kan en het bieden van weerstand waar het moet. Daarnaast nemen het Rijk en de waterschappen fysieke maatregelen die de waterkwaliteit en –kwantiteit moeten beschermen en verbeteren. Om toekomstige kosten en maatschappelijke schade te voorkomen moeten bij ruimtelijke ontwikkelingen de watereffecten worden meegewogen.

2.3.5 Waterwet

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast zijn het Waterbesluit en de Waterregeling van toepassing. Hierin worden o.a. de begrenzing en de toedeling van oppervlaktewaterlichamen beschreven, de procedurele en inhoudelijke aspecten van/voor:

  • het Nationale Waterplan;
  • het beheerplan voor de Rijkswateren;
  • het Regionaal Waterplan;
  • de implementatie van de Kaderrichtlijn Water;
  • de implementatie van de Richtlijn overstromingsrisico's.


Andere aspecten die de Waterwet regelt zijn: vergunningplicht en algemene regels voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken, het onttrekken van grondwater, voor het lozen of onttrekken van water aan oppervlaktewater, de wijze waarop een aanvraag om een watervergunning moet worden gedaan, e.d..


Het Nationaal Waterplan wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen.

2.3.6 Deltaprogramma

Klimaatverandering heeft op langere termijn gevolgen voor veiligheid en droogte. Daarom is het Deltaprogramma in het leven geroepen: een nationaal programma waarin Rijksoverheid, provincies, waterschappen en gemeenten samenwerken. De juridische grondslag voor het Deltaprogramma is de Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening. De doelen van het Deltaprogramma zijn tweeledig: enerzijds bescherming tegen overstromingen en anderzijds zorgen voor voldoende zoet water.


De zomers worden warmer en droger. Het gevolg is dat er soms te weinig zoet water zal zijn. Dat merken dan vooral landbouw, industrie en natuur. Het Deltaprogramma bevat afspraken over de waterbeschikbaarheid van zoet water. Ook zijn het hoofdkeuzen gemaakt voor de aanpak en de richting aan de maatregelen die Nederland hiervoor inzet op de korte en op de lange termijn, de Deltabeslissingen.


Voor Overijssel zijn 5 Deltabeslissingen van belang:

  • Waterveiligheid: nieuwe aanpak voor de bescherming van mensen en economie tegen overstromingen;
  • Zoetwaterstrategie: nieuwe aanpak voor het beperken van watertekorten en het optimaal benutten van zoetwater voor economie en nutsfuncties;
  • IJsselmeergebied: structurerende keuzen voor waterveiligheid en zoetwater in het IJsselmeergebied;
  • Rijn-Maasdelta; structurerende keuzen voor waterveiligheid in de Rijn-Maasdelta;
  • Ruimtelijke Adaptatie: nieuwe en gerichte aanpak voor waterrobuuste en klimaatbestendige (her)ontwikkeling in bebouwd gebied.

2.3.7 Omgevingswet

De nieuwe Omgevingswet is een fundamentele herziening van het omgevingsrecht. De wet zal straks onder andere 26 bestaande wetten op het gebied van onder meer bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en natuur bundelen. Doelen van de Omgevingswet zijn:

  • 1. de verschillende plannen voor ruimtelijke ordening, milieu en natuur beter op elkaar afstemmen;
  • 2. duurzame projecten (zoals windmolenparken) stimuleren;
  • 3. gemeenten, provincies en waterschappen meer ruimte geven om hun omgevingsbeleid af te stemmen op hun eigen behoeften en doelstellingen;
  • 4. De maatschappelijke doelen van deze wet, zoals deze thans zijn beschreven, zijn gericht op een duurzame ontwikkeling en het in onderlinge samenhang:
  • 5. bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en;
  • 6. doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies.

Verder biedt de wet meer ruimte voor particuliere ideeën. Dit komt doordat er meer algemene regels gelden, in plaats van gedetailleerde vergunningen. Het doel staat voorop en niet het middel om er te komen. Het principe bij het beoordelen van initiatieven is ‘ja mits’ in plaats van ‘nee tenzij’.

Naar verwachting treedt de Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving in 2021 in werking, maar zowel de inhoud als het tijdspad daarvan zijn (nog) onzeker. Tijdens het proces van de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt de komst van de Omgevingswet in de gaten gehouden, en waar en wanneer nodig aangesloten op deze wet.

2.3.8 Conclusie

De Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel draagt bij aan de bescherming, het herstel en de versterking van het NNN, waaronder de Natura 2000-gebieden, in combinatie met het behalen van de doelen van het PAS en de waterwetgeving/-beleid. De benodigde maatregelen voor dit herstel en versterking zijn voor het Natura 2000-projectgebied ‘Buurserzand-Horsterveen’ verwerkt in een inrichtingsplan.

Hierin zijn o.a. de maatregelen uit de PAS-gebiedsanalyse en het beheerplan opgenomen en nader geconcretiseerd/uitgewerkt. Met de uitvoering van de maatregelen worden de doelstellingen van de nationale wetgeving en beleid op het gebied van natuur, water en het PAS gerealiseerd. Het onderhavige inpassingsplan biedt hiervoor de planologisch/juridische basis. Naast dit inpassingsplan zullen ook de eventueel benodigde vergunningen en ontheffingen aangevraagd worden en/of meldingen worden gedaan.

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is een structuurvisie en presenteert het provinciaal belang en beleid in de fysieke leefomgeving. Hierin staan de ambities en doelstellingen voor de lange termijn. Tevens is beschreven op welke wijze de provincie Overijssel haar rol in de ruimtelijke ordening vervult. Om de Omgevingsvisie uit te kunnen voeren, hebben Provinciale Staten op 12 april 2017 de Omgevingsvisie vastgesteld. De geactualiseerde Omgevingsverordening werd op 26 september 2018 vastgesteld. De Omgevingsverordening bevat o.a. regels voor gemeentelijke ruimtelijke plannen, grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen, kwantitatief en kwalitatief waterbeheer en verkeer (provinciale wegen en scheepvaartwegen).


Natuurbeleid

De provinciale ambitie voor natuur is als volgt omschreven:

"Inzet is het ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit als ruggengraat van Overijssel. Het NNN zien we daarin als een integrale opgave: het gaat niet alleen om het bevorderen van de biodiversiteit, maar ook om het bevorderen van de ruimtelijke continuïteit en de toegankelijkheid en beleving van de natuur. Om natuurlijke processen weer vrij spel te geven, streven we naar grote aaneengesloten en verbonden gebieden. Integratie van de natuuropgave in een bredere gebiedsopgave biedt de mogelijkheid om de natuur een duidelijk gezicht te geven. De kwaliteit van de randen van de natuurgebieden, de uitstraling van de natuurgebieden én het besef van massa en robuustheid van de natuurgebieden kunnen hierdoor worden vergroot. Aan de randen van de natuur kunnen recreatieaccommodaties, toeristische voorzieningen, bijzondere woonvormen en streekgebonden landbouwproducten voortbouwen op deze kwaliteiten. Nabijgelegen dorpen en steden willen we als 'poorten' naar de natuur ontwikkelen en zo veel beter verbinden met de natuurgebieden 'om de hoek'."


Het provinciaal belang is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Dat houdt een gezonde en aantrekkelijke natuur voor mensen, dieren en planten in, een natuur die beleefd en gebruikt kan worden, kan profiteren van (economische) ontwikkelingen en rijk is aan plant- en diersoorten (biodiversiteit).


Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan (het 'nee, tenzij'-principe).


In de Uitwerkingsgebieden Ontwikkelopgave Natura 2000 neemt de provincie (herstel)maatregelen om de juiste terreincondities voor de gestelde Natura 2000-doelen te realiseren. Als bij de uitwerking van de doelen en de benodigde maatregelen blijkt dat deze alleen kunnen worden gerealiseerd door de bestemming van gebieden te veranderen, dan zullen de gebieden een passende bestemming krijgen en hiervoor ingericht worden. De overige hectares blijven agrarisch en worden uit het NNN gehaald wanneer duidelijk is dat ook na het nemen van maatregelen ten behoeve van nabijgelegen Natura 2000-gebieden landbouwkundig gebruik mogelijk is. De omvang en het tempo waarin deze bestemmingswijziging en inrichting plaats vinden zijn bepaald in het PAS en/of in de beheerplannen Natura 2000. Om de maatregelen tijdig te realiseren, worden de beschikbare instrumenten maximaal ingezet.


In de Omgevingsverordening wordt voor het NNN het volgende beschermingsregime beschreven:

  • "Bestaande NNN-gebieden moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden;
  • Nog te realiseren NNN-gebieden die nog niet zijn aangekocht en/of afgewaardeerd moeten een bestemming krijgen die mede gericht is op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de actuele natuurwaarden van deze gebieden;
  • Nog te realiseren NNN-gebieden die al wel zijn aangekocht en/of afgewaardeerd en ook beschikbaar zijn moeten een bestemming krijgen die uitsluitend is gericht op het behoud, herstel of de duurzame ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van deze gebieden."


Waterbeleid

In de Omgevingsvisie staat de ambitie voor het regionaal waterbeheer als volgt omschreven: "Watersystemen met een goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn."

Het waterbeheer in Overijssel is gericht op een goede bewoonbaarheid en bewerkbaarheid van het land door het bieden van bescherming tegen overstroming, wateroverlast en (perioden van) droogte én het in stand houden of creëren van optimale watercondities voor functies zoals landbouw, wonen, natuur en scheepvaart. Daarbij zijn wel grenzen aan wat mogelijk is. Door de klimaatverandering is het nodig om breder naar waterbeheer te kijken dan tot nu toe gebruikelijk. Er zijn op meerdere terreinen maatregelen noodzakelijk. Alleen dan is een toekomstbestendig beheer van alle oppervlaktewateren en het grondwater (de watersystemen) mogelijk.

Bij de inrichting en het beheer van de watersystemen houdt de provincie Overijssel rekening met de gevolgen van klimaatverandering op lange termijn (veiligheid, wateroverlast, hittestress en droogte). De komende jaren werkt de provincie samen met waterbeheerders, Rijk, gemeenten, maatschappelijke organisaties en private partijen om de deltabeslissingen te implementeren.

Bij de uitvoering van 'waterwerken' benut de provincie Overijssel kansen om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. De (her)inrichting wordt ook als een ontwerpopgave beschouwd en de provincie investeert in vormgeving en inpassing in het landschap.

Belangrijk daarbij is het verhogen van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van het watersysteem. Ook is dit een kans om te zoeken naar combinaties met andere (water)opgaven, zoals het verbeteren van de zoetwatervoorziening.


De KRW schept basisvoorwaarden voor ecologisch goed functionerende watersystemen en vraagt speciale aandacht voor gebieden met een beschermde status. In Overijssel zijn dit onder andere de Natura 2000-gebieden. Hier geldt de KRW-basisverplichting om achteruitgang te voorkomen. In aparte beheerplannen worden door de provincie voor deze gebieden de doelen en de daarvoor benodigde maatregelen uitgewerkt.

De provincie Overijssel verwerkt samen met de waterschappen in Overijssel de KRW in beleid voor de wateren in beheer bij de waterschappen en provincie.


De Omgevingsverordening Overijssel geeft regels voor het omgaan met water. Het gaat om regels en bepalingen voor zowel het kwantitatief en kwalitatief omgaan met water. Ook zijn bepalingen opgenomen die toezien op de veiligheid, deze kunnen ingezet worden om bescherming te bieden tegen overstroming en wateroverlast. In de verordening worden onder andere de volgende punten genoemd:

  • "Voor de ruimtelijke ordening is het uitgangspunt dat bestemmingsplannen voorzien in een aanduiding voor grondwaterbeschermingsgebieden en intrekgebieden waarbij alleen functies worden toegestaan die harmoniëren met de functie voor de drinkwatervoorziening;
  • Door klimaatverandering neemt de kans op overstroming en wateroverlast toe. Daarom zijn primaire watergebieden en waterbergingsgebieden aangewezen als gebieden waarin water in extreme situaties kan worden vastgehouden om te voorkomen dat waterafvoersystemen overbelast raken en er wateroverlast optreedt op plekken waar dit meer schade toebrengt. Hier mag worden gebouwd mits hierdoor het waterbergend vermogen niet wordt aangetast. Daarbij geldt voorts wel dat nieuwe Daarbij geldt wel dat nieuwe kapitaalintensieve functies zoveel mogelijk worden geweerd in verband met schadekosten."

2.4.2 Natuurbeheerplan Overijssel

In het Natuurbeheerplan (vastgesteld op 4 april 2017) zijn gebieden aangewezen waar natuur- en landschapsbeheer met subsidies uit het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) wordt gestimuleerd. Het gaat hierbij om bestaande natuurgebieden, gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt, agrarische natuur, landschapselementen en de Natura 2000-gebieden. Het Natuurbeheerplan beschrijft per (deel)gebied welke natuur- en landschapsdoelen nagestreefd worden. Ook zijn in het Natuurbeheerplan de KRW-doelen opgenomen. Daarnaast is aangegeven welke kosten de provincie financiert voor de ontwikkeling en het beheer van natuur door middel van subsidies.

Gedeputeerde Staten hebben op 24 april 2018 het Natuurbeheerplan 2019 vastgesteld. Het plan is geen statisch document. De provincie kan de inhoud van de plantekst en de kaarten, indien nodig, jaarlijks aanpassen. Hoewel het Natuurbeheerplan jaarlijks wordt aangepast, kan het plan voor meerdere jaren gelden tot Gedeputeerde Staten weer een nieuw Natuurbeheerplan vaststellen.

De basis voor het Natuurbeheerplan vormt de Index Natuur en Landschap. Deze index is een landelijke uniforme en sterk gestandaardiseerde “natuurtaal” waarin de Nederlandse natuur- en landschapselementen zijn vastgelegd.

Voor het gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ is het volgende beschreven:

"Het Buurserzand is één van de belangrijkste heidegebieden met vennen van Overijssel met verspreid struwelen van de Jeneverbes. Herstel van landbouwgrond naar heide/vennen aan de rand het Buurserzand heeft tot nu toe al verrassende resultaten opgeleverd. In het overgangsgebied bij het Aamsveen komt een belangrijke populatie van de Boomkikker voor. De Buurserbeek heeft van de Duitse grens tot en met de landgoederen bij Diepenheim een grote ecologische betekenis. De beek verbindt gebieden uit de ecologische hoofdstructuur in Overijssel en Gelderland. Het ten westen van het Haaksbergerveen gelegen Lankheet bestaat uit een combinatie van droge bossen en geïsoleerd liggende heidevelden met enkele vennen.

Het Haaksbergerveen vormt samen met het Aamsveen en het Witteveen een drietal hoogveengebieden. Ook het Aamsveen en het Witteveen zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Het betreft alle drie hoogvenen waarvan een belangrijk deel verdroogd is. Op het verdroogde hoogveen komen uitgestrekte vegetaties voor met Dopheide, Pijpestrootje, Adelaarsvaren of er heeft zich bos ontwikkeld. In al de drie hoogveengebieden zijn al maatregelen genomen om tot vernatting te komen en effecten hiervan zijn te zien met o.a. veenputten waar de hoogveenvorming weer op gang komt. Het hoogveen is belangrijk als leefgebied voor diverse plant- en diersoorten als Lavendelheide, Veenbes, Eenarig wollegras, Adder, Veenhooibeestje en Witsnuitlibellen. Op de flanken van het Aamsveen komt vochtig heischraal grasland voor."

2.4.3 Conclusie provinciaal beleid

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het gebied rondom het 'Buurserzand & Haaksbergerveen' wordt invulling gegeven aan de provinciale verantwoordelijkheid ten aanzien van het bereiken van de instandhoudingsdoelstellingen. In het plan is rekening gehouden met o.a. het ruimtelijke provinciale beleid. De te treffen maatregelen zoals concreet weergegeven in de inrichtingsplannen (zie bijlage 1 bij de regels) zijn in overeenstemming met dat beleid.

2.5 Waterschapsbeleid

2.5.1 Stroomgebiedbeheerplan

Met de invoering van de KRW is Nederland verdeeld in zeven deelstroomgebieden (Maas, Schelde, Eems, Rijn-Noord, Rijn-Midden, Rijn-Oost, Rijn-West). De provincie Overijssel ligt geheel in het deelstroomgebied Rijn-Oost. Per stroomgebied is er een stroomgebiedbeheerplan vastgesteld. Een stroomgebiedbeheerplan bevat de kaders en voornemens voor het waterbeleid.

Het stroomgebiedbeheerplan voor de periode 2016-2021, waarbinnen ook het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ is gelegen, is op 7 oktober 2015 door de volgende Waterschappen vastgesteld: Waterschap Vechtstromen, Waterschap Drents Overijsselse Delta en Waterschap Rijn en IJssel. De maatregelen voor gunstige watercondities in Natura 2000-gebieden zijn opgenomen in de factsheets van het meest relevante KRW-waterlichaam en in het maatregelprogramma bij de stroomgebiedbeheerplannen.

Een stroomgebiedbeheerplan wijkt qua systematiek, begrenzing en juridische verankering af van het Natura 2000-beheerplan. Indien er voor het Natura 2000-gebied strengere waterkwaliteitsvereisten gelden dan in het stroomgebiedbeheerplan is opgenomen, dan gaan de Natura 2000-eisen voor. Dit is het geval bij uitvoering van het PAS. Een belangrijk onderdeel van het PAS is hydrologisch herstel rond de Natura 2000-gebieden, omdat daarmee de gevoeligheid van die natuur voor stikstofdepositie kleiner wordt. In het stroomgebiedbeheerplan is aangegeven dat het Waterschap voor de maatregelen in het kader van Natura 2000 en het PAS het spoor volgt van de Natura 2000-beheerplannen en het PAS-traject.

Bij het gebiedsproces voor het plangebied zijn zowel het waterschap Vechtstromen als het waterschap Rijn en IJssel betrokken.

2.5.2 Waterbeheerplan

Waterschappen hebben speciale taken voor water, namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, het zorgen voor een functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. In het Waterbeheerplan beschrijft het waterschap op welke wijze hier invulling aan wordt gegeven en komen in hoofdlijnen de hiervoor benodigde maatregelen aan de orde.

De toenmalige waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Groot Salland en Rijn en IJssel hebben gezamenlijk het Waterbeheerplan 2016-2021 opgesteld. Hierin staat dat de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepalen, als onderdeel van het door de provincies geregisseerde gebiedsproces. GGOR staat voor Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime. GGOR-maatregelen zijn hydrologische maatregelen op inrichtingsniveau, die zich richten op de inrichting van de waterhuishouding in een gebied. Hierbij zijn uiteraard de omliggende landbouwgebieden nauw betrokken, want voor een optimale landbouw zijn goede watercondities nodig. Tevens is aandacht besteed aan de verdroging van natuurgebieden.

In de afgelopen periode hebben de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepaald t.b.v. het opstellen van de inrichtingsplannen. De uitvoering van deze maatregelen vindt de komende jaren plaats, onder de voorwaarden dat:

  • het provinciale beheerplan voor het betreffende gebied definitief is vastgesteld;
  • er geen obstakels zijn in de grondverwerving en ruimtelijke procedures;
  • er afspraken zijn tussen provincie en het waterschap over de financiering van de maatregelen.

Binnen de planperiode van dit inpassingsplan wordt uitvoering gegeven aan de uitvoering van bestuurlijk vastgestelde hydrologische maatregelen voor de Natura 2000-gebieden.

2.5.3 Keur Waterschap

Waterschappen stellen een Keur vast. Dit is een verordening met regels voor waterkeringen, watergangen en waterstaatswerken. Voor (bouw)werkzaamheden in de nabijheid van een oppervlaktewater of een dijk is een keurvergunning of keurontheffing van het waterschap nodig. Het waterschap onderzoekt hoe en wat de nadelige gevolgen zijn voor het water of voor de dijken. Zijn de gevolgen acceptabel, dan wordt onder strikte voorwaarden een vergunning of ontheffing afgegeven. Voor sommige werkzaamheden zijn algemene regels beschikbaar. Als aan deze regels wordt voldaan, is er geen vergunning of ontheffing nodig, waarbij de werkzaamheden wel bij het waterschap moeten worden gemeld. In het gebied waar de waterbeheerder de (bestaande) natuurdoelen ondersteunt ligt de verantwoordelijkheid van het watersysteem bij het waterschap en is vastgelegd in de Keur.

Het betreft hier de watersystemen van de Buurserbeek en de Hagmolenbeek. De Buurserbeek valt onder het waterschap Rijn en IJssel, de Hagmolenbeek onder het waterschap Vechtstromen. Beide beken met hun aantakkingen die op de legger zijn opgenomen vallen onder de werking van de Keur. In de keur is aangegeven welke activiteiten in of nabij oppervlaktewaterlichamen zijn toegestaan. Het gaat hierbij om zaken als waterbeheersing (grond- en oppervlaktewater), bescherming van sloten, kanalen, stuwen en gemalen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0007.png"

Figuur 2.1: Leggers van Vechtstromen en Rijn en IJssel

(Bron: websites waterschappen)

2.5.4 Conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan is rekening gehouden met het waterschapsbeleid.

2.6 Gemeentelijk beleid

In het gemeentelijk ruimtelijk beleid zijn met name structuurvisies, beheersverordeningen en bestemmingsplannen belangrijke instrumenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het in lijn brengen van hun bestemmingsplannen en structuurvisies met de Natuurbeschermingswet en de Natura 2000-beheerplannen.

Het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ ligt grotendeels op het grondgebied van de gemeente Haaksbergen en slechts voor een zeer klein deel in de gemeente Enschede. Omdat het kleine deel van het gebied dat in de gemeente Enschede ligt geen onderdeel is van het plangebied van dit inpassingsplan (zie paragraaf 1.2), wordt niet ingegaan op het beleid van de gemeente Enschede.

2.6.1 Gemeente Haaksbergen

Structuurvisie

De structuurvisie is op 5 maart 2014 vastgesteld en is een toetsingskader voor ruimtelijke ontwikkelingen binnen de gemeente Haaksbergen voor de periode tot 2020 met een doorkijk naar 2030. De visie geeft in hoofdlijnen aan hoe de gemeente omgaat met de thema’s infrastructuur, platteland, economie, wonen en duurzaamheid. De details per thema zitten in de onderliggende sectorale beleidsnota’s. In het plan staan negen concrete ambities. Voor de Ontwikkelopgave Natura 2000 zijn er twee relevant:

  • Stimuleren van een gezonde plattelandseconomie en op peil houden van de ecologische en cultuurhistorische kwaliteiten van het buitengebied. Haaksbergen wil de NNN-natuurgebieden koesteren. Uitbreiding van bedrijfsmatige (agrarische) activiteiten is rondom deze gebieden niet aan de orde.
  • Verduurzamen en beleefbaar maken van het watersysteem.

Bij de ontwikkeling van Haaksbergen zijn in de afgelopen decennia veel kenmerken van het oorspronkelijke landschap verdwenen. Het reliëf werd vaak geëgaliseerd en beken werden omgevormd tot rechte sloten en singels, of het water werd ondergronds afgevoerd in rioolbuizen. Door de klimaatverandering worden de pieken in de neerslag groter, en wordt het vasthouden en bergen van water belangrijker, voordat het kan worden afgevoerd. Dat betekent dat het watersysteem van Haaksbergen moet worden aangepast aan de eisen van de tijd.

Landschapsontwikkelingsplan

De gemeenten Haaksbergen en Hof van Twente hebben gezamenlijk een landschapsontwikkelingsplan (LOP) opgesteld. Het is een samenhangende visie op de kwaliteit van het landschap en geeft de bouwstenen en inrichtingsprincipes aan voor de ontwikkeling van het landschap. Het LOP geeft antwoord op de vraag hoe de landschappelijke kwaliteiten - belevingswaarde, cultuurhistorie, natuur en recreatieve waarde - gewaarborgd kunnen worden en hoe het ruimtelijk beleid en ontwikkelingen voor een vitaal platteland kunnen bijdragen aan de positieve ontwikkeling van het landschap.

In het LOP worden vier thema's voor de ontwikkeling van het landschap genoemd:

  • "behoud en versterking van waardevolle ensembles;
  • landschappelijke versterking van het watersysteem;
  • zorg voor het agrarisch werklandschap;
  • inpassen van kernen en routes."

In het plan staan maatregelen genoemd waarmee de opgave actief kan worden opgepakt en welke ontwikkelingen waar relevant kunnen worden ingepast.

Integrale gebiedsuitwerking landelijk gebied

Om de ontwikkeling van het landelijk gebied daadwerkelijk in gang te zetten is een integrale gebiedsuitwerking opgesteld. Het is een uitwerking van het Reconstructieplan (dat indertijd was gebaseerd op de Reconstructiewet die inmiddels niet meer van kracht is) op deelgebiedniveau en bevat een analyse van de problematiek in het landelijk gebied en een visie inzake de gewenste oplossingen en maatregelen en een bijbehorend uitvoeringsprogramma.

Het landelijk gebied van Haaksbergen is divers en heeft uiteenlopende kernkwaliteiten. De diversiteit moet worden versterkt. In het westelijk deel van de gemeente heeft de landbouw het primaat, in het oostelijk deel natuur en recreatie. Aan de oostzijde van de kern Haaksbergen (omgeving Buurserzand en Haaksbergerveen) draagt de ontwikkeling van nieuwe landgoederen en nieuwe natuur bij aan de versterking van de daar aanwezige natuurwaarden. In dit gebied worden Ecologische Hoofdstructuur en ecologische verbindingszones gerealiseerd.

Waterplan

Het waterplan is een gezamenlijke toekomstvisie voor integraal en duurzaam waterbeheer en is de basis voor een verbetering van de onderlinge samenwerking en afstemming bij de inrichting en het beheer van het watersysteem en de waterketen.

In het waterplan is sprake van een drietal pijlers:

  • verbetering van de werking van het watersysteem en de waterketen en gelijktijdig anticiperen op verwachte klimaatontwikkelingen;
  • vergroten van de belevingswaarde van watergangen door het verhogen van de diversiteit voor inrichting en ecologie evenals de implementatie via beheer en onderhoud;
  • uitdragen van de waarde van water door een actieve, zichtbare en stimulerende rol van de overheid op het gebied van water en ecologie.

Een belangrijke keuze die gemaakt moet worden bij de inrichting van het watersysteem en de waterketen betreft het vasthouden en bergen van water (voorkomen van overlast) en het voorkomen van verontreiniging van grond- en oppervlaktewater.

Voor het waterkwantiteitsbeheer geldt de trits "vasthouden-bergen-afvoeren". In het buitengebied worden laaggelegen gebieden gebruikt voor de opvang van neerslagoverschotten in extreme situaties. Het streven is erop gericht om de waterkwaliteit in 2010 in de hele gemeente op zijn minst aan de basiskwaliteit te laten voldoen. Aan gebieden zonder landbouwkundige functie en met hogere natuurwaarden worden hogere eisen gesteld.

2.6.2 Conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het Buurserzand en het Horsterveen wordt invulling gegeven aan o.a. het gemeentelijke natuurbeleid. De te treffen maatregelen zoals concreet weergegeven in het inrichtingsplan (zie bijlage 1 bij de regels) zijn in overeenstemming met dat beleid.

Hoofdstuk 3 Gebied en planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt de inhoud van het plan beschreven waarvoor dit inpassingsplan is opgesteld. In eerste instantie wordt ingegaan op het ontstaan en de huidige (planologische) situatie van het plangebied. Vervolgens is op basis van geldende wetgeving en beleid de opgave voor het gebied rondom het Buurserzand en het Horsterveen bepaald. Vervolgens wordt in dit hoofdstuk beschreven hoe deze opgave verder is uitgewerkt en welke maatregelen uitgevoerd moeten worden om de instandhoudingsdoelstellingen van het deelgebied te behalen.

3.2 Ontstaan en huidige situatie van het plangebied

Rondom en in de omgeving van het ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ stromen meerdere beken vanaf het Oost-Nederlands plateau en de Oldenzaalse stuwwal richting het noordwesten. Het Oost-Nederlands plateau is een licht glooiende hoogte die is ontstaan in de ijstijd. De ondergrond bestaat uit ondoorlatende lagen van keileem en grondmorene. Het plateau vormt de bovenloop en het brongebied van vele beeklopen die noordwestwaarts afstromen.

Langs de beken ontstonden nederzettingen met landbouwgronden; essen en kleinere kampen. Het onland was in gemeenschappelijk gebruik als veld voor het vee en de plaggen. In gebieden waar het water niet kon afstromen zijn ooit uitgestrekte venen gevormd waarvan het Witteveen, Buurserveen en Haaksbergerveen slechts nietontgonnen restanten zijn.

De vele beken in de drie gebieden liggen vrijwel parallel aan elkaar tussen de zandruggen. In dit landschap ontstonden gemengde boerenbedrijven met een combinatie van akkerbouw en veeteelt. Langs de beken lagen hooilanden, weidegronden en werd vlas geteeld. Door kanalisatie van de beken zelf en de mogelijkheid tot peilbeheersing, zijn de beekdalen vaak niet meer als zodanig herkenbaar.

3.2.1 Buurserzand en Haaksbergerveen

Het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ grenst aan het dekzandlandschap en ligt in een landschap van kleinschalige kampenontginningen en veldontginningen. Dit is in het landschap terug te zien in de onregelmatige blokverkaveling met cultuurgraslandjes, weiden, akkers, bos en doorsnijdingen met rechtlijnige elementen als (historische) landwegen, slootjes, greppels en houtwallen.

Aan de noordzijde ligt het stroomgebied van het Twentekanaal (voormalig Reggestroomgebied) waar de Poelsbeek, de Bolscherbeek en de Hagmolenbeek mee in verbinding staan. Aan de zuidzijde ligt het stroomgebied van de Buurserbeek. Daarnaast heeft het natuurgebied relaties met de waterlopen van de Zoddebeek, Berkel, Koffiegoot, Emrichbach en Huningbach.

Het natuurgebied fungeert door zijn hoge ligging in hoge mate als infiltratiegebied. Plaatselijk kan regenwater, gemengd met kwelwater langdurig blijven staan. Hierdoor ontstaat een geschikte uitgangspositie voor de ontwikkeling van vennen of natte heide. Oppervlaktewater of in mindere mate afstromend overtollig regenwater wordt snel afgevoerd via de licht hellende flanken van het gebied, richting de laagtes en beken langs de randen. De stroomrichting van de afvoerende beken is van zuidoost naar noordwest. Van oorsprong waren dit vaak beken die op het plateau uit bronnen of hoogveen ontsprongen. Tegenwoordig zijn de natuurlijke waterinvloeden nog in zekere mate aanwezig en zo kennen de deelgebieden Buurserzand en Haaksbergerveen ieder hun eigen gevarieerde lokale watersystemen. Hierdoor kunnen bijzondere habitattypen ontstaan, ieder met hun eigen ecohydrologische eisen.

Buurserzand

Het Buurserzand is een overgebleven heideterrein met stuifzandcomplexen. Er komen hier op uitgebreide schaal natte heidebegroeiingen voor met her en der zwakgebufferde vennen, afgewisseld met droge heide en jeneverbesstruweel. Het heidegebied werd eeuwenlang gebruikt als onderdeel van het potstalsysteem in het esdorpenlandschap. Het is aan de ontginningen van begin 20ste eeuw ontkomen doordat het gebied gebruikt werd voor de jacht.

Haaksbergerveen

Het Haaksbergerveen is een oorspronkelijk hoogveengebied. Het grootste gedeelte is verveend ten behoeve van de turfwinning. Deze winning is echter op een bepaald moment volledig stilgezet. Na de vervening bleef een patroon van veenputten en smalle stroken van deels verveend en deels onverveend hoogveen met legakkers achter. In 1969 werd het overgebleven veengebied tot reservaat aangewezen.

Door vernattingsmaatregelen is de veenvorming weer op gang gekomen en komen er nu veelvuldig drijftillen met hoogveenvegetaties voor. Er is een afwisseling van veenputten en dijkjes.

3.3 Huidige planologische situatie

De navolgende beschrijving heeft betrekking op het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Haaksbergen, dat in 2013 is vastgesteld. Deels is goedkeuring onthouden aan het plan, met name voor het merendeel aan de gebieden die zijn aangewezen als ‘uitwerkingsgebied ontwikkelingsopgave Natura 2000’. Op 01-11-2017 heeft de gemeente het bestemmingsplan ‘Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1’ vastgesteld, waarin deze gronden de bestemming ‘Agrarisch met waarden – Natuur en Landschap’ hebben gekregen. Dit betreft de witte delen op onderstaande plankaart.

Onderstaande afbeelding (figuur 3.1) maakt de relevante bestemmingen voor dit inpassingsplan inzichtelijk. De witte gebieden op deze kaartuitsnede zijn in het ‘Bestemmingsplan Buitengebied Haaksbergen, partiële herziening veegplan 1’ bestemd tot ‘Agrarisch met waarden - Natuur en Landschap’.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0008.png"

Figuur 3.1. Uitsnede verbeelding Bestemmingsplan Buitengebied Haaksbergen (2015), in donkergroen de bestemming 'Natuur', in lichtgroen de bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap', in grasgroen de bestemming 'Bos'

(Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

De gronden met hoofdzakelijk agrarisch gebruik, die tevens landschappelijke waarden bezitten, zijn bestemd als ‘Agrarisch met waarden – Landschap’ of ‘Agrarisch met waarden – Natuur en Landschap’. Binnen deze bestemmingen dient het agrarisch gebruik mede afgestemd te worden op het behoud, herstel en/of ontwikkeling van de aanwezige natuur en landschapswaarden. In de regels staat een aanlegvergunningenstelsel om te voorkomen dat de aanwezige natuur- en landschapswaarden op deze gronden onevenredig aangetast worden. Verder bevatten de regels een wijzigingsbevoegdheid voor het college van Burgemeester en wethouders om agrarische gronden om te zetten naar bijvoorbeeld de bestemmingen 'Bos', 'Natuur' en 'Water'. Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden vindt een evenredige belangenafweging plaats, waarbij onder andere de gelet wordt op waterhuishoudkundige, archeologische en ecologische aspecten.

‘Bos’ en ‘Natuur’ zijn aparte bestemmingen. Bij de bestemming ‘Bos’ is het huidig gebruik leidend. Deze bestemming is toegekend aan alle bosgebieden in het plangebied met een ondergrens van 0,25 ha. Ook enkele landschapselementen vallen binnen deze bestemming. Het beleid is gericht op het behoud van de landschappelijke en natuurlijke waarden en daarnaast op houtproductie, bosbouw, aanplant, houtoogst en recreatief medegebruik.

De bestaande natuurterreinen in eigendom van de natuurbeherende instanties en particulieren zijn bestemd als ‘Natuur’, evenals de overige gronden in de NNN en die gronden waarvoor een particuliere natuurovereenkomst is afgesloten. Het beleid is gericht op het behoud en herstel van natuurlijke en aardkundige waarden in combinatie met recreatief medegebruik. Ook bij de bestemmingen ‘Bos’ en ‘Natuur’ geldt weer dat de bescherming van de aanwezige waarden via een aantal gebruiksverboden en een aanlegvergunningenstelsel.

De Buurserbeek en Hagmolenbeek hebben de bestemming ‘Water’ en deze bestemming is onder andere bedoeld voor instandhouding en ontwikkeling van de ecologische waarden en de ter plaatse voorkomende dan wel daaraan eigen landschaps- en natuurwaarden.

In het Haaksbergerveen bevindt zich een tuincentrum, dat bestemd is als ‘Detailhandel – Tuincentrum’. De oppervlakte van het bedrijf is gemaximeerd op de bestaande oppervlakte van 1.200 m2.

Andere voorkomende bestemmingen zijn ‘Wonen’, ‘Verkeer’ en ‘Recreatie’. Deze bestemmingen geven aan dat de gronden respectievelijk zijn bedoeld voor woon- (woonhuizen en bijgebouwen), verkeers- en verblijfsrecreatieve doeleinden en recreatiewoningen. Binnen deze bestemmingen is beschreven welke gebruiks- en bebouwingsvormen zijn toegestaan.

De specifieke habitattypen in de Natura 2000-gebieden zijn afhankelijk van het aanwezige watersysteem. In het gebied waar de waterbeheerder de (bestaande) natuurdoelen ondersteunt ligt de verantwoordelijkheid van het watersysteem bij het waterschap en is deze vastgelegd in de Keur. Om dubbele regelgeving te voorkomen, is in het bestemmingsplan voor deze gebieden geen aanlegvergunningenstelsel opgenomen voor ingrepen die van invloed kunnen zijn op het watersysteem. Bij nieuw te ontwikkelen natuur worden hydrologische bufferzones begrensd.

3.4 Gebiedsopgave

3.4.1 Kernopgaven

Voor het ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ gelden de volgende kernopgaven:

  • 6.02 Zwakgebufferde vennen. Kwaliteitsverbetering (ook latere successiestadia) van zwakgebufferde vennen. Hier geldt ook een wateropgave;
  • 6.05 Natte heiden. Kwaliteitsverbetering en vergroting oppervlakte van vochtige heiden. Hier geldt ook een wateropgave;
  • 6.08 Structuurrijke droge heiden. Vergroting areaal van stuifzandheiden met struikheide en droge heiden;
  • 7.05 Herstellend actief hoogveen. Verbetering kwaliteit herstellende hoogvenen met het oog op ontwikkeling van actieve hoogvenen (hoogveenlandschap). Hier geldt een sense of urgency met betrekking tot watercondities en een wateropgave;
  • 7.06 Randzone van het veen. Herstel van randzone van herstellende hoogvenen met onder andere hoogveenbossen. Hier geldt ook een wateropgave.

Voor een aantal kernopgaven geldt een wateropgave. Een wateropgave is toebedeeld wanneer de watercondities in meer of mindere mate niet op orde zijn. Ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen voor de habitattypen zwakgebufferde vennen, vochtige heiden, herstellende hoogvenen, actieve hoogvenen en hoogveenbossen is een verbetering van de watercondities noodzakelijk.

In het ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ is sprake van een ‘sense of urgency’ op het gebied van watercondities. Dit betekent dat, zonder aanvullende maatregelen, voor de korte termijn een onherstelbare situatie kan worden verwacht waardoor de kernopgave en hierbij behorende instandhoudingsdoelstellingen niet meer realiseerbaar zijn.

3.4.2 Instandhoudingsdoelstellingen

Onderstaande tabel (figuur 3.2) bevat de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’.

Op de habitattypenkaart van dit Natura 2000-gebied (zie bijlage 1 van het Beheerplan (bijlage 2)) komen ook de habitattypen H2330 zandverstuivingen, H3160 zure vennen, H6230 heischrale graslanden, H6410 blauwgraslanden, H6510A glanshaver- en vossenstaarthooilanden (glanshaver), H7150 pioniervegetaties met snavelbiezen en H9190 oude eikenbossen voor. Deze habitattypen komen niet voor in het aanwijzingsbesluit. Bij het beheer en de uitvoering van de maatregelen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van deze habitattypen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0009.png" afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0010.png"

Figuur 3.2: Tabel instandhoudingsdoelstellingen

(Bron: Beheerplan, tabel 1)

3.4.3 PAS-gebiedsanalyse

Voor het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ is door de Gedeputeerde Staten op 31 oktober 2017 een herziene PAS-gebiedsanalyse vastgesteld (zie bijlage 1). Hierin is voor het gebied een onderbouwing gegeven voor die maatregelen welke minimaal noodzakelijk zijn voor het zekerstellen van de Natura 2000-doelen en om maximaal ruimte te kunnen bieden aan economische ontwikkelingen. Deze PAS-gebiedsanalyse is daarmee onderdeel van de vormvrije m.e.r.-beoordeling in het kader van het PAS (zie hiervoor ook hoofdstuk Beleidskader algemeen).

In voorliggende gebiedsanalyse is onderbouwd welke maatregelen minimaal noodzakelijk zijn voor het zekerstellen van de Natura 2000-doelen en om ruimte te kunnen bieden aan economische ontwikkelingen. Met deze gebiedsanalyse wordt onderbouwd dat de ontwikkelingsruimte kan worden vergund. Deze gebiedsanalyse is onderdeel van de passende beoordeling van de PAS.

De gebiedsanalyse is in eerste instantie opgesteld in het kader van de PAS. De inhoud hiervan zal tevens worden opgenomen in de Natura 2000-beheerplannen.

In dit document wordt voor het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ ecologisch onderbouwd welke gebiedsspecifieke herstelmaatregelen, uitgaande van het aanwijzingsbesluit, noodzakelijk zijn om de gestelde doelen voor stikstofgevoelige habitattypen en (leefgebieden van) soorten te realiseren.

Deze geactualiseerde gebiedsanalyse is onderdeel van de partiële herziening Programma Aanpak Stikstof 2015-2021 (AERIUS Monitor 16L (Leefgebieden) en gebaseerd op de uitkomsten ervan. De actualisatie op basis van AERIUS Monitor 16L heeft geleid tot wijzigingen in de omvang van de stikstofdepositie en de ontwikkelingsruimte in alle PAS-gebieden. De omvang van de wijzigingen is verschillend per gebied en per habitattype. In het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ is op deze punten slechts sprake van een minimale wijziging van figuur 7.2 van de PAS-gebiedsanalyse (Depositieruimte verdeeld over de vier segmenten) ten opzichte van AERIUS Monitor 16. Dit heeft evenwel geen gevolgen voor het ecologisch oordeel. Dat betekent dat op basis van de geactualiseerde uitkomsten van AERIUS Monitor 16L het ecologisch oordeel van het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ ongewijzigd blijft.

In de gebiedsanalyse is voor het gebied een onderbouwing gegeven voor die maatregelen welke minimaal noodzakelijk zijn voor het zekerstellen van de Natura 2000-doelen en om maximaal ruimte te kunnen bieden aan economische ontwikkelingen. Deze PAS-gebiedsanalyse is daarmee onderdeel van de passende beoordeling van het PAS (zie hiervoor ook hoofdstuk 2).

Analyse

Minimaal noodzakelijke maatregelen

Het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ bestaat uit de twee, aaneengesloten, deelgebieden. Het Buurserzand is een heidegebied dat bestaat uit een afwisseling van grote en kleine laagten, dekzandruggen en stuifzanden. Het Haaksbergerveen in het zuiden bestaat uit een afwisseling van veenputten en dijkjes met goed ontwikkelde gradiënten naar het omliggende zand- en (basenrijk) leemlandschap. Het natuurgebied fungeert door zijn hoge ligging in hoge mate als infiltratiegebied. De stikstofgevoelige habitattypen betreffen:

  • H2310 Stuifzandheiden met struikhei,
  • H3130 Zwakgebufferde vennen,
  • H4010A Vochtige heiden (hogere zandgronden),
  • H4030 Droge heiden, H5130 Jeneverbesstruwelen,
  • H7110A *Actieve hoogvenen (hoogveenlandschap),
  • H7120 Herstellende hoogvenen,
  • H7230 Kalkmoerassen,
  • H91D0 *Hoogveenbossen en
  • H91E0C *Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen).

(* prioritaire habitattypen)

De knelpunten voor het behalen van de instandhoudingsdoelen betreffen knelpunten in de hydrologie en atmosferische depositie. Zowel in het Buurserzand als het Haaksbergerveen is verdroging voor de meeste habitattypen het belangrijkste knelpunt, op de voet gevolgd door de te hoge stikstofdepositie. Voor de (verdere) ontwikkeling van Actieve hoogveen (H7110A) in het Haaksbergerveen is het realiseren van een zo stabiel mogelijk oppervlakte- en grondwaterpeil zelfs één van de belangrijkste randvoorwaarden. Het op de lange termijn creëren van een hydrologische bufferzone rond het hoogveen, door de aankoop en inrichting van landbouwpercelen, is hiervoor een essentiële maatregel. Door deze optimalisering van de waterhuishouding, worden de grondwaterafhankelijke habitattypen weerbaarder tegen de hoge stikstofdepositie.

Het voortzetten van maatregelen die de effecten van stikstof kunnen verlichten, te weten kleinschalig plaggen, maaien, branden en begrazen, worden daarom voor deze habitattypen afdoende geacht om behoud van oppervlakte en kwaliteit op de korte termijn te garanderen. Ook in de grondwateronafhankelijke habitattypen moeten deze verlichtende maatregelen worden uitgevoerd. Om te voorkomen dat vernatting leidt tot verlies aan areaal , dienen binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied ook geschikte nieuwe uitbreidingslocaties gecreëerd te worden.

PAS-opgaven

Voor het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ gaat het om de volgende (voor het voorliggende inpassingsplan relevante) PAS-opgaven:

  • op gebiedsniveau:
    • 1. herstel hydrologie (M1, M2, M4, M6a t/m M6d, M7a en M8);
  • op habitatniveau:
    • 1. effecten van stikstofdepositie verlichten (begrazen (M12), maaien (M13), kleinschalig plaggen (M14), opslag verwijderen (M15), schonen van verzuurde vennen (M16) en periodieke drukbegrazing waarbij locaties met kiemplanten van jeneverbes worden uitgerasterd (M18);
    • 2. verstuiving stimuleren (M19). Areaal vergroting is hiervoor noodzakelijk (deel van de naaldbossen (voornamelijk Grove den) kappen, zodat daar de oorspronkelijke situatie zich weer kan herstellen (M11);
    • 3. het creëren van een hydrologische bufferzone rond de hoogveenkern (M7a).

Welke maatregelen voor welk habitattype nodig zijn, is beschreven in de PAS-gebiedsanalyse (zie bijlage 1).

Korte en lange termijn

Met het maatregelenpakket opgenomen in de hier voorliggende gebiedsanalyse wordt een belangrijke bijdrage aan de Natura 2000-doelen van dit gebied geleverd. Dit maatregelenpakket is gericht op het beschermen van de hier aanwezige stikstofgevoelige habitattypen en (leefgebieden van) soorten.

Het maatregelenpakket beoogt in de eerste beheerplanperiode het tegengaan van achteruitgang van alle stikstofgevoelige aangewezen habitattypen en van alle stikstofgevoelige leefgebieden van aangewezen soorten in de Natura 2000-gebieden. In de tweede en derde beheerplanperiode worden de noodzakelijke maatregelen genomen voor uitbreiding van oppervlakte en verbetering van kwaliteit. Er zijn geen aanwijzingen dat de uitvoering van maatregelen in de tweede en derde beheerperiode wordt belemmerd.

De verwachte effecten van het maatregelenpakket en het gebruik van ontwikkelingsruimte worden in onderstaande tabel voor de verschillende stikstofgevoelige habitats in dit N2000-gebied samengevat. Omdat er zeer beperkte of geen gegevens beschikbaar zijn over de trend van de verschillende instandhoudingsdoelstellingen, zijn onderstaande conclusies gebaseerd op expert judgement van de terreinbeheerders.

3.4.4 Beheerplan

Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied is vastgesteld op 29 maart 2016 (definitief op 18 juli 2017). Het plan is onherroepelijk (zie bijlage 2).

In dit beheerplan staan de maatregelen uit de PAS-gebiedsanalyse beschreven, evenals niet-PAS-maatregelen. Deze maatregelen dienen genomen te worden om de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ te behalen. In het beheerplan zijn de instandhoudingsdoelen en herstelmaatregelen voor dit gebied beschreven.

Voor het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ is een algemene onderzoeksopgave opgenomen. De instandhoudingsdoelstellingen van de grote modderkruiper worden al gerealiseerd (zie paragraaf 6.1.2 van het Beheerplan (bijlage 2)). De soort profiteert tevens van maatregelen die t.b.v. de habitattypen actieve hoogvenen (H7110A) en herstellende hoogvenen (H7120) worden genomen.

Op gebiedsniveau wordt onderzoek gedaan naar drainage en kleine grondwateronttrekkingen ten behoeve van agrarische activiteiten. In samenwerking met waterschappen en belanghebbende partners wordt onderzocht wat de gebiedsspecifieke effectafstanden van drainage en agrarische onttrekkingen rondom N2000-gebieden zijn, met als doel:

  • Bescherming van natuur binnen bestaande juridische kaders met minimale beperking van activiteiten en een zo klein mogelijke onderzoeksplicht.
  • Eenduidige uitwerking van het beleid op basis van Wet natuurbescherming en Waterwet.
  • Zoveel mogelijk eenduidigheid voor ondernemers voor onttrekkingen en drainage rondom Natura 2000-gebieden.

Het onderzoek bestaat uit een ontwerpfase waarin de onderzoeksvraag wordt geformuleerd en een uitvoeringsfase waarin het onderzoek wordt uitgevoerd.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0011.png"

Figuur 3.3: Tabel doelstellingen, areaal, kwaliteit en trends

(Bron: Beheerplan Tabel 6)

Hydrologie

Om de verdroging tegen te gaan zijn al sinds begin jaren ’70 een groot aantal hydrologische ingrepen gepleegd. Ondanks deze herstelmaatregelen is de actuele waterhuishouding in het Buurserzand en het Haaksbergerveen nog niet optimaal. Het gevolg hiervan is dat verdroging (te lage grondwaterstand en te grote peilfluctuaties), maar ook stikstofdepositie, nog altijd het behoud van oppervlakte en kwaliteit van de instandhoudingsdoelen op de korte termijn belemmeren. Ook zijn deze factoren een belangrijk knelpunten voor de uitbreiding in areaal en kwaliteitsverbetering van de habitattypen op langere termijn.

Atmosferische stikstofdepositie

Naast knelpunten in de hydrologie en/of beheer, kan ook stikstofdepositie een belangrijk knelpunt zijn. Dit geldt vooral voor habitattypen met een (zeer) lage kritische depositiewaarde (KDW12) zoals de hoogveentypen.

In de referentiesituatie (2014) bedraagt de stikstofdepositie in het gebied gemiddeld 1663 mol N/ha/jr. Tussen 2014 en 2030 wordt een depositiedaling verwacht van gemiddeld 292 mol N/ha/jr.1 

Uitgaande van de 100% overbelasting, zoals die in de PAS-analyse voor bijna alle soorten is aangegeven, is in 2030 de overbelasting met 35% verminderd.

Kennisleemten op gebiedsniveau

De in dit document voorgestelde maatregelen zijn vastgesteld op basis van best beschikbare kennis, waaronder de landelijke PAS-Herstelstrategieën. Er bestaat nog een aantal kennislacunes. Die zijn echter niet van dien aard dat geen ecologische conclusies kunnen worden getrokken over het effect van de herstelmaatregelen. Het is duidelijk welke maatregelen moeten worden getroffen en dat die effectief zijn. Er bestaat geen twijfel dat met de beschreven maatregelen behoud van de habitattypen in de 1e beheerplanperiode is gewaarborgd en dat in de 2e en 3e beheerplanperiode uitbreiding en kwaliteitsverbetering (voor zover tot doel gesteld) kan aanvangen. De onzekerheid richt zich hooguit op de precieze effecten van de herstelmaatregelen op de habitattypen- en soorten. Daarom vindt zekerheidshalve monitoring plaats. Mocht het onverhoopt nodig blijken dan kan daardoor tijdig bijsturing van de uitvoering van de herstelmaatregelen plaatsvinden (“hand-aan-de-kraan-principe”).

3.4.5 Overig beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) schrijft voor dat de waterkwaliteit van de Europese wateren vanaf 2015 aan bepaalde eisen moet voldoen. De Kaderrichtlijn heeft tot doel het bereiken van een goede ecologische en chemische toestand in alle wateren.

De Buurserbeek, Zoddebeek en de Hegebeek-Hagmolenbeek (deel van het waterlichaam Azelerbeek) zijn aangewezen als waterlichaam. De beoogde ecologische maatregelen voor de periode 2016-2021 zijn:

  • Buurserbeek: verbreden (snel) stromend water / hermeanderen.
  • Zoddebeek: geen
  • Hegebeek-Hagmolenbeek: Realisatie natuurlijk lengte en dwarsprofiel binnen ca. 2 x 15 meter ruimte en realisatie tweezijdige natuurlijke oevervorming en toestaan spontane houtige oeverbegroeiing: verbreden (snel) stromend water/ hermeanderen.

3.5 Omschrijving inrichtingsplan

De maatregelen uit de PAS-gebiedsanalyse (zie bijlage 1) en het Natura 2000-beheerplan (zie bijlage 2) zijn verwerkt in het inrichtingsplan (zie bijlage 1 bij de regels).

De inrichtingsplannen hebben tot doel de Natura 2000/PAS opgave, in combinatie met overige opgaven, uit te werken naar concrete maatregelen en een definitief ontwerp.

De inrichtingsplannen dienen als basis voor:

  • het ruimtelijk plan en de invulling en onderbouwing van het ruimtelijk ordeningsproces;
  • overleg met de grondeigenaren ten behoeve van afspraken met betrekking tot grondverwerving of over beperkende voorwaarden op landbouwpercelen;
  • verdere detaillering naar een technisch ontwerp om te komen tot uitvoering en realisatie van de maatregelen;
  • het beheer- en onderhoudsplan;
  • het monitoringsplan;
  • de vergunningencheck;
  • de aanbesteding.

3.5.1 Inrichtingsplan

In het inrichtingsplan zijn PAS-maatregelen nader onderbouwd en op perceelsniveau uitgewerkt voor het uitwerkingsgebied in en rondom het Buurserzand en het Horsterveen aan de noordzijde van het Haaksbergerveen (zie figuur 3.4).

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0012.png"

Figuur 3.4: Deelgebieden Inrichtingsplan

De percelen binnen het Haaksbergerveen die in dit inrichtingsplan worden behandeld zijn voor het grootste deel in eigendom/gebruik van één particuliere eigenaar. In een pilot vooruitlopend op het opstellen van het inrichtingsplan voor het uitwerkingsgebied Haaksbergerveen zijn voor deze percelen en de aangrenzende percelen van Staatsbosbeheer de PAS-maatregelen uitgewerkt. De betreffende eigenaar heeft met provincie Overijssel een zelfrealisatieovereenkomst afgesloten waar in staat dat de uitvoering van de voorgestelde maatregelen plaatsvindt in de 1e PAS-periode (2015-2021). Dit is de reden dat de betreffende percelen binnen het noordelijke deel van het Haaksbergerveen zijn opgenomen in dit inrichtingsplan.

De beschrijving van het Inrichtingsplan beperkt zich tot de maatregelen die noodzakelijk zijn voor de volgende 5 deelgebieden:

  • BZ1: Galgenslat en Steenhaarplassen ±36 ha
  • BZ2: De Knoef ±33 ha
  • BZ3: Hagmolenbeek en Biesheuvelleiding ±60 ha
  • BZ5: Enclave de Ronde Bulten en Laakmors ±60 ha
  • HV1: Horsterveen ±41 ha

Deelgebied BZ1 Galgenslat en Steenhaarplassen

Het deelgebied BZ1 ligt in het noordwesten van het Buurserzand en betreft circa 21 ha landbouwgrond, hiervan ligt 0,8 ha binnen de begrenzing van Natura 2000. Verder ligt er 4,4 ha voormalige landbouwgrond (huidige bestemming 'Natuur') binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied.

Binnen de invloedssfeer van deelgebied BZ1 ligt het noordwestelijke deel van het Buurserzand met het Galgenslat (tussen de Waarveldweg en de Smitterijweg) en de Steenhaarplassen (ten oosten van de Galgenslatweg). Het Galgenslat bestaat uit een door bos omringd vochtig heideterrein met hierin twee vennen.

De Steenhaarplassen liggen in een omvangrijke laagte: de Steenhaarlaagte.

Het afwateringsstelsel in het uitwerkingsgebied BZ1 en aan de randen van het natuurgebied, heeft een drainerende werking, die reikt tot binnen de Natura 2000-begrenzing. Het natuurgebied fungeert door zijn hoge ligging in grote mate als infiltratiegebied. Plaatselijk kan regenwater, gemengd met kwelwater, langdurig blijven staan op keileemlagen in de bodem. Door opbolling van de grondwaterstand in de winter stroomt een gedeelte van het grondwater in de landbouwpercelen ten noorden en noordwesten van deelgebied BZ1 af in zuidelijke of zuidoostelijke richting naar het Galgenslat en de Steenhaarplassen. De Slatsleiding is de hoofdwaterloop binnen deelgebied BZ1. De Slatsleiding watert in zuidelijke richting via de vijver van de algemene begraafplaats Waarveld af op de Buurserbeek.

PAS-maatregelen in deelgebied BZ1 Galgenslat en Steenhaarsplassen
M6: Aankoop en herinrichting van landbouwgronden Buurserzand
Ontwatering door landbouwonttrekkingen binnen en buiten de Natura 2000-begrenzing vormt voor veel habitattypen een groot knelpunt. Voor het opheffen/verminderen van dit knelpunt dienen verschillende landbouwpercelen verworven te worden. Met zekerheid kan gesteld worden dat voor de landbouwpercelen enige vorm van landbouwkundig gebruik onmogelijk wordt door het uitvoeren van de voorgestelde maatregelen.

M6a: Aankoop en herinrichting landbouwpercelen langs de Smitterijweg.

M23: Onderzoek Steenhaarplassen behoud zwakgebufferde vennen.

Maatregel M6a is gericht op het verhogen van de grondwaterstanden en het versterken van de toevoer van grondwater ten behoeve van de instandhoudingsdoelen voor zwakgebufferde vennen en vochtige heide.

Deelgebied BZ2 De Knoef

Het deelgebied BZ2 ligt noordelijk van het Buurserzand en betreft ruim 32 ha landbouwgrond waarvan één perceel (2,9 ha) binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied ligt. Het gebied wordt (historisch) aangeduid als ‘De Knoef’.

Noordelijk van deelgebied BZ2 ligt het dal van de Hagmolenbeek, waar het deelgebied via de Knoefleiding op afwatert. Het maaiveldniveau varieert grofweg tussen 33 m. +NAP in het Buurserzand tot 28 m. +NAP in het beekdal. Het maaiveldverloop van de landbouwpercelen in het uitwerkingsgebied kenmerkt zich door enkele zandruggen en laagtes rondom o.a. de Knoefleiding en loopt van 30,5 m. +NAP tot 29,0 m. +NAP. De bodem bestaat met name uit leemarm, fijn zand. De dikte van de toplaag en humusrijkdom verschillen per perceel.

De grondwaterstroming wordt bepaald door de ligging van enkele hogere zandruggen en lokale ontwatering. Grondwater stroomt voornamelijk af in noord tot noordnoordwestelijke richting, met uitzondering van de grondwaterstromingsrichting vanaf de hogere zandruggen. Door de drainerende werking van de waterlopen en de lagere ligging van delen van het Natura 2000-gebied (zoals het Meujenboersven en de Knoeflaagte) kan het grondwater in de winter bijna in tegenovergestelde richting stromen (oostzuidoostelijk).

De habitats binnen de Natura 2000-begrenzing liggen relatief dichtbij het landbouwgebied, zoals de grote orchideeënweide, vochtige heide en de Knoeflaagte met zwakgebufferde en zure vennen.

PAS-maatregelen in deelgebied BZ2 De Knoef
M6: Aankoop en herinrichting van landbouwgronden Buurserzand Ontwatering door landbouwonttrekkingen binnen en buiten de Natura 2000-begrenzing vormt voor veel habitattypen een groot knelpunt. Voor het opheffen/verminderen van dit knelpunt dienen verschillende landbouwpercelen verworven te worden.

M6d: Opheffen drainerende werking landbouwpercelen De Knoef.

M22: Onderzoek naar potenties uitbreiding kalkmoeras in noordoosten Buurserzand.

M8: Onderzoek naar effect greppel en stuw Meujenboersven.

De maatregelen worden uitgevoerd ten behoeve van het behoud van de omvang en de kwaliteit van de habitattypen vochtige heide, kalkmoerassen, vochtige alluviale bossen en verbetering van de kwaliteit van het habitattype zwakgebufferde vennen.

Deelgebied BZ3 Hagmolenbeek en Biesheuvelleiding

Het deelgebied BZ3 ligt oostelijk van het Buurserzand en kent twee belangrijke watergangen: de Biesheuvelleiding en de Hagmolenbeek. De Biesheuvelleiding is een diepe, gegraven waterschapsleiding die ’t Voorsveld en het Buurserveld (in het zuiden van deelgebied BZ3) ontwatert en afvoert op de Hagmolenbeek.

Meer ten noorden ligt landgoed ’t Waarrecht, daar komt de Biesheuvelleiding uit in de Hagmolenbeek. Dit landgoed bestaat uit een bosgebied met enkele landbouwpercelen. Het uitwerkingsgebied is circa 61 ha groot. Hiervan ligt 1,3 ha binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied. De Hagmolenbeek is een waterlichaam dat onder de Kaderrichtlijn Water valt. De beek wordt getypeerd als een langzaam stromende middenloop/benedenloop op zand (type R5). Het streefbeeld is een permanent watervoerende beek, waarbij de bovenloop in droge zomers onvoldoende watervoerend is. De beek kan binnen bepaalde zones vrij meanderen en de oevers zijn grotendeels begroeid met struiken en bomen.

PAS-maatregelen in deelgebied BZ3 Hagmolenbeek en Biesheuvelleiding
M1: Verondiepen van de Biesheuvelleiding.

M2: Verondiepen/herinrichten van de Hagmolenbeek.

Bovenstaande maatregelen worden uitgevoerd ten behoeve van het behoud van de omvang en kwaliteit van de habitattypen beekbegeleidende bossen, zwakgebufferde vennen en vochtige heide.

De PAS-maatregel M2 verondieping/herinrichting van de Hagmolenbeek betekent tevens invulling van de KRW-opgave.

Deelgebied BZ5 Enclave de Ronde Bulten en Laakmors

Het uitwerkingsgebied BZ5 ‘Enclave de Ronde Bulten en Laakmors’ ligt in het zuidwesten van het Buurserzand en betreft circa 64 ha landbouwgrond waarvan circa 31,5 ha binnen de begrenzing van Natura 2000 ligt (landbouwenclave de Ronde Bulten). Daarnaast ligt in het uitwerkingsgebied een belangrijke watergang: de Buurserbeek. De Buurserbeek behoort tot de KRW-categorie ‘Rivieren’. Het waterlichaam behoort tot het type R5: langzaam stromende middenloop/benedenloop op zand. Het streefbeeld is een permanent watervoerende beek, waarbij de bovenloop in droge zomers onvoldoende watervoerend is. De beek kan binnen bepaalde zones vrij meanderen en de oevers zijn grotendeels begroeid met struiken en bomen.

Voor de Buurserbeek ter hoogte van deelgebied BZ5 is een herinrichtingsplan gemaakt dat gedeeltelijk is uitgevoerd:

  • 1. Binnen tracé 1 (Schansweg – Laakmors Schansweg) moet het peil nog verhoogd worden met +88 cm ten opzichte van de situatie in 2009. Deze peilverhoging kan pas uitgevoerd worden, als de afvoer van de watergang vanuit ‘t Laakmors komt te vervallen. Het deskundigenteam heeft deze peilverhoging meegenomen in hun onderzoek (onderdeel van PAS-maatregel M4).
  • 2. Binnen tracé 2 (Laakmors Schansweg-Laakmors) is bovenstrooms van de vistrap en boven de instroom van de watergang vanuit ‘t Laakmors al een peilverhoging gerealiseerd van +55 cm ten opzichte van de situatie in 2009.
  • 3. Voor tracé 3 (Laakmors – Buurserbeek Zoddebeek) wordt door het waterschap geen peilverhoging uitgevoerd.

De genoemde tracés staan weergegeven in figuur 3.5.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0013.png"

Figuur 3.5: Ligging tracés Buurserbeek waar inrichtingsmaatregelen zijn/worden uitgevoerd (tracé 1 en 2)

De maatregelen in het deelgebied BZ5
M4: Herinrichting Buurserbeek (anders dan verwerven, zie M6c)

M4a: Verhogen van het waterpeil in de Buurserbeek, wat bijdraagt aan de realisatie van de hydrologische randvoorwaarden voor het habitattype vochtige heide aan de noordzijde van de Buurserbeek.

M6: Aankoop en herinrichting van landbouwgronden Buurserzand Ontwatering door landbouwonttrekkingen binnen en buiten de Natura 2000-begrenzing vormt voor veel habitattypen een groot knelpunt. Voor het opheffen/verminderen van dit knelpunt dienen verschillende landbouwpercelen verworven te worden. Met zekerheid kan gesteld worden dat enige vorm van landbouwkundig gebruik onmogelijk wordt door het uitvoeren van de voorgestelde maatregelen.

M6b: Aankoop en herinrichting landbouwenclave De Ronde Bulten.

M6c: Aankoop en herinrichting landbouwpercelen van de Laakmors en Steenhaar.
De maatregelen worden uitgevoerd ten behoeve van het behoud van de kwaliteit van de habitattype vochtige heide en verbetering van de kwaliteit van het habitattype zwakgebufferde vennen.

De maatregelen worden uitgevoerd ten behoeve van het behoud van de kwaliteit van de habitattype vochtige heide en verbetering van de kwaliteit van het habitattype zwakgebufferde vennen.

De PAS-maatregel M4 verhogen van het waterpeil en herinrichting van de Buurserbeek betekent tevens invulling van de KRW-opgave.

Deelgebied HV1 Horsterveen

Het uitwerkingsgebied HV1 Horsterveen ligt aan de noordzijde van het Haaksbergerveen, ter hoogte van de verbinding met het Buurserzand. Het deelgebied bestaat uit landbouwgronden in eigendom van één particulier en voormalige landbouwgronden in eigendom van Staatbosbeheer. Deelgebied HV1 valt in zijn geheel binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Haaksbergerveen.

Pas-maatregel in het deelgebied HV1
M7a: Creëren van een hydrologische bufferzone – verwerven gronden.
In deelgebied HV1 ligt de focus op het realiseren van een hydrologische bufferzone (lagg-zone) met als doel omde doelstelling ten aanzien van herstellend en actieve hoogvenen te behalen.

Op korte termijn gaat het om maatregelen ter voorkoming van verslechtering van kwaliteit en areaal van de habitattypen actieve hoogvenen, herstellende hoogvenen en vochtige heide. Op lange termijn gaat het om een kwaliteitsverbetering van actieve hoogvenen en herstellende hoogvenen en oppervlakte uitbreiding van actieve hoogvenen.

Het uitwerkingsgebied HV1 biedt potentie om een natuurlijke overgangszone te ontwikkelen tussen de hoogveenkern in het zuiden en de heidegebieden op minerale gronden in het noorden. Hier kan een functionele lagg-zone ontwikkeld worden, die op twee manieren bijdraagt aan de lange instandhoudingsdoelstellingen voor het Haaksbergerveen- Buurserzand:

1. een functie als hydrologische bufferzone, waardoor de omvang van wegzijging in de veenkern afneemt;

2. herontwikkeling van de landschappelijke samenhang, waardoor ecologische potenties worden gecreëerd voor soorten die afhankelijk zijn van abiotische gradiënten in het hoogveenlandschap.

Het uitwerkingsgebied biedt daarnaast potentie om invulling te geven aan de verbinding tussen Haaksbergerveen en Buurserzand voor typische soorten van heide en hoogveen, die op dit moment achteruitgaan.

Ter verduidelijking is hieronder de schematische opbouw van een hoogveen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0014.png"

Figuur 3.6: schematische dwarsdoorsnede van een hoogveen (Everts et al.,2014).

1: kern; 2: helling; 3: rand; 4: lagg. De dikke grijze lijn geeft de waterkerende laag aan; de, zwarte dunne lijn de minerale omgeving. Rood: zure waterpartijen en waterstromen. Blauw: zwak gebufferd-basisch waterpartijen en -stromen.

(Bron: Sleutels tot herstel van hoogveen http://edepot.wur.nl/386213)

Voor de uitwerking van de maatregelen wordt verwezen naar het Inrichtingsplan (zie bijlage 1 bij de regels).

PAS-omvormingsmaatregelen

De uitvoering van de in hoofdstuk 5 voorgestelde PAS-maatregelen zorgen naast grondwaterstandsverhogingen binnen het Natura 2000-gebied ook voor vernatting in het uitwerkingsgebied. Als gevolg van deze hydrologische effecten zijn sommige landbouwpercelen niet meer landbouwkundig te gebruiken. Dat betekent dat ze op een andere manier moeten worden ingericht en beheerd. Deze maatregelen noemen we PAS-omvormingsmaatregelen. Deze maatregelen zijn onlosmakelijk verbonden met de PAS-maatregelen. Bij de uitwerking is gezocht naar een logische en duurzame inrichting voor de toekomst. Concreet betekent dit ontwikkeling van natuur. Op basis van de verwachte hydrologische situatie na uitvoering van de PAS-maatregelen (Deskundigenteam 2018), bodemchemisch onderzoek (B-Ware, 2017) en de uitgevoerde ecohydrologische onderzoeken zijn door het deskundigenteam natuurpotenties bepaald van percelen in het uitwerkingsgebied en van voormalige landbouwgronden binnen de Natura 2000-begrenzing (figuur 3.7). De in dit inrichtingsplan voorgestelde omvormingsmaatregelen worden uitgevoerd als hierover overeenstemming is met de betreffende grondeigenaar.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0015.png"

Figuur 3.7: Natuurpotenties op (voormalige) landbouwpercelen binnen de Natura 2000-begrenzing en in het uitwerkingsgebied Buurzerzand.

Hoofdstuk 4 Overige ruimtelijke beleidsaspecten

4.1 Inleiding

Bij de voorbereiding van een inpassingsplan moet worden nagegaan of dat plan uitvoerbaar is, onder andere gelet op omgevingsaspecten zoals milieu, water, ecologie en archeologie. Voor deze onderwerpen is specifiek beleid en regelgeving vastgesteld. In dit hoofdstuk wordt het beschreven plan uit het vorige hoofdstuk getoetst aan deze aspecten.

Bij dat alles past de volgende aantekening. Zoals eerder in deze toelichting omschreven, heeft het voorliggende inpassingsplan betrekking op het vertalen van de maatregelen uit het inrichtingsplan. Deze maatregelen hebben alle betrekking op het realiseren van specifieke natuurdoelstellingen. Daarmee worden geen nieuwe milieugevoelige functies toegevoegd, hetgeen betekent dat milieuaspecten slechts in beperkte mate aan de orde zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0016.png"

Figuur 4.1: Waterveiligheid en archeologie

(Bron: Gebiedsscan ruimtelijke kwaliteit Natura 2000-gebieden ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’, Provincie Overijssel december 2015)

4.2 Milieu

4.2.1 MER

In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) is de m.e.r.-procedure geregeld. In artikel 7.2 staat beschreven voor welke plannen en besluiten het maken van een milieueffectrapport (MER) verplicht is.

Er zijn drie sporen die leiden tot een m.e.r.-procedure:

  • 1. Besluiten en plannen die worden genoemd in het Besluit m.e.r. (artikel 7.2 Wm)
  • 2. Plannen waarvoor een passende beoordeling in het kader van de Wet natuurbescherming moet worden gemaakt (artikel 7.2a Wm)
  • 3. Activiteiten die door de provincie zijn opgenomen in de provinciale milieuverordening die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (artikel 7.6 Wm)


Spoor 1 Besluiten en plannen opgenomen in het Besluit m.e.r.
In artikel 7.2 Wm staat beschreven dat bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit me.r.) activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor geldt een m.e.r.-plicht;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Hiervoor geldt een m.e.r.beoordelingsplicht.


De m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten zijn opgenomen in bijlagen C en D van het Besluit m.e.r.. Hierbij zijn drempelwaarden genoemd, waaraan getoetst moet worden om te beoordelen of er sprake is van een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordelingsplicht of een vormvrije m.e.r.-beoordeling, figuur 4.2. geeft dit weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0017.jpg"

Figuur 4.2. Overzicht om te komen tot een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordeling of een vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bron: www.infomil.nl)

In het inrichtingsplan (zie paragraaf 3.5) zijn de volgende maatregelen opgenomen die volgens de onderdelen C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. m.e.r.-(beoordelings)plichtig zijn:

  • Functiewijziging ruimtelijk plan: nieuwe natuur
  • Ontgrondingen ten behoeve van het afplaggen en afgraven van percelen


Functiewijziging ruimtelijk plan: nieuwe natuur

(D9: grenswaarde van 125 hectare of meer, functiewijziging in ruimtelijk plan)


Als gevolg van de maatregelen (die natuurherstel tot doel hebben) worden er ook gronden bestemd naar 'Natuur'. Ongeveer 88 ha landbouwgrond krijgt in dit Provinciaal Inpassingsplan Buurserzand en Horsterveen de bestemming 'Natuur'. Het betreft voornamelijk landbouwgronden waar hydrologische en bemestingsbeperkende maatregelen noodzakelijk zijn voor de instandhoudingsdoelen in de Natura 2000-deelgebieden Buurserzand en Horsterveen. Hiermee wordt de grens van 125 ha zoals genoemd in de Wet milieubeheer niet overschreden en is sprake van een vormvrije project-m.e.r.-beoordelingsplicht. Vanwege de plan- en project m.e.r.-plicht voor de ontgrondingen (zie hieronder), wordt er geen aparte vormvrije project-m.e.r.-beoordeling opgesteld, maar alleen een gecombineerd plan- / project-MER.


Ontgrondingen ten behoeve van het afplaggen en afgraven van percelen

(C16: grenswaarde van 25 hectare of meer hectare 'winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem')


Binnen het plangebied wordt grond afgegraven (geplagd) van percelen in deelgebieden Galgenslat en Steenhaarplassen, Hagmolenbeek en Biesheuvelleiding en Landbouwenclave de Ronde Bulten en Laakmors met een oppervlakte meer dan 25 ha (circa 32 ha). Deze werkzaamheden gelden als een ontgronding in het kader van de m.e.r.-procedure. Op grond van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (onderdeel C, categorie 16.1) geldt een plan-m.e.r -plicht voor de vaststelling van een Provinciaal Inpassingsplan dat de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem mogelijk maakt, in gevallen waarin de activiteit betrekking heeft op een terreinoppervlakte van 12,5 ha of meer. In dit Provinciaal Inpassingsplan wordt een ontgronding (inclusief plaggen) mogelijk gemaakt voor circa 32 ha. Hiermee wordt de grens van 12,5 ha overschreden.

Naast de plan-m.e.r.-plicht voor het kaderstellende plan dat de ontgronding mogelijk maakt, geldt er voor de ontgronding zelf ook een project-m.e.r.-plicht, aangezien een ontgrondingenvergunning nodig is voor een oppervlakte van meer dan 25 ha.

Daarom is gekozen voor het opstellen van een gecombineerd plan-/project-MER.


Spoor 2 plan waarvoor passende beoordeling moet worden gemaakt

In de Wet milieubeheer staat in artikel 7.2a beschreven dat er een m.e.r.-procedure doorlopen moet worden bij de voorbereiding van een plan (bijvoorbeeld een ruimtelijk plan) waarvoor op grond van artikel 2.8, eerste lid, van de Wet natuurbescherming (Wnb) een passende beoordeling moet worden gemaakt. Dat is het geval wanneer activiteiten die in het plan zijn opgenomen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, kunnen leiden tot significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied.

Artikel 2.7 Wnb maakt duidelijk dat er geen verplichting geldt om een passende beoordeling te maken, wanneer het gaat om plannen die verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied. Zowel algemene beheermaatregelen gericht op het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen (eventueel voorgeschreven in een beheerplan), als specifieke PAS-maatregelen (eventueel beschreven in een PAS-gebiedsanalyse), kunnen als beheermaatregelen worden gekwalificeerd.


In dit plan worden naast PAS- en niet-PAS-maatregelen geen meekoppelkansen meegenomen. Er is geen passende beoordeling nodig. Er geldt dus geen plan-m.e.r.-plicht voor spoor 2.


Spoor 3 Activiteiten die door de provincie zijn opgenomen in de provinciale milieuverordening

De provincie Overijssel heeft geen activiteiten opgenomen in de provinciale milieuverordening die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (artikel 7.6 Wm). Dit spoor is dus niet van toepassing.


M.e.r.-procedure

Op grond van het Besluit m.e.r. is het dus verplicht om voor de activiteiten opgenomen in het inrichtingsplan de m.e.r.-procedure te doorlopen. Deze procedure heeft als hoofddoel het milieubelang volwaardig te laten meewegen bij de voorbereiding en besluitvorming van het PIP en de ontgrondingenvergunning.


Notitie reikwijdte en detailniveau

Voor het doorlopen van de m.e.r.-procedure stelt de gemeente Haaksbergen als initiatiefnemer van het PIP en de ontgrondingenvergunning de Notitie Reikwijdte en Detailniveau (NRD) op. De NRD informeert over de start van de m.e.r.-procedure en geeft inzicht in de reikwijdte en het detailniveau van het MER en de onderzoeksopzet. Door publicatie van deze NRD krijgt een ieder de gelegenheid zienswijzen te geven op de onderzoeksopzet. De NRD wordt gelijktijdig met het voorontwerp PIP ter inzage gelegd.


Plan-/project-MER t.b.v. ontwerp PIP en ontwerp ontgrondingenvergunning

Na het vaststellen van de NRD en de Reactienota stelt de gemeente Haaksbergen, als initiatiefnemer, een MER op. Bij het opstellen van het MER worden alle ervaring, kennis en informatie opgedaan tijdens het gebiedsproces van de planuitwerking voor het Buurserzand en Horsterveen betrokken. Verder zijn de projectgroep, kennisteam en bestuurlijk overleg betrokken bij dit proces.

De m.e.r.-procedure wordt gekoppeld aan de besluitvormingsprocedure van het Provinciaal Inpassingsplan en de ontgrondingenvergunning. Dit gebeurt gecoördineerd. Dit betekent dat de verschillende procedures die nodig zijn, gezamenlijk worden doorlopen. Indien blijkt dat de ontgrondingenvergunning in meerdere fases wordt aangevraagd, is het MER steeds onderdeel van de procedure. In het MER wordt ook onderzocht of en zo ja welke alternatieven er zijn om de beoogde doelstellingen van het project te realiseren. Mogelijke alternatieven worden in het MER systematisch, transparant en objectief in beeld gebracht.


De Commissie voor de milieueffectprocedure (verder Cie. m.e.r.) is wettelijk verplicht advies uit te brengen over het MER. Dat gebeurt tijdens de ter visie legging van het ontwerp PIP en de ontwerp ontgrondingenvergunning.

4.2.2 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader

Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijziging te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie. De Wet bodembescherming is daarbij het toetsingskader.

In het kader van het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) zijn gemeenten en waterkwaliteitsbeheerders (waterschappen/Rijkswaterstaat) bevoegd gezag voor toepassing van bouwstoffen, grond en baggerspecie binnen hun beheersgebied. Voordat bouwstoffen, grond of baggerspecie mogen worden toegepast, moet op grond van het Bbk in een aantal gevallen een melding plaatsvinden bij het bevoegd gezag (via het Meldpunt bodemkwaliteit). Het Bbk biedt twee keuzemogelijkheden voor gemeenten om grondverzetbeleid te voeren namelijk Generiek beleid of Gebiedspecifiek beleid.

Gemeentelijk beleidskader

De gemeente Haaksbergen heeft eigen beleid opgesteld voor bodemkwaliteit, maar dit is verouderd. De bodemkwaliteitskaart dateert uit 2009 en heeft een geldigheidsduur van 5 jaar.

Het landelijk generiek beleid van het Besluit bodemkwaliteit maakt gebruik van functieklassen. Uitgangspunten zijn:

  • Hergebruikmogelijkheden worden beoordeeld op basis van twee toetsen:
    • 1. ‘stand-still': toepassing mag niet leiden tot verslechtering van de bodem;
    • 2. toepassing mag niet leiden tot ongewenste risico's voor de functie van een gebied. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in de functies Wonen, Industrie en Overig (landbouw/natuur/recreatie);
  • de toe te passen grond wordt op basis van de kwaliteit ingedeeld in de klasse ‘AW2000’, ‘Wonen’ of ‘Industrie’;
  • de kwaliteit van de toe te passen grond en de kwaliteit van de ontvangende bodem kan worden bepaald middels een partijkeuring of op basis van de Bodemkwaliteitskaart;
  • de functie van de ontvangende bodem moet worden bepaald met behulp van de functieklassenkaart.

Bodemkwaliteit en het projectgebied

In hoofdstuk 3 van de PAS-gebiedsanalyse van 20 juni 2017 is uitgebreid stilgestaan bij de bodemsamenstelling van dit Natura 2000-gebied. De maatregelen die voor het uitwerkingsgebied 'Buurserzand-Horsterveen' nodig zijn, hebben geen nadelige gevolgen voor de samenstelling van de bodem. Binnen deze maatregelen worden evenmin gevoelige functies mogelijk gemaakt.

Conclusie

Voor de te nemen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen zoals in dit plan bedoeld, is geen bodemonderzoek noodzakelijk. Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het voornemen.

4.2.3 Geluid

Wettelijk kader

Op grond van de Wet geluidhinder is een geluidszone van kracht rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken’, rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en rond spoorwegen. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones is akoestisch onderzoek nodig om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Het gaat daarbij om geluidsgevoelige bestemmingen als woningen, scholen en ziekenhuizen.

Een andere wet waarin de beperking van geluidhinder een rol speelt is de Luchtvaartwet. Deze wet regelt de vaststelling van grenswaarden voor luchtvaarthavens. Sinds de sluiting van Vliegbasis Twenthe is deze wet niet meer planologisch relevant voor het plangebied.

Op 1 maart 2017 is het Luchthavenbesluit Twente Airport door Gedeputeerde Staten van Overijssel vastgesteld. Aan de hand van dit besluit en de daarbij behorende kaarten is onderzocht in hoeverre dit besluit van invloed kan zijn op de te treffen maatregelen. Op basis van de bij dit besluit horende kaarten wordt geconcludeerd dat het Natura 2000-gebied mogelijk binnen het gebied ligt waarvoor een hoogtebeperking geldt. Daarnaast geldt dat sprake is van een laserstraalvrij gebied.

Conclusie geluid en het plangebied

Op grond van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect geluid geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan, er wordt namelijk geen geluidsgevoelig object gerealiseerd. Evenmin is sprake van activiteiten die structureel ernstige geluidhinder met zich mee brengen. Daarnaast brengen de te treffen maatregelen zoals beschreven in het inrichtingsplan (zie bijlage 1 bij de regels) geen structureel geluidoverlast met zich mee. Een akoestisch onderzoek is niet nodig.

4.2.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen.


Sinds een aantal jaren is er wetgeving over 'externe veiligheid' om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De normen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).


Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. De grenswaarde is 10-6 per jaar. Dit betekent dat de overlijdenskans niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Binnen de zogenaamde PR 10-6-contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten geldt deze norm als streefwaarde.


Het GR geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde transportroute of inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de route of inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR. Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden. De verantwoording bevat de volgende elementen:

  • de personendichtheid;
  • de hoogte van het groepsrisico;
  • maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • de voor- en nadelen van alternatieve locaties;
  • de mogelijkheden voor bestrijding van calamiteiten;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.


Ten aanzien van de bestrijdbaarheid van calamiteiten moet de Veiligheidsregio om advies worden gevraagd.

Externe veiligheid en het plangebied

Voor het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ is inzicht verkregen in aanwezige risicobronnen en risico-ontvangers op basis van de risicokaart (www.risicokaart.nl), voor zowel in als buiten het plangebied. Onderstaande afbeelding geeft een uitsnede van de risicokaart voor het plangebied weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0018.png"

Figuur 4.4: Risicokaart Natura 2000-gebieden ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ en ‘Witte Veen’

(Bron: www.risicokaart.nl)

Risicovolle inrichtingen

Uit de kaart blijkt dat de er geen inrichtingen in of nabij het gebied ‘Buurserzand-Haaksbergerveen’ aanwezig zijn.

Het voorliggende plan voorziet niet in de realisatie van kwetsbare objecten. Tevens ligt het plangebied niet binnen de invloedssfeer van overige inrichtingen waarin gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. De voorgenomen ontwikkeling ligt buiten de invloedssfeer van risicovolle inrichtingen waardoor geen beperkingen aanwezig zijn ten aanzien van de realisatie van het plan.

Transport gevaarlijke stoffen

Het Rijk heeft het Basisnet Weg, Water en Spoor opgesteld. Het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen bestaat uit drie kaarten: vervoer over de weg, de binnenwateren en het spoor. Op de kaarten is per gebied aangegeven welke beperkingen er zijn voor ruimtelijke ontwikkelingen en het vervoer van gevaarlijke stoffen.

De N18 is aangewezen als route gevaarlijke stoffen. Er is geen sprake van een 10-6 plaatsgebonden risicocontour (PR). Het groepsrisico (GR) ligt onder de 0,1*oriëntatiewaarde. In het plangebied zijn geen spoorlijnen of binnenwateren aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt.

In of in de directe omgevings van het plangebied zijn geen wegen, spoorlijnen of binnenwateren aanwezig waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Het transporteren van gevaarlijke stoffen levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Buisleidingen

Op de risicokaart staan de planologisch relevante buisleidingen weergegeven. In de buurt van het plangebied is geen buisleiding aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling wordt niet beïnvloed door buisleidingen.

Hoogspanningsleidingen

Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft een kaart gemaakt van de in Nederland voorkomende hoogspanningsleidingen. Op geruime afstand van het plangebied zijn twee bovengrondse hoogspanningsleidingen aanwezig. Het gaat om de 110 kV-lijn Goor-Haaksbergen en de 110 kV-lijn Eibergen-Haaksbergen. De voorgenomen ontwikkeling wordt niet beïnvloed door hoogspanningsleidingen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0019.png"

Figuur 4.5: Uitsnede netkaart Hoogspanningsleidingen

(Bron: http://geodata.rivm.nl/netkaart.html)


Conclusie

Het voorliggende plan levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan gelet op het aspect externe veiligheid.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

Voor het aspect luchtkwaliteit geldt hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Hierin staan de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit. Voor de ruimtelijke ordening zijn met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) belang.


Projecten die in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn onder andere de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m2;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 µg/m3.


Luchtkwaliteit en het plangebied

De in het inpassingsplan voorgestane ontwikkelingen zijn perceelsgebonden en zullen geen nieuwe luchtverontreiniging toevoegen. De realiseringswerkzaamheden van de ontwikkeling zullen geen zodanig luchtverontreiniging met zich meebrengen dat daardoor grenswaarden worden overschreden. Overigens is de eventuele verontreiniging van tijdelijke aard.

Voor wat betreft de in en rond het plangebied optredende emissie kan opgemerkt worden dat de in het inpassingsplan voorgestane ontwikkelingen geen nieuwe luchtverontreiniging toe zullen voegen. Het besluit en de regeling 'niet in betekende mate' is op dit inpassingsplan zodoende van toepassing.

Tevens kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied, met het oog op het aspect luchtkwaliteit, sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie

De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, hebben geen nadelige invloed op de luchtkwaliteit in het gebied.

4.2.6 Wet ammoniak en veehouderij

Wettelijk kader

De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is bedoeld om de ammoniakuitstoot in heel Nederland terug te dringen. Binnen zeer kwetsbare gebieden en in een zone van 250 meter daaromheen gelden aanvullende ammoniakregels om de ammoniakdepositie op die gebieden te verminderen. Vestiging van nieuwe veehouderijen is hier niet meer mogelijk. Bestaande veehouderijen hebben slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden tot een voor deze veehouderijen vastgelegd emissieplafond.

Zeer kwetsbare gebieden op grond van de Wav worden aangewezen door Provinciale Staten.


Wav en het plangebied

Figuur 4.6 geeft de zeer kwetsbare gebieden in en rondom het plangebied weer. De kwetsbare gebieden zijn binnen het kader in groen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0020.png"

Figuur 4.6: Wav-gebieden (groen) in het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’

(Bron: Atlas van Overijssel)


Conclusie

De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, dragen bij aan de bescherming van de zeer kwetsbare gebieden en geven die gebieden de mogelijkheid zich te herstellen.

4.2.7 Overige aspecten

In het plangebied komen mogelijk functies voor die relevant zijn voor nieuwe ontwikkelingen. Het gaat om de overige omgevingsaspecten, zoals de aanwezigheid van een zandwinningslocatie, radarposten, vliegfunnels en straalpaden bij kabels en leidingen.


Zandwinning

Mogelijke effecten van zandwinningen op instandhoudingsdoelstellingen zijn verdroging en verstoring. Significant negatieve of verstorende effecten op instandhoudingsdoelstellingen kunnen worden uitgesloten als de afstand van de zandwinning tot het betreffende Natura 2000-gebied groter is dan één kilometer.

Op meer dan een kilometer afstand van het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ ligt langs de N18 de zandwinlocatie Het Rutbekerveld. In de directe omgeving ligt geen zandwinlocatie.

Militaire laagvliegroutes

Militaire laagvliegroutes zijn ongeveer 4 km breed en worden gebruikt om te oefenen in het laag boven de grond vliegen. Laagvliegen kan hinder veroorzaken voor mensen die onder of in de buurt van de routes wonen.

In de omgeving van het plangebied bevindt zich één militaire laagvliegroute (zie figuur 4.7).

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0021.png"

Figuur 4.7: weergave Natura 2000-gebied (groen) ten opzichte van laagvliegroute

(Bron: Atlas van Overijssel)

De maatregelen in dit gebied richten zich op het behoud en het versterken van natuurkwaliteiten. Deze natuurkwaliteiten zijn niet gevoelig voor effecten van de laagvliegroute. De maatregelen zelf hebben ook geen invloed op de militaire laagvliegroute.

Radarverstoring

In Nederland staan verschillende militaire en civiele radarposten. Bij het ontwikkelen van (bouw)projecten moet in een aantal gevallen worden onderzocht of deze de radars niet verstoren. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de radarverstoringsgebieden beschreven, waarvoor bouwhoogte-beperkingen gelden.

Radarverstoring komt het vaakst voor bij bijvoorbeeld windturbines, maar direct bij militaire vliegvelden en bij Schiphol moeten de radars vanaf 300 voet (minder dan 100 m) vliegtuigen kunnen waarnemen en in het verkeersleidinggebied in de omgeving van deze vliegvelden op 500 voet. Daartoe gelden in deze gebieden ook algemene bouwhoogtebeperkingen voor alle soorten gebouwen en bouwwerken. Dit moet ook de betrouwbare werking van andere navigatiesystemen van de civiele luchtvaart garanderen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0022.png"

Figuur 4.8: Kaart radarstations en radarverstoringsgebieden

Bron: Regeling algemene regels ruimtelijke ordening (Rarro)

Plannen voor windturbines zijn toetsingsplichtig indien zij zijn gepland op een afstand van minder dan 75 km van één van de 7 radarposten en indien de tiphoogte van de wieken de opstelhoogte van die radarinstallatie met een bepaalde hoogte overstijgt. Plannen voor gebouwen en bouwwerken zijn toetsingsplichtig indien zij zijn voorzien binnen 15 km van een radarpost en indien de hoogte het opstelpunt van de radarinstallatie met een bepaalde hoogte overstijgt.

Na sluiting van de vliegbasis Twente heeft het Ministerie van Defensie ter plaatse een radarinstallatie (radarstation Twente) in gebruik gehouden. Het plangebied ligt in een laserstraatvrij gebied. Binnen de gemeente Enschede bedraagt de grootste toegelaten hoogte van bouwwerken maximaal 15 m. In de gemeente Haaksbergen is de betreffende bepaling vervallen. Binnen het voorliggende inpassingsplan zijn geen gebouwen toegestaan hoger dan de geldende bouwhoogte-beperkingen.

Nabij de Stratersdijk, die het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand – Haaksbergerveen’ doorkruist, staat een zend- en ontvangststation voor koers- en afstandsinformatie. Deze installatie is een onderdeel van de navigatie-infrastructuur van Luchtverkeersleiding Nederland. Heuvels en andere obstakels, zoals bebouwing tussen zendstations en vliegtuigen kunnen het signaal afschermen en/of de nauwkeurigheid negatief beïnvloeden. Daarom gelden er in de buurt van dergelijke installaties vaak bouwhoogtebeperkingen. Dit leidt niet tot belemmeringen voor het voorliggende inpassingsplan, omdat in het plan geen gebouwen of bouwwerken worden toegestaan met een dusdanige bouwhoogte.

Invliegfunnel en vliegroutes

Bij de voormalige vliegbasis Twenthe was een invliegfunnel van toepassing. Dit is een denkbeeldige door vlakken gevormde ruimte, die aansluit op en ligt in het verlengde van de startbaan van het vliegveld. Geprojecteerd op het aardoppervlak beslaat deze ruimte een bepaald gebied waarboven de start- en landingsprocedures nog veilig kunnen worden uitgevoerd. Qua bouwhoogte mag dit gebied nergens door enige bebouwing worden doorstoken. In inpassings-/bestemmingsplannen worden voor vliegfunnels obstakelvrije hoogtes vastgelegd. Voor het oprichten van obstakels als hoge gebouwen, windturbines, hoogspannings- en antennemasten boven de 30 meter was toestemming nodig van het Ministerie van Defensie.

In het Luchthavenbesluit Twente Airport zijn eveneens zones opgenomen met hoogteberkingen. Het gaat om de zogenaamde Approach en Transitional Surfaces en de Take-off climb Surfaces. Deze zones liggen ten noorden van Losser, ten zuiden van Hengelo, ten westen van Enschede en Haaksbergen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0023.png"

Figuur 4.9: Invliegfunnels vliegveld Twenthe en vliegroutes Lelystad Airport

(Bron: Atlas van Overijssel)

De vliegroute naar Lelystad Airport loopt over het plangebied maar heeft er vanwege de hoogte geen invloed op.

Het voorliggende plan vormt geen belemmeringen voor de aanwezigheid en werking van de radarverstoringsgebieden, invliegfunnels of vliegroutes.

Overige infrastructuur

Transport van informatie, energie en water vindt plaats met kabels en leidingen. De infrastructuur hiervoor is zowel bovengronds (hoogspanningsleidingen) als ondergrond (bijvoorbeeld gasleidingen) aanwezig. Om te voorkomen dat er activiteiten gebeuren die strijdig zijn met deze vorm van infrastructuur, dient doorgaans een minimale afstand of maximale hoogte in acht te worden genomen.

Hoogspanningsleidingen en aardgastransportleidingen zijn in het kader van externe veiligheid reeds benoemd. Andere kabels en leidingen behoudens de bestaande aansluitingen bij de woningen binnen het plangebied zijn niet aanwezig.

4.2.8 Conclusie

Het voorliggende inpassingsplan levert geen knelpunten op met betrekking tot het aspect milieu.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk en beleidsmatig kader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in een inpassingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. Daarnaast is sinds 2003 de Watertoets wettelijk verplicht om op te nemen in ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel om negatieve effecten (zoals bijvoorbeeld wateroverlast, achteruitgaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, e.d.) te voorkomen, de mogelijkheden om beheer uit te voeren te borgen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten. Deze waterparagraaf is de watertoets voor onderhavig inpassingsplan.

Het relevante waterbeleid is beschreven in paragraaf 2.5 en wordt daarom hieronder niet herhaald.

4.3.2 Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is formeel geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets (www.dewatertoets.nl). De uitkomsten van deze watertoets zijn opgenomen in bijlage 4 van dit inpassingsplan.

Het waterschap Rijn en IJssel is geïnformeerd via het vooroverleg.

Daarnaast zijn de waterschappen intensief betrokken geweest in het gebiedsproces bij het uitwerken van de benodigde maatregelen. De maatregelen zijn beschreven in paragraaf 3.5 van dit inpassingsplan.

4.3.3 Water en het plangebied

In deze waterparagraaf zijn de keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd. Binnen het inpassingsplan wordt geen nieuwe verharding gerealiseerd. Er is geen sprake van toename van het verharde oppervlak.

Voor een omschrijving van het inrichtingsplan en de doelen die worden nagestreefd wordt verwezen naar paragraaf 3.5 van deze toelichting. In het plangebied zijn verder de volgende wateraspecten aan de orde.

Waardevolle kleine wateren en -bovenlopen

Binnen het plangebied ligt een aantal grote en kleine waardevolle wateren. Dit zijn waterelementen als bovenlopen, bronnen en vennen, die van wezenlijk belang zijn voor het bereiken van goede ecologische condities in midden- en benedenlopen (vaak KRW-waterlichamen).

Het beheerplan en het inrichtingsplan zijn er op gericht de kwaliteit van de waterelementen te behouden en te verbeteren. Opvallend is dat het Buursermeertje niet als klein waardevol water is aangemerkt. De enige bovenloop door het plangebied is de Biesheuvelleiding, een zijtak van de Hegebeek (zie figuur 4.10).

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0024.png"

Figuur 4.10: Waardevolle grote en kleine wateren

(Bron: Atlas van Overijssel)

Waterveiligheid

De Buurserbeek, die door het zuidelijke deel van Buurserzand loopt, is aangemerkt als essentiële watergang voor de waterafvoer (dikke, blauwe lijn op figuur 4.11). Binnen stroken van 100 meter aan weerszijden van de waterloop mogen geen ontwikkelingen plaatsvinden die de waterafvoer beperken of de toekomstige verruiming van de waterloop onmogelijk maken. Het inrichtingsplan bevat geen ontwikkelingen die hier strijdig mee zijn.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0025.png" Figuur 4.11: Essentiële waterlopen en KRW-oppervlaktewateren

(Bron: Atlas van Overijssel)

4.3.4 Waterkwaliteit

Kaderrichtlijn Water (KRW)

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) stelt eisen aan de kwaliteit van het oppervlaktewater waaraan de Europese wateren moeten voldoen. Op nationaal en regionaal niveau is de Waterwet het kader voor ingrepen aan het watersysteem. Daarnaast schrijft de Waterwet een vorm van integraal waterbeheer voor die gericht is op vasthouden - bergen en afvoeren en schoon houden - scheiden en schoonmaken van water. De Keur is een verordening met de regels die een waterschap hanteert bij de bescherming van waterkeringen, watergangen en bijbehorende kunstwerken. De Keur heeft een aanvullende functie op de Waterwet omdat de Keur algemene regels geeft die in bepaalde gevallen de vergunningplicht uit de Waterwet opheft. Er is onderscheid gemaakt in kwantitatieve aspecten (waterhoeveelheid) en kwalitatieve aspecten (waterkwaliteit). Hiermee wordt dus de KRW in het Nederlandse recht geïmplementeerd.

Drinkwaterwinning

Na raadpleging van de Atlas van Overijssel zijn er geen waterwingebieden in de nabijheid van het plangebied, voor zover gelegen binnen de provincie Overijssel. Ten zuidoosten van Eibergen, binnen de gemeente Berkeland, provincie Gelderland bevindt zich waterwingebied Olden Eibergen, zie figuur 4.12.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0026.png"

Figuur 4.12: Fragment Drinkwaterkaart provincie Gelderland

(Bron: provincie Gelderland)

De afstand van het intrekgebied (streeparcering) tot het Natura 2000-gebied bedraagt bijna 10 km. De effecten van de maatregelen die ten behoeve van de instandhouding van de te beschermen habitats worden genomen reiken niet tot aan het intrekgebied. De waterwingebieden binnen Overijssel liggen op nog grotere afstanden.

4.3.5 Waterkwantiteit

Verdroging

In het uitwerkingsgebied rondom het Buurserzand en de percelen aan de noordzijde van het Haaksbergerveen geldt als belangrijkste knelpunt de ontwatering van landbouwgronden binnen en buiten de Natura 2000-begrenzing (zie figuur 4.13). Het merendeel van de habitattypen in het Buurserzand en Haaksbergerveen zijn afhankelijk van langdurige natte omstandigheden en worden in de huidige situatie in meer of mindere mate met verdroging geconfronteerd.

Knelpunt Omschrijving Gebied
K1 Ontwatering van landbouwgronden buiten Natura 2000-gebied
(Nederland en Duitsland)
HV
K2 Ontwatering van landbouwgronden binnen Natura 2000-gebied BZ/HV
K3 Ontwatering door aanleg en verdieping van de Buurserbeek BZ
K6 Ontwatering door Steenhaarleiding en landbouwenclaves in Buurserzand BZ
K7 Ontwatering door laterale afvoer HV
K9 Interne afwatering door greppels in Buurserzand BZ

Figuur 4.13: Tabel knelpunten

(Bron: Inrichtingsplan)

Vernatting

De uitvoering van de in het Inrichtingsplan voorgestelde PAS-maatregelen zorgt naast grondwaterstandsverhogingen binnen het Natura 2000-gebied en het uitwerkingsgebied ook voor vernatting in het daaromheen liggende gebied. Maatregelen die nodig zijn om overlast op landbouwpercelen buiten het uitwerkingsgebied en rond bebouwing en infrastructuur te voorkomen zijn in het Inrichtingsplan opgenomen als mitigerende maatregelen.

Voor bebouwing en infrastructuur zijn voorstellen voor (het uitwerken van) mitigerende maatregelen opgenomen. Daarnaast zijn mitigerende maatregelen opgenomen om overlast op landbouwpercelen buiten het uitwerkingsgebied te voorkomen of verkleinen. De mitigerende maatregelen zijn nog niet concreet uitgewerkt en worden pas uitgevoerd als hierover overeenstemming is met de betreffende grondeigenaar.

Overstroming

Voor 2 percelen binnen het plangebied die omgevormd worden naar natuur bestaat een kleine kans op overstroming. Dit betreft 2 percelen tussen de Buurserstraat en de Buurserbeek die worden omgezet naar respectievelijk Vochtige heide/heischraal grasland en Kruidenrijk grasland. Als overstromingsrisico ook werkelijkheid wordt is dit mogelijk van invloed op de natuurkwaliteiten.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0027.png"

Figuur 4.14: Percelen met een klein overstromingsrisico

(Bron: www.risicokaart.nl)

4.3.6 Maatregelen in inpassingsplan

Het maatregelenpakket in het inrichtingsplan

Het uit te voeren maatregelpakket heeft effecten op het natuurgebied en de omgeving. Voor het bepalen van de verwachte hydrologische effecten op het natuurgebied, op percelen in het uitwerkingsgebied en op bebouwing en infrastructuur is gebruik gemaakt van een grondwatermodel in combinatie met expertise van een deskundigenteam (zie hoofdstuk 8 van het inrichtingsplan, bijlage 1 bij de regels). Onderzocht zijn de hydrologische effecten van de PAS/maatregelen in en rond Buurserzand in de zomersituatie, voorjaarssituatie en wintersituatie. Ter illustratie is op onderstaande afbeelding het effect in de zomersituatie, de gemiddeld laagste grondwaterstand, ten opzichte van de huidige situatie weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0028.png"

Figuur 4.15: Effecten van de PAS-maatregelen op de gemiddeld laagste grondwaterstand t.o.v. de huidige situatie.

(Bron: inrichtingsplan)

Daarnaast is in het inrichtingsplan een hoofdstuk opgenomen over toekomstige bestemming en beheer. Onderdeel hiervan is monitoring. De interne en externe monitoring hebben een ander doel en daarom worden twee aparte monitoringsplannen opgesteld. Het effect op de habitattypen wordt bepaald met behulp van zogenaamde procesindicatoren. Dit kunnen grondwaterstandsmetingen zijn, maar ook vegetatieopnamen of bodemonderzoek. Voor de externe monitoring is een peilbuizenmeetnet ingericht en worden er al meetgegevens verzameld. In het meetnet zijn naast bestaande buizen (met meerjarige meetreeksen) ook nieuwe buizen opgenomen. In overleg met de grondeigenaren zijn op verschillende strategische punten, bij bebouwing en in percelen, in en rond het uitwerkingsgebied extra peilbuizen geplaatst. De peilbuisdata worden aan de eigenaren beschikbaar gesteld (via internet). Op deze manier ontstaat er volledige transparantie voor wat betreft de effecten van de maatregelen op de grondwaterstanden en worden eventuele afwijkingen vroegtijdig gesignaleerd.

Geconcludeerd kan worden dat het maatregelenpakket in het inrichtingsplan:

  • is hydrologisch voldoende onderbouwd door middel van theoretische modellen en/of expert judgement.
  • voorziet in een adequate monitoring om de theoretische aannames te toetsen.
  • heeft een positief effect op de waterhuishouding ten behoeve van de gewenste (PAS) doelen en ziet toe op mitigatie of compensatie van mogelijk negatieve effecten op gebruiksfuncties in de omgeving.
  • is het resultaat van een zorgvuldig doorlopen gebiedsproces met alle betrokken partijen conform de afspraken in het samen werkt beter akkoord. Het waterschap heeft onder voorbehoud van goede afspraken over beheer, onderhoud en eigendom ingestemd met het inpassingsplan.


Ruimtelijke vertaling van het inrichtingsplan

De verbeelding en de regels vormen de juridische basis voor de gebruiksfuncties, en voor het waterbeheer. De bestemmingen en de regels maken het uitvoeren van de benodigde hydrologische maatregelen en een duurzaam waterbeheer ten behoeve van de beoogde gebruiksfuncties mogelijk.


Het voorliggende PIP voorziet door de wijze van bestemmen in voldoende mate in:

  • het realiseren en handhaven van het gewenste grond- en oppervlaktewater regime (GGOR);
  • ruimte voor beheer en onderhoud leggerwaterlopen en overig oppervlaktewater in beheer bij het waterschap;
  • ruimte voor waterberging en meanderstroken.

4.3.7 Conclusie

Ten aanzien van het aspect water wordt geconcludeerd dat met het voorliggende plan en de daarin opgenomen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan is beschreven, geen nadelige effecten ontstaan.

Het voorontwerp inpassingsplan wordt ter beoordeling naar het waterschap toegestuurd.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wettelijk en beleidskader

Dit inpassingsplan voorziet in de planologisch-juridische regeling om maatregelen in het kader van de ambities en verplichtingen in het natuurbeleid mogelijk te maken. Ecologie is daarmee een zeer zwaar meewegend omgevingsaspect en moet goed onderzocht worden. Voor de geldende wet- en regelgeving omtrent het aspect natuur wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van dit inpassingsplan.

4.4.2 Ecologie en het plangebied

Soortenbescherming

Het onderzoek naar soorten in het plangebied is nog niet afgerond. De resultaten van het onderzoek worden bij het ontwerp inpassingsplan bijgevoegd.

Gebiedsbescherming

Nabij het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ liggen naast het ‘Witte Veen’ meerdere Natura 2000-gebieden, waaronder in Overijssel, Gelderland en Duitsland:

  • Overijssel: Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek, Lemselermaten, Landgoederen Oldenzaal, Lonnekermeer, Aamsveen, Dinkelland en Borkeld;
  • Gelderland: Stelkampsveld;
  • Duitsland: Witte Venn und Krosewickerwald, Amts Venn und Huafelder Moor, Graeser Venn und Lasterveld, Luenter Fischteich und Ammeloer Venn, Schattet Gatt, Wacholderheide Hoersteloe, Zwillbrocker Venn und Ellewickerfeld en Moore und Heiden des Westliche Münsterlandes.

In een straal van 10 kilometer kunnen effecten op Natura 2000-gebieden optreden als gevolg van ontwikkeling van de landbouw. In het ontwerp inpassingsplan wordt nader ingegaan op de gevolgen van het plan op omliggende Natura 2000-gebieden.

4.4.3 Conclusie

Ten aanzien van het aspect ecologie wordt aan de hand van het nog af te ronden ecologisch onderzoek geconcludeerd of met het voorliggende plan en de daarin opgenomen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan is beschreven, geen nadelige effecten ontstaan.

4.5 Archeologie

4.5.1 Wettelijk kader

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid. Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen en/of inpassingsplannen) meer aandacht moet worden besteed aan de aanwezigheid van archeologische waarden en dat in het ruimtelijke plan een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden.


Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed, namelijk:

  • Monumentenwet 1988;
  • Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten;
  • Wet tot behoud van cultuurbezit;
  • Wet tot teruggave cultuurgoederen uit bezet gebied;
  • Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen;
  • Regeling materieel beheer museale voorwerpen.


In de Erfgoedwet staat beschreven hoe er met ons erfgoed omgegaan moet worden, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe daar toezicht op gehouden moet worden. Voor archeologie geldt dat gestreefd moet worden naar behoud 'in situ' (in de bodem) van de archeologische waarden. In het geval het behoud niet mogelijk is, moet de historische (= archeologische) informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek de in de bodem aanwezige waarden worden veiliggesteld. Tevens is er een certificeringsstelsel ingevoerd. Dat moet garanderen dat opgravingen volgens de wettelijke norm op professionele wijze worden uitgevoerd.

4.5.2 Beleidskader

Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie bevat drie leidende principes of 'rode draden'. Eén daarvan is ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie is daar onderdeel van. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald op basis van vier lagen: de natuurlijke laag, de laag van de agrarische cultuurlandschappen, een stedelijke laag en een laag van de beleving.

Nieuwe ruimtelijke opgaven worden verbonden met bestaande gebiedskenmerken. Die spelen namelijk een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Gebiedskenmerken zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Terugkerende elementen zijn beleefbaarheid, toegankelijkheid, zichtbaarheid, bruikbaarheid, en cultuurhistorische waarden van landschap en bebouwing (structuren).

Een catalogus met gebiedskenmerken is als onderdeel bij de verordening opgenomen. Gemeenten moeten in de toelichting op bestemmingsplannen onderbouwen dat de nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Gemeentelijk beleid

De gemeente Haaksbergen heeft in 2009 een archeologische beleidsadvieskaart laten opstellen. Belangrijk daarbij is het onderscheid tussen in enerzijds archeologische waarden en anderzijds archeologische verwachtingswaarden. Archeologische waarden zijn bekend en worden op de verbeeldingen van ruimtelijke plannen aangegeven.

Voor de verwachtingswaarden geldt dat niet. Op basis van kennis en bestaande gegevens zijn wel drie verschillende verwachtingszones te onderscheiden, zie onderstaande afbeelding.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0029.png"

Figuur 4.17.: Archeologische verwachtingswaarden gemeente Haaksbergen

(Bron: Bestemmingsplan Buitengebied gemeente Haaksbergen)

Archeologische monumenten hebben een hoge archeologische verwachtingswaarde en voor deze gronden is een dubbelbestemming opgenomen. Voor deze gronden geldt, naast de andere opgenomen bestemmingen, een beschermingsregeling voor de aanwezige archeologische waarden.

4.5.3 Archeologie en het plangebied

In het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ liggen gebieden die zijn aangeduid met een lage, middelmatige of hoge verwachting voor archeologische waarden.

Het voorliggende inpassingsplan heeft in hoofdzaak betrekking op beperkte (grond)werkzaamheden in de vorm van:

  • het verondiepen van de Biesheuvelleiding en het verondiepen/herinrichten van de Hagmolenbeek;
  • het verondiepen van sloten;
  • het dempen van watergangen;
  • het afgraven van delen van het gebied tot maximaal 30 cm onder het maaiveld (in totaal circa 0,3 ha);
  • het aanleggen/uitbreiden van vennen;
  • het uitmijnen van fosfaat / stoppen van bemesting;
  • het graven van nieuwe watergangen.

Diepe graafwerkzaamheden, of graafwerkzaamheden over een grote aaneengesloten oppervlakte vinden niet plaats. Het grootste aaneengesloten gebied dat wordt afgegraven ligt in het deelgebied BZ5 en bedraagt circa 0,13 ha.

In het archeologisch beleid van de gemeente Haaksbergen zijn verschillende delen van het plangebied aangewezen met een hoge archeologische verwachtingswaarde. Daarnaast komen gebieden voor met een middelmatige of lage archeologische verwachting.

Voor bodemingrepen ondieper dan 40 cm - Mv geldt vrijstelling van de onderzoeksverplichting. Voor gebieden met hoge archeologische wachtingswaarde geldt daarnaast dat een vrijstelling van onderzoek bij een plangebied of ingrepen kleiner dan 2.500 m2 buiten de bebouwde kom. Voor een middelmatige of lage verwachting geldt een vrijstelling bij een plangebied of ingrepen kleiner dan respectievelijk 5.000 m2 of 10 hectare.

In een plangebied met meerdere verwachtingszones is wat betreft de noodzaak tot onderzoek de zone met de hoogste verwachting maatgevend. In dit geval is dat een hoge archeologische verwachtingswaarde.

De totale oppervlakte waar dieper dan 40 cm - Mv wordt gegraven is minder dan 0,1 hectare. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is niet noodzakelijk.

4.5.4 Conclusie

Ten aanzien van het aspect archeologie wordt geconcludeerd dat met het voorliggende plan en de daarin opgenomen maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan is beschreven, geen nadelige effecten ontstaan. Nader onderzoek is niet nodig. Het inpassingsplan is op dit punt uitvoerbaar.

4.6 Cultuurhistorie, landschap en ruimtelijke kwaliteit

4.6.1 Wettelijk kader

Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat bij de vaststelling van een inpassingsplan een beschrijving hoort van de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Cultuurhistorische waarden zijn alle structuren, elementen en gebieden die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

Het landschap is een belangrijke drager van de cultuurhistorie. Aan veel landschapselementen (essen, reliëf, houtwallen, bosjes) en de verkaveling en de wegen- en waterlopenstructuur is de ontstaans- en ontginningsgeschiedenis nog af lezen. De aspecten landschap en cultuurhistorie hangen nauw samen met de ruimtelijke kwaliteit van een gebied.

4.6.2 Beleidskader

Provinciaal beleid

Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie bevat drie leidende principes of 'rode draden'. Eén daarvan is ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie is daar onderdeel van. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald op basis van vier lagen: de natuurlijke laag, de laag van de agrarische cultuurlandschappen, een stedelijke laag en een laag van de beleving.

Nieuwe ruimtelijke opgaven worden verbonden met bestaande gebiedskenmerken. Die spelen namelijk een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Gebiedskenmerken zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Terugkerende elementen zijn beleefbaarheid, toegankelijkheid, zichtbaarheid, bruikbaarheid, en cultuurhistorische waarden van landschap en bebouwing (structuren).

Een catalogus met gebiedskenmerken is als onderdeel bij de verordening opgenomen. Gemeenten moeten in de toelichting op bestemmingsplannen onderbouwen dat de nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken (uiteraard geldt dit ook voor de provincie bij inpassingsplannen).

Gebiedsscan ruimtelijke kwaliteit

De provincie Overijssel heeft een ‘Gebiedsscan ruimtelijke kwaliteit’ opgesteld die randvoorwaarden in inspiratie geeft voor de ontwikkelopgave Natura 2000. Deze gebiedsscan betreft de gebieden Buurserzand, Haaksbergerveen en Witte Veen. De gebiedsscan vormt geen nieuw beleid, maar kan gezien worden als een samenvatting van de Catalogus Gebiedskenmerken. Het maakt inzichtelijk wat de ruimtelijke kwaliteit van een gebied is en hoe dit behouden dan wel versterkt kan worden. Het maakt inzichtelijk wat de ruimtelijke kwaliteit van een gebied is en hoe dit behouden dan wel versterkt kan worden.

De Gebiedsscan kan gezien worden als het begin van een gesprek over ruimtelijke kwaliteit. Een gesprek over de manier waarop de Natura 2000 maatregelen het beste ingepast kunnen worden op een specifieke plek. Daarbij is altijd zorgvuldigheid en maatwerk nodig. In hoofdstuk 5 van de gebiedsscan zijn de kansen, inspiraties en ontwerpaanleidingen beschreven. Deze worden hieronder kort toegelicht.

Buurserzand, Haaksbergerveen, Witte Veen en Lankheet verbinden

Buurserzand, Haaksbergerveen, het iets verderop gelegen Witte Veen en het landgoed Lankheet ten zuiden van Haaksbergen zijn natuurgebieden die tot het begin van de 20ste eeuw deel uitmaakten van een aaneengesloten hoogveengebied dat zich uitstrekte tot in Duitsland. Midden in dit voormalige hoogveengebied ligt als een eiland op wat hoger gelegen zandruggen het dorp Buurse omringd door tal van kleine buurtschappen met hun bijbehorende essen en esjes.

De gebieden, met elk hun eigen verschijningsvorm, natuur- en recreatieve waarden, kunnen elkaar versterken als zij beter met elkaar worden verbonden, dat geldt zowel voor de natuurwaarden als voor de recreatieve en cultuurhistorische waarden. Zoek daarom naar aangrijpingspunten en meekoppelkansen die de onderlinge relaties tussen de gebieden kunnen versterken. Denk daarbij aan natuurlijke verbindingen als die van de Buurserbeek, aan recreatieve routes tussen de gebieden onderling, maar ook aan routes vanuit de kern Haaksbergen naar het gebied ten oosten van het dorp. Na realisatie van het nieuwe tracé van de N18 ten westen van Haaksbergen en het afwaarderen van het huidige tracé ten oosten liggen hier goede mogelijkheden.

Beken als structuurdragers

Rondom en door Buurserzand, Haaksbergerveen en Witte Veen stromen meerdere beken vanaf het Oost-Nederlands plateau en de Oldenzaalse stuwwal richting het noordwesten. Zij liggen vrijwel parallel aan elkaar tussen de zandruggen. Door kanalisatie van de beken zelf en de mogelijkheid tot peilbeheersing, zijn de beekdalen vaak niet meer als zodanig herkenbaar.

Zoals ook al in paragraaf 4.6 beschreven, is De Buurserbeek de grootste beek. Vroeger was deze beek belangrijk voor bijvoorbeeld het aandrijven van watermolens en als transportader. Daarnaast komen ook de Hagmolenbeek en de Koffiegoot voor.

De Koffiegoot is een veenbeek die van Haaksbergerveen naar de Berkel stroomt en zijn naam te danken heeft aan de bruine kleur van het veenwater. De beek en zijn omgeving worden heringericht, zodat het natuurlijke beeksysteem zoveel mogelijk kansen krijgt, er meer water wordt vastgehouden en de natuur beter tot z’n recht komt. Het wordt een kleinschalig landschap met poelen, vochtige heide, graslanden en loofbosjes. De poelen worden verbonden door een smalle loop die geleidelijk aan breder wordt en begint te meanderen. Houtwallen en lokale veentjes zorgen voor een afwisselend landschap.

De beken hebben niet alleen een belangrijke hydrologische functie, maar zijn ook van grote cultuurhistorische, ecologische, landschappelijke en recreatieve waarde. Probeer de werkzaamheden die in dit kader nog moeten worden uitgevoerd integraal op te pakken met de uitvoeringsmaatregelen t.b.v. de Natura 2000/PAS. Op die manier kunnen de verschillende doelen elkaar versterken en kan werk met werk worden gemaakt.

Een grensovergang voor smokkelaars

Witte Veen en Haaksbergerveen vormen letterlijk een grensgebied. Zoals eerder al benoemd is de Rijksgrens met Duitsland de oostelijke respectievelijk zuidelijke begrenzing van deze natuurgebieden.

Witte Veen was vroeger een geliefde grensovergang voor smokkelaars. Vanuit de boerderij het Markslag liepen controlebeambten hun surveillance over een zogenaamd commiezenpad. Hoewel de grenzen nu open zijn, herinnert nog veel aan oude tijden. Het commiezenpad, een bospad langs de Nederlandse kant van de grens, is nog steeds aanwezig. Net als de grenspalen van voor 1795, die nog steeds hun oorspronkelijke inscriptie dragen. Het verdient aanbeveling de Rijksgrens en de geschiedenis van deze plek zichtbaar en beleefbaar te maken. Bijvoorbeeld door het grenspad met grenspalen op te nemen in een wandel- en/of fietsroute en een extra, grensoverschrijdende beleving toe te voegen. Daarnaast moet onderzocht worden hoe er aangesloten kan worden op het bosgebied aan Duitse zijde. Hiermee kan niet alleen de ecologische waarde, maar ook de recreatieve waarde worden vergroot.

Restanten woeste grond met rafelranden en doodlopende wegen

Veranderende maatschappelijke inzichten en ontwikkelingen leidden er begin jaren ’60 van de vorige eeuw vrij abrupt toe dat met het ontginnen van woeste grond werd gestopt ten behoeve van natuurbescherming en openluchtrecreatie. Buurserzand, Haaksbergerveen, Witte Veen en het landgoed Lankheet zijn enkele van de vele restanten woeste grond die gespaard bleven en als fragmenten verspreid in het jonge heide- en broekontginningslandschap liggen. De grillige randen van de gebieden, evenals de wegen die als zandpaden doodlopen in de huidige natuurgebieden, verraden het abrupt stoppen van de ontginning. De leesbaarheid van het landschap vergroten door:

  • De kenmerkende rafelranden respecteren en/of opnieuw vormen, zodanig dat woeste grond en jong ontginningslandschap in elkaar grijpen. Kenmerkend voor de relicten woeste grond zijn de rafelranden die op het kaartbeeld duidelijk te herkennen zijn en die ruimtelijk een zeer gevarieerd beeld opleveren van bosranden, heidevelden, weilanden en af en toe een akker.
  • Het rafelige van de randen wordt versterkt door wegen die vanuit de omgeving tot in het gebied doorlopen als onverhard pad en uiteindelijk vaak doodlopen. Ook de (onverharde) wegen en paden respecteren, aangezien dit bijdraagt aan het in elkaar grijpen van beide gebieden.

Een Twentse waterlinie

De venen en moerassen bij Buurse waren een perfecte verdedigingslinie. Alleen over de Buurserbeek en de naastliggende zandrug konden soldaten zich verplaatsen. Rond 1600 werd daarom de Harrevelderschans aangelegd. Zo kon de over de zandrug lopende transportader worden gecontroleerd. De bodemsporen van de hessenwagens die langs de schans trokken kun je terugvinden op een gedetailleerde hoogtekaart. Tijdens invallen van Bernhard van Galen, Bisschop van Munster, in 1665 en 1672 werd bij Buurse de beek afgedamd waardoor het gebied onder water liep en vijandige troepen werden verdreven. Een heuse waterlinie op de Twentse zandgrond! Zorg ervoor dat cultuurhistorische elementen zoals deze zichtbaar blijven of worden. Zij dragen bij aan de beleving van het gebied.

Gemeentelijk beleid

In paragraaf 2.6, bij het gemeentelijke beleidskader, het landschapsontwikkelingsplan (LOP) van de gemeente Haaksbergen al aan de orde. In het LOP staan ook de voorkomende landschapstypen beschreven.

Het grondgebied van de gemeente Haaksbergen is door de eeuwen heen voortdurend bewoond is geweest. Vanaf de Late Middeleeuwen (1.000-1.500 na Christus) zijn de eerste landbouwnederzettingen ontstaan. Dit geldt vooral voor de omgeving van Buurse, waar de bewoningssporen zich concentreren. De hooggelegen gronden langs de Buurserbeek hebben van oudsher bewoners aangetrokken. Omdat de meeste hooggelegen gronden in dit gebied als bouwland in gebruik werden genomen en bedekt raakten met een dik esdek, zijn veel archeologische sporen vooralsnog aan het oog onttrokken.

Omstreeks 1800 bestonden de gebieden die ontgonnen zouden worden uit uitgestrekte heideterreinen met vennen, bossen, deels verveende hoogvenen en stuifzanden. Na de opkomst van de kunstmest (rond 1850) konden de gronden worden ontgonnen tot bouwen grasland. Vanaf 1880 zette de ontginningen zich in versneld tempo voort, met de jaren '30 van de vorige eeuw als hoogtepunt. Er ontstond een rationeel ingericht agrarisch ontginningslandschap. Langs veelal rechte wegen ontstonden verspreid nieuwe agrarische bedrijven, waarbij de kavels in rechthoekige percelen werden opgedeeld.

Reliëf en opgaande beplanting komen er nauwelijks voor. Tot de jonge ontginningen horen ook de lagere delen van de beekdalen (de ‘broeken’), die door verbetering van de af- en ontwatering in gebruik konden worden genomen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipBuurserzand-vo01_0030.png"

Figuur 4.18: Landschapstyperingen gemeente Haaksbergen

(Bron: Bestemmingsplan Buitengebied gemeente Haaksbergen)

Een aantal gebieden is niet ontgonnen ten behoeve van agrarisch gebruik. Deze gebieden zijn behouden gebleven als bosgebied, heideterrein of hoogveenrestant. De twee grootste niet-ontgonnen gebieden zijn het Haaksbergerveen en het Buurserzand.

4.6.3 Cultuurhistorie, landschap en ruimtelijke kwaliteit en het plangebied

In de Gebiedsscan ruimtelijke kwaliteit, zie vorige paragraaf, zijn de cultuurhistorische en landschappelijk waarden en de ruimtelijke kwaliteit van het plangebied beschreven.

Er is bij de uitwerking van de maatregelen in het inrichtingsplan rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteit zoals verwoord in de Gebiedsscan ruimtelijke kwaliteit. Waar dit mogelijk was is aangesloten bij andere opgaven en/of kansen voor natuur, zoals een verbindingszone tussen het Buurserzand en Haaksbergerveen voor heidesoorten.

Verder worden maatregelen genomen, zoals het herstel van een ven van het Galgenslat en de functiewijziging van agrarische percelen naar natuurgebied, die bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit van het gehele natuurgebied. Het bestaande landschap wordt in het hele gebied omgevormd naar een meer natuurlijk landschap wat voor de belevingswaarde positief is.

4.6.4 Conclusie

De maatregelen dragen bij aan het beleefbaar maken van landschappelijke en cultuurhistorische waarden en dragen bij het de ruimtelijke kwaliteit van het gebied.

Aan de kansen uit de gebiedsscan is met dit plan invulling gegeven. Het inpassingsplan is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft het aspect cultuurhistorie, landschap en ruimtelijke kwaliteit.

4.7 Explosieven

4.7.1 Beleidskader

Op meerdere plaatsen in Nederland liggen nog bommen en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog in de grond. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. Daarnaast kunnen weersomstandigheden en grondwater van invloed zijn op de toestand waarin de explosieven zich bevinden. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen. Daarnaast vormen deze vondsten een zware belasting voor het milieu. Als een gebied verdacht is voor niet-gesprongen explosieven, zal het nader onderzocht moeten worden.

4.7.2 Explosieven en het plangebied

Het plangebied wordt nog onderzocht op de mogelijke aanwezigheid van explosieven. De eventuele aanwezigheid van explosieven kan een belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van dit inpassingsplan.

Het onderzoek wordt bij het ontwerp inpassingsplan bijgevoegd.

4.7.3 Conclusie

Of explosieven een belemmering vormen voor de uitvoerbaarheid van dit inpassingsplan, wordt na aanleiding van het uit te voeren onderzoek bepaald.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Algemene juridische opzet

Het inpassingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. In dit inpassingsplan worden met name de Natura 2000-doelstellingen en natuurherstelmaatregelen (waaronder PAS-maatregelen) vastgelegd.

Een inpassingsplan kan op verschillende manieren worden opgezet. In dit geval is ervoor gekozen het plan op te zetten als een gewoon bestemmingsplan. Dit in tegenstelling tot een zogenaamde facetregeling, waarin slechts delen van een bestemmingsregeling worden aangepast en het vigerend bestemmingsplan geheel of gedeeltelijk intact blijft. Deze laatste vorm wordt toegepast om het onderscheid tussen de nieuwe en oude regeling goed tot uitdrukking te brengen en daarmee ook procedurele gevolgen van het plan in te perken. Het nadeel van dit soort facetregelingen is dat wanneer deze regelingen niet worden geconsolideerd (samengevoegd tot één regeling op ruimtelijkeplannen.nl), de leesbaarheid van de planologische regeling van een gebied sterk kan worden beperkt.

Voor onderhavig gebied had ook voor een dergelijke facetregeling kunnen worden gekozen, maar om de natuurdoelstelling van het gebied explicieter te kunnen uitdrukken en om vorengenoemd nadeel qua leesbaarheid te voorkomen, is gekozen voor een algehele herziening van de planologische regeling voor het gebied.

Bij deze opzet wordt uitgegaan van het principe dat in de regels van het plan het belang van die overheid, provincie of gemeente, prevaleert indien daarvoor specifiek beleid is opgesteld. Voor de natuurbestemming is het provinciaal belang/beleid primair. Dat betekent dat de provincie Overijssel in de eerste plaats zal aangeven op welke wijze de bestemming en regels vormgegeven moeten worden ten aanzien van 'Natuur'. Voor andere bestemmingen speelt uiteraard het natuurbeleid ook mee maar blijft uitgangspunt dat de gemeentelijke bestemmingsplanopzet wordt gehanteerd. Ten aanzien van de archeologische beschermingen hebben gemeenten ook veelal eigen beleid opgesteld dat niet in strijd is met provinciale uitgangspunten. Ook daarvoor wordt dan zo veel mogelijk de gemeentelijke systematiek gehanteerd.

5.2 Standaarden en opbouw

In bestemmingsplannen en ook in dit inpassingsplan worden aan alle gronden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening (en specifieke natuurdoelstellingen) bestemmingen toegewezen. Aan deze bestemmingen worden regels gekoppeld omtrent het gebruik van de gronden en van de zich daarop bevindende opstallen.

Naast de (enkel)bestemmingen kunnen ook dubbelbestemmingen voorkomen. Deze overlappen de 'gewone' bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. Bij bestemmingen kunnen aanduidingen voorkomen met als doel bepaalde zaken nader of specifieker te regelen. De (dubbel)bestemmingen en de aanduidingen staan ook op de verbeelding en worden beschreven in dit inpassingsplan.

5.2.1 SVBP 2012

Het inpassingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan en voldoet aan de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In deze standaard staan normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding. Het Besluit ruimtelijke ordening stelt de SVBP verplicht als standaard systematiek. Op deze manier is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen gewaarborgd. De SVBP heeft geen betrekking op de toelichting van het plan en ook niet op de inhoud.

Naast een digitale versie kan er ook een papieren versie van het inpassingsplan gebruikt worden. Indien er verschillen zijn tussen de digitale en analoge versie is de digitale versie leidend (Uitzonderingen daargelaten: zie bv. Uitspraak 201307446/1/R3 appellant 2 en 4).

5.2.2 Opbouw regels

De regels kennen een vaste volgorde en indeling.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

  • 1. Begrippen
  • 2. Wijze van meten

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

  • 1. Bestemmingen
  • 2. Voorlopige bestemmingen
  • 3. Uit te werken bestemmingen
  • 4. Dubbelbestemmingen

Hoofdstuk 3 Algemene regels

  • 1. Anti-dubbeltelregel
  • 2. Algemene bouwregels
  • 3. Algemene gebruiksregels
  • 4. Algemene aanduidingsregels
  • 5. Algemene afwijkingsregels
  • 6. Algemene wijzigingsregels
  • 7. Verwezenlijking in de naaste toekomst
  • 8. Algemene procedureregels
  • 9. Overige regels

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

  • 1. Overgangsrecht
  • 2. Slotregel

Vervolgens kennen de bestemmingsregels ook een vaste opbouw:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

5.3 Toelichting op de bestemmingen en regels

5.3.1 Plangebied

Bij het bestemmen is het bevoegd gezag in beginsel vrij in de keuze van de begrenzing van het plangebied. Bij een inpassingsplan is het logisch om alleen dat te regelen wat in verband met provinciaal belang ingepast of aangepast moet worden ten opzichte van de vigerende planologische regeling van de gemeenten.

In dit inpassingsplan zijn alleen die gebieden opgenomen voor zover er ter plaatse maatregelen worden getroffen ten behoeve van de natuurontwikkeling. Daar waar geen maatregelen worden genomen, is zoveel mogelijk afgestemd op de bestemmingsplansystematiek van de betreffende gemeente. Dit leidt er bijvoorbeeld toe dat de doorgaande wegen in de gemeente buiten het plan zijn gelaten (Buurserweg), terwijl andere (zand)wegen zijn ondergebracht in de bestemming 'Natuur'. Dit met het oog op de voorgenomen kap van de wegbeplanting. De opname van een aantal wegen in de bestemming 'Natuur' betekent overigens niet dat deze wegen hun verkeersfunctie niet behouden maar dat op deze wegen mogelijk wel aanpassingen plaats kunnen vinden (kap van bomen, aanpassing van profielen).

5.3.2 Regels

De regels uit het inpassingsplan voor het Natura 2000-uitwerkingsgebied ‘Buurserzand-Horsterveen’ worden kort toegelicht.

Artikel 1 en 2 Begrippen en wijze van meten

Voor de begripsomschrijvingen en wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012. Deze begrippen zijn aangevuld met voor het plan relevante begrippen.

Artikel 3 Agrarische met waarden – Landschap

De bestemming 'Agrarisch met waarden - Landschap' ligt op enkele gronden in het noordwesten van het plangebied. Deze gronden zijn als agrarische cultuurgrond in gebruik en daarnaast zijn bepalingen opgenomen voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen).

Artikel 4 Agrarisch met waarden - Natuur en landschap

De meeste agrarische cultuurgronden in het plangebied hebben de bestemming 'Agrarisch met waarden - Natuur en landschap'. Deze gronden zijn als agrarische cultuurgrond in gebruik en daarnaast zijn bepalingen opgenomen voor het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarde van de gronden, zoals deze tot uitdrukking komt in het reliëf, de kleinschaligheid, de openheid, de beplantingselementen (houtsingels en houtwallen), kwelgebieden, bijzondere graslanden en/of met deze biotopen samenhangende fauna.

Artikel 5 Natuur

De bestemming 'Natuur' betreft gronden die voor een deel al de bestemming 'Natuur' hadden in het bestemmingsplan Buitengebied van Haaksbergen. Voor een deel betreft het gronden die in het bestemmingsplan Buitengebied een agrarische bestemming hadden en op grond van het inrichtingsplan en de bijbehorende maatregelen nu de bestemming 'Natuur' hebben gekregen. Tot slot betreft het gronden die in het bestemmingsplan Buitengebied de bestemming 'Bos' hadden. Deze gronden zijn gewijzigd in de bestemming 'Natuur' omdat deze bestemming de beoogde doelstelling voor het Natura 2000-gebied beter weergeeft. De bestemming 'Bos' geeft ook vaak de mogelijkheid voor productiebos. Bovendien is boskap in de Natura 2000-gebieden soms noodzakelijk om de beoogde Natura 2000-doelstellingen te halen (het beheerplan Natura 2000 biedt bovendien voldoende borging om de beoogde doelstellingen te halen).

De gronden die binnen het Natura 2000-gebied 'Buurserzand-Horsterveen' liggen, hebben behalve de bestemming 'Natuur' ook nog de aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natura 2000'. Deze aanduiding is opgenomen om aan te geven dat het omgevingsvergunningstelsel hier niet geldt. Het Natura 2000-gebied valt immers al onder het beschermingsregime van atikel 2.9 van de Wet natuurbescherming.

Artikel 6 Water

De bestemming 'Water' betreft watergangen buiten Natura 2000-gebied, waar maatregelen staan gepland zoals het handhaven van de huidige diepte. Voor deze bestemming geldt een omgevingsvergunningstelsel voor het aanleggen, verdiepen en verondiepen van sloten, greppels en andere watergangen, tenzij het gaat om werken en werkzaamheden die in overeenstemming zijn met het Inrichtingsplan.

Artikel 7 Waarde - Hoge archeologische verwachting

Voor de gronden met deze dubbelbestemming geldt dat een omgevingsvergunning nodig is voor werken en werkzaaamheden over en oppervlakte groter dan 2.500 m2 en dieper dan 0,4 m.

Artikel 8 Waarde - Lage archeologische verwachting

Voor de gronden met deze dubbelbestemming geldt dat een omgevingsvergunning nodig is voor werken en werkzaaamheden over en oppervlakte groter dan 101.000 m2 en dieper dan 0,4 m.

Artikel 9 Waarde - Middelmatige archeologische verwachting

Voor de gronden met deze dubbelbestemming geldt dat een omgevingsvergunning nodig is voor werken en werkzaaamheden over en oppervlakte groter dan 5.000 m2 en dieper dan 0,4 m.

Artikel 10 Anti-dubbeltelregel

In het Besluit ruimtelijke ordening staat een standaardbepaling die verplicht is voor alle inpassings-/bestemmingsplannen. Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat door het herhaaldelijk gebruik van dezelfde oppervlakte van gronden als berekeningsgrondslag voor de oppervlaktebepaling van met name gebouwen, er op het betreffende of het aangrenzende perceel een situatie ontstaat die in strijd is met het inpassingsplan. Door het ‘overhevelen’ van gronden tussen percelen, via al of niet tijdelijke huurcontracten of eigendomsoverdrachten, zou op een van de percelen of op alle betrokken percelen uiteindelijk een bebouwde oppervlakte kunnen ontstaan, die groter is dan het inpassingsplan blijkens de regels beoogt toe te staan.

Artikel 11 Algemene bouwregels

Deze regels zijn - voor zover relevant - overgenomen uit het bestemmingsplan Buitengebied van de gemeente Haaksbergen omdat in de enkelbestemmingen een aantal keren wordt verwezen naar deze regels.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

De regels bevatten een algemene afwijkingsbevoegdheid om een aantal nodige zaken en ondergeschikte afwijkingen mogelijk te maken, zoals het met maximaal 10% afwijken van de voorgeschreven maatvoering.

Artikel 13 Algemene procedureregels

Dit betreft de regels voor de voorbereidingsprocedure voor een besluit tot het stellen van een nadere eis.

Artikel 14 Overige regels

In de overige regels is op basis van het bepaalde in artikel 3.26 lid 5 van de Wro bepaald dat na de uitvoering van dit inpassingsplan de betreffende gemeenteraden weer zelf bevoegd zijn om voor het plangebied regels te stellen onder de voorwaarden dat de natuurwaarden geborgd blijven. Hiermee wordt voorkomen dat actualisering van planregels gedurende 10 jaar niet meer mogelijk is.

Artikel 15 Overgangsrecht

Uitgangspunt in een nieuw inpassingsplan is dat bestaande bouwwerken en gebruiksvormen in principe positief worden bestemd, dus als zodanig als recht zijn toegestaan.

De overgangsrechtelijke regels dienen om te waarborgen dat een bestaand bouwwerk of een bestaand gebruik dat niet in overeenstemming is met het nieuwe plan en waarvan sloop respectievelijk beëindiging wordt beoogd, als zodanig voorlopig kan blijven voortbestaan. Het bouwwerk of gebruik wordt dan als zodanig gedoogd totdat in de loop van de planperiode de sloop respectievelijk beëindiging plaatsvindt.

Bouwwerken en gebruiksvormen die al strijd zijn met het vorige bestemmingsplan worden expliciet uitgesloten van het overgangsrecht van het nieuwe plan. Ze worden niet gedoogd onder het nieuwe plan, maar blijven in strijd daarmee. Handhaving door sloop respectievelijk gebruiksbeëindiging blijft daardoor een optie.

Uitgangspunt is dat overgangsrechtelijke situaties, zowel voor bouwen als voor gebruik, uitzonderingen zijn. Die situaties worden tijdelijk gedoogd. De regels van het overgangsrecht zijn voorgeschreven in het Besluit ruimtelijke ordening. Deze regels zijn zodoende overgenomen.

Voor dit inpassingsplan is ook de volgende regeling van belang:

Voor dit inpassingsplan is ook de volgende regeling van belang:

"met dien verstande dat het gebruik onder 1, 2 en 3 vanaf 1 juli 2020 is ingeperkt vanwege de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979, respectievelijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna".

Bovenstaande houdt in dat de standaardbepalingen voor het overgangsrecht niet onverkort kunnen worden toegepast, indien uit de Wet natuurbescherming gebruiksbeperkingen voortvloeien. In dat geval gaat de 'hogere regelgeving' boven het overgangsrecht. Om de gebruikers van de gronden de tijd te geven hun bedrijfsvoering of ander gebruik aan te passen aan de nieuwe situatie is in de overgangsbepalingen voor het gebruik opgenomen dat de beperking in het overgangsrecht pas intreedt vanaf het moment waarop het inpassingplan wordt vastgesteld.

Artikel 16 Slotregel

Bij deze regel is vermeld hoe het plan kan worden aangehaald, in dit geval als: Regels behorende bij het  Provinciaal inpassingsplan Natura 2000-gebied 'Buurserzand-Horsterveen' .

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Juridische uitvoerbaarheid

6.1.1 Provinciale coördinatieverordening

Voor de uitvoering van de Ontwikkelopgave Natura 2000 moeten per gebied diverse besluiten worden genomen door verschillende bevoegde gezagen. Ten behoeve van het vergunningentraject heeft de provincie Overijssel een coördinatieverordening vastgesteld d.d. 9 november 2016. Alle benodigde besluiten voor de uitvoering van de Ontwikkelopgave Natura 2000 zullen per gebied zoveel mogelijk gelijktijdig of geclusterd voorbereid worden. De gecoördineerde besluiten doorlopen dezelfde voorbereidingsprocedure en liggen tegelijk ter inzage bij één loket. Desgewenst kan met één zienswijze gereageerd worden op diverse ontwerpbesluiten. Hierdoor hoeft niet voor elk besluit een aparte procedure en rechtsgang doorlopen te worden. Dit zorgt voor meer overzichtelijkheid van de procedures.


Voor het Natura 2000-uitwerkingsgebied ‘Buurserzand-Horsterveen’ worden vergunningen samen met dit inpassingsplan gecoördineerd. Het betreft hier de volgende besluiten:

6.1.2 Aanpassen PAS-gebiedsanalyse en/of beheerplan

De maatregelen voor het behalen van de Natura 2000-doelen en het PAS staan beschreven in de Natura 2000-beheerplannen en de PAS-gebiedsanalyses.


Tijdens het gebiedsproces van het gebied zijn deze maatregelen onderzocht op nut en noodzaak en verder geconcretiseerd. Met in achtneming van de gebiedsanalyse en de noodzakelijke maatregelen ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen die van toepassing zijn op het betreffende Natura 2000-gebied wordt niet verder gegaan dan datgene wat minimaal nodig is. Op basis van de uitkomsten van het gebiedsproces zoals deze vertaald zijn in het inrichtingsplan (zie bijlage 1 bij de regels) zal de PAS-gebiedsanalyse al dan niet aangepast worden.

6.1.3 Wijziging begrenzing provinciale Omgevingsverordening en -visie

Wanneer bepaalde percelen niet ingezet hoeven te worden voor het bereiken van de Natura 2000-doelen, dan wordt de begrenzing van het uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 in het voorkomende geval aangepast conform hoofdstuk 10.3 van de Omgevingsvisie. Percelen waar geen maatregelen getroffen worden of waar na uitvoering van de maatregelen de functie landbouw gehandhaafd kan blijven, worden uit het NNN gehaald.

Op grond van artikel 2.7.2 lid 3 en lid 5 van de Omgevingsverordening is GS bevoegd om de begrenzing van het provinciale NNN aan te passen op basis van aanpassing van het Natuurbeheerplan en andere provinciale besluiten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Provinciale sturingsfilosofie

De provincie Overijssel past voor haar rol in het ruimtelijk domein een bestuursfilosofie toe die er naar streeft om maatschappelijke resultaten te boeken waar inwoners van Overijssel belang aan hechten. De sturingsfilosofie van de provincie Overijssel is kort samen te vatten als 'resultaat door partnerschap'. De provincie vormt vitale coalities met de partners en netwerken waarin verschillende partners gezamenlijk in actie komen om maatschappelijk resultaat te boeken.


Hoofdlijnen van deze sturingsfilosofie zijn:

  • Complexe maatschappelijke uitdagingen integraal en samen met publieke, private en maatschappelijke partners in vitale coalities aanpakken;
  • Ruimte voor bestuurlijke partners om op het meest geëigende schaalniveau op eigen gezag te handelen;
  • Eenvoudige en heldere regels.


Gebiedsprocessen

In het kader van deze sturingsfilosofie is ‘Samen Werkt Beter’ in het leven geroepen. In hoofdstuk 1 is ingegaan op Samen Werkt Beter’’ en het bijbehorende proces. Ook is in dit hoofdstuk het gebiedsproces beschreven van het Natura 2000-uitwerkingsgebied ‘Buurserzand-Horsterveen’.


Keuze ruimtelijk instrument

In de provinciale sturingsfilosofie is ook beschreven op welke momenten de provincie Overijssel (selectief) gebruik maakt van het ruimtelijke instrument 'inpassingsplan'. Dit instrument kan de provincie Overijssel in de volgende situaties inzetten:

  • Als er sprake is van provinciaal belang, en;
  • Als er uit overleg blijkt dat de gemeente niet bereid is om een bestemmingsplan vast te stellen of hiertoe niet (tijdig) overgaat, of;
  • Als de gemeente aan de provincie vraagt om een inpassingsplan vast te stellen.


De te nemen maatregelen in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 passen in veel gevallen niet binnen de nu geldende bestemmingsplannen. Dit zorgt ervoor dat een groot aantal ruimtelijke procedures noodzakelijk is om deze maatregelen mogelijk te maken. Vanwege de benodigde proceduretijd en de deadline van de PAS-maatregelen op 1 juli 2021 ligt de ruimtelijke planvorming op het kritieke tijdpad van de planning van de Ontwikkelopgave Natura 2000. Het is daarom van groot belang om de ruimtelijke planvorming zo efficiënt mogelijk in te richten. Essentieel onderdeel hierbij is de vraag of een bestemmingsplan of een inpassingsplan opgesteld gaat worden om de benodigde maatregelen planologisch-juridisch mogelijk te maken.


Eén van de grote voordelen van een provinciaal inpassingsplan is dat de beroepstermijn aanzienlijk (circa 1 jaar) korter is dan bij een bestemmingsplan. Een provinciaal inpassingsplan valt namelijk onder de Crisis- en herstelwet waardoor de Raad van State binnen een half jaar een uitspraak moet doen op ingestelde beroepen. Deze verplichting geldt niet bij beroep tegen een bestemmingsplan. Daardoor is de doorlooptijd van een bestemmingsplan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State circa een jaar langer. Het niet tijdig realiseren van de PAS-maatregelen kan leiden tot temporisering van het vrijgeven van ontwikkelingsruimte ('hand aan de kraan' principe).


Om bovenstaande redenen heeft de provincie Overijssel de betrokken gemeenten door middel van een brief (maart 2016) gevraagd om een voorkeur uit te spreken over de inzet van het ruimtelijk instrument: een bestemmingsplan of een inpassingsplan. De gemeenten Enschede en Haaksbergen hebben de provincie bij brief van respectievelijk 25 mei 2016 (kenmerk 1600046935) en 7 juli 2016 (kenmerk E-7967/16.20879 te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen het opstellen van een provinciaal inpassingsplan. Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben hierom d.d. 27 september 2016 besloten om voor het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ een inpassingsplan voor te gaan bereiden.

6.2.2 Voorontwerp

Het voorontwerp-PIP wordt ter visie gelegd en er is voor een ieder (o.a. belanghebbenden, inwoners en wethouders van de betreffende gemeenten en de wettelijke overlegpartners) gelegenheid een inspraakreactie te geven. Verder wordt een inloopbijeenkomst georganiseerd.

De resultaten op het voorontwerp worden verwerkt in een Reactienota en voor zover nodig in het ontwerp-PIP.

6.2.3 Ontwerp

Het ontwerp-PIP zal, inclusief de Nota van Inspraak, gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens deze periode bestaat voor een ieder de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen. De ontvangen zienswijzen worden beantwoord in een Reactienota en voor zover nodig verwerkt in het definitief vast te stellen PIP. Dit definitieve PIP zal ter vaststelling worden aangeboden aan Provinciale Staten. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld en krijgen voorafgaand aan de vaststelling van het PIP de mogelijkheid om te reageren op de conceptbeantwoording van hun zienswijze.

6.2.4 Beroep

Na vaststelling van het definitieve PIP zal het plan voor zes weken ter inzage liggen. In deze periode kunnen belanghebbenden beroep en/of een voorlopige voorziening bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State indienen. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zal vervolgens een uitspraak doen op het beroep en/of de voorlopige voorziening.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

6.3.1 Grondexploitatie

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt in artikel 6.12 dat samen met het inpassingsplan ook een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Indien de kosten van het inpassingsplan anderszins zijn verzekerd is geen exploitatieplan noodzakelijk. Wel benoemen hoe de kosten dan anderszins zijn verzekerd. De kosten zijn in dit geval anderszins verzekerd, omdat de kosten opgenomen zijn in de provinciale begroting. Zie paragraaf 6.3.3.

6.3.2 Grondverwerving

Het PAS en de Natura 2000-beheerplannen hebben grote invloed op het provinciale grondbeleid. Het maatregelenpakket om de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden te realiseren kan tot gevolg hebben dat de functie van de gronden verandert.

De Nota Grondbeleid 2015 van de provincie Overijssel bevat de interventieladder. Dit is de verwervingsstrategie voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Kort samengevat gaat de ladder uit van zelfrealisatie door grondeigenaren tot inzet van ruilgronden of aankoop van gronden en als laatste stap onteigening.

Voor het Natura 2000-uitwerkingsgebied ‘Buurserzand-Horsterveen’ wordt de interventieladder doorlopen om de maatregelen uit te kunnen voeren.

6.3.3 Financiering

Provinciale Staten van Overijssel hebben 23 april 2014 (nr. PS/2014/62) budget ter hoogte van 785 miljoen Euro beschikbaar gesteld voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. De financiële haalbaarheid is onderbouwd in het statenvoorstel. Uit deze onderbouwing blijkt dat de opgaven haalbaar zijn met de begrote budgetten. In de programmaadministratie zal per gebied en per deelgebied het begrote budget worden aangegeven. Daarnaast zijn in het statenvoorstel spelregels opgenomen om een verantwoorde besteding van het geld te garanderen. ook kunnen Gedeputeerde Staten flexibel omgaan met budgetten - zoals het verevenen van de gebieden - zo lang zij binnen het totale budget blijven.

6.3.4 Planschade

Grondeigenaren met percelen en/of bebouwing binnen het uitwerkingsgebied die schade ondervinden als gevolg van de maatregelen worden hiervoor gecompenseerd. De rentmeesters van de provincie hebben hierover gesprekken met de eigenaren. Als alternatief voor financiële compensatie is gekeken of er compensatie in grond mogelijk is als een grondeigenaar dit wenst. Daarvoor zijn gronden beschikbaar.

Grondeigenaren buiten het uitwerkingsgebied kunnen zich te zijner tijd een planschadeverzoek indienen. Dat geldt ook voor schade op onverwachte plekken of grotere schade dan was voorzien als gevolg van de maatregelen uit het inrichtingsplan. Om dit te kunnen verifiëren of er daadwerkelijk schade is wordt er gemonitord.

De schade kan ontstaan door daling van de waarde van het onroerend goed door een veranderde bestemming en/of gebruiksmogelijkheden, maar ook door daling van de economische opbrengst van de gronden.

6.4 Monitoring, toezicht en handhaving

6.4.1 Monitoring

Algemeen

De provincie is verantwoordelijk voor de monitoring van de natuur binnen de Natura 2000-gebieden. De provincie maakt met betrokken partijen afspraken over de uitvoering van de monitoring. De uitvoering van de aspecten vegetatie, typische soorten en structuur zal veelal uitgevoerd worden door de terreinbeheerders. Waterschappen voeren veelal de monitoring van de waterkwaliteit en -kwantiteit uit. De provincie bewaakt de uitvoering van de afspraken.

Dit inpassingsplan richt zich op het herstel, het behoud en de ontwikkeling van het Natura 2000-uitwerkingsgebied ‘Buurserzand-Horsterveen’ en bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen. Echter, de ontwikkeling van natuur is grillig en afhankelijk van (veranderende) situaties ter plaatse. Met monitoring wordt gevolgd of de instandhoudingsmaatregelen het gewenste resultaat opleveren en of veranderingen in het gebied of het gebruik in en om het gebied effect hebben op het realiseren van de doelen.

Er zijn verschillende meetnetten die de benodigde informatie leveren. Voor de KRW en (beleids)doelen van de Waterschappen worden de waterkwaliteit en -kwantiteit gemonitord. De grondwaterkwaliteit en -kwantiteit worden gemonitord onder regie van de provincie (het Meetnet Verdroging). Daarnaast zijn er nog twee voor Natura 2000 belangrijke meetnetten over natuurkwaliteit: het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) en de monitoring in het kader van Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). De meetnetten zijn zo vormgegeven dat deze informatie opleveren die gebruikt kan worden voor het beantwoorden van verschillende vragen en ten behoeve van verschillende monitoringsvereisten.

De uit de monitoring volgende informatie wordt gebruikt bij het opstellen van het Natura 2000-beheerplan voor de daaropvolgende beheerplanperiode en voor de door het Rijk aan de Europese Commissie te leveren natuurrapportage. De informatie is ook van belang voor vergunningverlening, handhaving en beheer van het Natura 2000-gebied en voor het PAS.

SNL-monitoring

Over de manier waarop de monitoring wordt uitgevoerd zijn landelijke afspraken gemaakt. De belangrijkste is dat de Natura 2000-monitoring integraal is opgenomen in de 'Werkwijze Natuurmonitoring en –beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS' (hierna: werkwijze SNL-monitoring). In deze werkwijze wordt gedetailleerd beschreven monitoringsmethodiek is onafhankelijk van het Natura 2000-gebied: eenzelfde habitattype wordt overal op dezelfde manier gemonitord. Deze werkwijze is te vinden op het portaal Natuur en Landschap.

Natuurmonitoring specifiek ten behoeve van het PAS

Ten behoeve van het PAS wordt per gebied jaarlijks een gebiedsrapportage opgesteld met als doel de ontwikkeling van de stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten en de voortgang van de uitvoering van de herstelmaatregelen in beeld te brengen. De gebiedsrapportage bevat een presentatie van de stand van zaken van de natuurontwikkeling en de uitvoering van de herstelmaatregelen op gebiedsniveau, inclusief o.a.:

  • Geactualiseerde informatie over omvang en kwaliteit van de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten;
  • Verslagen van de jaarlijkse veldbezoeken (toets of de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten zich ontwikkelen volgens verwachting);
  • Proces(meet)indicatoren en de informatie die hieruit voorkomt. Procesindicatoren worden gebruikt om de voortgang van het herstelproces als gevolg van het uitvoeren van bepaalde herstelmaatregelen te volgen.

Gebiedsspecifieke natuurmonitoring

De monitoring t.b.v. het PAS of de SNL zal zich, naar verwachting, beperken tot periodieke herhaalde vegetatiekarteringen, de monitoring van de populaties van de VHR-soorten (Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten) en de monitoring van stikstofdepositie. Dit houdt in dat voor gebiedsspecifieke monitoring een aparte monitoring geregeld moet worden. Voor het Natura 2000-gebied ‘Buurserzand & Haaksbergerveen’ staat dit beschreven in paragraaf 8.3 van het beheerplan.

6.4.2 Toezicht en handhaving

Publiekrechtelijk

De Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bieden het kader voor toezicht en handhaving in relatie tot de Natura 2000-beheerplannen en bestemmingsplannen (gebiedscontrole, naleving vergunningen etc.). Adequaat toezicht en handhaving zijn nodig voor een goede naleving en dus voor een goede uitvoering van de Wet natuurbescherming. Toezicht en handhaving zien toe op de controle op de naleving van vergunningen en op het opsporen van en optreden (in het veld) tegen overtredingen van een aantal artikelen van de Wnb en/of de Wro.

De Wnb biedt daarnaast het bevoegd gezag ook de mogelijkheid maatregelen te nemen ter voorkoming van schade aan natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Zo kan het bevoegd gezag verleende vergunningen intrekken of wijzigen als de situatie daartoe noopt. Het bevoegd gezag kan als dat nodig is ook besluiten de toegang tot een beschermd gebied te beperken.

Op basis van de landelijk ontwikkelde en vastgestelde 'Handreiking handhavingsplan Natura 2000' (IPO, 2013xiv) worden toezicht en handhaving nader uitgewerkt in toezichts- en handhavingsplannen voor de Natura 2000-beheerplannen en handhavingsuitvoeringsprogramma's.

Bij het opstellen van het handhavingsplan wordt samengewerkt met de partijen die een taak hebben op dit gebied (zoals de terreinbeherende organisaties).

Privaatrechtelijk

Naast de publiekrechtelijke mogelijkheden zijn er ook privaatrechtelijke mogelijkheden voor de grondeigenaren, meestal de terrein-/natuurbeheerdende organisaties, om op te treden tegen overtredingen of ander ongewenst (mogelijk niet publiekrechtelijk verboden) gebruik door derden. Hiermee kunnen mazen in wet- en regelgeving alsnog gedicht worden.

Conclusie

Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat met behulp van monitoring, toezicht en handhaving de natuurdoelen van het Natura 2000-uitwerkingsgebied ‘Buurserzand-Horsterveen’ zullen worden gehaald.