direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek
Status: ontwerp
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Inleiding

Overijssel telt 24 natuurgebieden die zo bijzonder zijn, dat ze zijn aangewezen als Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-programma stelt ons in staat om samen te werken aan het behoud en herstel van kwetsbare natuur. Dat is geen luxe, maar pure noodzaak. Provincie, andere overheden en natuur- en belangenorganisaties hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om de kwaliteit van het leefgebied van zeldzame dieren en planten te verbeteren, voor nu en in de toekomst. Met maatwerk maken we de natuur veerkrachtig en weerbaar tegen invloeden van buiten, zoals verdroging en de uitstoot van stikstof. Waar nodig wordt de bestemming en/of het gebruik gewijzigd en planologisch vastgelegd in een ruimtelijk plan.

Overijssel is prachtig om te wonen, werken en recreëren. De komende jaren werkt het programma Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel samen met de partners van ‘Samen werkt beter’ aan het behoud en herstel van kwetsbare natuur. De natuur staat onder druk, momenteel meer dan ooit. Daarom werken we aan de natuur in onze provincie: in 24 beschermde natuurgebieden in Overijssel – de Natura 2000-gebieden – versterken we unieke, maar kwetsbare natuur. We voeren verschillende werkzaamheden uit om deze natuur als leefgebied te behouden voor allerlei bijzondere dieren en planten. Om daarmee een steentje bij te dragen aan het behouden en vergroten van de biodiversiteit. En dat doen we juist ook voor én met de inwoners van onze provincie. Inwoners zoals agrariërs, die een goede boterham moeten blijven verdienen op een manier waarbij een diverse natuur en een duurzame landbouw samengaan. Uitgangspunt van de ontwikkelopgave is dat naast het behalen van de natuurdoelen in het Natura

2000-gebied, effecten van de maatregelen voor agrarische ondernemers zoveel mogelijk worden voorkomen. En als dat niet gaat, dan zullen deze effecten worden gemitigerd dan wel gecompenseerd. Hiermee moet achteruitgang van de landbouwstructuur zo veel mogelijk worden voorkomen.

Voor de 24 Natura 2000-gebieden worden de benodigde maatregelen voor het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden verder uitgewerkt. De benodigde maatregelen passen veelal niet binnen de geldende bestemmingsplannen, hierdoor is er een nieuw ruimtelijk plan noodzakelijk. Om deze reden is dit inpassingsplan opgesteld.

Dit inpassingsplan richt zich op het Natura 2000-gebied "Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek". In onderstaande figuur zijn alle Natura 2000-gebieden binnen de provincie Overijssel weergegeven. Het genoemde Natura 2000-gebied bevindt zich aan de oostelijke grens van de provincie

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0001.png"

Figuur 1-1 De 24 Overijsselse Natura 2000-gebieden (Bron: www.overijssel.nl)

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Het Natura 2000-gebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek bestaat uit 3 deelgebieden. De deelgebieden zijn:

  • 1. Achter de Voort;
  • 2. Het Agelerbroek met het aangrenzende Broekmaten en Hunenborg; en
  • 3. het Voltherbroek.

Dit inpassingsplan heeft alleen betrekking op en rond de deelgebieden Agelerbroek en Voltherbroek. In het deelgebied Achter de Voort vinden vooralsnog geen maatregelen plaats, danwel moeten deze nog verder worden uitgewerkt en besproken met de belanghebbende partijen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0002.png"

Figuur 1-2 Begrenzing Natura 2000-gebied “Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek"

Op basis van het Inrichtingsplan en de daarin beschreven maatregelen zijn de toelichting, de regels en de verbeelding van dit inpassingsplan opgesteld.

Het plangebied bestaat uit de percelen waar op basis van het Inrichtingsplan een planologische wijziging nodig is. Daarnaast vallen alle gronden waar maatregelen in het kader van het inrichtingsplan worden uitgevoerd binnen de plangrens van het Inpassingsplan (dit geldt ook voor mitigerende maatregelen). Dit ziet dan vooral toe op een functiewijziging of een wijziging in de regels.

Het projectgebied bevat meer dan alleen het natuurgebied zelf. Rondom liggen gebieden met andere functies. Voor het behalen van de Natura 2000-doelstellingen moeten ook maatregelen op de percelen rondom de natuurgebieden worden getroffen, de zogenaamde externe maatregelen. Deze maatregelen hebben een gunstig effect op de natuurgebieden waarop voorkomen moet worden dat activiteiten die maatregel of die effecten van de maatregel ongedaan kunnen maken en hierdoor een negatief effect op de habitat met zich mee kunnen brengen (borging).

Doel van dit inpassingsplan is om de maatregelen en effecten van de maatregelen planologisch-juridisch mogelijk te maken en te borgen.

1.3 Wettelijke context

De wettelijke context voor de herinrichting van het plangebied en dit inpassingsplan wordt gevormd door Natura 2000.

Natura 2000

De biodiversiteit in Europa gaat al jaren snel achteruit. Duurzame bescherming van flora en fauna is nodig. Planten en dieren trekken zich weinig aan van landsgrenzen en daarom heeft natuurbescherming vorm gekregen in Europees verband door middel van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn. Naar aanleiding hiervan zijn er Natura 2000-gebieden aangewezen. In Nederland zijn dit er ongeveer 160, waarvan er 24 in Overijssel liggen.

De Natura 2000-gebieden in de provincie Overijssel liggen binnen het Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het NNN bestaat uit een samenhangend netwerk van gebieden met natuurwaarden. Realisatie en bescherming van het NNN is belangrijk voor het behoud, de bescherming en de ontwikkeling van de biodiversiteit, oftewel de rijkdom aan plant- en diersoorten. Het NNN is ook van betekenis voor de kwaliteit van de leefomgeving, voor een goed vestigingsklimaat voor wonen en werken en voor de regionale economie in Overijssel.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0003.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0004.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0005.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0006.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0007.png"

Figuur 1-3 NatuurNetwerk Nederland bij "Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek".

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen. De instandhoudingsdoelstellingen zijn door het Rijk vastgesteld in zogenaamde aanwijzingsbesluiten. In de beheerplannen zijn maatregelen opgenomen om de instandhoudingsdoelstellingen te behalen. Deze maatregelen moeten (voor een groot deel) binnen zes jaar na vaststelling van het beheerplan worden uitgevoerd.

Per 1 juli 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in werking getreden. Stikstof is schadelijk voor de natuur. Ten behoeve van het PAS zijn PAS-gebiedsanalyses vastgesteld voor Natura 2000-gebieden met stikstof gevoelige habitattypen en (leefgebieden van) soorten. In deze gebiedsanalyses wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden en de beoogde instandhoudingsdoelstellingen in relatie tot stikstof. Realisatie van de PAS-maatregelen in en nabij de Natura 2000-gebieden draagt bij aan een goede balans tussen enerzijds behoud en herstel van natuurlijke kwaliteiten en anderzijds de economische ontwikkeling in de omgeving van deze Natura 2000-gebieden.

De uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 heeft een streep gezet door de vergunningverlening-systematiek gebaseerd op het PAS. Geoordeeld is dat de zogenaamde 'hypotheek op de toekomst' (de vergunningen verlenen voordat de natuurherstelmaatregelen zijn uitgevoerd en de stikstofdepositie naar beneden is gebracht) niet is toegestaan. De Raad van State oordeelt dat de natuurgebieden eerst hersteld moeten worden.

De uitspraak van de Raad van State benadrukt het belang van de uitvoering van de natuurherstelmaatregelen. Zoals eerder aangegeven staan de natuurherstelmaatregelen beschreven in de beheerplannen. De herstelmaatregelen uit de PAS-gebiedsanalyses zijn in deze beheerplannen opgenomen. Het beheerplan vormt hiermee het kader voor alle natuurherstelmaatregelen. Door de uitspraak van de Raad van State zijn dus de PAS-maatregelen niet komen te vervallen. Uitvoering hiervan is nog steeds noodzakelijk.

1.4 Programma Ontwikkelopgave Natura 2000

Voor 2011 was het Rijk verantwoordelijk voor het beschermen en realiseren van het NNN. Sinds in 2011 het bestuursakkoord Decentralisatie Natuurbeheer is gesloten zijn de provincies hiervoor verantwoordelijk. De maatregelen uit de beheerplannen moeten voor een groot deel binnen zes jaar na vaststelling van het beheerplan zijn gerealiseerd. Daarnaast staat de provincie voor een groot deel aan de lat voor de verdere realisatie van de NNN. Dit betekent dat er een aanzienlijke opgave voor natuurbescherming en -ontwikkeling ligt voor de provincie Overijssel. Om deze reden heeft de provincie Overijssel het programma ‘Ontwikkelopgave Natura 2000’ opgestart.

1.4.1 Typen maatregelen

Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt onderscheid gemaakt tussen dwingende en vrijwillige maatregelen. Vrijwillige maatregelen zien op de verdere realisatie van het NNN (zogenaamde verbetervoorstellen). Dwingende maatregelen zijn maatregelen die uitgevoerd moeten worden in het kader van de beheerplannen.

De beoogde maatregelen zijn opgedeeld in interne en externe maatregelen. Interne maatregelen worden binnen de bestaande natuurgebieden (dit is niet per definitie gelijk aan de begrenzing van de bestaande natuurgebieden) uitgevoerd en zijn met name gericht op herstel van de habitattypen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om plaggen, de herinrichting van beken of het verhogen van het waterpeil. Daarnaast is het noodzakelijk om maatregelen te nemen op de naastgelegen (landbouw)gronden in de uitwerkingsgebieden (dit zijn gronden binnen en buiten de Natura 2000-begrenzing). Dit zijn de 'externe maatregelen'. Binnen de provincie Overijssel gaat het om ongeveer 4.200 hectare, verspreid over de verschillende Natura 2000-gebieden. Deze externe maatregelen zijn veelal gericht op het verbeteren van de hydrologische condities van de omliggende gronden van het natuurgebied, het beperken van de bemestingseffecten of een combinatie ervan.

1.4.2 Samen Werkt Beter en de gebiedsprocessen

Op 29 mei 2013 hebben vijftien Overijsselse organisaties het akkoord ‘Samen werkt beter’ ondertekend. Deze organisaties zetten zich gezamenlijk in om de ecologie de komende tijd te versterken en nieuwe kansen te creëren door samenwerking en vernieuwing. Het samenwerkingsverband bestaat uit: Landschap Overijssel, LTO Noord, Natuur en Milieu Overijssel, Natuurlijk Platteland Oost, Natuurmonumenten, Overijssels Particulier Grondbezit, Provincie Overijssel, RECRON, Staatsbosbeheer, VNG Overijssel, VNO NCW Midden, Waterschap Drents Overijsselse Delta, Waterschap Rijn en IJssel en Waterschap Vechtstromen.

Per Natura 2000-gebied is een gebiedsproces opgestart voor de realisatie van de benodigde externe maatregelen  in de uitwerkingsgebieden. Deze gebiedsprocessen worden (per gebied) door één van de 'Samen werkt beter' partners getrokken. Tijdens het gebiedsproces zijn alle benodigde maatregelen verder onderbouwd en geconcretiseerd en afgestemd met de grondeigenaren en andere belanghebbenden in het gebied. De uitkomsten zijn verwerkt in een Inrichtingsplan.

Het inrichtingsplan wordt vervolgens juridisch-planologisch vertaald in een Provinciaal Inpassingsplan. In dit gebied lopen in het gebiedsproces ook de interne maatregelen mee. Zo ontstaat er één plan voor alle maatregelen.

1.4.3 Het beschikbaar krijgen van gronden en vergoedingensystematiek

Voor het natuurherstel in Natura 2000 gebieden worden voor de externe maatregelen inrichtingsplannen opgesteld, die als bijlage bij het PIP vastgesteld worden. Het is belangrijk dat de grond waarop deze inrichting en het daaropvolgende beheer plaats moet vinden tijdig beschikbaar komt.

Ten behoeve van de realisering van de bestemmingen en het bereiken van de doelen is het belangrijk dat de grond beschikbaar komt voor de noodzakelijke inrichting en het na de inrichting te voeren beheer.

De projectleider van het gebiedsproces zorgt er voor dat de grondeigenaar goed geïnformeerd is over de uit te voeren inrichtingsmaatregelen, de effecten op de eigendom en de mogelijke onderzoeken die zijn uitgevoerd. Vaak vinden er ook keukentafelgesprekken plaats. De wijze waarop communicatie en participatie heeft plaatsgevonden in dit gebiedsproces, is verderop in dit PIP te lezen.

De provincie overlegt in een vroegtijdig stadium met de meeste eigenaren (en eventueel gebruikers) van de gronden waar inrichtingsmaatregelen worden getroffen of waar sprake is van een zodanig gewijzigde bestemming dat het huidig gebruik, ook met een bepaalde aanpassing, niet meer mogelijk is. Daarnaast overlegt de provincie ook met eigenaren rondom het gebied, die beperkingen zullen ervaren door de wijziging van de bestemming en de wijziging van de inrichting, bijvoorbeeld als er sprake is van vernatting. Deze gesprekken zijn meestal al gestart ver voor de terinzagelegging van het ontwerp van het PIP.

De provincie probeert op minnelijke wijze tot een passende afspraak te komen met de eigenaren. Deze passende afspraak kan inhouden dat er tussen de provincie en de eigenaar de afspraak wordt gemaakt dat de eigenaar meewerkt aan het inrichten van zijn grond. Onderdeel van deze afspraak is dat de eigenaar naderhand het beheer voor zijn rekening neemt. De eigenaar wordt bij het maken van de afspraak gecompenseerd voor optredende schade. Afhankelijk van de beschikbaarheid van compensatiegrond kunnen gronden ook geruild worden. De provincie verkrijgt de gronden binnen het Inrichtingsplan en de eigenaar verkrijgt buiten het plan gronden ten behoeve van zijn agrarische bedrijfsvoering, al dan niet met een aanvullende compensatie voor de resterende schade. Soms komt daarbij ook bedrijfsverplaatsing in beeld. Een andere optie is dat de eigenaar zijn grond verkoopt aan de provincie, waar hij een schadevergoeding voor ontvangt. Welke oplossing de juiste is, bepaalt de provincie na overleg met de eigenaren.

De inrichtingsmaatregelen, maar ook de wijziging van gebruik op basis van de bestemming en het inrichtingsplan, zijn niet vrijblijvend. Wanneer het niet lukt om er minnelijk (vrijwillig) met de eigenaar uit te komen, wordt er een dwingend instrument ingezet. De manier waarop dat gebeurt is afhankelijk van de zwaarte van de inrichtingsmaatregelen, de aard van deze maatregelen en de (on)mogelijkheden om de gronden effectief te blijven inzetten voor landbouwkundig gebruik.

De provincie kan daarbij drie instrumenten inzetten:

  • de provincie kan handhaven op grond van de Wet natuurbescherming en de Wet ruimtelijke ordening;
  • de provincie kan een gedoogplicht op grond van de Wet natuurbescherming opleggen voor het uitvoeren van maatregelen op basis van het Inrichtingsplan en PIP;
    • 1. de provincie kan in gevallen waarbij de grond niet meer effectief in te zetten is voor landbouwkundig gebruik onteigening toepassen.

De hoogte van de vergoeding

De hoogte van de schadevergoeding is afhankelijk van het type maatregel dat getroffen wordt en de effecten daarvan, de bestemming en ook van de wettelijke basis. De hoogte van de schadevergoeding wordt bepaald aan de hand van twee wettelijke regelingen.

  • De Regeling nadeelcompensatie Ontwikkelingsopgave 2017 of planschade op grond van de Wet ruimtelijke ordening. Deze regeling wordt toegepast in die gevallen dat sprake is van een gewijzigde bestemming of beperkingen die handhaafbaar zijn of indien de provincie een gedoogplicht oplegt.
    • 1. De Onteigeningswet. Deze regeling wordt toegepast in die gevallen als sprake is van een andere bestemming of waarbij de inrichtingsmaatregelen fors ingrijpen op de gebruiksmogelijkheden en in redelijkheid geen mogelijkheid meer is voor agrarische bedrijfsvoering.

Wie bepaalt welk schadevergoedingsinstrument van toepassing is en de hoogte van de schade?

De provincie heeft onafhankelijke gecertificeerde rentmeesters/taxateurs geworven. Deze krijgen de opdracht om met de eigenaar contact op te nemen met als doel de verwachte schade vooraf te vergoeden en daarmee de gronden beschikbaar te krijgen voor het treffen van inrichtingsmaatregelen en de instandhouding te waarborgen.

Het begint vaak met en gesprek aan de keukentafel van de eigenaar waarbij de rentmeester het hoe en waarom van zijn komst uitlegt. De rentmeester beoordeelt welk schadevergoedingsinstrument van toepassing is en taxeert de verwachte schade. Hij neemt daarbij alle beschikbare inhoudelijke informatie over de maatregelen en de effecten daarvan mee in zijn taxatie. Aan de eigenaar wordt geadviseerd om zich te laten bijstaan door een eigen deskundige die goed thuis is in schadevergoedingen en die namens de eigenaar optreedt.

1.4.4 Fasering gebiedsproces

Om grip te krijgen op de ontwikkeling en uitvoering is het gebiedsproces opgedeeld in vier fasen,namelijk: verkenning, planvorming, realisatie en beheer.

  • 1. De verkenningsfase is inmiddels voor nagenoeg alle van de gebieden afgerond. In deze fase zijn verkenningen opgesteld. Hierin zijn de eisen, wensen, problemen en mogelijke oplossingen, betrokken partijen en draagvlak in beeld gebracht.
  • 2. In de planvormingsfase worden de beoogde maatregelen verder uitgewerkt en geconcretiseerd in een inrichtingsplan en een ruimtelijk plan (een bestemmingsplan of een provinciaal inpassingsplan).
  • 3. In de realisatiefase worden de beschreven activiteiten en maatregelen uit het inrichtingsplan en ruimtelijk plan gerealiseerd. Hiervoor moeten diverse procedures worden doorlopen, zoals de vaststelling van het benodigde ruimtelijke plan en het verkrijgen van diverse vergunningen. Tevens valt de uitvoering van de maatregelen binnen deze fase.
  • 4. In de beheerfase worden bij inrichtingsprojecten voor natuur de ingerichte gronden doorgeleverd aan beheerders. In deze fase is in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 de monitoring van de natuurkwaliteit van belang. Indien nodig wordt, naar aanleiding van de monitoring, de PAS-gebiedsanalyses en/of beheerplannen aangepast of worden er aanvullende inrichtingsmaatregelen vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0008.png"

Figuur 1-4 Fasering gebiedsproces

1.4.5 Scope van dit plan

Dit PIP voorziet in de juridisch-planologische vertaling van de maatregelen uit het inrichtingsplan ten behoeve van de instandhoudingsdoelstellingen. Dit plan bevat geen maatregelen om de stikstofuitstoot te verlagen. De Provincie Overijssel en het Rijk werken hier samen aan. Voor de Provincie Overijssel wordt dit opgepakt in het Programma Gebiedsgerichte Aanpak (GGA). Dat programma heeft drie doelen:

  • 1. Robuustere natuur door significante daling van de stikstofdepositie en (extra) natuurherstel.
  • 2. Perspectief voor maatschappelijke en economische ontwikkelingen die stikstofdepositie veroorzaken.
  • 3. Een toekomstbestendig Overijssel door waar mogelijk en nodig slimme combinaties met andere opgaven. 

Het Programma GGA is pas onlangs opgestart en kent een lange doorlooptijd. Van het uitvoeren van een gebiedsanalyse, het opstellen van een gebiedsagenda tot het uitwerken van concrete plannen en de uitvoering daarvan. Omdat het van belang is om snel de achteruitgang van de kwaliteit van de natuur in de Natura 2000 gebieden te stoppen, de gebiedsprocessen van de Ontwikkelopgave N2000 al in volle gang zijn, en omdat er voor de uitvoering van deze maatregelen een wettelijke deadline geldt (binnen zes jaar na vaststelling van het beheerplan) is ervoor gekozen om de 'natuurmaatregelen' en de 'stikstofuitstoot-verlagende maatregelen' niet samen te voegen. Dit plan richt zich daarom alleen op de natuurmaatregelen.

1.5 Gebiedsproces van het plangebied

Per gebied wordt een eigen gebiedsproces gevolgd. Bij het gebiedsproces voor 'Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek' zijn de volgende partners betrokken:

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0009.png"

Figuur 1-6 Deelnemers gebiedsproces

Tijdens de planuitwerking zijn de maatregelen uit het Natura 2000-beheerplan uitgewerkt in een inrichtingsplan voor het Natura 2000-gebied. De maatregelen voor het herstellen en versterken van de natuur bestaan vooral uit het bestrijden van ontwatering in en rondom het plangebied. Het merendeel van de habitattypen in het zijn afhankelijk van langdurige natte omstandigheden en worden in de huidige situatie in meer of mindere mate met verdroging geconfronteerd.

De maatregelen kunnen gevolgen hebben voor de bestemming van gronden en/of het gebruik ervan. Het kan zijn dat de functie of het gebruik van de grond wijzigt door bijvoorbeeld vernatting of het stoppen/beperken van bemesting. In die gevallen wordt de bestemming of het gebruik gewijzigd en in het ruimtelijk plan vastgelegd. Percelen waar geen maatregelen getroffen worden of waar na uitvoering van de maatregelen de functie landbouw gehandhaafd kan blijven worden uit het NNN gehaald. Het ruimtelijk plan is dan ook een juridisch planologisch voortvloeisel uit dit gebiedsproces.

De Unie van Bosgroepen en Staatsbosbeheer hebben de interne maatregelen in het Agelerbroek en het Voltherbroek samengesteld.

1.5.1 Communicatie en participatie

Tijdens de gebiedsprocessen wordt uitgebreid gecommuniceerd met omwonenden, belanghebbenden, grondeigenaren, partijen, andere overheden, etc. Hieronder is een overzicht opgenomen van de participatiemomenten tijdens dit gebiedsproces.

  • a. Planuitwerkingsfase:
  • b. Realisatiefase:
  • c. Stand van zaken:

De communicatie binnen het project is voornamelijk gericht op het meenemen van (in)direct betrokkenen in de totstandkoming van het maatregelenpakket, de benodigde vergunningen en procedures, de voorbereiding van de uitvoering en de daadwerkelijke uitvoering. De doelgroepen hierin zijn de grondeigenaren en nabij het Natura 2000-gebied, omwonenden en andere geïnteresseerden, maar ook de bestuurders en de achterban van de partners.

Communicatie tussen partners

Op de volgende wijze vind de communicatie met partners plaats:

  • Overleg projectgroep (afvaardiging van de betrokken partijen in het gebiedsproces): gemiddeld eens per 4 – 6 weken. De leden van de projectgroep informeren hun achterban waar nodig
  • Bestuurlijke Adviesgroep (bestuurders van de betrokken partijen in het gebiedsproces): gemiddeld eens per 3 maanden en waar nodig
  • Infosessie gemeenteraad: toelichting stand van zaken tijdens raadsvergadering, commissie of veldexcursie gemiddeld eens per 4 – 5 maanden
  • Deskundigenoverleg: afstemming tussen deskundigen partners ten behoeve van verdieping waar nodig, gemiddeld eens per 1 – 2 maanden. In de eindfase van de planuitwerking intensiever contact
  • Specialistenoverleg: deskundigen van de partners stemmen af met specialisten adviesbureaus.
  • Veldbezoek en monitoring: waar nodig, minimaal eens per jaar. Vooral bedoelt om lopende discussies/meningsverschillen uit te kristalliseren.

Communicatie met direct betrokkenen (grondeigenaren)

De communicatie met direct betrokkenen, in de vorm van grondeigenaren, vind op

de volgende wijze plaats:

  • Keukentafelgesprekken met grondeigenaren in de uitwerkingsgebieden (of daarbuiten als er sprake is van effecten van de maatregelen);
  • Nieuwsbrieven per post: gemiddeld eens per 4 – 6 maanden (zie hieronder);
  • Veldbezoeken: waar nodig, minimaal eens per jaar. Vooral bedoeld om lopende discussies/ meningsverschillen uit te kristalliseren. Altijd in aanwezigheid van een of meer experts;
  • Informatiebijeenkomsten: gemiddeld eens per half jaar;
  • Themabijeenkomsten: Waar nodig, bijvoorbeeld over schadeloosstelling ;
  • Brieven: om keukentafelgesprekken, bijeenkomsten, resultaten of mijlpalen te communiceren;
  • Loket: gedurende de gehele planuitwerking is het kernteam Natura 2000 beschikbaar geweest in het Kulturhus de CoCer in Rossum voor vragen over Natura 2000. Daarnaast kon men altijd terecht met vragen via een functioneel mailadres: Natura2000@dinkelland.nl of via de projectleider;
  • De rentmeesters/taxateurs van de provincie Overijssel maken afspraken met grondeigenaren over grondaankoop en/of schadeloostellingen (zie ook de tekst onder 'Grondstrategie in deze toelichting).

Communicatie met omgeving

De communicatie met de omgeving vind op de volgende wijze plaats:

  • Informatiebijeenkomsten: gemiddeld eens per half jaar;
  • Website: https://www.dinkelland.nl/achter-de-voort-agelerbroek-en-voltherbroek
  • Nieuwsbrieven: gemiddeld eens per 4- 6 maanden, ook in Duitse vertaling verzending per post, vanaf 2016 tot nu.

Formele procedures

Rondom de formele procedures wordt op de volgende wijze gecommuniceerd:

  • Ontwerp Inpassingsplan: dit wordt door Gedeputeerde Staten vastgesteld en voor zes weken ter inzage gelegd, een ieder kan in deze periode een zienwijze indienen;
  • Gebiedspartners worden geïnformeerd over dit besluit door middel van een brief;
  • Publicaties in Provinciaal Blad en in huis-aan-huisbladen, en (eventueel) in het gemeenteblad en op de gemeentelijke website;
  • Ter inzage legging: wordt gecommuniceerd via de publicaties;
  • Informatiebijeenkomst: wordt gecommuniceerd via de publicaties;
  • Tijdens de ter inzage legging van het ontwerp PIP wordt het college van B&W geinformeerd over het PIP en wordt de gemeenteraad van Dinkelland gehoord.

1.6 Leeswijzer

In deze inleiding is de aanleiding, de opgave en het totstandkomingsproces van dit inpassingsplan beschreven.

In hoofdstuk 2 is het belangrijkste beleidskader beschreven. Hierin wordt ingegaan op met name de aspecten ecologie en water, omdat deze het meest van toepassing zijn voor de Ontwikkelopgave Natura 2000 en op dit plan.

In hoofdstuk 3 is het plan beschreven: wat is de huidige (planologische) situatie, wat is de opgave voor het gebied en hoe is dit uitgewerkt in het Inrichtingsplan?

In hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de overige beleids- en onderzoeksaspecten. Hierin wordt dit inpassingsplan getoetst aan de aspecten milieu (milieueffectrapportage, bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, Wet ammoniak en veehouderij en overige aspecten), water, ecologie, archeologie en cultuurhistorie en explosieven.

In hoofdstuk 5 is de juridische planopzet beschreven van dit inpassingsplan, waarin de opbouw en de inhoud van de artikelen van de regels zijn opgenomen.

Tot slot wordt er in hoofdstuk 6 ingegaan op de uitvoerbaarheid van het plan, gelet op de aspecten 'juridisch', 'maatschappelijk' en 'financieel' en 'monitoring, toezicht en handhaving'.

Per onderdeel in de toelichting wordt op diverse locaties verwezen naar de daarbij behorende uitgevoerde onderzoeken en opgestelde rapporten; deze zijn als bijlagen bij de toelichting opgenomen.

Hoofdstuk 2 Wetgeving en beleid

2.1 Inleiding

In het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 is veel wetgeving en beleid van toepassing. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de wetgeving en beleid op het gebied van natuur en water, omdat deze aspecten de meeste invloed hebben op de opgave. Voor de overige wetgeving en beleid op het gebied van milieu (MER, bodemkwaliteit, geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit en overige aspecten), archeologie, cultuurhistorie en explosieven wordt verwezen naar hoofdstuk 4 Overige beleid- en onderzoeksaspecten. In dat hoofdstuk worden ook de onderzoeksresultaten beschreven.

2.2 Europese wetgeving en beleid

2.2.1 Vogel- en Habitatrichtlijnen en Natura 2000

Om de biodiversiteit in Europa te behouden en te vergroten is op Europees niveau beleid opgesteld. De belangrijkste daarvan zijn de Vogel- en Habitatrichtlijn.

De Vogelrichtlijn heeft tot doel alle wilde vogels en hun belangrijkste habitats in de hele EU te beschermen. De richtlijn verplicht de lidstaten bovendien tot de bescherming van gebieden die uitermate belangrijk zijn voor alle trekvogelsoorten en meer dan 190 bijzonder bedreigde soorten. Hierbij moet speciale aandacht worden besteed aan waterrijke gebieden van internationaal belang (Wetlands). De Habitatrichtlijn is vergelijkbaar met de Vogelrichtlijn maar heeft betrekking op een veel groter aantal zeldzame, bedreigde of inheemse soorten, inclusief meer dan duizend dieren- en plantensoorten.

Naast de bescherming van specifieke flora en fauna, hebben de Vogel- en Habitatrichtlijn eveneens als doel om de leefgebieden van deze soorten te behouden, te herstellen of uit te breiden. Dit wordt beoogd door de aanwijzing van beschermde gebieden, die samen het Europees ecologisch netwerk van beschermde natuurgebieden vormen: Natura 2000. Binnen dit Europees netwerk komen natuurgebieden voor waarin belangrijke flora en fauna aanwezig zijn, gezien vanuit een Europees perspectief. Met de aanwijzing van Natura 2000 gebieden kunnen flora en fauna duurzaam beschermd worden (www.natura2000.nl). Binnen de Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel gaat het om 24 Natura 2000-gebieden. Alle Nederlandse Natura 2000-gebieden moeten bijdragen aan het behoud en als van toepassing het herstel van:

  • 1. de ecologische samenhang van Natura 2000 binnen Nederland en de Europese Unie;
  • 2. de biologische diversiteit en de gunstige staat van instandhouding van natuurlijke habitats en soorten binnen de Europese Unie die zijn opgenomen in bijlage I of bijlage II van de Habitatrichtlijn;
  • 3. de natuurlijke kenmerken van het gebied, inclusief de samenhang van de structuur en functies van de habitattypen en van de soorten waarvoor het gebied is aangewezen;
  • 4. de op het gebied van toepassing zijnde ecologische vereisten van de habitattypen en soorten waarvoor het gebied is aangewezen.

Het Natura 2000-gebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek (verder: AVAV) is op 25 april 2013 door de staatssecretaris van het ministerie van Economische Zaken aangewezen als Natura 2000-gebied op grond van artikel 10a van de Natuurbeschermingswet (nu: artikel 2.1 van de Wet natuurbescherming). In een zogenaamd 'Veegbesluit' (23 februari 2018, nog in ontwerp) zijn aan de te beschermen habitattypen extra typen toegevoegd (H4010 Noord-Atlantische vochtige heide, H4030 Droge Europese heide, H7150 Slenken in veengronden met vegetatie en H9120 Atlantische zuurminnende beukenbossen).

2.2.2 Kaderrichtlijn Water

Naast internationale afspraken over natuur is ook het Europese beleid voor de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater van belang voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Deze afspraken zijn vastgesteld in de Kaderrichtlijn Water (KRW). Sinds eind 2000 zorgt de KRW voor een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater. Om dit te bereiken moeten de landen van de Europese Unie een groot aantal maatregelen nemen. Enerzijds om de kwaliteit van de 'eigen' wateren op peil te brengen, anderzijds om ervoor te zorgen dat andere landen geen last meer hebben van de verontreinigingen die hun buurlanden veroorzaken. De KRW beschermt alle grote wateren: rivieren, meren, kustwateren en grondwateren.

Een goede kwaliteit van oppervlakte- en grondwater draagt bij aan het behalen van de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden, waaronder die in de provincie Overijssel. Naast een goede kwaliteit wordt met de KRW ook verdroging tegengegaan. Verdroging kan in natuurgebieden de kwaliteit aantasten en bodemdaling, bijvoorbeeld in veengebieden, veroorzaken.

2.2.3 Conclusie

Met dit inpassingsplan wordt uitvoering gegeven aan Europees beleid en wetgeving.

2.3 Nationale wetgeving en beleid

2.3.1 Wet natuurbescherming

De Wet natuurbescherming is per 1 januari 2017 in werking getreden. In deze wet zijn de oude Natuurbeschermingswet 1998, Flora- en faunawet en Boswet opgenomen. De wet voorziet in vereenvoudigde regels ter bescherming van de natuur, in decentralisatie van bevoegdheden naar provincies en in een goede aansluiting op het omgevingsrecht.

In de wet worden 945 soorten actief beschermd (planten en dieren). Alles wat schadelijk is voor beschermde soorten, is verboden. Het gaat dan bijvoorbeeld om het plukken van bepaalde planten en het verstoren, verjagen of doden van dieren. In bepaalde situaties mag dit wel, maar daarvoor is dan een ontheffing of vrijstelling nodig.

Ten behoeve van gebiedsbescherming geldt dat voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor beschermde natuur een vergunning nodig is. De wet vormt de wettelijke basis voor de aanwijzing van alle Natura 2000-gebieden en het opstellen van Natura 2000-beheerplannen. Het Natura 2000-gebied "Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek" is op 25 april 2013 door de staatssecretaris van het Ministerie van Economische Zaken aangewezen als Natura 2000-gebied.

Bossen worden in de Wet natuurbescherming beschermd, met name de oppervlakte. Bos dat wordt gekapt, moet worden herplant. Als dat niet op dezelfde plaats kan, dan moet dit op een andere locatie plaats vinden (compensatie). Dit geldt ook bij het rooien en het verrichten van handelingen die de dood of ernstige beschadiging van bomen tot gevolg hebben. Voor maatregelen die nodig zijn voor of direct verband houden met het beheer van het Natura 2000 gebied, geldt een vrijstelling van de soortenontheffing, gebiedsbeschermingsvergunning en compensatie van de boskap. Voor dit laatste geldt dat in het kader van de Bossenstrategie is afgesproken dat de bomen die gekapt worden ten behoeve van de Natura 2000 opgave wel te zijner tijd worden gecompenseerd.

2.3.2 (voormalige) Programma Aanpak Stikstof

Het Programma Aanpak Stikstof (PAS) vormde een deel van de basis van dit plan. Het PAS bestaat uit twee pijlers die samen zorgen voor het realiseren van de Natura 2000-doelen en ruimte creëert voor economische ontwikkelingen. De eerste pijler betreft de maatregelen om de stikstofemissie te verminderen zodat de stikstofdepositie daalt. Dit is voornamelijk een verantwoordelijkheid van het Rijk.

De tweede pijler richt zich op maatregelen die natuurgebieden minder gevoelig maken voor de uitstoot van stikstof. Dat gebeurt door de kwaliteit en omvang van de natuurgebieden actief te verbeteren. Hiervoor zijn PAS-gebiedsanalyses opgesteld. Deze maatregelen worden vooral door provincies uitgewerkt. De provincie Overijssel heeft de uitwerking en realisatie van de maatregelen ondergebracht in de Ontwikkelopgave Natura 2000.

Een deel van de stikstofdepositieruimte die door het nemen van maatregelen zou worden gecreëerd kon volgens het PAS op voorhand worden gebruikt voor het verlenen van Omgevings- en Wnb-vergunningen voor ontwikkelingen. Het Europees Hof heeft op verzoek van de Raad van State op 19 januari 2019 een prejudicieel advies over het PAS uitgebracht waarin gesteld werd dat dit niet mocht. Op 29 mei 2019 heeft de Raad van State naar aanleiding daarvan een uitspraak gedaan over het PAS. Deze uitspraak laat het doel van de twee pijlers ongemoeid. Daar is dit PIP op gericht. Het vergeven van ontwikkelruimte voordat onomstotelijk vaststaat dat de natuurmaatregelen gerealiseerd worden én tot positief effect zouden leiden is door de uitspraak onmogelijk geworden.

2.3.3 Beheerplannen Natura 2000

De Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen zijn in Nederland vertaald in de Wet natuurbescherming die per 1 januari 2017 in werking is getreden. Op basis van deze wet moeten het Rijk en/of de provincies voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan vaststellen. In deze beheerplannen wordt ingegaan op de huidige situatie van de gebieden, de beoogde instandhoudingsdoelstellingen en maatregelen die moeten worden getroffen om de instandhoudingsdoelstellingen te bereiken. De PAS-gebiedsanalyses zijn opgenomen in de beheerplannen, maar naast de stikstofgerelateerde PAS-maatregelen bevatten de beheerplannen ook andere maatregelen, die nodig zijn voor realisatie van de instandhoudingsdoelstellingen. De PAS-maatregelen maken integraal onderdeel uit van de beheerplannen. Deze maatregelen moeten daarom, ondanks de val van het PAS, toch binnen de beheerplanperiode worden gerealiseerd.

De maatregelen moeten voor het grootste deel binnen zes jaar na vaststelling van de beheerplannen vastgesteld worden. Het beheerplan voor het Natura 2000-gebied "Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek" is in mei 2016 vastgesteld, een gedeeltelijke wijziging is in september 2021 vastgesteld. De beoogde maatregelen moeten uiterlijk in 2022 uitgevoerd zijn.

2.3.4 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld. De NOVI is de structuurvisie op landelijk niveau en geeft een visie op de toekomstige ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland (als de Omgevingswet in werking is getreden heet dit een Omgevingsvisie). De NOVI vervangt het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001), de Rijksnatuurvisie 2014 en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

De NOVI biedt een perspectief om grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw aan te pakken, om samen het land mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.

De NOVI stelt vier prioriteiten:

    • 1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
    • 2. een duurzaam en (circulair) economisch groeipotentieel
    • 3. sterke en gezonde steden en regio's
    • 4. een toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Voor de Ontwikkelopgave N2000 is met name de laatste van belang. Hiervoor gelden meerdere uitgangspunten:

Landgebruik meer in balans met natuurlijke systemen.

Het landgebruik moet in balans zijn met natuurlijke systemen. Bijvoorbeeld door kringlooplandbouw. Zo wordt een goede bodem- en waterkwaliteit en biodiversiteit bevordert. Laaggelegen gebieden langs de kust zullen door zeespiegelstijging en bodemdaling in toenemende mate met verzilting te maken krijgen. In delen van het veenweidegebied is verhoging van het waterpeil op termijn noodzakelijk om de bodemdaling te stoppen. In sommige gebieden kan dat een aanpassing in het gebruik van landbouwgrond met zich meebrengen, in andere gevallen kan een andere bestemming van de grond aan de orde zijn. Waar precies en op welke wijze worden afspraken gemaakt in zorgvuldige gebiedsprocessen met de betrokken regio's en gebruikers.

Landschap beschermen, concentreren van logistieke functies.

Om te kunnen blijven genieten van het mooie landschap moet behoud van de kwaliteit van het landschap sterker meewegen in de keuzes die we maken. Bijvoorbeeld door verrommeling en versnippering te voorkomen door logistieke functies op bestaande bedrijventerreinen of langs corridors te concentreren. Sommige landschappen zijn zo waardevol dat ze extra beschermd worden. Zo moeten bijvoorbeeld bepaalde delen van het Groene Hart beschermd worden, maar is er in andere delen juist ruimte voor ontwikkeling. Dit wordt in een gezamenlijk proces met het gebied aangepakt.

Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

De NOVI beschrijft hiervoor vier beleidskeuzes die een nadere uitwerking krijgen.

  • 1. In het landelijk gebied verbeteren we de balans tussen het landgebruik en de omgevingswaarden van bodem, water en lucht.
  • 2. We beschermen en versterken de biodiversiteit, en benutten ons natuurlijk kapitaal duurzaam.
  • 3. We realiseren een duurzaam en vitaal landbouw- en voedselsysteem, gebaseerd op kringlopen en natuurinclusiviteit.
  • 4. Unieke landschappelijke kwaliteiten worden versterkt en beschermd. Nieuwe ontwikkelingen in het landelijk gebied voegen landschapskwaliteit toe. Omgevingsbeleid wordt landschapsinclusief.
2.3.5 Waterwet en het Nationaal Waterplan

De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater en verbetert ook de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. De Waterwet bestaat uit een Waterbesluit en een Waterregeling. Hierin worden o.a. de begrenzing en de toedeling van oppervlaktewaterlichamen beschreven, de procedurele en inhoudelijke aspecten van/voor:

  • het Nationale Waterplan;
  • het beheerplan voor de Rijkswateren;
  • het Regionaal Waterplan;
  • de implementatie van de Kaderrichtlijn Water;
  • de implementatie van de Richtlijn overstromingsrisico’s.

Andere aspecten die de Waterwet regelt zijn: vergunningplicht en algemene regels voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken, het onttrekken van grondwater, voor het lozen of onttrekken van water aan oppervlaktewater, de wijze waarop een aanvraag om een watervergunning moet worden gedaan, e.d..

Het Nationaal Waterplan wordt op basis van de Waterwet eens per 6 jaar opgesteld. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegenover overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water en vormt het kader voor de regionale waterplannen en de beheerplannen. Een deel van het Nationaal Waterplan is opgenomen in de NOVI.

2.3.6 Deltaprogramma

Klimaatverandering heeft op langere termijn gevolgen voor veiligheid en droogte. Daarom is het Deltaprogramma in het leven geroepen: een nationaal programma waarin Rijksoverheid, provincies, waterschappen en gemeenten samenwerken. De juridische grondslag voor het Deltaprogramma is de Deltawet waterveiligheid en zoetwatervoorziening. De doelen van het Deltaprogramma zijn tweeledig: enerzijds bescherming tegen overstromingen en anderzijds zorgen voor voldoende zoet water.

De zomers worden warmer en droger. Het gevolg is dat er soms te weinig zoet water zal zijn. Dat merken dan vooral landbouw, industrie en natuur. Het Deltaprogramma bevat afspraken over de waterbeschikbaarheid van zoet water. Ook zijn het hoofdkeuzen gemaakt voor de aanpak en de richting aan de maatregelen die Nederland hiervoor inzet op de korte en op de lange termijn, de Deltabeslissingen.

Voor Overijssel zijn 5 Deltabeslissingen van belang:

  • 1. Waterveiligheid: nieuwe aanpak voor de bescherming van mensen en economie tegen overstromingen;
  • 2. Zoetwaterstrategie: nieuwe aanpak voor het beperken van watertekorten en het optimaal benutten van zoetwater voor economie en nutsfuncties;
  • 3. IJsselmeergebied: structurerende keuzen voor waterveiligheid en zoetwater in het IJsselmeergebied;
  • 4. Rijn-Maasdelta; structurerende keuzen voor waterveiligheid in de Rijn-Maasdelta;
  • 5. Ruimtelijke Adaptatie: nieuwe en gerichte aanpak voor waterrobuuste en klimaatbestendige (her)ontwikkeling in bebouwd gebied.
2.3.7 Omgevingswet

De nieuwe Omgevingswet is een fundamentele herziening van het omgevingsrecht. De wet zal straks onder andere 26 bestaande wetten op het gebied van onder meer bouwen, milieu, water, ruimtelijke ordening en natuur bundelen. Doelen van de Omgevingswet zijn:

  • de verschillende plannen voor ruimtelijke ordening, milieu en natuur beter op elkaar afstemmen;
  • duurzame projecten stimuleren;
  • gemeenten, provincies en waterschappen meer ruimte geven om hun omgevingsbeleid af te stemmen op hun eigen behoeften en doelstellingen.

De maatschappelijke doelen van deze wet, zoals deze thans zijn beschreven, zijn gericht op een duurzame ontwikkeling en het in onderlinge samenhang:

  • bereiken en in stand houden van een veilige en gezonde fysieke leefomgeving en een goede omgevingskwaliteit, en;
  • doelmatig beheren, gebruiken en ontwikkelen van de fysieke leefomgeving ter vervulling van maatschappelijke functies.

Verder biedt de wet meer ruimte voor particuliere ideeën. Dit komt doordat er meer algemene regels gaan gelden, in plaats van gedetailleerde vergunningen. Het doel staat voorop en niet het middel om er te komen. Het principe bij het beoordelen van initiatieven is ‘ja mits’ in plaats van ‘nee tenzij’.

Naar verwachting treedt de Omgevingswet en de bijbehorende uitvoeringsregelgeving in 2022 in werking, maar zowel de inhoud als het tijdspad daarvan zijn (nog) onzeker. Tijdens het proces van de Ontwikkelopgave Natura 2000 wordt de komst van de Omgevingswet in de gaten gehouden, en waar en wanneer nodig aangesloten op deze wet.

2.3.8 Conclusie

De Ontwikkelopgave Natura 2000 van de provincie Overijssel draagt bij aan de bescherming, het herstel en de versterking van het NNN, waaronder de Natura 2000-gebieden. De benodigde maatregelen voor dit herstel en versterking zijn voor het Natura 2000-gebied "Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek" verwerkt in een Inrichtingsplan. Hierin zijn de natuurherstelmaatregelen nader geconcretiseerd. Met de uitvoering van de maatregelen worden de doelstellingen van de nationale wetgeving en beleid op het gebied van natuur gehaald. Het voorliggende inpassingsplan biedt hiervoor de planologisch-juridische basis. Naast dit inpassingsplan zullen ook de eventueel benodigde vergunningen en ontheffingen aangevraagd worden en/of meldingen worden gedaan.

2.4 Provinciaal beleid

2.4.1 Omgevingsvisie en -verordening Overijssel

De Omgevingsvisie Overijssel is een structuurvisie en presenteert het provinciaal belang en beleid in de fysieke leefomgeving. Hierin staan de ambities en doelstellingen voor de lange termijn. Tevens is beschreven op welke wijze de provincie Overijssel haar rol in de ruimtelijke ordening vervult. Om de Omgevingsvisie uit te kunnen voeren, hebben Provinciale Staten op 12 april 2017 behalve de Omgevingsvisie ook een Omgevingsverordening vastgesteld. De Omgevingsverordening bevat o.a. regels voor gemeentelijke ruimtelijke plannen, grondwaterbescherming, bodemsanering en ontgrondingen, kwantitatief en kwalitatief waterbeheer en verkeer (provinciale wegen en scheepvaartwegen).

De Omgevingsvisie en -verordening worden jaarlijks bijgewerkt naar aanleiding van nieuwe inzichten en reparaties. Voor deze tekst is gebruik gemaakt van de geconsolideerde Omgevingsverordening vanaf 2017 (d.d. 31 augustus 2021).


Natuurbeleid
De provinciale ambitie voor natuur is als volgt omschreven: "Inzet is het ontwikkelen van een vitaal en samenhangend stelsel van gebieden met een hoge natuur- en waterkwaliteit als ruggengraat van Overijssel. Het NNN zien we daarin als een integrale opgave: het gaat niet alleen om het bevorderen van de biodiversiteit, maar ook om het bevorderen van de ruimtelijke continuïteit en de toegankelijkheid en beleving van de natuur. Om natuurlijke processen weer vrij spel te geven, streven we naar grote aaneengesloten en verbonden gebieden. Integratie van de natuuropgave in een bredere gebiedsopgave biedt de mogelijkheid om de natuur een duidelijk gezicht te geven. De kwaliteit van de randen van de natuurgebieden, de uitstraling van de natuurgebieden én het besef van massa en robuustheid van de natuurgebieden kunnen hierdoor worden vergroot. Aan de randen van de natuur kunnen recreatieaccommodaties, toeristische voorzieningen, bijzondere woonvormen en streekgebonden landbouwproducten voortbouwen op deze kwaliteiten. Nabijgelegen dorpen en steden willen we als 'poorten' naar de natuur ontwikkelen en zo veel beter verbinden met de natuurgebieden 'om de hoek'."

Het provinciaal belang is een toekomstvaste groei van welvaart en welzijn met een verantwoord beslag op de beschikbare natuurlijke voorraden. Dat houdt een gezonde en aantrekkelijke natuur voor mensen, dieren en planten in, een natuur die beleefd en gebruikt kan worden, kan profiteren van (economische) ontwikkelingen en rijk is aan plant- en diersoorten (biodiversiteit).

Het ruimtelijk beleid voor het NNN is gericht op behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden. Voor initiatieven die niet passen binnen de doelstelling van het NNN is geen ruimte, tenzij er sprake is van een groot openbaar belang waar niet op een andere manier aan kan worden voldaan (het 'nee, tenzij'-principe).

In de Uitwerkingsgebieden Ontwikkelopgave Natura 2000 neemt de provincie (herstel)maatregelen om de juiste terreincondities voor de gestelde Natura 2000-doelen te realiseren. Als bij de uitwerking van de doelen en de benodigde maatregelen blijkt dat deze alleen kunnen worden gerealiseerd door de bestemming van gebieden te veranderen, dan zullen de gebieden een passende bestemming krijgen en hiervoor ingericht worden. De overige hectares blijven agrarisch en worden uit het NNN gehaald wanneer duidelijk is dat ook na het nemen van maatregelen ten behoeve van nabijgelegen Natura 2000-gebieden landbouwkundig gebruik mogelijk is. De omvang en het tempo waarin deze bestemmingswijziging en inrichting plaats vinden zijn bepaald in het PAS en/of in de beheerplannen Natura 2000. Om de maatregelen tijdig te realiseren, worden de beschikbare instrumenten maximaal ingezet.


Waterbeleid
In de Omgevingsvisie staat de ambitie voor het regionaal waterbeheer als volgt omschreven: "Watersystemen met een goede ecologische en chemische kwaliteit, die voor de lange termijn klimaatbestendig en veilig zijn."

Het waterbeheer in Overijssel is gericht op een goede bewoonbaarheid en bewerkbaarheid van het land door het bieden van bescherming tegen overstroming, wateroverlast en (perioden van) droogte én het in stand houden of creëren van optimale watercondities voor functies zoals landbouw, wonen, natuur en scheepvaart. Daarbij zijn wel grenzen aan wat mogelijk is.

Door de klimaatverandering is het nodig om breder naar waterbeheer te kijken dan tot nu toe gebruikelijk. Er zijn op meerdere terreinen maatregelen noodzakelijk. Alleen dan is een toekomstbestendig beheer van alle oppervlaktewateren en het grondwater (de watersystemen) mogelijk.

Bij de inrichting en het beheer van de watersystemen houdt de provincie Overijssel rekening met de gevolgen van klimaatverandering op lange termijn (veiligheid, wateroverlast, hittestress en droogte). De komende jaren werkt de provincie samen met waterbeheerders, Rijk, gemeenten, maatschappelijke organisaties en private partijen om de deltabeslissingen te implementeren.

Bij de uitvoering van 'waterwerken' benut de provincie Overijssel kansen om de ruimtelijke kwaliteit te versterken. De (her)inrichting wordt ook als een ontwerpopgave beschouwd en de provincie investeert in vormgeving en inpassing in het landschap.

Belangrijk daarbij is het verhogen van de zichtbaarheid en de beleefbaarheid van het watersysteem. Ook is dit een kans om te zoeken naar combinaties met andere (water)opgaven, zoals het verbeteren van de zoetwatervoorziening.

De KRW schept basisvoorwaarden voor ecologisch goed functionerende watersystemen en vraagt speciale aandacht voor gebieden met een beschermde status. In Overijssel zijn dit onder andere de Natura 2000-gebieden. Hier geldt de KRW-basisverplichting om achteruitgang te voorkomen. In aparte beheerplannen worden door de provincie voor deze gebieden de doelen en de daarvoor benodigde maatregelen uitgewerkt.

De provincie Overijssel verwerkt samen met de waterschappen in Overijssel de KRW in beleid voor de wateren in beheer bij de waterschappen en provincie.

2.4.2 Nationaal Landschap Noordoost-Twente

Op basis van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening is Noordoost-Twente als Nationaal Landschap aangemerkt. De kernkwaliteiten zijn :

  • grote mate van kleinschaligheid;
  • het groene karakter;
  • samenhangend complex van beken, essen, kampen en moderne ontginningen.

Het glooiende beeklandschap is zeer gevarieerd door een fijnmazig samenstel van beken, essen, kampen en ontginningen. Houtwallen, singels en bossen zorgen voor een kleinschalig en groen karakter, in relatie tot de open ruimte van Noord- en Oost-Nederland. In onderstaande afbeelding is het Natura 2000-deelgebied "Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek" binnen het Nationaal Landschap Noordoost-Twente rood aangeduid.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0010.png"

Figuur 2-1 Ligging Nationaal Landschap Noordoost-Twente en ter hoogte van de pijl het Natura 2000-gebied "Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek"(Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

2.4.3 Natuurbeheerplan Overijssel

In het Natuurbeheerplan zijn gebieden aanwezen waar natuur- en landschapsbeheer met subsidies uit het Subsidiestelsel Natuur- en Landschapsbeheer (SNL) wordt gestimuleerd. Het gaat hierbij om bestaande natuurgebieden, gebieden waar nieuwe natuur aangelegd wordt, agrarische natuur, landschapselementen en de Natura 2000-gebieden. Het Natuurbeheerplan beschrijft per (deel)gebied welke natuur- en landschapsdoelen nagestreefd worden. Ook zijn in het Natuurbeheerplan de KRW-doelen opgenomen. Daarnaast is aangegeven welke kosten de provincie financiert voor de ontwikkeling en het beheer van natuur door middel van subsidies.

De basis voor het Natuurbeheerplan vormt de Index Natuur en Landschap. Deze index is een landelijke uniforme en sterk gestandaardiseerde “natuurtaal” waarin de Nederlandse natuur- en landschapselementen zijn vastgelegd.

2.4.4 Conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied "Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek" wordt invulling gegeven aan de provinciale verantwoordelijkheid ten aanzien van het bereiken van de natuurdoelstellingen voor dat gebied. In het plan is rekening gehouden met o.a. het ruimtelijke provinciale beleid. De te treffen maatregelen zoals concreet weergegeven in het Inrichtingsplan zijn in overeenstemming met dat beleid.

2.5 Waterschapsbeleid

2.5.1 Stroomgebiedbeheerplan

Met de invoering van de KRW is Nederland verdeeld in zeven deelstroomgebieden (Maas, Schelde, Eems, Rijn-Noord, Rijn-Midden, Rijn-Oost, Rijn-West). De provincie Overijssel ligt geheel in het deelstroomgebied Rijn-Oost. Per stroomgebied is er een stroomgebiedbeheerplan vastgesteld. Een stroomgebiedbeheerplan bevat de kaders en voornemens voor het waterbeleid.

Het stroomgebiedbeheerplan voor de periode 2016-2021, waarbinnen ook het Natura 2000-deelgebied "Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek" is gelegen, is op 7 oktober 2015 door de volgende Waterschappen vastgesteld: Waterschap Vechtstromen, Waterschap Drents Overijsselse Delta en Waterschap Rijn en IJssel.

Een stroomgebiedbeheerplan wijkt qua systematiek, begrenzing en juridische verankering af van het Natura 2000-beheerplan. als er voor het Natura 2000-gebied strengere waterkwaliteitsvereisten gelden dan in het stroomgebiedbeheerplan is opgenomen, dan gaan de Natura 2000-eisen voor. Een belangrijk onderdeel van de Natura 2000-eisen is hydrologisch herstel rond de Natura 2000-gebieden, omdat daarmee de gevoeligheid van die natuur voor stikstofdepositie kleiner wordt. In het stroomgebiedbeheerplan is aangegeven dat het Waterschap voor de maatregelen in het kader van Natura 2000 het spoor volgt van de beheerplannen.

2.5.2 Waterbeheerplan

Waterschappen hebben speciale taken voor water, namelijk het zorgen voor een goede bescherming tegen hoog water, het zorgen voor een functionerend regionaal watersysteem en het zuiveren van afvalwater. In het Waterbeheerplan beschrijft het waterschap op welke wijze hier invulling aan wordt gegeven en komen in hoofdlijnen de hiervoor benodigde maatregelen aan de orde.

De (toenmalige) waterschappen Vechtstromen, Reest en Wieden, Groot Salland en Rijn en IJssel hebben gezamenlijk het Waterbeheerplan 2016-2021 opgesteld. Hierin staat dat de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepalen, als onderdeel van het door de provincies geregisseerde gebiedsproces. GGOR staat voor Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime. GGOR-maatregelen zijn hydrologische maatregelen op inrichtingsniveau, die zich richten op de inrichting van de waterhuishouding in een gebied, mede rekening houdend met de eisen die de ecologie aan een oppervlaktewater stelt. Hierbij zijn uiteraard de omliggende landbouw gebieden nauw betrokken, want voor een optimale landbouw zijn goede watercondities nodig. Tevens is aandacht besteed aan de verdroging van natuurgebieden.

In de afgelopen periode hebben de waterschappen voor de Natura 2000-gebieden de GGOR-maatregelen bepaald voor het opstellen van de Inrichtingsplannen. De uitvoering van deze maatregelen vindt de komende jaren plaats, onder de voorwaarden dat:

  • het provinciale beheerplan voor het betreffende gebied definitief is vastgesteld;
  • er geen obstakels zijn in de grondverwerving en ruimtelijke procedures;
  • er afspraken zijn tussen provincie en het waterschap over de financiering van de maatregelen.
2.5.3 Keur

Waterschappen stellen een Keur vast. Dit is een verordening met regels voor waterkeringen, watergangen en waterstaatswerken. Voor (bouw)werkzaamheden in de nabijheid van een oppervlaktewater of een dijk is een keurvergunning of keurontheffing van het waterschap nodig. Het waterschap onderzoekt hoe en wat de nadelige gevolgen zijn voor het water of voor de dijken. Zijn de gevolgen acceptabel, dan wordt onder strikte voorwaarden een vergunning of ontheffing afgegeven. Voor sommige werkzaamheden zijn algemene regels beschikbaar. Als aan deze regels wordt voldaan, is er geen vergunning of ontheffing nodig, waarbij de werkzaamheden wel bij het waterschap moeten worden gemeld.

In het gebied waar de waterbeheerder de (bestaande) natuurdoelen ondersteunt ligt de verantwoordelijkheid van het watersysteem bij het waterschap en is vastgelegd in de Keur.

2.5.4 Conclusie

Bij het opstellen van dit inpassingsplan is rekening gehouden met het waterschapsbeleid.

2.6 Gemeentelijk beleid

In het gemeentelijk ruimtelijk beleid zijn met name structuurvisies, beheersverordeningen en bestemmingsplannen belangrijke instrumenten. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het in lijn brengen van hun bestemmingsplannen en structuurvisies met de geldende wetgeving en beleid. Het Natura 2000-gebied “Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek " ligt binnen de gemeente Dinkelland.

Daarom is in deze paragraaf met name het beleid van de gemeente Dinkelland kort toegelicht. Daarnaast is het ruimtelijke beleid ook via het bestemmingsplan vastgelegd. De geldende bestemmingsplannen komen in het volgende hoofdstuk aan de orde.

2.6.1 Gebiedsvisie Noordoost-Twente

Deze Gebiedsvisie 2012-2020 is een document van de provinciale en gemeentelijke overheid en het waterschap en is een richtinggevend basisdocument voor het ruimtelijke-fysiek domein op strategisch niveau. De visie bevat bouwstenen die richtinggevend zijn voor toekomstige beleidskeuzes. Deze gebiedsvisie heeft weliswaar geen formeel juridische status in het kader van de Wet ruimtelijke ordening, maar geeft, zoals aangegeven, mede richting aan de invulling van de natuurdoelstellingen in het landelijke gebied.

Het landschap in Noordoost-Twente is een unieke combinatie van de geologische basis en ”mensenwerk”. De overheid heeft volop in het gebied geïnvesteerd om deze unieke kwaliteiten te bewaren. Het gaat daarbij niet alleen om het bijzondere en kleinschalige landschap met beken en bronnen, maar ook om de belangrijke cultuurhistorische elementen, zoals boerenerven, watermolens en natuurwaarden. De bijzondere waarde van het gebied is ook Europees erkend door de aanwijzing als Natura 2000-gebied. In het verlengde hiervan ligt er voor dit gebied een bijzondere opgave namelijk: het duurzaam verbinden van economie, water, landschap en natuur (in brede zin). Dit is een van de hoofduitdagingen voor de gebiedsontwikkeling. In de afgelopen decennia is er echter spanning ontstaan tussen economische ontwikkeling en natuur en landschap. Vooral de stikstofproblematiek speelt hierbij een rol. Het gebied kent een relatief groot aantal Natura 2000- gebieden die zeker voor wat betreft stikstofdepositie binnen elkaars beïnvloedingsgebied liggen. Dat maakt de problematiek in dit gebied extra complex.

Het duurzaam verbinden van economie, bewoners, landschap en natuur (in brede zin) is een van de hoofduitdagingen voor Noordoost-Twente.

2.6.2 Casco-benadering in Noordoost-Twente

De beleidsnota Casco-benadering in Noordoost-Twente is in samenwerking tussen de provincie Overijssel en de gemeenten Tubbergen, Dinkelland, Losser en Oldenzaal opgesteld en bestaat uit een generieke methode om vorm te geven aan de doelen voor het Nationaal Landschap: behoud en ontwikkeling van het landschap inclusief al haar functies. In relatie tot het provinciaal beleid is de casco-benadering een middel om invulling te geven aan het fenomeen 'ruimtelijke kwaliteit' en uitvoering aan de kwaliteitsagenda van de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel. Voor de gemeenten is de casco-benadering een duidelijk instrument om vooraf duidelijkheid te geven aan initiatiefnemers in plaats van bij elke aanvraag maatwerk te verrichten met een onzekere uitkomst. De casco-benadering leidt tot een landschap waarin de afzonderlijke landschapstypen beter van elkaar te onderscheiden zijn. Hierdoor wordt de variatie van landschappen in Noordoost Twente beter beleefbaar en geeft ook richting aan toekomstige initiatieven. Voor elk landschapstype worden in de casco-benadering spelregels gehanteerd die richting geven aan toekomstige ontwikkelingen.

2.6.3 Kapverordening Dinkelland 2021

In 2021 heeft de gemeente Dinkelland een nieuwe kapverordening vastgesteld. Volgens de verordening is het, zonder omgevingsvergunning van de gemeente, verboden om bepaalde bomen binnen én buiten de bebouwde kom te vellen. Buiten de bebouwde kom is ook een vergunning nodig voor het geheel of gedeeltelijk vellen van een landschapselement. De verordening bevat ook beoordelingscriteria voor het beoordelen van een aanvraag om een kapvergunning. Aan de vergunning kunnen voorwaarden, zoals compensatie of herplantplicht worden verbonden.

Bepaalde activiteiten zijn uitgesloten van de vergunningplicht, zoals het periodiek afzetten van hakhout en het kappen bij wijze van dunning. Ook het vellen of doen vellen van houtopstanden binnen de vastgestelde Natura2000 en/of Natuur Netwerk Nederland begrenzing, indien het vellen van deze houtopstanden benodigd is voor realisatie van provinciaal, landelijk of Europees vastgestelde natuurdoelstellingen, is uitgezonderd. Met name dit laatste is van belang voor het plangebied.

2.6.4 Omgevingsvisie gemeente Dinkelland

De Omgevingsvisie gemeente Dinkelland is op 30 maart 2021 vastgesteld. Medio 2022 wordt de nieuwe Omgevingswet ingevoerd. De Omgevingswet betreft 1 wet voor de fysieke leefomgeving. Ter voorbereiding daarop heeft de gemeente Dinkelland 'MijnOmgevingsvisie' vastgesteld. MijnOmgevingsvisie is ontwikkeld in samenspraak met de betrokkenen zoals inwoners, ondernemers, organisaties en ketenpartners. In MijnOmgevingsvisie is uitgewerkt wat 'wij als samenleving' en gemeente belangrijk vinden en waar zij gezamenlijk naartoe willen in de komende jaren. Het gaat hierbij dus over de koers voor de lange termijn met de fysieke leefomgeving. Deze koers is onmisbaar bij het verder uitwerken van een meer integrale benadering en het samenlevingsgericht werken in de gemeente.

In MijnOmgevingsvisie staan 4 kernprincipes centraal:

  • we doen het samen;
  • we geven het goede voorbeeld;
  • we wentelen niet af op volgende generaties;
  • we combineren zoveel mogelijk functies, zodat de beschikbare ruimte optimaal wordt gebruikt.

Ten aanzien van onderhavig plangebied wordt gesteld dat het grotendeels gaat om waardevolle landschappen die door te tijd heen in stand zijn gebleven en waar gestuurd wordt op het behouden en versterken van die waarden in combinatie met Natura 2000 gebieden. Bij een combinatie met een lage dynamiek is het landschap nog zeer herkenbaar ten opzichte van 100 jaar geleden.

De doelstellingen waar in deze gebieden op ingespeeld moeten worden, zijn:

  • de oorspronkelijke schaal van het landschap;
  • het versterken van natuurwaarden;
  • behoud van cultuurhistorie en erfkarakteristieken;
  • het vasthouden van water;
  • het verbeteren van biodiversiteit;
  • natuurinclusieve bouwwijze;
  • inrichting die in de directe omgeving gebruikelijk is;
  • belevingswaarde gericht op natuur en cultuurhistorie.
2.6.5 Erfgoedverordening

In mei 2008 heeft de gemeenteraad de nota Archeologiebeleid gemeente Dinkelland vastgesteld. Dit beleid bestaat onder meer uit een archeologische verwachtings- en advieskaart en geeft voor het grondgebied van de gemeente de verwachtingswaarde voor archeologische resten aan. Aan die waarden zijn vervolgens weer beleidsadviezen gekoppeld. De kaart is gebaseerd op de opbouw

van het landschap en bevat de landschappelijke eenheden met een archeologische betekenis. De archeologische verwachtings- en advieskaart is vervolgens opgenomen in de gemeentelijke erfgoedverordening die op 24 februari 2012 in werking is gereden. Op grond van deze verordening is het, onder meer en in zijn algemeenheid verboden, zonder vergunning van het college in een gebied met archeologische waarde en in een archeologisch verwachtingsgebied, als aangegeven op de gemeentelijke archeologische verwachtings- en advieskaart, de bodem dieper dan 40 cm onder de oppervlakte en over een oppervlakte van meer dan 100 m2 te verstoren (artikel 17 Erfgoedverordening). Er zijn ook uitzonderingen op deze hoofdregel geformuleerd.

2.6.6 Conclusie

Met het opstellen van dit inpassingsplan voor het Natura 2000-gebied “Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek" wordt invulling gegeven aan onder meer het gemeentelijke natuur- en landschapsbeleid. De te treffen maatregelen zoals concreet weergegeven in het Inrichtingsplan zijn in overeenstemming met de erfgoedverordening.

Hoofdstuk 3 Gebied en planbeschrijving

3.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt in eerste instantie ingegaan op het ontstaan en de huidige (planologische) situatie van het plangebied. Vervolgens wordt op basis van geldende wetgeving en beleid de opgave voor het plangebied "Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek" bepaald. Vervolgens wordt in dit hoofdstuk beschreven hoe deze opgave verder is uitgewerkt en welke maatregelen uitgevoerd moeten worden om de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied te behalen.

3.2 Ontstaan en huidige situatie van het plangebied


Korte omschrijving van het plangebied
Het PIP omvat twee deelgebieden van het Natura 2000-gebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek:

  • 1. Het Agelerbroek;
  • 2. het Voltherbroek.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0011.png"

Figuur 3-1 Plangebied

Het Ageler- en Voltherbroek ligt tussen de buurtschappen Agelo en Volthe, nabij Ootmarsum en Rossum en ten oosten van de N736 (Rossummerstraat). Het kanaal Almelo-Nordhorn vormt de scheiding tussen het Voltherbroek in het zuiden en het Agelerbroek in het noorden. Samen met het meer westelijk langs het kanaal gelegen gebied Achter de Voort vormen ze één Natura 2000-gebied, dat het grootste Natura 2000-gebied binnen de grenzen van de gemeente Dinkelland is. Het gebied is weergeven op onderstaande afbeelding.

De oppervlakte van het gehele Natura 2000-gebied bedraagt in totaal 324 ha. In het beheerplan zijn ook maatregelen opgenomen die buiten de begrenzing van het Natura 2000-gebied genomen moeten worden of een zodanige externe werking hebben dat zij van invloed zijn op het gebruik van gronden buiten de begrenzing. Maatregelen in de bestaande natuur binnen deze begrenzing zijn de interne maatregelen. Het plangebied omvat ook gronden binnen en buiten het Natura 2000-gebied, die nog geen natuur zijn en waar maatregelen zijn voorzien of waar als gevolg van maatregelen effecten worden verwacht. Dit zijn de externe maatregelen. Het bijbehorende gebied wordt het 'uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000' genoemd en beslaat globaal een oppervlakte van 109,6 ha.

Landschappelijke kenmerken

Algemeen

Het plangebied (AV)AV bestaat voor een groot deel uit loofbos:

  • 1. broekbos met daarin enkele graslandjes, moerassen en een voormalige eendenkooi in Het Agelerbroek; en
  • 2. uitgestrekte elzenbroekbossen, vochtige bossen en enkele natte schraallanden en graslandpercelen en poelen in deelgebied 3 Het Voltherbroek. In en rond de diverse poelen komen Kamsalamanders en boomkikkers voor.

Onderdeel van het Agelerbroek zijn de Broekmaten, dat bestaat uit graslandpercelen en de Hunenborg, waar een restant van een middeleeuwse burcht aanwezig, te zien aan een kleine verhoging met een ringgracht. Rond deze burcht komen elzenbroekbossen voor, die deels kwalificeren als habitattype (H91E0C).

Door de hoge grondwaterstand, de plaatselijke aanwezigheid van kalkrijke leem in de ondergrond en door kwel van basenrijk grondwater en overgangen naar basenarme dekzandkoppen is het gebied vanouds een qua flora en fauna zeer soortenrijk gebied.

Het Agelerbroek en het Voltherbroek liggen in een lage kom tussen de stuwwallen van Oldenzaal en Ootmarsum. De beken die vanaf de Oldenzaalse stuwwal stroomden, hebben in de dekzanden op de flanken van de stuwwal dalvormige laagten uitgesleten. Het hoogteverschil tussen de stuwwal van Oldenzaal en de laagste delen van het Natura 2000-gebied bedraagt plaatselijk meer dan 60 meter. Door de combinatie van afstromend oppervlaktewater en toestromend grondwater vanaf de stuwwal en de van nature gebrekkige afvoer bleef het water hier op maaiveld staan en in de laagtes ontstond hierdoor veen. De Dinkel overstroomde in het verleden regelmatig tot in het plangebied en zette klei af, vooral in het Voltherbroek. Kanalisatie van de beken en de aanleg van het omleidingskanaal bij de Dinkel maakten in de tweede helft van de 20ste eeuw een einde aan het regelmatig overstromen van het gebied.

Tot de aanleg van het kanaal Almelo-Nordhorn in de tweede helft van de 19e eeuw was het Ageler- en Voltherbroek één gebied dat door de gemeenschappen van Volthe en Agelo als broekgronden werd gebruikt. De dalvormige laagten in het Voltherbroek waren in gebruik als wei- en hooilanden die bevloeid werden en omzoomd waren door houtwallen en houtsingels. Deze zogenaamde maten en meden zijn later grotendeels dichtgegroeid met broekbos.

Vanaf het begin van de 19e eeuw was men vanuit Volthe begonnen met het verbinden van losse waterloopjes en ontstond er een afwateringssysteem, eerst naar het westen en later richting de Roelinksbeek. Door de komst van het kanaal is er een duidelijke scheiding tussen het Agelerbroek en het Voltherbroek gekomen. Het kanaal ligt beduidend hoger dan beide gebieden. De fysieke scheiding zorgt er ook voor dat de hydrologische relatie tussen het Voltherbroek en Agelerbroek is veranderd. Waar het water vroeger vrij van het Voltherbroek naar het Agelerbroek kon stromen stagneert dit water nu tegen het kanaaltalud en wordt uiteindelijk via onderduikering van het kanaal door de Voltherbeek en Roelinksbeek afgevoerd. Ook treedt er (zeer lokaal en beperkt) kanaalkwel op in het Agelerbroek: water uit het kanaal sijpelt via de kanaaldijk het zuidwestelijk deel van het Agelerbroek in.

Vanaf 1955 zijn ingrijpende maatregelen uitgevoerd in het kader van de ruilverkaveling met als doel de wateroverlast op te lossen en de landbouwfunctie te verbeteren.

3.3 Planologische situatie

3.3.1 Vigerend bestemmingsplan Buitengebied

Het Natura 2000-gebied "Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek", ligt binnen de grenzen van het bestemmingsplan Buitengebied 2010 van de gemeente Dinkelland. Dit bestemmingsplan is op 18 februari 2010 vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0012.png"

Figuur 3-3 Fragment verbeelding bestemmingsplan 'Buitengebied 2010' gemeente Dinkelland (Bron: www.ruimtelijkeplannen.nl)

Voor het plangebied zijn op basis van het geldende bestemmingsplan de volgende bestemmingen van belang:

Agrarisch - 1 (enkelbestemming)

Gronden met de bestemming Agrarisch - 1 hebben de hoofdfunctie agrarisch en het gebruik is gericht op het bieden van mogelijkheden voor de voortzetting van de landbouwfunctie op bedrijfseconomische grondslag.

Onderdeel van de bestemmingsbeschrijving is ook het behoud, herstel en de ontwikkeling van landschappelijke waarden, Voor een aantal werken en werkzaamheden is een vergunningstelsel opgenomen om bepaalde ingrepen in het landschap, die in beginsel binnen de bestemming passen, nader af te kunnen wegen.

Agrarisch - 2 (enkelbestemming)

Gronden met deze bestemming hebben nagenoeg dezelfde doeleinden als die van Agrarisch - 1, met dien verstande dat aan deze bestemmingsbeschrijving ook 'doeleinden van agrarisch natuurbeheer' is toegevoegd.

Bos en natuur (enkelbestemming)

Gronden met de bestemming ‘Bos en natuur’ zijn aangewezen voor natuur, bosbouw en houtproductie en het behoud, herstel en ontwikkeling van de waarden van deze gebieden. Binnen deze bestemming ligt het grootste deel van het aangewezen Natura 2000-gebied. Dit is ook nader gespecificeerd door de functie-aanduiding 'specifieke vorm van natuur - natura 2000'.

Waarde Ecologie (dubbelbestemming)

Het gehele plangebied heeft de dubbelbestemming Waarde - Ecologie, waarmee is aangegeven dat de gronden mede bestemd zijn voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de gronden ten behoeve van de instandhouding en realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (nu: NatuurNetwerk Nederland).

Waarde Essen (dubbelbestemming)

Deze dubbelbestemming komt in het plangebied voor en ziet op het behoud en de bescherming van de archeologisch en cultuurhistorisch waardevolle essen en steilranden met bijbehorende beplanting.

3.4 Gebiedsopgave

3.4.1 Kernopgaven

Voor het gebied gelden de volgende kernopgaven:

  • 1. Herstel kwaliteit en vergroting areaal *H91E0C Vochtige alluviale bossen (beekbegeleidende bossen) en behoud leefgebied H1016 Zeggekorfslak;
  • 2. Herstel kwaliteit, vergroting areaal en behoud vegetatiestructuur H9160A Eikenhaagbeukenbossen (hogere zandgronden).
3.4.2 Instandhoudingsdoelstellingen

Op basis van vegetatiekarteringen zijn de te beschermen habitattypen binnen het gebied bepaald. Onderstaande tabel en figuur geven aan waar welke habitattypen en welke habitatsoorten binnen het gehele Natura 2000-gebied AVAV zijn aangewezen. Hierin zijn ook de habitattypen opgenomen uit het ontwerp wijzigingsbesluit (veegbesluit, ontwerp 2018). Dit zijn droge en vochtige heiden (H4030 en H4010), pioniersvegetaties met snavelbiezen (H7150) en beuken-eikenbossen met hulst (H9120). Het (ontwerp-)veegbesluit is ook al verwerkt op de habitattypekaart uit het beheerplan, maar nog niet omgezet naar een definitieve wijziging.

De maatregelen in het plangebied richten zich op de doelstellingen van het aanwijzingsbesluit uit 2013. Dit zijn de bovenste vier habitattypen in de tabel en de habitatsoorten. De vochtige alluviale bossen (H91E0C) en blauwgraslanden (H6140) zijn het meest kritisch in de herstel- en ontwikkelopgave en maatregelen voor deze twee habitattypen zijn leidend.

Habitattypen
   
Doelstelling oppervlak   Doelstelling kwaliteit  
H91E0C   Vochtig alluviaal bos   >   >  
H3130   Zwakgebufferde vennen   =   =  
H9160A   Eiken-haagbeukenbos   =   =  
H6410   Blauwgraslanden   >   >  
Veegbesluit:        
H4030   Droge heiden   =   =  
H4010   Vochtige heiden (hogere zandgronden)   =   =  
H7150   Pioniervegetaties met snavelbiezen   =   =  
H9120   Beuken-eikenbossen met hulst   =   =  
     
HABITATSOORTEN
   
   
H1016   Zeggekorfslak   =   >  
H1166   Kamsalamander   >   >  

= behoudsdoelstelling

> uitbreiding- of verbeterdoelstelling

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0013.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0014.png"

Figuur 3-4 Habitattypenkaart

Voor de genoemde habitattypen geldt een instandhoudingsdoelstelling. Voor vochtig alluviaal bos (H91E0C) en blauwgrasland (H6410) is er ook een uitbreidingdoelstelling, zowel in kwaliteit als oppervlakte. Een uitbreidingsdoelstelling geldt ook voor de kamsalamander (H1166). Voor de zeggekorfslak (H1016) moet het habitat verbeteren, maar dit hang samen met de kwaliteitsverbetering van vochtig alluviaal bos, aangezien dit het leefgebied vormt van deze soort.

Ondanks het nog niet-definitieve karakter van het veegbesluit, moet in het gebiedsbeheer ook zo goed mogelijk rekening worden gehouden met de daarin genoemde habitattypen, waaronder in ieder geval zorg voor behoud van omvang en kwaliteit. Hiermee is bij het bepalen van de interne maatregelen rekening gehouden (bijv. kleinschalig maaien, chopperen in vochtige en droge heiden).

3.4.3 Beheerplan

Het beheerplan voor het gebied is vastgesteld in mei 2016. Op 21 september 2021 hebben Gedeputeerde Staten een deels gewijzigd beheerplan vastgesteld. In het beheerplan staan de maatregelen die genomen dienen te worden om de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied te behalen.

In het beheerplan is ook een effectbeoordeling van de instandhoudingsmaatregelen opgenomen. De conclusie van deze beoordeling is dat negatieve effecten voor de meeste maatregelen uitgesloten zijn. Alleen voor het aanleggen van enkele poelen voor de kamsalamander is de voorwaarde opgenomen dat deze poelen niet binnen bestaande habitattypen worden aangelegd.

Van een aantal maatregelen is ook de uitvoeringsfase beoordeeld. Het betreft hier de maatregelen die een aanpassing inhouden van het bestaande, cyclische reguliere natuurbeheer. Waar nodig zijn aanvullende voorwaarden gesteld aan de uitvoering van deze maatregelen. Op deze manier zijn negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen als gevolg van deze maatregelen uitgesloten.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0015.png"

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0016.png"

Figuur 3-5 maatregelenkaart beheerplan.

3.5 Omschrijving Inrichtingsplan

De maatregelen in (of maatregelen daarbuiten met invloed op) het Natura 2000-deelgebied "Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek" zijn verwerkt in een Inrichtingsplan. Doel van het inrichtingsplan is om alle wettelijke opgaven voor het gebied, voortvloeiend uit Natura 2000 uit te werken tot maatregelen en een definitief ontwerp.

Het Inrichtingsplan is de basis voor:

  • het ruimtelijk plan en de invulling en onderbouwing van het ruimtelijk ordeningsproces;
  • overleg met de grondeigenaren over afspraken over grondverwerving of over beperkende voorwaarden op landbouwpercelen;
  • verdere detaillering naar een technisch ontwerp om te komen tot uitvoering en realisatie van de maatregelen;
  • het beheer- en onderhoudsplan;
  • het monitoringsplan;
  • de vergunningencheck;
  • de aanbesteding.
3.5.1 Inrichtingsplan

De maatregelen uit het inpassingsplan zijn onderverdeeld in drie soorten, hydrologische maatregelen (aanpassingen aan het hoofdwatersysteem), interne maatregelen en externe maatregelen.

Aanpassingen aan het hoofdwatersysteem:

De belangrijkste aanpassingen van het oppervlaktewatersysteem ten opzichte van de huidige situatie zijn:

  • Ten zuiden van het Voltherbroek wordt de waterloop die aansluit op de Roelinksbeek gestuwd tot NAP+20,7 meter;
  • De Roelinksbeek wordt verondiept en verbreed;
  • De aansluiting van de Roelinksbeek op de Tilligterbeek gaat 'over' het kanaal heen door een deel van het kanaal te dempen. De huidige stuw in de Roelinksbeek wordt vervangen door een vistrap.
  • De Tilligterbeek wordt verondiept en verbreed;
  • Via een vistrapconstructie en een noodoverlaat wordt het peilverschil tussen de Tilligterbeek en de Voltherbeek overbrugd. De vispassage komt parallel aan de Tilligterbeek te liggen. De vispassage heeft de volgende eigenschappen:
    • 1. een hellingpassage met een verval van 5 cm per 13 meter en een totaal verval van 1,2 meter. De passage heeft een lengte van circa 330 meter.
    • 2. De nu bestaande vistrap die de Voltherbeek met de Tilligterbeek verbindt is verwijderd en vervangen door een enkele stuw. De bodem stroomafwaarts van deze stuw is gelijkgetrokken met die van de Tilligterbeek.
    • 3. De afwateringsrichting van de landbouwsloot die de nieuwe vistrap halverwege kruist is veranderd naar het westen.
  • De Peijinksbeek wordt omgelegd, zodat deze niet meer via een duiker zuidelijk van het kanaal afwatert op de Roelinksbeek, maar westelijk en noordelijk van het Agelerbroek afwatert op de Tilligterbeek. Er komt een duiker onder het kanaal door. Stroomafwaarts van het kanaal wordt de waterloop die 200 meter ten westen van het Agelerbroek loopt opnieuw gedimensioneerd om het extra water af te kunnen voeren (nieuwe Peijinksbeek). De duiker bij de Roelinksbeek wordt verwijderd of afgedicht. De stromingsrichting van de watergang parallel aan de kanaaldijk wordt omgedraaid van oostelijk naar westelijk. Ten westen van het Agelerbroek wordt de westelijke landbouwsloot gedempt. De afvoerende functie van deze sloot wordt overgenomen door de nieuwe Peijinksbeek ten westen van het Agelerbroek.

Interne maatregelen:

  • De greppels in het natuurgebied worden gedempt, verondiept of afgedamd in combinatie met het laten verlanden;
  • Op een aantal locaties wordt kleinschalig bos gekapt. Op deze locaties is het landgebruik aangepast van “loofbos” naar “natte natuur”.
  • De stuw waar water het Agelerbroek verlaat wordt vervangen en er worden nog drie extra uitstroompunten aangelegd;
  • Het stuwpeil van de gracht bij de Huneborg wordt verhoogd tot vlak onder de laagste maaiveldhoogte ter plaatse van het Vochtige alluviale bos tussen de gracht van de Hunenborg en het kanaal Almelo-Nordhorn. In perioden waarin er afvoer over de stuw plaatsvindt (winter en voorjaar) wordt daardoor de waterstand in de gracht verhoogd, en daarmee de grondwaterstand in aangrenzende gebieden;
  • De Broekmaten wordt ingericht tot natuur (Staatbosbeheer), de aanwezige greppels worden gedempt.

Externe maatregelen:

Naast de aanpassingen aan het hoofdwatersysteem (paragraaf ) zijn andere maatregelen buiten het Natura 2000 gebied voorzien om de grondwaterstanden binnen het natuurgebied te verhogen:

  • Het dempen en verondiepen van sloten zoals aangeduid op de maatregelenkaart;
  • In een aantal percelen direct grenzend aan het Natura2000-gebied wordt de aanwezige buisdrainage verwijderd;
  • Het perceel ten noorden van het Agelerbroek is hydrologisch ingericht door de aanleg van kades zodat winterinundatie kan ontstaan;
  • Bij de percelen langs de Broekmatenweg wordt de waterafvoer omgeleid in noordelijke richting. Hiervoor wordt een nieuwe greppel aangelegd;
  • De watergangen bij het NAM-terrein en stroomafwaarts daarvan (ten zuidwesten van het Voltherbroek) worden verondiept en de watergangen in het Natura2000 gebied worden gedempt.
  • Geen extra ontwatering toestaan.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0017.png"

Figuur 3-6 kaartbeeld inrichtingsplan (versie 29 november 2021)

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0018.png"

Figuur 3-7 legenda bij kaartbeeld Inrichtingsplan

Hoofdstuk 4 Overige beleid- en onderzoeksaspecten

4.1 Inleiding

Bij de voorbereiding van een inpassingsplan moet worden nagegaan of dat plan uitvoerbaar is, onder andere gelet op omgevingsaspecten zoals milieu, water, ecologie, archeologie, cultuurhistorie en landschap en explosieven. Voor deze onderwerpen is specifiek beleid en regelgeving vastgesteld. In dit hoofdstuk wordt het beschreven plan uit het vorige hoofdstuk getoetst aan deze aspecten.

Ten behoeve van de inrichtingsmaatregelen zijn meerdere onderzoeken uitgevoerd. De onderzoeken zijn als bijlagen bij dit inpassingsplan gevoegd. Bij dat alles past de volgende aantekening. Zoals eerder in deze toelichting omschreven, heeft het voorliggende inpassingsplan betrekking op het vertalen van de maatregelen uit het inrichtingsplan.

Deze maatregelen hebben alle betrekking op het realiseren van specifieke natuurdoelstellingen. Daarmee worden geen nieuwe milieugevoelige functies toegevoegd, hetgeen betekent dat milieuaspecten slechts in beperkte mate aan de orde zijn.

4.2 Milieu

4.2.1 MER

Voor alle uit te voeren activiteiten in een gebied moet worden getoetst of deze activiteiten significante negatieve effecten kunnen hebben op het milieu en of daarvoor een m.e.r.(beoordelings)plicht geldt.

Wettelijk kader
In hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer (Wm) is de m.e.r.-procedure geregeld. In paragraaf 7.2 staat beschreven voor welke plannen en besluiten het maken van een milieueffectrapport (MER) verplicht is.

In artikel 7.2 Wm staat beschreven dat bij algemene maatregel van bestuur (het Besluit m.e.r.) activiteiten worden aangewezen:

  • a. die belangrijke nadelige gevolgen kunnen hebben voor het milieu. Hiervoor geldt een m.e.r.-plicht;
  • b. ten aanzien waarvan het bevoegd gezag moet beoordelen of zij belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. Hiervoor geldt een m.e.r.-beoordelingsplicht.

De m.e.r.(beoordelings)plichtige activiteiten zijn opgenomen in bijlagen C en D van het Besluit m.e.r.. Hierbij zijn drempelwaarden genoemd, waaraan getoetst moet worden om te beoordelen of er sprake is van een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordelingsplicht of een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Onderstaande afbeelding geeft dit weer.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0019.png"

Figuur 4-1 Overzicht om te komen tot een m.e.r.-plicht, een m.e.r.-beoordeling of een vormvrije m.e.r.-beoordeling (Bron: www.infomil.nl)

Naast artikel 7.2 (beschreven activiteiten) moet op grond van artikel 7.2a Wm ook een m.e.r.-procedure doorlopen worden bij de voorbereiding van een plan waarvoor op grond van artikel 2.7 Wet natuurbescherming (Wnb) een passende beoordeling moet worden gemaakt. Dat is het geval wanneer activiteiten die in het plan zijn opgenomen, gelet op de instandhoudingsdoelstellingen, kunnen leiden tot significante gevolgen voor een Natura 2000-gebied. Artikel 2.7 Wnb maakt ook duidelijk dat er geen verplichting geldt om een passende beoordeling te maken, wanneer het gaat om plannen die verband houden met of nodig zijn voor het beheer van een Natura 2000-gebied.

Op grond van artikel 7.6 Wm kunnen in een provinciale milieuverordening extra activiteiten met gevallen, plannen en besluiten aangewezen worden die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en dus m.e.r.(beoordelings)plichtig zijn. Dit is niet gebeurd in de provinciale milieuverordening (onderdeel van de Provinciale Omgevingsverordening). Om deze reden wordt hier niet verder op ingegaan in deze paragraaf.


M.e.r. en de Ontwikkelopgave Natura 2000
In sommige gebieden van de Ontwikkelopgave Natura 2000 worden, naast Natura 2000-maatregelen ook meekoppelkansen meegenomen, die verwerkt worden in de provinciale inpassingsplannen. Als dit het geval is, moet een passende beoordeling worden opgesteld en op grond van artikel 7.2a Wm ook een planMER worden opgesteld. Deze toetsing vindt per gebied plaats.

In de bijlagen C en D van de Wm staat een aantal activiteiten genoemd die onderdeel kunnen zijn van de Ontwikkelopgave Natura 2000. Het gaat hierbij om de volgende activiteiten:

  • (C16.1) De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld in categorie 16.2 of 16.4 van onderdeel C van deze bijlage met een oppervlakte van meer dan 25 ha;
  • (D9) Een landinrichtingsproject dan wel een wijziging of uitbreiding daarvan, waarbij het een functiewijziging betreft met een oppervlakte van 125 ha of meer van water, natuur, recreatie of landbouw;
  • (D16) De ontginning dan wel wijziging of uitbreiding van de ontginning van steengroeven of dagbouwmijnen, met inbegrip van de winning van oppervlaktedelfstoffen uit de landbodem, anders dan bedoeld onder D16.2 met een oppervlakte van meer dan 12,5 ha;
  • (D27) De eerste bebossing of de ontbossing dan wel de wijziging of uitbreiding daarvan met het oog op een andere ruimtelijke functie van de grond op gronden met de agrarische bestemming en een oppervlakte van 100 ha of meer, of op gronden met een andere dan een agrarische bestemming en een oppervlakte van 10 ha of meer.


Als de activiteiten voldoen aan de genoemde drempelwaarde waarden geldt een m.e.r.(beoordelings)plicht. Als de drempelwaarden niet worden overschreden, is volgens het Besluit m.e.r. nog wel een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig.

M.e.r en het PIP 'Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek': toetsing

Artikel 7.2a Wet milieubeheer en artikel 2.7 Wet natuurbescherming

De maatregelen die in dit PIP mogelijk worden gemaakt, houden alleen verband met of zijn nodig voor het beheer van het Natura 2000-gebied. Hiervoor is geen passende beoordeling nodig.

Er worden geen meekoppelkansen, die geen verband houden met natuurbeheer, in het plan meegenomen.

Besluit milieueffectrapportage: ontgrondingen en functiewijziging gronden

Een aantal van de maatregelen vereisen een ontgronding in de zin van de Ontgrondingenwet. Het gaat daarbij om maatregelen als het graven en verondiepen van watergangen, het aanleggen van een vistrap enz. De oppervlakte van de ontgronding bedraagt ca. 6,6 ha en overschrijdt niet de drempelwaarde van 12,5 ha van categorie D16 uit het Besluit m.e.r.. Ditzelfde geldt voor de functiewijziging van gronden. Enkele percelen veranderen van functie, van agrarisch naar natuur, maar ook deze oppervlakte overschrijdt niet de drempelwaarde van 125 ha van categorie D9 uit het Besluit m.e.r.. Verder worden er bomen gekapt, maar ook hier wordt geen drempelwaarde overscshreden.

Voor het PIP, dat deze maatregelen mogelijk maakt, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling nodig. In dat kader is een document opgesteld en toegevoegd in bijlage 6. Uit de beoordeling volgt dat de maatregelen in het PIP niet leiden tot zodanige nadelige milieugevolgen dat het doorlopen van een volledige milieueffectrapportage aan de orde is. De Provincie Overijssel, bevoegd gezag voor het vaststellen van het PIP en het besluit over de m.e.r.-beoordeling, heeft hiertoe besloten.

Conclusie

Uit de vormvrije m.e.r.-beoordeling blijkt dat er geen of zeer beperkte milieugevolgen zijn. Mogelijke negatieve effecten worden voorkomen. Verder wordt de aannemer verplicht tijdens de uitvoering (aanlegfase) te werken volgens een ecologisch werkprotocol. Het doorlopen van een milieueffectrapportage is niet nodig (besluit van GS).

4.2.2 Bodemkwaliteit

Wettelijk kader
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient bij functiewijziging te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de betreffende functie. De Wet bodembescherming is daarbij het toetsingskader.

Beleidskader
Binnen de Regio Twente hebben de gemeente Dinkelland, Tubbergen en Losser gezamenlijk de kwaliteit van hun bodem in kaart gebracht. Deze samenwerking heeft geleid tot een op elkaar afgestemd grondverzetbeleid onder de naam “Twents beleid veur oale groond 2.0”. Dit uit zich onder andere in één gezamenlijke bodemkwaliteitskaart en regionale dezelfde bodemkwaliteitswaarden. De belangrijkste redenen hiervan zijn het behoud van de goede bodemkwaliteit en maximaal grondverzet tegen zo laag mogelijke kosten binnen en tussen de gemeenten. De deelnemende gemeenten gebruiken op elkaar afgestemde lokale maximale waarden. Deze lokale maximale waarden geven de kwaliteit van de bodem in een gebied van de gemeente aan. Ze zijn onderverdeeld in de klassen ‘AW2000’, ‘Wonen’ en ‘Industrie’. Grond uit de gebieden met klasse ‘AW2000’ is vrij toepasbaar binnen het hele bodembeheergebied. Voor de overige twee klassen geldt dat de kwaliteit van de bodem van deze klassen minder is dan die van de klasse ‘AW2000’ maar dat enkele licht verhoogde of matige verhoogde gehalten te verwachten en toegestaan zijn. De gemeenten hebben het beleid voor grondverzet en de toepassing van grond aangepast.

Bodemkwaliteit en het PIP 'Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek'  

Bij de voorbereiding van het Inrichtingsplan is een onderzoek (zie bijlage 8) uitgevoerd naar bodem, grondwater en bodemgeschiktheid landbouwgebied en een historische bodemonderzoek. Hieruit blijkt dat er geen risico's op bodemverontreiniging worden verwacht.

Geadviseerd wordt om bij toekomstig grondverzet zoveel mogelijk te werken met een gesloten grondbalans. Op basis van de bodemkwaliteitskaart mag vrijkomende grond uit het gebied in principe binnen ditzelfde gebied vrij worden toegepast. Hierbij gelden twee kanttekeningen:

  • Er moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van de Japanse Duizendknoop;
  • Er moet inzicht bestaan in de eventuele aanwezigheid van de stoffengroep PFAS. Op dit moment maakt PFAS nog geen onderdeel uit van de bodemkwaliteitskaart. Zolang de bodemkwaliteitskaart niet is aangepast, kan vrijkomende grond worden opgebulkt en voorafgaand aan herschikking met een partijkeuring op minimaal de stoffengroep PFAS worden onderzocht. Op basis van de resultaten van dat onderzoek en/of op basis van de bodemkwaliteitskaart kan bepaald worden of en waar de grond herschikt kan worden en of ook de kwaliteit van de ontvangende bodem op deze stoffen moet worden onderzocht. ten aanzien van PFAS vast te stellen. Wanneer grondverzet actueel wordt, wordt geadviseerd na te gaan of PFAS op dat moment onderdeel uitmaakt van de bodemkwaliteitskaart. Op basis hiervan kunnen eventuele hergebruiksmogelijkheden worden bepaald. Dit kan tot gevolg hebben dat geen onderzoek naar PFAS noodzakelijk is.
  • bij werkzaamheden aan halfverharde wegen en/of inrictten wordt aangeraden extra attent te zijn op een eventuele verontreiniging met asbest.

 
Conclusie
Op basis van de resultaten van het vooronderzoek wordt geconcludeerd dat de maatregelen voor wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar zijn.

In beginsel is op dit moment geen verder onderzoek nodig om het PIP te kunnen vaststellen.

4.2.3 Geluid

Wettelijk kader
Op grond van de Wet geluidhinder is een geluidszone van kracht rond inrichtingen die 'in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken', rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/u en rond spoorwegen. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones is akoestisch onderzoek nodig om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de in de wet bepaalde voorkeursgrenswaarde. Het gaat daarbij om geluidsgevoelige bestemmingen als woningen, scholen en ziekenhuizen.

Een andere wet waarin de beperking van geluidhinder een rol speelt is de Luchtvaartwet. Deze wet regelt de vaststelling van grenswaarden voor luchthavens. Binnen het plangebied komen geen vliegvelden voor.

Geluid en het PIP 'Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek'
In dit inpassingsplan worden geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen en nieuwe geluidproducerende bestemmingen zoals bedrijven en hoofdinfrastructuur mogelijk gemaakt. Het aspect geluid hoeft dan ook niet te worden onderzocht.

Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het inpassingsplan.

4.2.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving als gevolg van gebruik en opslag van gevaarlijke stoffen bij bedrijven, het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg, het water, het spoor en door buisleidingen.

De wetgeving over ‘externe veiligheid’ zorgt ervoor dat de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot wordt gesteld. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), de Circulaire risiconormering vervoer van gevaarlijke stoffen en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). De normen zijn het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Het PR is de kans per jaar dat een persoon, die zich continu en onbeschermd op een bepaalde plaats in de omgeving van een transportroute of inrichting bevindt, overlijdt door een ongeval met het transport van gevaarlijke stoffen op die route of binnen die inrichting. De grenswaarde is 10-6 per jaar. Dit betekent dat de overlijdenskans niet groter mag zijn dan één op de miljoen per jaar. Binnen de zogenaamde PR 10-6-contour mogen geen nieuwe kwetsbare objecten worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten geldt deze norm als streefwaarde.

Het GR geeft aan wat de kans is op een ongeval met tien of meer dodelijke slachtoffers in de omgeving van de beschouwde transportroute of inrichting. Het aantal personen dat in de omgeving van de route of inrichting verblijft, bepaalt daardoor mede de hoogte van het GR. Ten aanzien van (beperkt) kwetsbare objecten binnen de GR-contour moet een bestuurlijke verantwoording plaatsvinden.

De verantwoording bevat de volgende elementen:

  • de personendichtheid;
  • de hoogte van het groepsrisico;
  • maatregelen ter beperking van het groepsrisico;
  • de voor- en nadelen van alternatieve locaties;
  • de mogelijkheden voor bestrijding van calamiteiten;
  • de mogelijkheden tot zelfredzaamheid van personen binnen het invloedsgebied.

Ten aanzien van de bestrijdbaarheid van calamiteiten moet de veiligheidsregio om advies worden gevraagd.


Externe veiligheid het PIP 'Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek'

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0020.png"
Figuur 4-2 Risicokaart van het PIP 'Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek'   Bron: www.risicokaart.nl). De rode stippellijn van links naar rechts is het kanaal Almelo - Nordhorn

Risicovolle inrichtingen
Het voorliggende plan voorziet niet in de realisatie van kwetsbare objecten. Ook ligt het plangebied niet binnen de invloedssfeer van risicovolle inrichtingen waardoor geen beperkingen aanwezig zijn voor de realisatie van het plan.

Transport gevaarlijke stoffen

Het Basisnet bestaat uit drie kaarten: vervoer over de weg, de binnenwateren en het spoor. In en in de nabijheid van het plangebied zijn geen transportroutes voor gevaarlijke stoffen aanwezig.

Buisleidingen
In het plangebied liggen relevante buisleidingen van nationaal of regionaal belang. Aan de noordzijde van het kanaal ligt een aardgasleiding van de Gasunie. Dit is ook het geval ten westen van het gebied, vanaf het kanaal naar het noorden. Bij de fysieke uitvoering werkzaamheden wordt rekening gehouden met de aanwezige leidingen.

Hoogspanningsleidingen
Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) heeft een kaart gemaakt van de in Nederland voorkomende hoogspanningsleidingen. Hoogspanningsleidingen liggen op grote afstand westelijk (ter hoogte van Tubbergen) en zuidelijk (ter hoogte van Oldenzaal)van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0021.png"

Figuur 4-3 uitsnede netkaart van RIVM


Binnen het plangebied zijn geen hoogspanningsleidingen aanwezig. De voorgenomen ontwikkeling wordt niet beïnvloed door hoogspanningsleidingen.


Conclusie
Het voorliggende plan levert geen belemmeringen op voor de uitvoerbaarheid van het plan gelet op het aspect externe veiligheid.

4.2.5 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader
Voor het aspect luchtkwaliteit geldt hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer. Hierin staan de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit. Voor de ruimtelijke ordening zijn met name de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijnstof (PM10) belang.
Projecten die in zeer beperkte mate bijdragen aan de luchtverontreiniging, zijn op grond van het Besluit niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling Niet in betekenende mate (luchtkwaliteitseisen) zijn onder andere de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:

  • woningbouwprojecten met minder dan 1.500 woningen;
  • kantoorlocaties met een vloeroppervlak van minder dan 100.000 m²;
  • projecten die minder dan 3% van de (toekomstige) grenswaarde voor stikstofdioxide of fijnstof bijdragen. Dit komt overeen met 1,2 ìg/m³.


Luchtkwaliteit en het PIP 'Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek'
De in het inpassingsplan mogelijk gemaakte maatregelen zijn perceelsgebonden en zullen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toevoegen, dat daardoor grenswaarden worden overschreden. Voor wat betreft de in en rond het plangebied optredende emissie, kan opgemerkt worden dat de in het inpassingsplan voorgestane maatregelen geen zodanige nieuwe luchtverontreiniging toe zullen voegen dat daardoor grenswaarden zouden kunnen worden overschreden. Het besluit en de regeling 'niet in betekende mate' is op dit inpassingsplan zodoende van toepassing. Ook kan in het kader van een goede ruimtelijke ordening worden geconcludeerd dat ter plaatse van het plangebied, met het oog op het aspect luchtkwaliteit, en voor zo ver relevant sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Conclusie
De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, hebben geen nadelige invloed op de luchtkwaliteit in het gebied. Er hoeft geen nader onderzoek te worden uitgevoerd.

4.2.6 Wet ammoniak en veehouderij

Wettelijk kader

De Wet ammoniak en veehouderij (Wav) is bedoeld om de ammoniakuitstoot in heel Nederland terug te dringen. Binnen zeer kwetsbare gebieden en in een zone van 250 meter daaromheen gelden aanvullende ammoniakregels om de ammoniakdepositie op die gebieden te verminderen. Vestiging van nieuwe veehouderijen is hier niet meer mogelijk. Bestaande veehouderijen hebben slechts beperkte uitbreidingsmogelijkheden tot een voor deze veehouderijen vastgelegd emissieplafond.

Wav en het PIP 'Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek'

Onderstaande afbeelding geeft de zeer kwetsbare gebieden weer in en rondom het Natura 2000-gebied “Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek". De kwetsbare gebieden zijn op onderstaande afbeelding in groen weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0022.png"

Figuur 4-4 Wav gebieden, in groen, in en in de omgeving van het plangebied van het PIP 'Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek'   (Bron: www.atlasvanoverijssel.nl)

Conclusie

De in dit plan mogelijk gemaakte maatregelen ten behoeve van de realisatie van de natuurdoelstellingen, zoals in dit plan zijn beschreven, dragen bij aan de bescherming van de zeer kwetsbare gebieden en geven die gebieden de mogelijkheid zich te herstellen.

4.2.7 Overige aspecten

In het plangebied kunnen functies voorkomen die relevant zijn voor nieuwe ontwikkelingen. Het gaat om de overige omgevingsaspecten, zoals laagvliegroutes, radarposten, zandwinning en kabels en leidingen. In deze subparagraaf wordt kort op deze functies ingegaan.

Militaire laagvliegroutes

Militaire laagvliegroutes zijn ongeveer 4 kilometer breed en worden gebruikt om te oefenen in het laag boven de grond vliegen. Laagvliegen kan hinder veroorzaken voor mensen die onder of in de buurt van de routes wonen.

Militaire laagvliegroutes en het PIP 'Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek'

Het Natura 2000-gebied ligt op zeer ruime afstand ten oosten van de militaire laagvliegroute 10. Route 10 komt in de buurt van Eibergen Nederland binnen en gaat noordelijk via Almelo richting Slagharen, om daarna af te buigen naar rechts, richting Musselkanaal. Vanaf daar loopt de route naar Duitsland.

Conclusie

De maatregelen in dit plan voor het Natura 2000-gebied “Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek" richten zich op het behoud en het versterken van natuurdoelstellingen. Het gebied is, mede gelet op de afstand tot de laagvliegroute, niet gevoelig voor effecten van de laagvliegroute.

De maatregelen zelf hebben ook geen invloed op de militaire laagvliegroute.

Luchthavenbesluit Twente Airport

In maart 2017 hebben Provinciale Staten van Overijssel een luchthavenbesluit voor de luchthaven Twente Airport vastgesteld. Het luchthavenbesluit is een onderdeel van de Omgevingsverordening van de provincie Overijssel.

In het besluit zijn verschillende beperkingengebieden aangewezen: voor externe veiligheid, geluidbelasting, veiligheid, vogelaantrekkende bestemmingen en grondgebruik, laserstralen, hoogtebeperkingen, enz. Op kaarten bij het besluit is aangegeven welke beperkingen waar gelden, zoals bijvoorbeeld een maximale bouwhoogte voor obstakels.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0023.png"

Figuur 4-5 Kaart behorend bij Luchtvaartbesluit Twente Airport

Het plangebied ligt binnen het 'gebied met hoogtebeperkingen, in verband met de vliegveiligheid' (zie bovenstaande figuur). Er gelden in dat gebied dus beperkingen aan de hoogte van bouwwerken. In het inpassingsplan wordt de bouw van bouwwwerken slechts beperkt (naar aard én omvang) toegelaten, vanwege de aard van het gebied. De beoogde ontwikkeling vormt daarom geen belemmering in de zin van het Luchthavenbesluit.

Conclusie

Het voorliggende plan is niet in strijd met de regels van de beperkingengebieden, zoals vastgelegd in het Luchthavenbesluit Twente Airport.

No-fly zones

De regels die van toepassing zijn staan in de Wet luchtvaart (artikel 5.3) en Regeling modelvliegen. Enkele voorbeelden uit de regeling zijn:

  • alleen bij daglicht en tot een maximale hoogte van 120 meter;
  • niet boven mensenmenigten, aaneengesloten bebouwing, wegen, spoorlijnen, industrie- en havengebieden;
  • drones verlenen voorrang aan vliegtuigen, helikopters, zweeftoestellen, vrije ballonnen en luchtschepen;
  • binnen laagvlieggebieden moet er iemand meekijken om u te waarschuwen voor luchtvaartuigen.

In het algemeen geldt dat het verboden is op zodanige wijze aan het luchtverkeer deel te nemen dat daardoor personen of zaken in gevaar (kunnen) worden gebracht.

Er kan altijd sprake zijn van tijdelijke verboden/beperkte gebieden in verband met bijvoorbeeld een evenement (zie "Temporary Airspace Restriction" op www.lvnl-ohd.nl).

Voor ongecontroleerde luchthavens geldt dat vluchten binnen een afstand van 3 km zijn toegestaan, mits geen bezwaar bestaat bij de exploitant van de luchthaven. Ook kan sprake zijn van gebieden die tijdelijk en uitzonderlijk worden gebruikt voor de start en landing van luchtvaartuigen; vliegen binnen een afstand van 3 km is toegestaan mits er geen bezwaar is bij de exploitant van dat terrein.

In Natura 2000-gebieden kunnen beperkingen gelden voor het vliegen met drones. Deze beperkingen kunnen per gebied verschillend zijn en worden opgenomen in een beheerplan en/of toegangsbeperkend besluit dat doorgaans door de provincie waar het gebied in ligt wordt vastgesteld.

afbeelding "i_NL.IMRO.9923.ipAVAV-on01_0024.png"

Figuur 4-6: No-fly zones

In het plangebied zelf geldt geen directe beperking, omdat de zones niet over het plangebied liggen. In het provinciaal beleid is geregeld dat voor het landen en opstijgen in een Natura 2000-gebied (en de NNN) geen ontheffing wordt verleend.

Overige infrastructuur

Transport van informatie, energie en water vindt plaats met kabels en leidingen. De infrastructuur hiervoor is zowel bovengronds (hoogspanningsleidingen) als ondergronds (bijvoorbeeld gasleidingen) aanwezig. Om te voorkomen dat er activiteiten gebeuren die strijdig zijn met deze vorm van infrastructuur, dient doorgaans een minimale afstand of maximale hoogte in acht te worden genomen.

Overige infrastructuur en het PIP 'Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek'

Om de kabels en leidingen in de ondergrond in kaart te brengen, is een KLIC- melding gedaan binnen de grenzen van het interessegebied. Aan de hand van de verkregen data is er, specifiek in de gebieden waar inrichtingsmaatregelen worden getroffen, geïnventariseerd of kabels en leidingen de percelen doorkruisen op de locatie van de inrichtingsmaatregelen.

Conclusie

Het voorliggende inpassingsplan levert geen knelpunten op met betrekking tot de kabels en leidingen.

4.2.8 Conclusie

Het voorliggende inpassingsplan levert geen knelpunten op met betrekking tot de diverse aspecten op het gebied van het milieu.

4.3 Water

4.3.1 Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in een inpassingsplan een beschrijving opgenomen van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de waterhuishouding. Dit betekent dat effecten van nieuwe ontwikkelingen op de waterhuishouding inzichtelijk moeten worden gemaakt. Daarnaast is sinds 2003 de Watertoets wettelijk verplicht om op te nemen in ruimtelijke plannen. De watertoets heeft als doel om negatieve effecten (zoals bijvoorbeeld wateroverlast, achteruit gaande waterkwaliteit, verdroging van natuurgebieden, e.d.) te voorkomen en mogelijke kansen voor watersystemen te benutten. Deze waterparagraaf is de watertoets voor onderhavig inpassingsplan. Het relevante waterbeleid is beschreven in hoofdstuk 2 en wordt daarom hieronder niet herhaald.

4.3.2 Watertoetsproces

Het waterschap Vechtstromen is intensief betrokken geweest in het gebiedsproces bij het uitwerken van de benodigde maatregelen. De maatregelen zijn beschreven in hoofdstuk 3 van dit inpassingsplan.

Dit inpassingsplan zal tijdens ter inzage legging ter beoordeling worden voorgelegd aan het waterschap. De reacties van het waterschap zullen in deze paragraaf worden verwerkt.

Het waterschap is betrokken bij het opstellen van het Inrichtingsplan, dat de basis vormt voor het inpassingsplan. Volgens het Inrichtingsplan worden met de voorgestelde maatregelen doelen behaald voor N2000 als de KRW. Het waterschap heeft aangegeven dat de doelen en de bijbehorende maatregelen in hoofdlijnen beschreven moeten zijn in de waterparagraaf.

4.3.3 Water en het PIP 'Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek'

In deze waterparagraaf zijn de keuzes die zijn gemaakt ten aanzien van de waterhuishoudkundige aspecten gemotiveerd. Binnen het inpassingsplan wordt geen nieuwe verharding gerealiseerd. Er is geen sprake van toename van het verharde oppervlak.

Om de effecten van de maatregelen op de habitattypen in het Natura 2000-gebied en andere functies in het gebied te bepalen, zijn hydrologische berekeningen uitgevoerd. Met behulp van een grondwatermodel, de input vanuit de systeemanalyse en gebiedskennis van experts, zijn verschillende maatregelenscenario’s in verschillende iteratieve stappen doorgerekend. Het doel van dit iteratieve proces was te komen tot een breed gedragen eindscenario dat voorziet in het stoppen van de achteruitgang van de kwaliteit van de habitattypen met zo min mogelijk negatieve effecten op andere functies dan natuur in het gebied (wonen, werken).

Om de effectiviteit van de maatregelen op de habitattypen te kunnen beoordelen, is gekeken naar vier sturende factoren voor grondwaterkwaliteit en –kwantiteit. Van hoogste naar laagste prioriteit zijn dat kwel/wegzijging, duurlijnen (hoe lang per jaar een bepaalde waterstand voorkomt), gemiddelde voorjaarsgrondwaterstand (GVG) en Gemiddelde laagste grondwaterstand (GLG).

Uit het proces blijkt dat de definitieve maatregelen een positief effect op de habitattypen hebben en een beperkt effect op de omgeving. De kwel, als belangrijkste criterium voor de habitattypen, neemt toe. De duur van de hoge waterstanden neemt eveneens toe als tweede belangrijke criterium. Ook de GVG en GLG stijgen, met als gevolg dat het doelgat dat er eerder was voor de GLG, wordt gedicht. Agrarische percelen die met vernatting te maken krijgen door de maatregelen hebben en niet meer agrarisch kunnen worden gebruikt, hebben een andere bestemming gekregen (Natuur). De agrariers die dit aangaat worden gecompenseerd. Om natschade aangebouwen te voorkomen zijn in enkele gevallen mitigerende maatregelen op de agrarische erven noodzakelijk. Als dit aan de orde is, is dit planologisch mogelijk op grond van de vigerende bestemmingen.

Ten aanzien van de watertoets is het met name van belang dat de waterbelangen op een juiste manier meegenomen zijn in de besluitvorming. Uit de digitale watertoets blijkt dat het vooral van belang is hoe omgegaan wordt met een eventuele toename van het verharde oppervlak en of bestaande waterbelangen (oppervlaktewater, grondwater) niet worden geschaad. Dit inpassingsplan stelt geen toename van het verharde oppervlak voor en zorgt er door middel van maatregelen voor dat de hydrologische omstandigheden in het gebied worden verbeterd.

4.3.4 Conclusie

Ten aanzien van het aspect water wordt geconcludeerd dat met het voorliggende plan en de daarin opgenomen maatregelen voor de realisatie van de natuurdoelstellingen én eventuele mitigerende maatregelen, zoals in dit plan beschreven, geen nadelige effecten ontstaan. Het Inrichtingsplan stelt maatregelen voor om het watersysteem beter te laten functioneren en bevat ook de noodzakelijke mitigerende maatregelen om nadelige gevolgen te voorkomen.

4.4 Ecologie

4.4.1 Wettelijk en beleidskader

Dit inpassingsplan voorziet in de planologisch-juridische regeling om maatregelen in het kader van de ambities en verplichtingen in het natuurbeleid mogelijk te maken. Ecologie is daarmee een zeer zwaar meewegend omgevingsaspect en moet goed onderzocht worden.

Voor de geldende wet- en regelgeving omtrent het aspect natuur wordt verwezen naar hoofdstuk 2 van dit inpassingsplan.

4.4.2 Ecologie en het PIP 'Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek'

Ten behoeve van de opgave voor dit Natura 2000-gebied is onderzoek uitgevoerd naar de maatregelen in relatie tot de Wet natuurbescherming. De rapportages zijn bijgevoegd in bijlage 1 en bijlage 2 bij de toelichting.

In het rapport zijn de geplande maatregelen getoetst aan de instandhoudingsdoelen voor het Natura 2000-gebied "Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek". Voor het volledige rapport wordt verwezen naar de bijlage.

Er zijn concrete plannen voor herstel en versterking van de natuur- en landschappelijke waarden van het Natura 2000-gebied. Deze maatregelen zijn gericht op duurzaam behoud en/of versterking van Habitattypen en Habitatsoorten waarvoor een instandhoudingdoelstelling is vastgesteld. Er worden maatregelen voorgesteld die tot doel hebben negatieve effecten uit het verleden weg te nemen (verdroging, verzuring, vermesting), bepaalde Habitattypen in omvang toe te laten nemen (zoals rooien van bos) en om het gebied robuuster te maken (zoals maatregelen t.b.v. waterhuishouding en uitbreiding areaal natuur).

Als gevolg van de uitvoering van de maatregelen worden waarschijnlijk beschermde dier- en plantensoorten negatief beïnvloed. Als beschermde dier- of plantensoorten, als gevolg van de voorgenomen werkzaamheden negatief beïnvloed worden, geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen, zoals verwoord in de Wet natuurbescherming (onderdeel soortenbescherming) omdat de werkzaamheden uitgevoerd worden in het kader van een herstelplan.

Als gevolg van de spoedwet Aanpak stikstof, hoeft geen 'Natura2000-vergunning' aangevraagd te worden voor voorgenomen activiteiten. Wel geldt de zorgplicht. Om invulling te geven aan de zorgplicht, moeten de voorgestelde maatregelen in detail beoordeeld worden op een mogelijk negatief effect op planten en dieren (ongeacht of ze beschermd zijn).

Er is geen vergunningplicht voor het uitvoeren van inrichting- en herstelmaatregelen die verband houden met of nodig zijn voor het beheer van het Natura2000-gebied "Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek". Er zijn geen voorwaarden gesteld aan het gebruik van deze generieke vrijstelling. Ook is geen ontheffing van de Wet natuurbescherming vereist voor activiteiten die een negatief effect hebben op beschermde soorten.

Verder geldt een vrijstelling voor de herplantplicht van bos dat verdwijnt en geldt een vrijstelling van de verbodsbepalingen voor beschermde dier- en plantensoorten omdat de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden in het kader van een herstelplan voor het Natura2000-gebied.

Ondanks de vrijstelling in het kader van de spoedwet Aanpak Stikstof, geldt de zorgplicht. Er wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld wanneer alle te nemen maatregelen tot in detail bekend zijn; hierin worden ook de mitigerende maatregelen uit de Gedragscodes Natuurbeheer en Bosbeheer opgenomen.

4.4.3 Conclusie

De maatregelen, uitgewerkt in het Inrichtingsplan, dragen in belangrijke mate bij aan het realiseren van de Natura 2000-opgaven ten aanzien van de instandhoudingsdoelstellingen. Bovendien draagt het bij aan het behoud van standplaatsen en leefgebied van gebiedskarakteristieke beschermde soorten in het kader van de Wet natuurbescherming. Ook draagt het bij aan de bescherming van soorten van de Rode lijst, waarvoor de zorgplicht geldt. Het plan draagt bij aan het realiseren van de beleidsdoelen in het kader van Natuur Netwerk Nederland (NNN).

Er wordt een ecologisch werkprotocol opgesteld waarin voor alle beschermde en/of rode lijst soorten en voor beschermde gebieden is aangegeven wat de juiste manier en beste periode van werken is om negatieve effecten te voorkomen.

4.5 Archeologie

4.5.1 Wettelijk kader

In 1992 werd het Europese Verdrag van Malta ondertekend door een groot aantal EU-landen, waaronder Nederland. Doelstelling van dit verdrag is de veiligstelling van het (Europese) archeologische erfgoed. Dit moet met name gestalte krijgen in het ruimtelijke ordeningsbeleid.

Concreet heeft dit tot gevolg dat bij de voorbereiding van ruimtelijke plannen (bestemmingsplannen en/of inpassingsplannen) meer aandacht moet worden besteed aan de aanwezigheid van archeologische waarden en dat in het ruimtelijke plan een beschermende regeling moet worden opgenomen ten aanzien van archeologische waarden.

Op 1 juli 2016 is de Erfgoedwet in werking getreden. Deze wet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed, namelijk

  • Monumentenwet 1988;
  • Wet verzelfstandiging rijksmuseale diensten;
  • Wet tot behoud van cultuurbezit;
  • Wet tot teruggave cultuurgoederen uit bezet gebied;
  • Uitvoeringswet UNESCO-verdrag 1970 inzake onrechtmatige invoer, uitvoer of eigendomsoverdracht van cultuurgoederen;
  • Regeling materieel beheer museale voorwerpen.


In de Erfgoedwet staat beschreven hoe er met ons erfgoed omgegaan moet worden, wie welke verantwoordelijkheden daarbij heeft en hoe daar toezicht op gehouden moet worden. Voor archeologie geldt dat gestreefd moet worden naar behoud 'in situ' (in de bodem) van de archeologische waarden. In het geval het behoud niet mogelijk is, moet de historische (= archeologische) informatie door middel van verantwoord archeologisch onderzoek de in de bodem aanwezige waarden worden veilig gesteld. Tevens is er een certificeringsstelsel ingevoerd. Dat moet garanderen dat opgravingen volgens de wettelijke norm op professionele wijze worden uitgevoerd.

4.5.2 Beleidskader

Provinciaal beleid

In de Omgevingsvisie van de provincie Overijssel staat de ambitie op het gebied van archeologie verwoord: “Behouden van intrinsieke bodemeigenschappen en aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden zoveel mogelijk beschermen.” De hoofdlijn van het beleid bestaat uit:

  • het beschermen van de kenmerken, kwaliteiten en waarden van de ondergrond;
  • waar mogelijk kwaliteiten verbinden om de ruimtelijke kwaliteit en identiteit van gebieden te versterken;
  • het behouden en beleven van aardkundige, archeologische en cultuurhistorische waarden.

Bij planvorming moeten aardkundige en archeologische waarden onderdeel zijn van integrale gebiedsontwikkeling. Overijssel kent grote regionale variatie aan karakteristieke aardkundige waarden. Door dit te behouden en te benutten in de ruimtelijke planvorming wordt de verscheidenheid en het contrast tussen de verschillende delen van Overijssel versterkt. Archeologisch erfgoed wordt zoveel mogelijk ter plekke bewaard (in situ). Als het niet mogelijk is om vondsten ter plaatse te behouden, moet het materiaal van een archeologische vindplaats door opgraving veilig gesteld worden.

Gemeentelijk beleid, gemeente Dinkelland

De gemeente Dinkelland beschikt over een Erfgoedverordening met regels ten aanzien van bebouwing en archeologie (24 februari 2012). In hoofdstuk 6 van de verordening is het onderdeel 'instandhouding van archeologische terreinen' geregeld.

De erfgoedverordening is een uitwerking is van de verplichting om, bij het vaststellen van ruimtelijke plannen, rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden en verwachtingen. De erfgoedverordening is op dit punt van kracht tot in het bestemmingsplan een regeling is opgenomen die in overeenstemming is met de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) of Erfgoedwet.

De Erfgoedverordening is vastgesteld na het vigerende bestemmingsplan Buitengebied, waarin al dubbelbestemmingen voor het beschermen van mogelijk voorkomende archeologische waarden zijn opgenomen.

4.5.3 Archeologie en het PIP 'Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek''

Er is een Archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd in en rond het Natura 2000-gebied , zie bijlagen 3 en 4 bij de toelichting.

De impact die geplande werkzaamheden hebben op mogelijk aanwezige archeologische resten is gerelateerd aan de diepte en de omvang van de met de ingreep gepaarde bodemverstoring. Volgens het archeologiebeleid van de gemeente Dinkelland geldt vrijstelling van archeologisch onderzoek als de bodemverstorende werkzaamheden niet dieper dan 40 cm –mv reiken en een oppervlakte van maximaal 2.500 m2 (in gebieden met een hoge verwachtingswaarde), of 5.000 m2 (in gebieden met een middelhoge verwachtingswaarde) niet overschrijden.

Op basis van het bureauonderzoek is er een hoge verwachting op resten uit alle archeologische perioden. Veel van de maatregelen in Agelerbroek Voltherbroek leiden niet tot een bodemverstoring (o.a. dempen van watergangen, verwijderen van duikers en dammen en aanleg van voorden). Echter er zijn ook maatregelen waarbij een negatief effect voor archeologie wordt verwacht (o.a. nieuwe watergangen, bos kappen, aanleg duiker). Bij het kleinschalig plaggen wordt een maximum bodemverstoring verwacht tot 20cm -mv. Eventuele archeologische resten in natuurgebieden bevinden zich vaak vlak onder de oppervlakte, waardoor dit toch relevant is.

Om bovenstaande reden is geadviseerd vervolgonderzoek uit te voeren op de locaties waar bodemverstorende ingrepen zijn voorzien en waar sprake is van een hoge of middelhoge archeologische verwachting èn waarbij de geplande ingrepen dieper reiken dan 40 cm -mv. Hoewel er conform het gemeentelijk beleid dus geen verplichting is tot archeologisch onderzoek, wordt tevens geadviseerd in kansrijke zones vervolgonderzoek uit te voeren op locaties waar ingrepen minder diep dan 40 cm - mv reiken. Reden hiertoe is dat archeologische resten hier waarschijnlijk aan of dicht onder het maaiveld liggen en de betreffende terreinen voor zover bekend niet of weinig grootschalige bodemverstoringen hebben gekend.

Mochten bij graafwerkzaamheden buiten de te onderzoeken gebieden onverhoopt toch archeologische resten worden aangetroffen, dan geldt conform de Erfgoedwet (art. 5.10) een meldingsplicht. Dit kan bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

Conclusie

Er wordt nader onderzoek gedaan naar archeologische waarden vóór uitvoering van de maatregelen. Eventuele archeologische resten worden beschermd.

4.6 Cultuurhistorie en landschap

4.6.1 Wettelijk kader

Het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat bij de vaststelling van een ruimtelijk plan een beschrijving hoort van de cultuurhistorische waarden in het plangebied. Cultuurhistorische waarden zijn alle structuren, elementen en gebieden die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten. Het landschap is een belangrijke drager van de cultuurhistorie. Aan veel landschapselementen (essen, reliëf, houtwallen, bosjes) en de verkaveling en de wegen- en waterlopenstructuur is de ontstaans- en ontginningsgeschiedenis nog af te lezen.

4.6.2 Beleidskader

Provinciaal beleid

De Omgevingsvisie bevat drie leidende principes of 'rode draden'. Eén daarvan is ruimtelijke kwaliteit en cultuurhistorie. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald op basis van vier lagen: de natuurlijke laag, de laag van de agrarische cultuurlandschappen, een stedelijke laag en een laag van de beleving.

Nieuwe ruimtelijke opgaven dienen verbonden te worden met bestaande gebiedskenmerken. Die spelen namelijk een belangrijke rol bij de vraag hoe een initiatief invulling kan krijgen. Gebiedskenmerken zijn de ruimtelijke kenmerken van een gebied of een gebiedstype die bepalend zijn voor de karakteristiek en kwaliteit van dat gebied of gebiedstype. Terugkerende elementen zijn beleefbaarheid, toegankelijkheid, zichtbaarheid, bruikbaarheid, en cultuurhistorische waarden van landschap en bebouwing (structuren).

Een catalogus met gebiedskenmerken is als onderdeel bij de Omgevingsverordening opgenomen. De aanwezige gebiedskenmerken in zowel de Groene als de Stedelijke Omgeving zijn onderscheiden in vier lagen:

  • Natuurlijke laag (in en op de bodem);
  • Laag van het agrarisch cultuurlandschap (grootschalig gebruik en inrichting van de bodem); oude hoevenlandschap;
  • Stedelijke laag (bebouwing en infrastructuur);
  • Laag van de beleving (beleving, toerisme, cultuurhistorie en landgoederen).

Per laag onderscheidt de Catalogus verschillende gebiedstypen. De gebiedskenmerken zijn sturend voor de vraag hoe een ontwikkeling invulling krijgt.

In nieuwe ruimtelijke plannen moet onderbouwd worden dat de nieuwe ontwikkelingen bijdragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit conform de geldende gebiedskenmerken.

Gemeentelijk beleid

De vele cultuurhistorische waarden geven in het buitengebied van Dinkelland de identiteit en het karakter van het gebied aan. Zie ook het beschreven beleid in paragraaf 2.6 van deze toelichting. De waarden zijn vertaald in het bestemmingsplan ”Buitengebied” van de gemeente Dinkelland.

4.6.3 Cultuurhistorie en het PIP 'Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek'

Er is een cultuurhistorische inventarisatie en waardering uitgevoerd voor het plangebied, in verband met de voorgenomen landschappelijke ingrepen in het gebied, zie bijlage 5 bij de toelichting.

De maatregelen leiden tot een verandering van het landschap. Door de waterhuishoudkundige maatregelen zal het gebied natter worden. Door beperkte kleinschalige boskap zal het gebied plaatselijk opener worden. Er zijn geen bijzondere landschapselementen in het gebied die door de maatregelen beïnvloed worden. De maatregelen hebben geen negatieve effecten op de restanten van de burcht in het plangebied. Ook liggen er geen rijksmonumenten of gemeentelijke monumenten in het plangebied die door de maatregelen beïnvloed worden. Afgezien van de verkavelingssporen zijn er geen cultuurhistorische relicten aanwezig.

4.6.4 Landschap en het PIP 'Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek'

Gebiedsscan Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek

De provincie Overijssel heeft een 'Gebiedsscan ruimtelijke kwaliteit ' opgesteld die randvoorwaarden en inspiratie geeft voor de ontwikkelopgave in het Natura 2000-gebied "Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek" (2015), zie bijlage 5 bij de toelichting.

De gebiedsscan vormt geen nieuw beleid, maar kan gezien worden als een samenvatting van de Catalogus Gebiedskenmerken. Het maakt inzichtelijk wat de ruimtelijke kwaliteit van een gebied is en hoe dit behouden dan wel versterkt kan worden. Het geeft bovendien aan wat de (on)mogelijkheden, opgaven en kansen zijn. De Gebiedsscan beschrijft de belangrijkste landschappelijke waarden, de kwaliteitsambities en de sturing daarop.

De aanbevelingen uit de gebiedsscan zijn - kort weergegeven - de volgende;

  • Vergroot de leesbaarheid van het cultuurlandschap: respecteer de kleinschaligheid van het landschap, de grillige randen van de gebieden, evenals de wegen die als zandpaden doodlopen in de huidige natuurgebieden, en de bestaande kavelsloten (ook na verondieping);
  • Hunenborg (Ringwalburg langs het kanaal bij Volthe): maakt dit cultuurhistorische element beter beleefbaar bij de herinrichting;
  • Kanaal Almelo - Nordhorn: dit kanaal is een industrieel monument uit de tweede helft van de 19e eeuw, die het gebied doorsnijdt en van grotere schaal is dan het natuurgebied. Dit gegeven kan in de vormgeving van deze kruising wat meer worden benadrukt om zodoende het watersysteem te verhelderen;
  • zorg voor een natuurlijke inrichting van beeklopen en beekdalen;
  • Voltherbroek is nauwelijks en Agelerbroek is eigenlijk niet toegankelijk voor wandelaars en fietsers. Vergroot de toegankelijkheid door de aanleg van nieuwe paden die logisch aansluiten op landschappelijke structuren en het bestaande routenetwerk; zorg daarbij voor een eenduidige terughoudend vormgegeven bewegwijzering.

Bij het maken van het Inrichtingsplan is zo veel mogelijk rekening gehouden met de aanbevelingen uit de gebiedsscan. Verder wordt verwezen naar het cascobeleid van de gemeente (zie paragraaf 2.6.2), waarin voor elk landschapstype spelregels gelden die richting geven aan toekomstige ontwikkelingen. Dit PIP maakt de uitvoering van het Inrichtingsplan planologisch mogelijk.

4.6.5 Conclusie

Bij de inrichting van het gebied is en wordt rekening gehouden met de ruimtelijke kwaliteit in de zin van landschap en cultuurhistorie. Er wordt voldaan aan het uitgangspunt dat de bestaande landschappelijke kwaliteit wordt gehandhaafd en daar waar mogelijk versterkt. Het inpassingsplan is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft het aspect cultuurhistorie en landschap.

4.7 Explosieven

4.7.1 Beleidskader

Op meerdere plaatsen in Nederland liggen nog bommen en andere munitie uit de Tweede Wereldoorlog in de grond. Blindgangers en achtergebleven explosieven vormen een risico op het moment dat in de nabijheid van deze explosieven activiteiten in de bodem worden uitgevoerd. Daarnaast kunnen weersomstandigheden en grondwater van invloed zijn op de toestand waarin de explosieven zich bevinden. In geval van grondverzet of vergelijkbare ontwikkelingen kan dat risico's voor werknemers of omwonenden met zich meebrengen. Daarnaast vormen deze vondsten een zware belasting voor het milieu. Als een gebied verdacht is voor niet-gesprongen explosieven, zal het nader onderzocht moeten worden.

4.7.2 Explosieven en het PIP 'Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek'

Vanwege de voorgenomen werkzaamheden heeft Staatsbosbeheer een Historisch Vooronderzoek- Niet Gesprongen Explosieven (HVO-NGE) laten uitvoeren. Het rapport is toegevoegd in bijlage 7 en beslaat de gebieden Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek, Dinkelland, Lemselermaten, .

Uit de inventarisatie van het bronnenmateriaal blijkt dat er diverse oorlogshandelingen in en nabij het werkgebied Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek hebben plaatsgevonden. Binnen dit werkgebied hebben luchtaanvallen plaatsgevonden en is een vliegtuig neergestort. Het bronnenmateriaal is in enkele gevallen te summier om een NGE-Risicogebied te kunnen afbakenen. In beginsel kunnen grondroerende werkzaamheden in het gebied zonder vervolgonderzoek plaatsvinden.

Als tijdens de werkzaamheden spontaan NGE worden aangetroffen, dan zijn enkele specifieke acties noodzakelijk, zoals het stilleggen van de werkzaamheden, het afzetten van de locatie en het informeren van politie en Explosieven Opruimingsdienst.

4.7.3 Conclusie

Op grond van het vooronderzoek is er vooralsnog geen aanleiding om nader onderzoek uit te voeren, voordat graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. Als tijdens de werkzaamheden explosieven worden aangetroffen, moeten specifieke acties worden ondernomen.

4.8 Sociaal economische effecten

4.8.1 Wettelijk kader en beleidskader

De Wet natuurbescherming schrijft voor dat bij de plannen voor Natura 2000 gebieden ook aandacht geschonken moet worden aan de sociaal economische aspecten. In 2013 heeft het Ministerie van Sociale en Economische Zaken aan LEI Wageningen UR de opdracht gegeven om een studie uit te voeren naar de sociaal economische aspecten van de toenmalige PAS opgave. Aanvullend hierop heeft de provincie Overijssel de sociaal economische consequenties van de PAS voor Overijssel in beeld gebracht. Ondanks dat de PAS niet meer bestaat, zijn deze studies nog steeds relevant.

De Provincie heeft naast de Ontwikkelopgave Natura 2000 meerdere programma's en projecten die hier aandacht aan besteden. Denk aan het Programma Leefbaar Platteland, Gebiedsgerichte Aanpak (stikstof), Agro&Food, Sociale kwaliteit, etc. Daarnaast is de Provincie bezig met het opstellen van een nieuwe Omgevingsvisie waarin hier ook aandacht wordt besteed.

4.8.2 Sociaal economische aspecten en het platteland

De in het inpassingsplan mogelijk gemaakte maatregelen hebben effect op de sociaal economische aspecten in een gebied. Hier mee wordt met name de leefbaarheid van een gebied bedoeld. Onder het thema leefbaarheid vallen diverse onderwerpen zoals werkgelegenheid, toegankelijkheid, woonklimaat (incl. voorzieningen) en recreatie.

Leefbaarheid is onderhevig aan verschillende ontwikkelingen in Nederland, zoals klimaatopgaven, de stikstofopgave, schaalvergrotingen in het buitengebied, maar ook demografische ontwikkelingen zoals bevolkingskrimp in bepaalde gebieden. De grootste effecten op de leefbaarheid ontstaat door dat laatste. Keuzes voor het wel of niet open houden van voorzieningen, het voortbestaan van bijvoorbeeld sportclubs, en ook woningbouw zijn hiervan afhankelijk. Veranderende milieuwet- en regelgeving hebben ook een effect op de leefbaarheid. De keuzes van ondernemers om hun bedrijven voort te zetten en/of uit te breiden hangen hier vaak mee samen.

De Natura 2000-herstelmaatregelen kunnen ook wel een effect hebben op de veranderingen van de leefbaarheid, maar die is gering. Deze zijn hieronder beschreven:

Werkgelegenheid

Door de uitvoering van de Natura 2000-maatregelen in dit gebied, is de natuur beter bestand tegen de uitstoot van stikstof. Naast het verlagen van de stikstofuitstoot door bronmaatregelen door het Rijk leidt dit op termijn tot meer ontwikkelingsmogelijkheden voor bijvoorbeeld bedrijven en woningbouw.

Op zeer lokaal niveau kunnen de maatregelen wel negatieve effecten hebben op de werkgelegenheid. De effecten kunnen nadelige gevolgen hebben voor de huidige bedrijfsvoering van omliggende bedrijven. Hiervoor is in het gebiedsproces continue aandacht. Een gevolg kan zijn dat bedrijven stoppen of verplaatsen. De maatregelen kunnen ook leiden tot omvorming van de bedrijfsvoering die gericht is op de (veranderende) milieuwetgeving, waardoor er een duurzamere en toekomstbestendige bedrijfsvoering ontstaat. Sommige maatregelen kunnen ook leiden tot verbetering, bijvoorbeeld doordat droge gronden natter worden. Waar het wel leidt tot negatieve gevolgen wordt in het gebiedsproces gezocht naar oplossingen die leiden tot het behalen van de Natura 2000-doelen en met zo min mogelijk negatieve effecten op de omliggende bedrijven. Eigenaren van gronden die niet meer geschikt zijn voor agrarisch gebruik hebben de mogelijkheid om gronden tegen marktconforme prijs te verkopen. Daarnaast wordt er gezocht naar ruilgronden of gekeken of de gronden op een andere wijze in de bedrijfsvoering kunnen worden opgenomen (bijvoorbeeld natuurbeheer). Agrariërs die, ondanks mitigerende maatregelen, toch schade aan productiepercelen of erven en gebouwen ondervinden door hydrologische maatregelen komen in aanmerking voor een schaderegeling.

Een uitgebreidere beschrijving van dit proces is opgenomen in hoofdstuk 1.

Als tijdelijk effect op de werkgelegenheid is dat er lokale aannemers worden ingeschakeld bij de uitvoering van de maatregelen.

Toegankelijkheid

De maatregelen kunnen ook effecten hebben op wegen, bijvoorbeeld door vernatting of schade tijdens de uitvoering. Waar mogelijk worden er mitigerende maatregelen getroffen om de effecten te voorkomen of zo klein mogelijk te laten zijn. Schade tijdens de uitvoering wordt gerepareerd. Het plan leidt niet tot het verdwijnen van wegen, waardoor de toegankelijkheid van het gebied niet veranderd. Waar mogelijk en/of gewenst wordt ook in de plannen bekeken of de toegankelijkheid van de natuurgebieden verbeterd kan worden, zodat mensen ook beter kunnen genieten van de natuur.

Recreatie

Mooiere en robuustere natuurgebieden kunnen in theorie leiden tot vergroting van de recreatieve sector van het gebied. Dit kan kansen bieden voor de leefbaarheid van een gebied.

Tijdens de uitvoeringsfase kunnen er negatieve effecten optreden voor de recreatie, maar deze zijn van tijdelijke aard. Het gaat hierbij om actieve machines in het gebied, tijdelijke opslag van bouwmaterialen (duikers, ed.) en tijdelijke opslag van grond of organisch materiaal. Tijdens de uitvoering wordt er gecommuniceerd over het eventueel afsluiten of omleggen van recreatieve routes.

4.8.3 Conclusie

De sociaal economische aspecten in een gebied (met name de leefbaarheid) is met name afhankelijk van demografische ontwikkelingen. Negatieve effecten hierop door de natuurmaatregelen is beperkt. Waar negatieve effecten ontstaan is bekeken of deze gemitigeerd of gecompenseerd kunnen worden. Daarnaast wordt er bij het beschikbaar krijgen van de gronden ook gezocht naar een passende oplossing in de vorm van aankoop, ruiling, omvorming of schadevergoeding. Het inpassingsplan is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft de sociaal economische aspecten.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

5.1 Plansystematiek inpassingsplan algemeen

In het inpassingsplan wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de vigerende gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als een bestemmingswijziging nodig is, om maatregelen mogelijk te maken of te borgen, worden overige (nog relevante) vigerende dubbelbestemmingen en aanduidingen uit de gemeentelijke plannen overgenomen. Op deze manier geldt voor een perceel slechts één plansystematiek, wat de gebruiksvriendelijkheid bevordert.

In alle bestemmingsbeschrijvingen in het inpassingsplan is bepaald dat de bestemmingen mede dienen voor de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied. Daarom is in iedere regel een koppeling gelegd met de instandhoudingsdoelstellingen van het Natura 2000-gebied "Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek" en met (de maatregelenkaart bij) het Inrichtingsplan. Op deze manier wordt gewaarborgd dat alle ontwikkelingen die zich binnen het plangebied voordoen, geen belemmeringen met zich mee brengen voor de natuurdoelstellingen.

5.2 Standaarden en opbouw

Het inpassingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. Aan alle gronden worden ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening bestemmingen toegewezen. Aan deze bestemmingen worden regels gekoppeld omtrent het gebruik van de gronden en van de zich daarop bevindende opstallen. Naast de (enkel)bestemmingen kunnen ook dubbelbestemmingen voorkomen. Deze overlappen de 'gewone' bestemmingen en geven eigen regels, waarbij sprake is van een rangorde tussen de bestemmingen en de dubbelbestemmingen. Bij bestemmingen kunnen aanduidingen voorkomen met als doel bepaalde zaken nader of specifieker te regelen. De eventuele (dubbel)bestemmingen en de aanduidingen staan ook op de verbeelding.

SVBP 2012

Het inpassingsplan is opgezet als een digitaal raadpleegbaar plan en voldoet aan de landelijke Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP 2012). In deze standaard staan normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding. Het Besluit ruimtelijke ordening stelt de SVBP verplicht als standaard systematiek. Op deze manier is de vergelijkbaarheid van ruimtelijke plannen gewaarborgd. De SVBP heeft geen betrekking op de toelichting van het plan en ook niet op de inhoud. Naast een digitale versie kan er ook een papieren versie van het inpassingsplan gebruikt worden. Als er verschillen zijn tussen de digitale en analoge versie is de digitale versie leidend.

Opbouw regels

De regels kennen een vaste volgorde en indeling.

  • Hoofdstuk 1 Inleidende regels

- Begrippen

- Wijze van meten

  • Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

- Bestemmingen

- Dubbelbestemmingen

  • Hoofdstuk 3 Algemene regels

- Anti-dubbeltelregel

- Algemene gebruiksregels

- Algemene aanduidingsregels

- Algemene afwijkingsregels

- Algemene wijzigingsregels

- Overige regels

  • Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

- Overgangsrecht

- Slotregel

Vervolgens kennen de bestemmingsregels ook een vaste opbouw:

  • Bestemmingsomschrijving;
  • Bouwregels;
  • Nadere eisen;
  • Afwijken van de bouwregels;
  • Specifieke gebruiksregels;
  • Afwijken van de gebruiksregels;
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden;
  • Wijzigingsbevoegdheid.

In verband met de Omgevingswet die in de nabije toekomst in werking treedt, zijn er geen wijzigingsbevoegdheden meer in dit PIP opgenomen. Onder de Omgevingswet bestaat dit instrument niet meer en er is niet voorzien in overgangsrecht. Het wijzigen van de bestemming van gronden wordt onder de Omgevingswet op een andere manier geregeld. Het schrappen van de wijzigingsbevoegdheden betekent dus niet dat een eventuele wijziging in de toekomst niet mogelijk zal zijn.

5.3 Toelichting op de artikelen

De regels van het inpassingsplan 'Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek' zijn hieronder kort toegelicht.

Artikel 1 begrippen en artikel 2 wijze van meten

Voor de begripsomschrijvingen en wijze van meten is aangesloten bij de SVBP 2012 en grotendeels overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan Buitengebied Dinkelland. Deze begrippen zijn aangevuld met voor het inpassingsplan relevante begrippen, in afstemming met het provinciale beleid.

Artikel 4 Agrarisch - 2

Deze bestemming geldt voor de gronden waar, ook na uitvoering van de maatregelen uit het inrichtingsplan, nog agrarische activiteiten kunnen en mogen plaatsvinden. De bestemmingsregeling is min of meer ongewijzigd overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan van de gemeente Dinkelland. Om te voorkomen dat de hydrologische effecten van de maatregelen uit het inrichtingsplan teniet kunnen worden gedaan is het ontwateren van gronden en het onttrekken van grondwater voor agrarische doeleinden als strijdig gebruik aangemerkt. Met een omgevingsvergunning kan hiervan worden afgeweken als dat geen negatief effect veroorzaakt.

Artikel 5 Agrarisch met waarden - Grasland

Deze bestemming is opgenomen voor gronden die, ondanks dat daar bepaalde maatregelen worden genomen, nog beperkt agrarisch kunnen worden gebruikt in de vorm van grasland. Omdat bemesting hier bijvoorbeeld niet is toegestaan, is reguliere akkerbouw niet meer aan de orde.

Omdat de bestaande agrarische bestemmingen van de gemeente Dinkelland, te weten Agrarisch - 1 en Agrarisch - 2, te ruim zijn, of de maatregelen niet mogelijk maken, is voor een nieuwe agrarische bestemming gekozen: Agrarisch met waarden - Grasland.

De maatregelen die op gronden met deze bestemming nodig zijn, zien voornamelijk op de waterhuishouding, zoals een verbod op het ontwateren van gronden en op het beperken van bemesting en beweiding en een verbod op scheuren.

Voor bepaalde werken en werkzaamheden is een omgevingsvergunningplicht opgenomen, waarop een uitzondering geldt voor de maatregelen die in het inrichtingsplan zijn opgenomen. Op deze manier hoeven deze maatregelen niet nog eens te worden afgewogen in een besluit.

Artikel 6 Natuur

Deze bestemming is toegekend aan gronden, waarop natuurontwikkeling zal plaatsvinden en die dus aan het agrarisch gebruik worden onttrokken dan wel waar de bestaande natuurbestemming aangepast moet worden.

Bemesting is uitsluitend toegestaan behorend bij het natuurpakket voor een specifiek perceel dan wel behorende bij het natuurtype dat zich op het betreffende perceel kan ontwikkelen. Verder is ontwatering verboden. In het plangebied zijn met name hydrologische maatregelen aan de orde.

Ten aanzien van het uitvoeren van werken en werkzaamheden is een regeling opgenomen in de vorm van een omgevingsvergunningstelsel.

Artikel 7 Verkeer

Deze bestemming geldt voor de bestaande - openbare - wegen in het plangebied, die gehandhaafd blijven. Op en/of langs de meeste wegen in het plangebied zijn maatregelen voorzien, zodat deze in het plangebied zijn meegenomen.

Artikel 8 Water - 2

Deze bestemming geldt voor de A-watergangen in het plangebied. De overige kleine watergangen en sloten zijn mogelijk gemaakt in de bestemmingsbeschrijving van de verschillende van toepassing zijnde bestemmingen.

Artikel 9 Leiding - Gas

Deze dubbelbestemming geldt voor de in het plangebied aanwezige gasleidingen en beschermen deze leidingen.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 1 en artikel 11

Deze dubbelbestemmingen zijn onverkort overgenomen uit het vigerende bestemmingsplan van de gemeente Dinkelland. Op grond van deze dubbelbestemmingen geldt een beschermingsregime voor mogelijke aanwezige archeologische waarden.

Artikel 13 Waarde - Essen

Deze dubbelbestemming geldt voor de bescherming van waardevolle essen en steilranden met bijbehorende beplanting.

Artikel 15 Waterstaat - Beschermingszone watergang

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de keurpaden die langs de Tilligterbeek liggen die van noord naar zuid het gebied doorkruist. Deze keurpaden moeten toegankelijk zijn en blijven voor de waterbeheerder. Verder geldt deze dubbebestemming ter hoogte van de demping van het kanaal, meer specifiek voor de duiker die daar de kanaaldelen aan beide zijden van de demping met elkaar verbindt. Deze is essentieel voor de waterhuishouding.

Artikel 16 Waterstaat - Waterkering

Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de kades aan weerszijden van het kanaal, ter bescherming van de waterkerende functie.

Artikel 17 Anti-dubbeltelregel

In het Besluit ruimtelijke ordening staat een standaardbepaling die verplicht is voor alle inpassingsplannen. Het doel van de anti-dubbeltelbepaling is te voorkomen dat door het herhaaldelijk gebruik van dezelfde oppervlakte van gronden als berekeningsgrondslag voor de oppervlaktebepaling van met name gebouwen, er op het betreffende of het aangrenzende perceel een situatie ontstaat die in strijd is met het inpassingsplan. Door het 'overhevelen' van gronden tussen percelen, via al of niet tijdelijke huurcontracten of eigendomsoverdrachten, zou op een van de percelen of op alle betrokken percelen uiteindelijk een bebouwde oppervlakte kunnen ontstaan, die groter is dan het bestemmingsplan blijkens de regels beoogt toe te staan.

Artikel 18 Algemene afwijkingsregels

Vanwege de mogelijkheid dat maatregelen achteraf niet blijken te werken (bijvoorbeeld door veranderde natuurlijke omstandigheden) of de natuurdoelstellingen ook met andere maatregelen kunnen worden bereikt, wordt een algemene afwijkingsregel opgenomen. Hierdoor wordt het mogelijk om, na zorgvuldige afweging op basis van een deskundigenrapport, (achteraf gezien) overbodige beperkingen ongedaan te maken en ook alternatieve maatregelen mogelijk te maken.

Voorwaarde is wel dat het verzoek tot toepassen van de afwijking vergezeld moet gaan met een aanmeldnotitie (art. 7.16 Wm) waaruit blijkt dat de gevraagde activiteit/maatregel geen of geen andere nadelige milieueffecten heeft waardoor de voor dit plan uitgevoerd vormvrije m.e.r.-beoordeling niet meer van toepassing zou zijn.

Artikel 19 Algemene aanduidingsregels

In dit artikel zijn algemene aanduidingsregels opgenomen, te weten de gebiedsaanduiding Aandachtszone - hydrologie. De eerste omvat de percelen waar mitigerende maatregelen nodig zijn, dan wel waarvoor nog onderzocht wordt of deze nodig zijn, om de effecten van de maatregelen uit het Inrichtingsplan te mitigeren.

Artikel 20 Algemene bouwregels

In dit artikel is een verbod op ondergronds bouwen opgenomen.

Artikel 21 Algemene gebruiksregels

Het verbod om gronden en opstallen te gebruiken in strijd met het inpassingsplan is opgenomen in artikel 2.1, lid 1, onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). In deze bepaling is dan ook enkel aangegeven welk gebruik in ieder geval als strijdig met dit inpassingsplan moet worden aangemerkt.

Artikel 22 Overige regels

In dit artikel is geregeld dat, als de werkzaamheden uit het Inrichtingsplan volgens een ecologisch werkprotocol moeten worden uitgevoerd, dit ook nodig is. Er is een verwijzing naar de natuurtoets toegevoegd. Het is een algemeen artikel, omdat de werkzaamheden binnen verschillende bestemmingen kunnen plaatsvinden.

In dit artikel is ook geregeld wanneer en onder welke voorwaarden de gemeenteraad van Dinkelland bevoegd is bestemmingsplannen voor de gronden in het inpassingsplan vast te stellen.

Artikel 23 Overgangsrecht

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) zijn regels voor overgangsrecht opgenomen. Deze zijn in dit PIP overgenomen.

Het doel van het overgangsrecht is dat bestaande bouwwerken of bestaand gebruik dat niet in overeenstemming is met het nieuwe plan en waarvan sloop respectievelijk beëindiging van gebruik wordt beoogd, als zodanig voorlopig kan blijven voortbestaan. Het bouwwerk of gebruik wordt dan gedoogd totdat in de loop van de planperiode de sloop respectievelijk de beëindiging van het gebruik plaatsvindt. Bouwwerken en gebruiksvormen die al strijd zijn met het vorige ruimtelijk plan worden expliciet uitgesloten van het overgangsrecht van het nieuwe plan. Ze worden niet gedoogd onder het nieuwe plan, maar blijven in strijd daarmee.

Het Besluit ruimtelijke ordening bevat in de regels voor het overgangsrecht de volgende bepaling:

Behoudens voor zover uit de Richtlijnen 79/409/EEG en 92/43/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand onderscheidenlijk van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna beperkingen voortvloeien ten aanzien van het ten tijde van de inwerkingtreding van een inpassingsplan bestaand gebruik.

Bovenstaande houdt in dat de standaardbepalingen voor het overgangsrecht niet onverkort kunnen worden toegepast, als uit de Wet natuurbescherming gebruiksbeperkingen voortvloeien. In dat geval gaat de 'hogere regelgeving' boven het overgangsrecht. Dit PIP is opgesteld ten behoeve van de uitvoering van de Vogel- en Habitatrichtlijnen. De maatregelen en beperkingen die in dit plan geregeld zijn, hebben als doel negatieve effecten op het Natura 2000-gebied te stoppen en de beschermde habitats en soorten te beschermen. Om die reden is het gebruikelijke overgangsrecht, volgens bovenstaande bepaling uit het Bro, niet toegestaan. Dit geldt alleen voor strijdig gebruik en is niet van toepassing op bouwwerken.

De Provincie Overijssel heeft daarom besloten om de overgangstermijn te beperken. Het overgangsecht komt te vervallen twee jaar na het onherroepelijk worden van dit PIP. In die periode van twee jaar kan de grondeigenaar het strijdige gebruik beëindigen of kan de Provincie Overijssel passende maatregelen en/of passende oplossingen treffen. De wijze waarop dit plaatsvindt is opgenomen in het grondbeleid van de provincie Overijssel (zie ook paragraaf 6.3 Economische uitvoerbaarheid en de inleiding van dit PIP).  Kortheidshalve houdt dit beleid in dat de Provincie Overijssel in eerste instantie probeert overeenstemming over het beëindigen van het strijdige gebruik te krijgen. Dit kan doormiddel van zelfrealisatie, schadevergoeding, het leveren van ruilgrond (indien dat beschikbaar is) of zelfs het aankopen van de gronden en/of het bedrijf. Dit is afhankelijk van de specifieke situatie en betreft maatwerk. Biedingen hiervoor worden gedaan voor de vaststelling van het PIP. De Provincie Overijssel erkent dat dit gevolgen kan hebben voor de grondeigenaren. Echter, het uitvoeren van de beoogde maatregelen en het opleggen van de beperkingen is noodzakelijk om de beschermde habitats en soorten in het Natura 2000 gebied te beschermen. Dit is een wettelijke opgave die voortvloeit uit de Wet natuurbescherming, en moet daarom uitgevoerd worden. In alle gevallen wordt er, in afstemming met de grondeigenaren, gezocht naar een goede oplossing.

Indien er geen overeenstemming bereikt wordt, kan de Provincie Overijssel dwingend instrumentarium inzetten zoals de gedoogplicht op grond van de Wet natuurbescherming of onteigening om ervoor te zorgen dat het strijdige gebruik binnen de overgangstermijn is beëindigd en daarmee de wettelijk verplichte doelstellingen worden gehaald. Eveneens kan er handhavend opgetreden worden tegen strijdig gebruik.

Artikel 24 Slotregel

Bij deze regel is vermeld hoe het plan kan worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Juridische uitvoerbaarheid

6.1.1 Provinciale coördinatieverordening

Voor de uitvoering van de Ontwikkelopgave Natura 2000 moeten per gebied diverse besluiten worden genomen door verschillende bevoegde gezagen. Ten behoeve van het vergunningentraject heeft de provincie Overijssel een coördinatieverordening vastgesteld d.d. 9 november 2016. Alle benodigde besluiten voor de uitvoering van de Ontwikkelopgave Natura 2000 zullen per gebied zoveel mogelijk gelijktijdig of geclusterd voorbereid worden. De gecoördineerde besluiten doorlopen dezelfde voorbereidingsprocedure en liggen tegelijk ter inzage bij één loket. Desgewenst kan met één zienswijze gereageerd worden op diverse ontwerpbesluiten. Hierdoor hoeft niet voor elk besluit een aparte procedure en rechtsgang doorlopen te worden. Dit zorgt voor meer overzichtelijkheid van de procedures.

Benodigde vergunningen voor de uitvoering volgen een aparte procedure.

6.1.2 Wijziging begrenzing provinciale Omgevingsverordening en -visie

Wanneer bepaalde percelen niet ingezet hoeven te worden voor het bereiken van de Natura 2000-doelen, dan wordt de begrenzing van het uitwerkingsgebied Ontwikkelopgave Natura 2000 in het voorkomende geval aangepast conform Hoofdstuk 10.3 van de Omgevingsvisie. Percelen waar geen maatregelen getroffen worden of waar na uitvoering van de maatregelen de functie landbouw gehandhaafd kan blijven, worden uit het NNN gehaald.

Dit zal na in werking treding van dit inpassingsplan worden aangepast in de verordening.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Provinciale sturingsfilosofie

De provincie Overijssel past voor haar rol in het ruimtelijk domein een bestuursfilosofie toe die er naar streeft om maatschappelijke resultaten te boeken waar inwoners van Overijssel belang aan hechten. De sturingsfilosofie van de provincie Overijssel is kort samen te vatten als ‘resultaat door partnerschap’. De provincie vormt vitale coalities met de partners en netwerken waarin verschillende partners gezamenlijk in actie komen om maatschappelijk resultaat te boeken.

Hoofdlijnen van deze sturingsfilosofie zijn:

  • Complexe maatschappelijke uitdagingen integraal en samen met publieke, private en maatschappelijke partners in vitale coalities aanpakken;
  • Ruimte voor bestuurlijke partners om op het meest geëigende schaalniveau op eigen gezag te handelen;
  • Eenvoudige en heldere regels.

Gebiedsprocessen

In het kader van deze sturingsfilosofie is Samen Werkt Beter in het leven geroepen. In hoofdstuk 1 is ingegaan op Samen Werkt Beter en het bijbehorende proces. Tevens is in hoofdstuk 1 het gebiedsproces beschreven van het Natura 2000-gebied "Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek".

Keuze ruimtelijk instrument

In de provinciale sturingsfilosofie is ook beschreven op welke momenten de provincie Overijssel (selectief) gebruik maakt van het ruimtelijke instrument ‘inpassingsplan’. Dit instrument kan de provincie Overijssel in de volgende situaties inzetten:

  • Als er sprake is van provinciaal belang, en;
  • Als er uit overleg blijkt dat de gemeente niet bereid is om een bestemmingsplan vast te stellen of hiertoe niet (tijdig) overgaat, of;
  • Als de gemeente aan de provincie vraagt om een inpassingsplan vast te stellen.

De te nemen maatregelen in het kader van de Ontwikkelopgave Natura 2000 passen in veel gevallen niet binnen de nu geldende bestemmingsplannen. Dit zorgt ervoor dat een groot aantal ruimtelijke procedures noodzakelijk is om deze maatregelen mogelijk te maken. Vanwege de benodigde proceduretijd ligt de ruimtelijke planvorming op het kritieke tijdpad van de planning van de Ontwikkelopgave Natura 2000. Het is daarom van groot belang om de ruimtelijke planvorming zo efficiënt mogelijk in te richten. Essentieel onderdeel hierbij is de vraag of een bestemmingsplan of een inpassingsplan opgesteld gaat worden om de benodigde maatregelen planologisch-juridisch mogelijk te maken.

Eén van de grote voordelen van een provinciaal inpassingsplan is dat de beroepstermijn aanzienlijk (circa 1 jaar) korter is dan bij een bestemmingsplan. Een provinciaal inpassingsplan valt namelijk onder de Crisis- en herstelwet waardoor de Raad van State binnen een half jaar een uitspraak moet doen op ingestelde beroepen. Deze verplichting geldt niet bij beroep tegen een bestemmingsplan. Daardoor is de doorlooptijd van een bestemmingsplan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State circa een jaar langer.

Om bovenstaande redenen heeft de provincie Overijssel de betrokken gemeenten door middel van een brief (maart 2016) gevraagd om een voorkeur uit te spreken over de inzet van het ruimtelijk instrument: een bestemmingsplan of een inpassingsplan. De gemeente Dinkelland heeft de provincie te kennen gegeven geen bezwaar te hebben tegen het opstellen van een provinciaal inpassingsplan. Gedeputeerde Staten van Overijssel hebben hierom besloten om voor het Natura 2000-gebied "Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek" een inpassingsplan voor te gaan bereiden.

6.2.2 Procedure inpassingsplan

In dit geval is er voor gekozen om geen voorontwerp PIP ter inzage te leggen. Dit is wel gebeurd bij sommige andere inpassingsplannen, maar alleen als bij deze plannen een milieueffectrapportage aan de orde was. Bij het PIP voor AVAV is geen milieueffectrapportage vereist.

6.2.3 Ontwerpfase

Het ontwerp-inpassingsplan zal gedurende zes weken ter inzage worden gelegd. Tijdens deze periode bestaat de mogelijkheid voor het indienen van zienswijzen door een ieder. Ook wordt de gemeenteraad van Dinkelland gehoord en worden de overlegpartners (artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening) om advies gevraagd.

De ontvangen zienswijzen, de adviezen en de reactie van de gemeenteraad worden beantwoord in een zienswijzennota en verwerkt in een definitief inpassingsplan.

6.2.4 Vervolgprocedure

Het definitieve inpassingsplan zal ter vaststelling worden aangeboden aan de Provinciale Staten. De indieners van de zienswijzen worden hiervan op de hoogte gesteld en krijgen voorafgaand aan de vaststelling van het inpassingsplan de mogelijkheid om te reageren op de beantwoording van hun zienswijze. Na vaststelling van het definitieve inpassingsplan zal het plan voor zes weken ter inzage liggen. In deze periode kan beroep en/of een voorlopige voorziening bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State ingediend worden. De Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State zal vervolgens een uitspraak doen op het beroep en/of de voorlopige voorziening.

6.3 Economische uitvoerbaarheid

6.3.1 Grondexploitatie

De Wet ruimtelijke ordening bepaalt in artikel 6.12 dat samen met het inpassingsplan ook een exploitatieplan vastgesteld moet worden. Dat hoeft niet als er geen sprake is van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening.

In dit inpassingsplan is geen sprake van een bouwplan zoals bedoeld in artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening. Een exploitatieplan is derhalve niet vereist.

6.3.2 Grondverwerving

De Natura 2000-beheerplannen hebben grote invloed op het provinciale grondbeleid. Het maatregelenpakket om de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000-gebieden te realiseren kan tot gevolg hebben dat de functie van de gronden verandert.

De Nota Grondbeleid van de provincie Overijssel bevat de interventieladder. Dit is de verwervingsstrategie voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. Kort samengevat gaat de ladder uit van zelfrealisatie door grondeigenaren tot inzet van ruilgronden of aankoop van gronden en als laatste stap onteigening.

Voor het Natura 2000-gebied "Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek" wordt de interventieladder doorlopen om de maatregelen uit te kunnen voeren. Een uitgebreidere toelichting van dit proces is beschreven in hoofdstuk 1.

6.3.3 Financiering

Provinciale Staten van Overijssel hebben 23 april 2014 (nr. PS/2014/62) budget ter hoogte van €785 miljoen beschikbaar gesteld voor de Ontwikkelopgave Natura 2000. De financiële haalbaarheid is onderbouwd in het statenvoorstel. Uit deze onderbouwing blijkt dat de opgaven haalbaar zijn met de begrote budgetten. In de programma-administratie zal per gebied en per deelgebied het begrote budget worden aangegeven. Daarnaast zijn in het statenvoorstel spelregels opgenomen om een verantwoorde besteding van het geld te garanderen. Tevens kunnen Gedeputeerde Staten flexibel omgaan met budgetten - zoals het verevenen van de gebieden - zo lang zij binnen het totale budget blijven.

6.3.4 Monitoring, toezicht en handhaving

Dit inpassingsplan richt zich op het herstel, behoud en ontwikkeling van het Natura 2000-gebied en de bijbehorende instandhoudingsdoelstellingen. Echter, de ontwikkeling van natuur is grillig en afhankelijk van (veranderende) situaties ter plaatse. Met monitoring wordt gevolgd of de instandhoudingsmaatregelen het gewenste resultaat opleveren en of veranderingen in het gebied of het gebruik in en om het gebied effect hebben op het realiseren van de doelen.

Monitoring

Er zijn verschillende meetnetten die de benodigde informatie leveren. Voor de KRW en (beleids)doelen van de Waterschappen worden de waterkwaliteit en -kwantiteit gemonitord. De grondwaterkwaliteit en -kwantiteit worden gemonitord onder regie van de provincie (het Meetnet Verdroging). Daarnaast zijn er nog twee voor Natura 2000 belangrijke meetnetten over natuurkwaliteit: het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) en de monitoring in het kader van Subsidiestelsel Natuur en Landschap (SNL). De meetnetten zijn zo vormgegeven dat deze informatie opleveren die gebruikt kan worden voor het beantwoorden van verschillende vragen en ten behoeve van verschillende monitoringsvereisten.

De uit de monitoring volgende informatie wordt gebruikt bij het opstellen van het Natura 2000-beheerplan voor de daaropvolgende beheerplanperiode en voor de door het rijk aan de Europese Commissie te leveren natuurrapportage. De informatie is ook van belang voor vergunningverlening, handhaving en beheer van het Natura 2000-gebied.

De provincie Overijssel is verantwoordelijk voor de monitoring van de natuur binnen de Natura 2000-gebieden. De provincie maakt hiervoor afspraken met betrokken partijen over de uitvoering van de monitoring. De provincie maakt met betrokken partijen afspraken over de uitvoering van de monitoring. De uitvoering van de aspecten vegetatie, typische soorten en structuur zal veelal uitgevoerd worden door de terreinbeheerders. Waterschappen voeren veelal de monitoring van de waterkwaliteit en -kwantiteit uit. De provincie bewaakt de uitvoering van de afspraken. De uitkomsten van de verschillende monitoring zullen met de betrokken partijen gedeeld worden.

SNL-monitoring

Over de manier waarop de monitoring wordt uitgevoerd zijn landelijke afspraken gemaakt. De belangrijkste is dat de Natura 2000-monitoring integraal is opgenomen in de 'Werkwijze Natuurmonitoring en -beoordeling Natuurnetwerk en Natura 2000/PAS' (hierna: werkwijze SNL-monitoring). In deze werkwijze wordt gedetailleerd beschreven hoe de kwaliteit van natuur moet worden gemonitord. De beschreven monitoringsmethodiek is onafhankelijk van het Natura 2000-gebied: eenzelfde habitattype wordt overal op dezelfde manier gemonitord. Deze werkwijze is te vinden op het portaal Natuur en Landschap. Aanvullend op deze werkwijze dienen nog enkele zaken te worden meegenomen:

Natuurmonitoring specifiek voor stikstof

Per gebied wordt jaarlijks een gebiedsrapportage opgesteld met als doel de ontwikkeling van de stikstof gevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten en de voortgang van de uitvoering van de herstelmaatregelen in beeld te brengen. De gebiedsrapportage bevat een presentatie van de stand van zaken van de natuurontwikkeling en de uitvoering van de herstelmaatregelen op gebiedsniveau, inclusief o.a.:

  • Geactualiseerde informatie over omvang en kwaliteit van de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten;
  • Verslagen van de jaarlijkse veldbezoeken (toets of de stikstofgevoelige habitattypen en leefgebieden van soorten zich ontwikkelen volgens verwachting);
  • Proces(meet)indicatoren en de informatie die hieruit voorkomt. Procesindicatoren worden gebruikt om de voortgang van het herstelproces als gevolg van het uitvoeren van bepaalde herstelmaatregelen te volgen.

Ondanks de uitspraak van de Raad van State over het PAS, wordt deze monitoring wel uitgevoerd.


Gebiedsspecifieke natuurmonitoring

De monitoring t.b.v. het PAS of de SNL zal zich, naar verwachting, beperken tot periodieke herhaalde vegetatiekarteringen, de monitoring van de populaties van de VHR-soorten (Vogel- en Habitatrichtlijnsoorten) en de monitoring van stikstofemissie. Dit houdt in dat voor gebiedsspecifieke monitoring een aparte monitoring geregeld moet worden. Voor het Natura 2000-gebied "Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek" staat dit beschreven in hoofdstuk 8.3 van het beheerplan.


Toezicht en handhaving

De Wet natuurbescherming biedt het kader voor toezicht en handhaving in relatie tot de Natura 2000-beheerplannen (gebiedscontrole, naleving vergunningen etc.). Adequaat toezicht en handhaving zijn nodig voor een goede naleving en dus voor een goede uitvoering van de Wet natuurbescherming. Toezicht en handhaving zien toe op de controle op de naleving van vergunningen en op het opsporen van en optreden (in het veld) tegen overtredingen van een aantal artikelen van de Wet natuurbescherming. De Wet natuurbescherming biedt het bevoegd gezag ook de mogelijkheid maatregelen te nemen ter voorkoming van schade aan natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. Zo kan het bevoegd gezag verleende vergunningen intrekken of wijzigen als de situatie daartoe noopt. Het bevoegd gezag kan als dat nodig is ook besluiten de toegang tot een beschermd gebied te beperken.

Op basis van de landelijk ontwikkelde en vastgestelde 'Handreiking handhavingsplan Natura 2000' (IPO, 2013xiv) worden toezicht en handhaving nader uitgewerkt in toezichts- en handhavingsplannen voor de Natura 2000-beheerplannen en handhavingsuitvoeringsprogramma's. Bij het opstellen van het handhavingsplan wordt samengewerkt met de partijen die een taak hebben op dit gebied (zoals de terreinbeherende organisaties).

Gelet op bovenstaande kan geconcludeerd worden dat met behulp van monitoring, toezicht en handhaving de natuurdoelen van het Natura 2000-gebied "Achter de Voort, Agelerbroek en Voltherbroek" zullen worden gehaald.