|
Dit actualisatieplan bevat wijzigingen op de op 1 juni 2016 vastgestelde Omgevingsverordening provincie Groningen 2016 (NL.IMRO.9920.OmgVerordening2015-VA01).
In paragraaf 4.6. van de Omgevingsvisie staat 'Bij nieuw beleid of bij beleidsaanpassingen kiezen wij, indien dit ons beleid voor de fysieke leefomgeving raakt, voor een regelmatige actualisatie van de Omgevingsvisie (en/of Omgevingsverordening). Hierdoor is er altijd een up-to-date digitale Omgevingsvisie en -verordening.'
Inmiddels is de Omgevingsverordening ruim een jaar van kracht. Gebleken is dat er aanleiding bestaat om de Omgevingsverordening op een aantal onderdelen aan te passen.
Daarbij kunnen de volgende drie categorieën van aanpassingen worden onderscheiden:
Leeswijzer
De actualisatie van de Omgevingsverordening heeft alleen betrekking op tekst- en kaartobjecten die gewijzigd zijn.
Een ongewijzigd tekstobject dat gekoppeld is aan een kaartobject dat wijzigt is eveneens opgenomen. Dit vanwege het feit dat de Omgevingsverordening een objectgericht digitaal plan is.
Indien sprake is van kaartwijzigingen is het deel van het kaartobject dat wijzigt (weergegeven door middel van de toevoeging 'ERBIJ' of 'ERAF') opgenomen op de kaarten behorend bij deze geactualiseerde Omgevingsverordening. In het geval er een nieuw kaartobject wordt toegevoegd dan wel dat een kaartobject vervalt, wordt dit op de betreffende kaart weergegeven door middel van de toevoeging 'NIEUW' en 'VERVALLEN'.
In artikel 2.6 wordt na het tweede lid een nieuw derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
Artikel 2.7 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2.9.1 wordt vervangen en komt te luiden:
Artikel 2.9.1 Bescherming beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen
Artikel 2.9.2 wordt vervangen en komt te luiden:
Artikel 2.9.2 Rechtstreeks werkende regel aardbevingsgebied
Artikel 2.11 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2.13.2, onder a, wordt vervangen door een nieuw onderdeel a, dat luidt als volgt:
mits het toevoegen van nieuwe woningen past in een woonvisie als bedoeld in artikel 2.15.1;
Artikel 2.13.3 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2.13.4 wordt gewijzigd als volgt:
Voor de tekst van artikel 2.20.2 wordt een "1." geplaatst en wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
In het opschrift van afdeling 2.8 wordt "en" vervangen door een komma en wordt na "kerncentrales" toegevoegd: en kolencentrales.
Artikel 2.22.1 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2.25 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2.26.1, onder 1, wordt vervangen door een nieuw eerste onderdeel, dat luidt als volgt:
Na artikel 2.26.3 wordt een nieuw artikel 2.26.3A ingevoegd, dat luidt als volgt:
Artikel 2.26.3A Gekoppeld agrarisch bouwperceel
In afwijking van artikel 2.26.1, eerste lid, en artikel 2.26.3, eerste lid, kan een bestemmingsplan voorzien in de uitbreiding van een agrarisch bedrijf door middel van een gekoppeld agrarisch bouwperceel, mits:
Artikel 2.29.2 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2.29.5 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2.29.6 wordt gewijzigd als volgt:
Een bestemmingsplan voorziet niet in de mogelijkheid van bouw of aanleg van nieuwe gebouwen en bouwwerken, noch in de mogelijkheid van gebruik van gronden wanneer deze mogelijkheden afbreuk kunnen doen aan de mogelijkheid om spoorwegen aan te leggen binnen het op kaart 4 aangegeven 'gereserveerd tracé spoorverbinding’.
Artikel 2.40 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 2.41.2 wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 2.41.4 wordt na de zinsnede "de oprichting van windturbines" ingevoegd: met bijbehorende voorzieningen.
Na artikel 2.41.4 wordt een nieuw artikel 2.41.4A ingevoegd, dat luidt als volgt:
Artikel 2.41.4A Tijdelijkheid windenergie
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het op kaart 5 aangegeven gebied 'tijdelijkheid windenergie' en dat wordt vastgesteld vóór 15 juli 2021 voorziet niet in het bouwen en in werking hebben van een tijdelijke windturbine voor een termijn korter dan 25 jaar en langer dan 30 jaar.
Artikel 2.41.9 wordt vervangen en komt te luiden:
Artikel 2.41.9 Zoekgebied vervanging windturbines
Artikel 2.42.1 wordt gewijzigd als volgt:
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de begrenzing van het op kaart 6 aangegeven 'NNN-natuurgebieden' en van het 'NNN-beheergebieden', te wijzigen:
Na artikel 2.47 wordt een nieuw artikel 2.47A ingevoegd, dat luidt als volgt:
Artikel 2.47A Wijzigingsbevoegdheid Gedeputeerde Staten Bos en Natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland
Gedeputeerde Staten zijn bevoegd de begrenzing van de op kaart 6 aangegeven 'bos- en natuurgebieden buiten het Natuurnetwerk Nederland’, te wijzigen:
mits:
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het op kaart 7 als grootschalig open landschap aangegeven gebied, bevat regels gericht op bescherming van de landschappelijke openheid. Deze regels bevatten in elk geval een verbod op nieuwe houtteelt en op de aanleg van nieuw bos en boomgaarden.
Artikel 3.3 wordt gewijzigd als volgt:
Artikel 3.4 wordt gewijzigd als volgt:
In artikel 3.4 wordt, onder vernummering van de leden 3 en 4 tot leden 6 en 7, een nieuw derde, vierde en vijfde lid toegevoegd, die luiden als volgt:
De voorschriften van deze titel zijn niet van toepassing op de agrarische bedrijfsvoering in gebieden als bedoeld in artikel 1.2, vijfde lid, laatste volzin, van de Wet milieubeheer noch op normale werkzaamheden van visserijtechnische, bosbouwkundige of beheerstechnische aard.
Milieubeschermingsgebieden en de gebieden, bedoeld in artikel 2, tweede en derde lid, van de Wet ammoniak en veehouderij, zijn de gebieden zoals aangeven op kaart 3.
In een inrichting die behoort tot een categorie als bedoeld in Bijlage I, onderdeel C, van het Besluit omgevingsrecht is het verboden om zeer licht ontvlambare stoffen, licht ontvlambare stoffen, ontvlambare stoffen, of brandbare stoffen al dan niet in een ondergrondse tank op te slaan, als die opslag naar redelijke verwachting nadelige gevolgen heeft of zal hebben voor de kwaliteit van de bodem.
Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied buiten inrichtingen zuiveringsslib te gebruiken.
Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een werk aan te leggen of te houden dat gebruikt kan worden voor het vervoeren, het bergen, het opslaan, het overslaan, het storten of het verzinken van schadelijke stoffen door, op of in de bodem.
Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een begraafplaats of een strooiveld in de zin van de Wet op de lijkbezorging of een dierbegraafplaats aan te leggen, te houden of te gebruiken.
Het is verboden in een grondwaterbeschermingsgebied een boorput aan te leggen, in exploitatie te nemen of te houden.
Het is verboden om in grondwaterbeschermingsgebieden buiten inrichtingen:
Het is verboden in een waterwingebied:
Het is verboden om:
Wijziging invoeging Verordening natuurbescherming provincie Groningen
Na hoofdstuk 3 wordt een hoofdstuk 3a ingevoegd luidende:
"Hoofdstuk 3.a. Wet natuurbescherming
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder:
Als soorten als bedoeld in artikel 3.15, derde lid, van de wet worden aangewezen de soorten genoemd in bijlage 7.
Als soorten als bedoeld in artikel 3.10, tweede lid, in samenhang met artikel 3.8, tweede lid, van de wet worden aangewezen de soorten genoemd in bijlage 8.
De verboden, bedoeld in artikel 3.1, tweede, derde en vierde lid, en artikel 3.5, tweede, derde en vierde lid, van de wet, gelden niet ten aanzien van weidevogels, behorende tot vogels als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, en 3.5, eerste lid, van de wet, ten behoeve van activiteiten bestemd en geschikt voor de bescherming van weidevogels, hun eieren en hun niet-vliegvlugge jongen tegen landbouwwerkzaamheden en vee.
Als soort als bedoeld in artikel 3.16, derde lid, van de wet wordt aangewezen de soort genoemd in bijlage 9.
In een faunabeheereenheid werken jachthouders en maatschappelijke organisaties samen ten behoeve van het opstellen en uitvoeren van het faunabeheerplan of, indien meer faunabeheerplannen van kracht zijn, deze faunabeheerplannen.
De faunabeheereenheid neemt, in het kader van het faunabeheerplan of de faunabeheerplannen, deel aan trendtellingen van diersoorten, en tevens de afschotregistratie en de registratie van dood gevonden dieren van deze soorten, voor het gehele gebied waarover zich de zorg van de faunabeheereenheid uitstrekt.
Een faunabeheerplan is gericht op het duurzaam beheer van in het wild levende dieren, de bestrijding van schadeveroorzakende dieren door grondgebruikers en de uitoefening van de jacht.
Een faunabeheerplan geldt voor ten minste 5000 hectare van het gehele werkgebied van de faunabeheereenheid.
Een faunabeheerplan bevat ten minste de volgende gegevens:
Het gebied waarover zich de zorg van een wildbeheereenheid uitstrekt strekt zich niet uit tot het gebied waarover zich de zorg van een andere wildbeheereenheid uitstrekt.
Wildbeheereenheden die niet kunnen voldoen aan artikel 3a.21, eerste lid, genoemde eis gaan met betrekking tot de uitvoering van de wettelijke taken van de wildbeheereenheid een samenwerkingsovereenkomst aan met een naburige wildbeheereenheid, zodanig dat ze gezamenlijk voldoen aan deze eis.
Jachthouders met een jachtakte sluiten zich aan bij de wildbeheereenheid in het werkgebied waarbinnen zij een jachtveld hebben.
De statuten van de wildbeheereenheid bevatten een regeling waarmee het lidmaatschap van een lid van de wildbeheereenheid kan worden opgezegd wanneer dit lid bij handelingen ten behoeve van de uitvoering van een faunabeheerplan niet handelt overeenkomstig dit faunabeheerplan, dit ter beoordeling van het bestuur van de wildbeheereenheid, gehoord het bestuur van de faunabeheereenheid.
Gedeputeerde Staten stellen regels met betrekking tot de eisen waaraan meldingen als bedoeld in artikel 4.2, eerste en tweede lid, van de wet moeten voldoen.
Een melding als bedoeld in artikel 4.2, eerste lid, van de wet wordt niet anders gedaan dan via een door Gedeputeerde Staten daartoe vastgesteld formulier of vastgestelde elektronische wijze.
Indien de grond, waarop de velling zal worden verricht of waarop zich de gevelde of tenietgegane houtopstand bevond, nodig is voor de uitvoering van een werk overeenkomstig een bestemmingsplan, geldt geen meldings- of herbeplantingsplicht in de zin van artikel 4.2 en 4.3 van de wet.
Gedeputeerde Staten kunnen een aanvraag om een tegemoetkoming als bedoeld in artikel 6.1 van de wet in de door in het wild levende, beschermde vogels of dieren aangerichte schade aan de landbouw in behandeling nemen met inachtneming van de hierna volgende bepalingen:
Artikel 4.13, eerste lid, onder a, wordt vervangen en komt te luiden:
Artikel 4.20, vierde lid, wordt vervangen en komt te luiden:
In het eerste lid van artikel 6.1 wordt onderdeel d vervangen door:
In het eerste lid van artikel 6.1 wordt ingevoegd na onderdeel e:
Het tweede lid van artikel 6.1 Vrijstelling van vergunning plicht wordt vervangen door:
Het derde lid van artikel 6.1 komt te vervallen en het vierde lid van artikel 6.1 wordt het derde lid.:
Het vierde lid, dat nu het derde lid wordt, komt te luiden:
De in het eerste en tweede lid genoemde vrijstellingen zijn niet van toepassing op
ontgrondingen, die strekken tot of tot gevolg hebben het geheel of gedeeltelijk afgraven
van dijken of voormalige dijken, het verflauwen van het talud van dijken of voormalige
dijken, het verlagen van de kruin van dijken of voormalige dijken of het maken of
wijzigen van doorgangen in of overritten over dijken of voormalige dijken.
Artikel 6.4 wordt vervangen door:
Artikel 6.4 Ontgrondingen van eenvoudige aard
Aan artikel 9.3 worden na het zesde lid drie leden toegevoegd luidende:
Kaart 1 Buitengebied wordt gewijzigd als volgt: ter plaatse van de aanduiding "Buitengebied - ERAF" vervalt de aanduiding "Buitengebied".
Kaart 2 Bedrijventerreinen wordt gewijzigd als volgt:
Kaart 3 Veiligheid en Milieu wordt gewijzigd als volgt:
Kaart 4 Infrastructuur wordt gewijzigd als volgt:
Kaart 5 Windenergie wordt gewijzigd als volgt: ter plaatse van de aanduiding "Tijdelijkheid windenergie - NIEUW" wordt toegevoegd de aanduiding "Tijdelijkheid windenergie".
Kaart 6 Natuur wordt gewijzigd als volgt:
Na bijlage 6 worden bijlagen 7, 8 en 9 ingevoegd
Soort |
Brandgans (Branta leucopsis); |
Belang: |
Ter voorkoming van ernstige schade aan landbouwgewassen; |
Gebied: |
De gehele provincie Groningen |
Periode: |
Vrijstelling geldt niet tussen 1 november – 1 maart in door Gedeputeerde Staten aangewezen gebieden; |
Toegestane middelen/methoden: |
Alleen opzettelijk verstoren met wettelijk toegestane middelen. |
Specifieke voorschriften: |
Geen nader voorschrift van toepassing. |
Zoogdieren |
|
Aardmuis |
Microtus agrestis |
Bosmuis |
Apodemus sylvaticus |
Bunzing |
Mustela putorius |
Dwergmuis |
Micromys minutus |
Dwergspitsmuis |
Sorex minutus |
Egel |
Erinaceus europaeus |
Gewone bosspitsmuis |
Sorex araneus |
Haas |
Lepus europeus |
Hermelijn |
Mustela erminea |
Huisspitsmuis |
Crocidura russula |
Konijn |
Oryctolagus cuniculus |
Ondergrondse woelmuis |
Pitymys subterraneus |
Ree |
Capreolus capreolus |
Rosse woelmuis |
Clethrionomys glareolus |
Tweekleurige bosspitsmuis |
Sorex coronatus |
Veldmuis |
Microtus arvalis |
Vos |
Vulpes vulpes |
Wezel |
Mustela nivalis |
Woelrat |
Arvicola terrestris |
Amfibieën |
|
Bruine kikker |
Rana temporaria |
Gewone pad |
Bufo bufo |
Kleine watersalamander |
Triturus vulgaris |
Meerkikker |
Rana ridibunda |
Middelste groene kikker |
Rana esculenta |
Groningen
Soort |
Steenmarter (Martes foina) |
Belang: |
De bestrijding van overlast binnen de bebouwde kom |
Gebied: |
Binnen de bebouwde kommen van de provincie Groningen |
Periode: |
Het hele jaar, uitgezonderd de periode dat de steenmarters jongen hebben die afhankelijk zijn van ouderdieren (tussen 1 maart tot en met 30 juni) |
Toegestane middelen/methoden: |
a. kastvallen; b. vangkooien; c. vangstokken |
Specifieke voorschriften: |
1. Gemeenten rapporteren jaarlijks voor 1 mei over de toepassing van deze vrijstelling in het direct voorafgaande kalenderjaar aan Gedeputeerde Staten. 2. Deze rapportage bevat: a. een argumentatie waaruit blijkt dat sprake is geweest van een toepassing van de vrijstelling voor het concrete belang overlastbestrijding; b. de locaties waar de overlastbestrijding heeft plaatsgevonden; c. de aantallen dieren die zijn gevangen; d. de aantallen keren dat opzettelijk vaste voortplantingsplaatsen of rustplaatsen zijn beschadigd of vernield; e. een verantwoording dat gebruik is gemaakt van de meest diervriendelijke methode of oplossing; f. de locaties waarnaar de dierenzijn verplaatst. 3. Het vangen en verplaatsen van steenmarters mag slechts worden uitgevoerd door ter zake deskundige personen, in opdracht of in dienst van de betreffende gemeente, met een afgeronde en op het vangen en verplaatsen van marterachtigen toegesneden opleiding van het Kenniscentrum Dierplagen dan wel een vergelijkbare opleiding. 4. In geval van vangen, dient de gevangen steenmarter zo snel mogelijk en uiterlijk binnen 12 uur naar een voor dit dier geëigende leefomgeving te worden verplaatst. |