direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Inpassingsplan Hooiweg Lucaswolde
Status: vastgesteld
Plantype: inpassingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.9920.IPLucaswolde-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Op 19 december 2018 is het provinciaal inpassingsplan Waterberging en Natuur Zuidelijk Westerkwartier vastgesteld door Provinciale Staten van de provincie Groningen. Dit inpassingsplan is vastgesteld met als doel het realiseren van Natuurnetwerk Nederland (hierna: NNN) in combinatie met het realiseren van waterbergingsgebieden. Het plan bestaat uit drie prioritaire gebieden waar waterberging en natuur wordt combineerd: Het Dwarsdiep, Polder De Dijken-Bakkerom en De Drie Polders. Voor de ontwikkeling zijn daarnaast inrichtingsplannen opgesteld.

Om uitvoering te kunnen geven aan de inrichtingsplannen is het nodig om percelen te verwerven of uit te ruilen met inwoners en agrarische ondernemers. Eén van de locaties waar nog particuliere eigendommen aanwezig zijn, bevindt zich aan de noordoostzijde van het Dwarsdiep. Daarnaast is er langs het Dwarsdiep zelf nog een woning aanwezig.

Om de natuurdoelen en waterberging te realiseren zijn de gronden nodig én is het noodzakelijk om een oplossing te bedenken voor de woning. Na afweging is uiteindelijk besloten de woning langs het Dwarsdiep te slopen en hiervoor een nieuwe woning in het bestaande bebouwingslint te laten herbouwen.

Deze verplaatsing is de aanleiding voor dit inpassingsplan. Het perceel van de woning langs het Dwarsdiep zal een natuurbestemming krijgen en aangewezen worden voor waterberging. Voor de nieuw te bouwen woning en de naastgelegen woning aan de Hooiweg (huisnummer 31) wordt een woonbestemming opgenomen. Op deze manier wordt de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Plangebied

Het plangebied is gelegen in het zuidwesten van de Provincie Groningen. Het ligt aan de Hooiweg bij Lucaswolde. Het plangebied van dit provinciale inpassingsplan bestaat uit twee delen. Deze delen zijn de huidige locatie van de woning (op onderstaande afbeelding in blauw kader) en de toekomstige locatie inclusief de woning aan de Hooiweg 31 (op onderstaande afbeelding in rood kader).

afbeelding "i_NL.IMRO.9920.IPLucaswolde-VA01_0001.png"

Afbeelding 1.1 Luchtfoto plangebied. De oude locatie is weergegeven in het blauw. De nieuwe locatie is aangegeven in het rood. (bron: GoogleMaps)

1.3 Vigerend bestemmingsplan en inpassingsplan

Huidige locatie woning en woning aan de Hooiweg 31

Voor de huidige locatie van de woning aan het Dwarsdiep en de woning aan de Hooiweg 31, geldt het 'bestemmingsplan Buitengebied Marum'. Dit bestemmingsplan is op 1 maart 2010 door de gemeenteraad van de voormalige gemeente Marum vastgesteld en daarna voor het grootste deel onherroepelijk in werking getreden. Het plan is herzien en aangepast over de jaren heen.

Voor de huidige locatie van de woning aan het Dwarsdiep geldt de bestemming 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Een deel van het perceel dat hoort bij deze woning valt binnen het plangebied van 'Provinciaal inpassingsplan Waterberging en Natuur Zuidelijk Westerkwartier'. In dit plan zijn deze delen van het perceel aangewezen als 'Natuur'.

Voor de woning aan de Hooiweg 31 geldt op grond van het 'bestemmingsplan Buitengebied Marum' de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6'.

Nieuwe locatie woning

Deze locatie valt binnen het plangebied van 'Provinciaal inpassingsplan Waterberging en Natuur Zuidelijk Westerkwartier'. De locatie heeft in dit inpassingsplan de bestemming 'Natuur - Agrarisch' en voor een deel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'.

1.4 Leeswijzer

In deze toelichting komen achtereenvolgend aan de orde:

  • Hoofdstuk 2: Beleid;
  • Hoofdstuk 3: Planbeschrijving;
  • Hoofdstuk 4: Milieu en ruimtelijke aandachtspunten;
  • Hoofdstuk 5: Juridische vormgeving;
  • Hoofdstuk 6: Beschrijving van de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het planvoornemen.

Hoofdstuk 2 Beleid

2.1 Rijksbeleid

2.1.1 Nationale omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen.

Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de omgeving-inclusieve benadering vorm krijgt en de afwegingsprincipes benut worden.

Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland.

De NOVI noemt enkele kwaliteiten die van belang zijn voor het plangebied. De belangrijkste onderdelen van de visie voor het plan zien op de kwaliteit van het water en de natuurlijke waarden.

Waterveiligheid en zoetwatervoorziening

Waterveiligheid

Bij het realiseren van waterveiligheid staat in de NOVI preventie voorop. Preventie wordt gerealiseerd op meerdere manieren;

  • primaire keringen zoals duinen en stormvloedkeringen worden onderhouden en te versterkt;
  • er worden rivierverruimende maatregelen getroffen;
  • zandsuppleties worden uitgevoerd in het kustfundament.

Zoetwatervoorziening

Het is van nationaal belang dat voldoende zoetwater van goede kwaliteit beschikbaar is. Dit water is nodig voor maatschappelijke en economische functies (drinkwater, landbouw en verwerking en industriële processen, scheepvaart, natuur, en dergelijke). De zoetwatervoorziening moet zowel op korte als op lange termijn beschermd worden.

Het nationale waterbeleid is uitgewerkt in het vigerende Nationaal Waterplan.

Natuur

Het thema natuur is ook één van de nationale belangen. Het belang beschrijft dat er ruimte geboden moet worden voor een nationaal natuur netwerk. Dit netwerk is belangrijk voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten.

Het thema natuur is verder uitgewerkt in het NNN. Dit netwerk is de belangrijkste Nederlandse bijdrage aan het keren van de internationale achteruitgang van biodiversiteit. Sinds 2011 is natuurbeheer en het NNN de verantwoordelijkheid van provincies. In het provinciaal beleid is dit verder uitgewerkt.

2.2 Provinciaal beleid

2.2.1 Omgevingsvisie

De Omgevingsvisie van de provincie Groningen bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Doel van de Omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen, zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen, samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen'.

RUIMTE

  • 1. Ruimtelijke kwaliteit
  • 2. Aantrekkelijk vestigingsklimaat
  • 3. Ruimte voor duurzame energie
  • 4. Vitale landbouw

NATUUR EN LANDSCHAP

  • 5. Beschermen landschap en cultureel erfgoed
  • 6. Vergroten biodiversiteit

WATER

  • 7. Waterveiligheid
  • 8. Schoon en voldoende water

MOBILITEIT 

  • 9. Bereikbaarheid

MILIEU

  • 10. Tegengaan milieuhinder
  • 11. Gebruik van de ondergrond

De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.

Landschap

De omgevingsvisie deelt het landschap op in verschillende deelgebieden. Voor elke van deze deelgebieden staat aangegeven hoe de landschapsstructuur kan worden gerespecteerd en versterkt bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen.

Het plangebied ligt binnen het landschap 'Zuidelijk Westerkwartier'. Het Zuidelijk Westerkwartier kent een afwisseling van besloten parallelle zandruggen en open veengebieden. Op de zandruggen liggen langgerekte wegdorpen met haaks daarop de houtsingels als kavelgrenzen. Het zuidelijkste deel van het Zuidelijk Westerkwartier heeft een veenkoloniaal landschap.

In het deelgebied dient in het bijzonder rekening gehouden te worden met:

  • het contrast tussen de afwisselende reeksen van besloten zandruggen en open natte laagveengebieden;
  • het coulissenkarakter van het houtsingellandschap;
  • de verwevenheid van de wegdorpen met het houtsingellandschap;
  • de kleinschaligheid van bebouwing;
  • de borgen en kerken;
  • de natte landschapselementen in de vorm van de pingoruïnes en petgaten;
  • het lineaire karakter van de wegen en kanalen in de veenkoloniale zuidpunt;
  • herkenbaar verkavelingspatroon van houtsingels en sloten.

Dit plan gaat over het verplaatsen van een bestaande woning naar een nieuwe locatie ten behoeve van de waterberging. Hierbij wordt rekening gehouden met de aanwezige verkaveling en ook qua bebouwing wordt aangesloten bij de kleinschalige bebouwing in de omgeving. De verplaatsing van de woning zal geen afbreuk doen aan de bovengenoemde landschappelijke waarden.

Natuur

In de Omgevingsvisie wordt natuur als één van de kenmerkende karakteristieken van de provincie genoemd. De natuur wordt gekoesterd en waar nodig versterkt. Met het provinciale natuurbeleid wordt ingezet op internationale doelen voor biodiversiteit. De belangrijkste wegen waarlangs dit gebeurt zijn:

  • de realisering van het natuurnetwerk in de provincie;
  • zorgen voor een goede uitwisseling van soorten binnen en buiten de provincie;
  • beleid voor weide- en akkervogels;
  • versterken van de groenblauwe dooradering van het landelijk gebied;
  • bescherming van soorten;
  • zorgen voor een goede milieukwaliteit en een goed beheer van de natuurgebieden.

Er zijn verschillende type natuurgebieden aangewezen in de provinciale verordening, namelijk:

  • NNN-natuurgebieden: bestaande of nog te ontwikkelen natuurgebieden binnen de begrenzing van het Natuurnetwerk;
  • Natura 2000-gebieden: natuurgebieden binnen de begrenzing van een Europees netwerk van natuurgebieden met belangrijke flora en fauna vanuit een Europees perspectief;
  • NNN-beheergebieden: onderdeel van het Natuurnetwerk als landbouwgebieden met natuurwaarden, de hoofdfunctie is landbouw;
  • Verbindingszones: ecologische verbindingszones tussen natuurgebieden, waarvoor onderscheid wordt gemaakt tussen robuuste en smallere verbindingszones;
  • Bos en natuurgebieden buiten NNN: bos- en natuurelementen die bijdragen aan de biodiversiteit, de provincie heeft regels opgenomen in de verordening voor gemeenten ter bescherming van deze gebieden.

De nieuwe woning komt binnen het NNN te liggen. De huidige locatie van de woning ligt buiten het NNN maar wordt omringd door het NNN (zie onderstaande afbeelding).

afbeelding "i_NL.IMRO.9920.IPLucaswolde-VA01_0002.png"

Afbeelding 2.1 Begrenzing NNN (in gele cirkel: huidige locatie woning, in rode cirkel: nieuwe locatie woning)

Water

In de Omgevingsvisie worden voor het thema water twee doelen genoemd. Toekomstbestendig en schoon. Voldoende en schoon oppervlakte- en grondwater is voor allerlei functies van belang. Samen met de waterschappen en gemeenten is de provincie verantwoordelijk om het water toekomstbestendig en schoon te houden. Schoon water is van belang als drinkwater en voor de biodiversiteit, maar heeft ook een belangrijke recreatieve functie als het gaat om zwemwater en vaarwegen.

De waterbergingen bij het Dwarsdiep, De Dijken-Bakkerom en De Drie Polders worden in de Omgevingsvisie genoemd als waterbergingen. Bergingsgebieden zijn bedoeld om bij wateroverlast boezemwater gecontroleerd in te laten en tijdelijk te bergen om het overstromen of doorbreken van boezemkaden elders te voorkomen.

In de Omgevingsverordening zijn regels opgenomen voor het gebruik van de gronden in de waterbergingsgebieden.

Het onderwerp water wordt verder onderbouwd in paragraaf 4.9.

2.2.2 Omgevingsverordening

Buitengebied

Het plangebied ligt binnen het buitengebied. Voor het buitengebied staan in de Omgevingsverordening regels over het bouwen van woningen. In de Omgevingsverordening staat dit geregeld vanaf afdeling 2.3. In deze regels staat dat er geen nieuwe stedelijke ontwikkeling mag plaatsvinden in het buitengebied. Onder nieuwe stedelijke ontwikkeling wordt verstaan:

'Een ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan nieuw planologisch beslag op de ruimte door middel van uitbreiding van bouwmogelijkheden of wijziging van gebruiksmogelijkheden van substantiële aard en omvang ten behoeve van:

  • 1. niet-agrarische bedrijven, woningen, kantoren;
  • 2. voorzieningen voor de uitoefening van detailhandel, zaalsport en vrijetijdsbesteding, dienstverlening, horeca;
  • 3. instellingen voor onderwijs, zorg, cultuur, of bestuur;
  • 4. andere stedelijke voorzieningen.'

In dit geval gaat het om het verplaatsen van een woning. Er is sprake van een nieuw planologisch beslag op de ruimte.

Veiligheid & Milieu

Het plangebied is gedeeltelijke omringd door een bergingsgebied voor water. In de omgevingsverordening staat een verbod om in het bergingsgebied te bouwen behalve als de bouw hoogwaterbestendig is.

Door de woning te verplaatsen zal het bergingsgebied voor water aaneengesloten kunnen worden. De woning zal dan op een locatie komen te staan waar het voldoet aan de eisen van de omgevingsverordening.

Natuur

Het plangebied valt binnen de aanduiding 'NNN- natuurgebied'. Voor de NNN-Natuurgebieden gelden enkele regels.

Een verandering van een bestemming mag niet leiden tot een significante aantasting van het areaal van de gronden die tot de NNN - natuurgebieden behoren. Ook mag de verandering niet leiden tot een significante aantasting van de in bijlage 2 van de omgevingsverordening genoemde waarden.

De bestemming van een gebied mag wel veranderen indien er sprake is van een groot openbaar belang of de ingreep kleinschalig van aard is.

Door dit plan is geen sprake van significante aantasting van het areaal van het NNN-gebied. Het gaat om een verplaatsing van de woning. Daarnaast is sprake van groot openbaar belang. De verhuizing van de woning verbetert de samenhang van het waterbergingsgebied. De woning is ook van geringe omvang. De totale oppervlakte van bebouwing zal niet toenemen. De natuurlijke waarden profiteren doordat de waterhuishouding voor de natuur beter ingericht kan worden na verplaatsing. Er is hierdoor geen sprake van aantasting, maar juist versterking van de natuurlijke waarden. Het plan is op dit punt in overeenstemming met het provinciale beleid.

2.3 Gemeentelijk beleid

2.3.1 Omgevingsvisie Westerkwartier 2040

De omgevingsvisie 2040 deelt de gemeente Westerkwartier op in verschillende gebieden. Voor elk van deze gebieden geldt een gebiedskompas die de herkenbare landschappelijke indeling van de gemeente volgen. Het plangebied ligt in het gebiedskompas 'Wegdorpenlandschap'.

Voor het gebied Wegdorpenlandschap gelden de volgende waarden:

  • er is een geleidelijke overgang van lintbebouwing ‘de gasten’ op hoger gelegen zandruggen naar meer waterrijk open gebied aan de ‘achterkanten’;
  • er zijn wegdorpen op de zandruggen: lange bebouwingslinten aan licht slingerende wegen die de loop van de zandruggen volgen;
  • er is een opstrekkend patroon van houtsingels dat doorloopt in de dorpen, haaks op de zandruggen;
  • er zijn pingoruïnes op de zandgronden;
  • er zijn kerken, borgen en borgterreinen;
  • de bebouwing is overwegend kleinschalig en eenvoudig van karakter. In de bebouwing is de Friese invloed zichtbaar;
  • er is de aanwezigheid van landgoederen zoals Nienoord, Iwema Steenhuis en Coendersborg;
  • er zijn restanten van de vervening in de vorm van petgaten, zoals bij Lettelbert;
  • het landschap is open en weids, in contrast met de veel meer beplante en bebouwde zandruggen;
  • er zijn stelsel van kanalen, vaarten en diepen;
  • er zijn gehuchten en kruisdorpen bij de kruising weg en water;
  • de bebouwing is overwegend kleinschalig en eenvoudig van karakter;
  • er is het verrassingseffect van het coulissenlandschap;
  • er zijn goed toegankelijke natuurgebieden;
  • er zijn goede verbinding met Groningen en Drachten;
  • het is een goed wandel- en fietspadennetwerk;
  • er is afwisseling tussen open en gesloten, ruimte en rust, hoog en laag;
  • er is een aantrekkelijk woongebied;
  • de oorsprong (Vredewold & Langewold) van het gebied is nog duidelijk te herkennen.

De omgevingsvisie voorziet veel verschillende activiteiten in dit gebiedskompas. Onder andere landbouw, natuurontwikkeling, waterberging en wandel- en fietspaden worden genoemd. De verplaatsing van de woning aan het Dwarsdiep naar het lint (Hooiweg) versterkt met name de volgende karakteristieken van een 'wegdorpenlandschap': wegdorpen op zandruggen; bebouwingslinten langs de wegen (Hooiweg) die de loop van de zandruggen volgen.

Het plan is in overeenstemming met de gemeentelijke omgevingsvisie.

2.3.2 Archeologie en cultuurhistorie

De gemeenten Grootegast, Leek, Marum en Zuidhorn hebben gezamenlijk archeologie- en cultuurhistorie beleid opgesteld.

In het rapport 'Archeologie en cultuurhistorie in de Westerkwartiergemeenten Grootegast, Leek, Marum en Zuidhorn' (Vestigia, 10 maart 2014) zijn de cultuurhistorisch bepalende waarden in beeld gebracht. Daarnaast is op grond van onderzoek naar de ontstaansgeschiedenis van het landschap een archeologische verwachtingenkaart en een archeologische beleidsadvieskaart opgesteld.

De archeologische en cultuurhistorische waarden worden in de toelichting besproken. In de paragraven 4.1 & 4.2 wordt verder ingegaan op de aspecten archeologie en cultuurhistorie.

2.3.3 Houtsingelhoofdstructuur Zuidelijk Westerkwartier

De gemeenten Grootegast, Leek, Marum en Zuidhorn, de Waterschappen Noorderzijlvest en Fryslân en de provincie Groningen hebben een visie ontwikkeld voor de karakteristieke houtsingels in het Zuidelijk Westerkwartier. Er is een visie ontwikkeld op hoe men zowel de houtsingels kan beschermen en ook de landbouw de mogelijkheid geeft tot schaalvergroting. Het achterliggende doel is om met deze visie de samenhang tussen landschap, landbouw, wonen en natuur te behouden en versterken. De houtsingelhoofdstructuur (HSHS) kan hieraan bijdragen.

De visie heeft geleid tot een kaart met daarin de volgende deelgebieden:

  • Besloten gebieden met een duidelijk singelstructuur;
  • Halfopen gebieden met transparante singels;
  • Open gebieden met restanten van singels;
  • Open gebieden met nauwelijks singels.

Aan de deelgebieden is een opgave gekoppeld, zoals behoud en herstel, omvorming ten behoeve van landbouw, omvorming ten behoeve van natuur, (her)ontwikkeling of passief beheer. Aan de verschillende opgaven zijn regels gebonden. In een gebied waar de opgave behoud en herstel is, moet bijvoorbeeld altijd compensatie plaatsvinden bij het rooien van singels. In een gebied waar de opgave passief beheer is, zijn geen regels opgenomen voor compensatie bij rooien. De regels uit de visie zijn opgenomen in de bestemmingsplannen buitengebied van de gemeenten.

Het plangebied is gelegen in een gebied waar 'passief beheer' de opgave is. In dit gebied is openheid gewenst, in dit geval omdat het gaat om een polder. Singels mogen hier verdwijnen. Het plan heeft geen invloed op houtsingels, er worden geen houtsingels aangebracht of verwijderd. Het plan is daarom niet strijdig met het houtsingelbeleid.

2.4 Beleid waterschap

2.4.1 Waterbeheerprogramma 2022-2027

In 2022 is een nieuw waterbeheerprogramma van het Waterschap Noorderzijlvest in werking getreden. Het programma geeft inzicht in hoe het waterschap omgaat met zijn taken in het beheergebied in de periode 2022-2027. Het beheerprogramma geeft ook uitvoering aan de doelstellingen die zijn opgenomen in het Nationaal Waterplan, het Nationaal Bestuursakkoord Water en de regionale waterplannen van de provincies. Daarnaast is de Europese Kaderrichtlijn Water een belangrijk thema in het Waterbeheerprogramma voor de verbetering van de waterkwaliteit.

Het waterbeheerplan 2022-2027 heeft het grondgebied van het waterschap Noorderzijlvest opgedeeld in meerdere gebieden. het plangebied ligt in het gebied aangeduid als 'Zuidelijk Westerkwartier' en 'benedenlopen beken'. In dit gebied wil het waterschap de komende jaren werken aan:

  • veilig leven met water;
  • voldoende water in elk seizoen;
  • waterkwaliteit;
  • onze zuiveringen en samenwerking in de waterketen;
  • vervangingsopgaven, onderhoud en gebiedsplannen;
  • inbrengen waterbelang in ruimtelijke ontwikkelingen;
  • samenwerken aan gemeenschappelijke belangen.

De herinrichting van het Dwarsdiep is een onderdeel van het beleid om de waterkwaliteit te verbeteren. Het waterschap zijn beleid is om met mensen samen te werken met de burgers en partners voor voldoende water in elk seizoen.

Het verbeteren van de waterberging in het gebied werkt mee aan de doelstellingen van het waterschap. De verplaatsing van de woning ten behoeve van het waterbergingsgebied is in lijn met dit beleid.

2.4.2 Droge Voeten 2050

In het project 'Droge Voeten 2050' hebben de provincies Drenthe en Groningen en de Waterschappen Noorderzijlvest en Hunze en Aa's onderzocht welke maatregelen nodig zijn om wateroverlast te voorkomen. Uit het onderzoek blijkt dat het watersysteem robuuster gemaakt moet worden. Er moet actie ondernomen worden om het onderzochte gebied te beschermen tegen de extremere (weers)omstandigheden die worden verwacht.

In de maatregelenstudie 'Droge Voeten 2050' worden drie mogelijke maatregelpakketten (A, B en C) genoemd. Alle maatregelpakketten hebben als doel om de maximale waterstanden in wateren als het Wolddiep, Lettelberterdiep, Van Starkenborghkanaal, Hoendiep en Reitdiep (onderdeel van zogenaamde ‘derde schil Electraboezem’) te verlagen.

Het Algemeen Bestuur van Waterschap Noorderzijlvest heeft gekozen voor maatregelpakket A. Dit pakket bestaat uit: het realiseren van drie waterbergingsgebieden in het Zuidelijk Westerkwartier, het vergroten van gemaalcapaciteit Schaphalsterzijl, het inzetten van een maalstop en het optimaliseren van waterberging Eelde-Peizermade. Daarnaast zullen plaatselijk de regionale keringen verhoogd moeten worden. Een belangrijk argument voor het kiezen van maatregelpakket A is de combinatiemogelijkheid van waterberging met het realiseren van natuur (NNN). De provincie Groningen heeft vervolgens de drie gebieden in het Westerkwartier aangewezen om in te richten als waterbergingsgebied.

Dit plan wordt uitgevoerd ten behoeve van de waterberging in het Westerkwartier. Het plan is positief voor de doelstellingen uit 'Droge Voeten 2050', het watersysteem kan door de verplaatsing van de woning beter en toekomst bestendiger worden ingericht.

2.4.3 Schade na daadwerkelijke inzet van de waterbergingsgebieden

Het Waterschap Noorderzijlvest beschikt over de 'Nadeelcompensatieverordening waterschap Noorderzijlvest 2019' en beleidsregel 'schadevergoeding waterbergingsgebieden 2012' die van toepassing zijn op de afhandeling van de schade door het inzetten van de waterbergingsgebieden. Het gaat dan om schade / nadeel doordat daadwerkelijk water in de aangewezen en ingerichte bergingsgebieden wordt geborgen.

In de Procedureverordening en de beleidsregel zijn de procedures die gelden voor de afhandeling van een nadeelcompensatieverzoek (ook in relatie tot waterberging) opgenomen. De verordening is specifiek bedoeld voor de schade in relatie tot waterberging. Er staat onder andere een indicatief overzicht in van posten die bij de beoordeling van een nadeelcompensatieverzoek met betrekking tot waterberging voor vergoeding in aanmerking kunnen komen. In de verordening staan geen vastgestelde normbedragen.

Wanneer de geleden schade al op een andere wijze (bijvoorbeeld verzekering of landelijke regeling) is vergoed, dan bestaat er geen aanspraak op schadevergoeding in het kader van de genoemde Procedureverordening en beleidsregel.

De schade, die is ontstaan door eigen schuld, het welbewust nemen van risico's of het niet nemen van schade beperkende maatregelen, komt niet voor vergoeding in aanmerking. Het uitgangspunt bij een nadeelcompensatievergoeding is dat alleen de onevenredige geleden schade (naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid te bepalen) voor een tegemoetkoming in aanmerking komt. Hier dient dan op basis van de Procedureverordening een procedure worden doorlopen.

De bovenstaande wijze van schadeafhandeling staat los van de schade die men lijdt, als gevolg van de aanwijzing van de waterbergingsgebieden, zoals nu in het provinciaal inpassingsplan wordt gedaan.

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

Zoals beschreven in paragraaf 1.1 is dit provinciaal inpassingsplan een gevolg van de wens om een woning uit het waterbergingsgebied te verplaatsen. Voor een provinciaal inpassingsplan is de omvang van het plan gering. Er is gekozen voor een provinciaal inpassingsplan omdat het belang van een goede waterberging aansluit op het bestaande 'Provinciaal inpassingsplan Waterberging en Natuur Zuidelijk Westerkwartier'.

De verplaatsing van de woning vraagt om de verandering van een aantal bestemmingen. De huidige locatie van de woning wordt geschikt gemaakt voor waterberging en natuur. De nieuwe locatie van de woning krijgt een woonbestemming.

Naast de verplaatsing van de woning zal ook de woning naast de nieuwe woning van bestemming veranderen. Ook dit perceel zal een woonbestemming krijgen.

3.1 Huidige situatie

Het plangebied bestaat uit twee delen. De locatie waar de woning nu staat, aan het Dwarsdiep, en de nieuwe locatie van de woning.

De nieuwe locatie voor de woning is in de huidige situatie een agrarisch grasland. Naast de te bouwen woning staan al twee woningen. De zuidelijke van deze woningen, met huisnummer 31, heeft op het moment de bestemming 'Agrarisch - Paardenhouderij'. Bij deze woning worden 10 paarden gehouden in een aantal bijgebouwen. Ook is een paardenbak aanwezig. Op onderstaande locatie is de huidige inrichting weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.9920.IPLucaswolde-VA01_0003.png"

Afbeelding 3.1 Tekening bestaande situatie nieuwe locatie woning (bron: Boulaa).

De te verplaatsen woning ligt nu aan de Hooiweg 39A bij het Dwarsdiep. Deze woning ligt temidden van agrarische gronden.

afbeelding "i_NL.IMRO.9920.IPLucaswolde-VA01_0004.png"

Afbeelding 3.2 Luchtfoto bestaande woning (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

3.2 Toekomstige situatie

In de toekomstige situatie zal de woning aan het Dwarsdiep 39A plaatsmaken voor natuur zodat deze locatie onderdeel kan worden van het waterbergingsgebied. De woning zal worden verplaatst naar de locatie naast de Hooiweg 31 t/m 33. De woningen zullen worden geplaatst zoals hieronder is weergegeven.

De toekomstige indeling is hieronder weergegeven. In Bijlage 1 bij de regels is de landschappelijke inpassing bijgevoegd.

afbeelding "i_NL.IMRO.9920.IPLucaswolde-VA01_0005.png"

Afbeelding 3.3 Indeling nieuwe situatie (bron: Boulaa)

afbeelding "i_NL.IMRO.9920.IPLucaswolde-VA01_0006.png"

Afbeelding 3.4 Gevelaanzichten nieuw te bouwen woning (bron: Schwarte Bau)

Hoofdstuk 4 Milieu en ruimtelijke aandachtspunten

4.1 Archeologie

Wettelijk kader

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).

Op de locatie van de nieuw te bouwen wonen worden bodemingrepen gedaan. Op deze locatie geldt voor een deel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5'. Voor een plan op deze locatie moet verplicht een onderzoek gedaan worden als er grondroerende werkzaamheden plaatsvinden van een oppervlakte van meer dan 1.000 m2 en een diepte van 0,5 m.

afbeelding "i_NL.IMRO.9920.IPLucaswolde-VA01_0007.png"

Afbeelding 4.1 Luchtfoto, het opgelichte deel is het deel waar de archeologische bestemming geldt (bron: ruimtelijkeplannen.nl)

Toetsing

De nieuwe woning en het geplande bijgebouw hebben een oppervlakte van minder dan 1.000 m2. De verstoring van de grond blijft ruim onder de grens van 1.000 m2.

Conclusie

Archeologisch onderzoek is niet nodig. Om mogelijk aanwezige archeologische waarden te beschermen wordt de archeologische dubbelbestemming overgenomen in dit inpassingsplan.

4.2 Cultuurhistorie

Wettelijk kader

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmings- en wijzigingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.

Toetsing

Het karakteristiek voor het Zuidelijk Westerkwartier is het contrast tussen de afwisselende reeksen van besloten zandruggen en open natte laagveengebieden, het coulissen karakter van het houtsingellandschap, en de verwevenheid van de wegdorpen met het houtsingellandschap. Daarnaast zijn de kleinschaligheid en het overwegend sobere karakter van de bebouwing kenmerkend in het natte landschap in de vorm van de pingo ruïnes en petgaten. Het plangebied aan de Hooiweg ligt in het laagveengebied.

Op de hogere, zandige delen van het Zuidelijk Westerkwartier werden de landbouwpercelen van elkaar gescheiden door houtsingels of houtwallen, om het vee op het eigen perceel te houden. Deze houtwallen waren vaak greppels met boomwallen aan beiden zijden (overwegend elzen, meidoorn en sleedoorn.

Het initiatief is landschappelijk ingepast. Er wordt enkel een woning verplaatst en bestemmingen gewijzigd. De woning komt op de nieuwe locatie op een logischere plek in het landschap, namelijk in het bebouwingslint. De huidige locatie (in het beekdal) is meer verstorend in het karakteristieke open laagveengebied. Verder heeft het plan geen effect op de houtsingelhoofdstructuur in het gebied (zie ook paragraaf 2.3.3).

Conclusie

Het aspect cultuurhistorie vormt voor het onderhavig voornemen geen belemmeringen.

4.3 Milieuzonering

Wettelijk kader

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het voornemen mogelijk is

Toetsing

Het voornemen voorziet in de realisatie van een woning. Deze woning veroorzaakt van zichzelf geen milieuhinder voor omliggende functies, maar is andersom als woonfunctie wel gevoelig voor milieuhinder van omliggende bedrijven.

In de omgeving van het plangebied zijn vooral woningen aanwezig. Er is een bestemming paardenhouderij naast de nieuw te bouwen woning. De bestemming wordt meegenomen in dit provinciaal inpassingsplan en wordt gewijzigd naar de bestemming wonen. Door de wijziging van de bestemming is de paardenhouderij niet langer een probleem voor de milieuzonering. Op dit perceel en het perceel van de nieuw te bouwen woning is in de toekomstige situatie enkel nog het hobbymatig houden van paarden toegestaan.

Verder zijn ten noorden van het gebied een aantal agrarische bedrijven gelegen. Deze liggen op een afstand van 250 meter en meer. Op basis van de VNG-uitgave wordt geconcludeerd dat voor een veehouderij en ander landbouwbedrijf een richtafstand geldt van maximaal 200 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan, waarmee er vanuit mag worden gegaan dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Vanwege het feit dat er woningen zijn die dichterbij de agrarische bedrijven liggen dan de nieuw te bouwen woning, geldt dat de bedrijven andersom ook niet belemmerd worden door de nieuw te bouwen woning.

Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt voor het onderhavig voornemen geen belemmeringen.

4.4 Externe veiligheid

Wettelijk kader

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Toetsing

Volgens de risicokaart (risicokaart.nl) zijn in en in de nabijheid van het projectgebied geen risicovolle inrichtingen en geen risicovolle transportleidingen gelegen waarvan het invloedsgebied reikt tot over het projectgebied. Het meest dichtbij gelegen risicovolle object is de A7, deze weg is op meer dan 2 km afstand van het voornemen gelegen.

afbeelding "i_NL.IMRO.9920.IPLucaswolde-VA01_0008.png"

Afbeelding 4.2 Uitsnede risicokaart (risicokaart.nl)

Conclusie

Het voornemen is wat betreft het aspect externe veiligheid uitvoerbaar.

4.5 Geluid

Wettelijk kader

Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.

De Wgh is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf.

Toetsing

Het voornemen voorziet in het oprichten van geluidgevoelige bebouwing in de zin van de Wgh, namelijk een woning. Vanwege de lage verkeersintensiteiten op deze weg, voornamelijk bestemmingsverkeer, en het feit dat de woning op ruime afstand van de weg ligt (circa 75 meter), wordt nader akoestisch onderzoek niet nodig geacht.

Conclusie

Het voornemen is wat betreft het aspect geluid uitvoerbaar.

4.6 Bodem

Wettelijk kader

De milieuhygiënische bodemkwaliteit mag geen belemmering zijn voor de economische uitvoerbaarheid van het voornemen. De aanwezige bodemkwaliteit behoort te passen bij het huidig of het toekomstig gebruik van de bodem. De bodemkwaliteit mag immers geen onaanvaardbare risico's opleveren voor de gebruikers van de bodem. Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet milieukundig bodemonderzoek worden uitgevoerd. Informatie over verdachte locaties, uitgevoerde bodemonderzoeken en bodemsaneringen staan vermeld op de Bodeminformatiekaart (via www.bodemloket.nl).

Toetsing

In het kader van de grondtransactie is een vooronderzoek uitgevoerd op het perceel waar de nieuw te bouwen woning komt te staan. De rapportage van het onderzoek is als Bijlage 1 bij deze toelichting gevoegd. Uit het onderzoek blijkt dat er geen verdachte locatie en/of bekende bodemverontreiniging aanwezig is.Nader onderzoek is niet nodig.

Conclusie

Het voornemen is wat betreft het aspect bodem uitvoerbaar.

4.7 Ecologie

Wettelijk kader

Voor het projectgebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van natuurbescherming relevant: de Wet natuurbescherming (Wnb) en de provinciale Omgevingsvisie en -verordening. De Wnb is op 1 januari 2017 in werking getreden en betreft zowel soortenbescherming als bescherming van (Europese) natuurgebieden. In de Wnb is de bescherming van specifieke natuurgebieden geregeld. Het betreft de Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

Toetsing

Soortenbescherming

Door de sloop van de woning aan het Dwarsdiep is het nodig een ecologisch onderzoek uit te voeren naar aanwezigheid van beschermde soorten. Dit onderzoek wordt in het kader van de sloopvergunning uitgevoerd en beoordeeld door het bevoegd gezag. Wanneer beschermde soorten worden aangetroffen, worden de benodigde mitigerende maatregelen getroffen en een ontheffing op de Wnb aangevraagd.

Voor de gebiedsontwikkeling in het gehele Dwarsdiep gebied is een natuurtoets uitgevoerd. Dit onderzoek is nog niet volledig afgerond (op dit moment in concept). Uit het concept onderzoek is gebleken dat in het gebied mogelijk leefgebiedfuncties aanwezig zijn voor vleermuizen, grondgebonden zoogdieren, broedvogels, vissen en amfibieën. Risico's voor verstoring van deze eventueel aanwezige soorten is voornamelijk het gevolg van werkzaamheden aan watergangen of kappen van bosschages en bomen. Deze werkzaamheden zijn niet van toepassing voor de bouw van de nieuwe woning aan de Hooiweg. Het risico op verstoring door dit plan is daarom nihil.

Gebiedsbescherming

Ten aanzien van gebiedsbescherming wordt hieronder ingegaan op de wettelijk beschermde en planologisch beschermde gebieden in de omgeving van het plangebied.

Wettelijk beschermde gebieden

Het dichtstbij gelegen Natura 2000-gebied is het Leekstermeergebied. Dit gebied ligt op ongeveer 7 kilometer afstand van het plangebied.

Voor de ontwikkeling van de woning aan de Hooiweg concluderen we dat, vanwege de grote afstand tot het Leekstermeergebied, indirect negatieve effecten door geluid, licht, trillingen en optische verstoring op voorhand zijn uitgesloten. Ook andere storingsfactoren, zoals oppervlakteverlies of versnippering, zijn niet van toepassing.

Enige mogelijk invloed op deze grote afstand van een relatief kleine ontwikkeling zoals deze, is verzuring of vermesting door stikstofdepositie. In dit geval is hiervan geen sprake. Immers, er wordt één woning gerealiseerd ter vervanging van een bestaande woning. Er is daarmee geen sprake van een toename van verkeersbewegingen, mogelijk is zelfs sprake van korte verkeersbewegingen doordat er een kortere oprit wordt gerealiseerd dan in de huidige situatie. Daarnaast wordt de nieuwe woning gasloos uitgevoerd waardoor er geen sprake is van stikstofdepositie. Op grond van de Wet stikstofreductie en natuurverbetering geldt een vrijstelling voor vergunningsplicht wanneer als gevolg van bouwactiviteiten sprake is van stikstofdepositie. De bouwfase is daarmee ook uitgesloten. Er is geen stikstofberekening nodig.

Planologisch beschermde gebieden

Het plangebied ligt in het NNN, dat is beschermd in de Provinciale Omgevingsverordening Groningen (POV). De bestaande woonpercelen zijn hiervan uitgesloten. Het perceel waar de nieuwe woningen wordt gerealiseerd, is wel onderdeel van het NNN.

Het planvoornemen is getoetst aan de regels die in het POV zijn opgenomen voor ontwikkelingen in NNN gebied. De toetsing is opgenomen in paragraaf 2.2.2 van deze toelichting. Geconcludeerd is dat wordt voldaan aan de POV.

Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.

In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Toetsing

Het aantal verkeersbewegingen blijkt door het planvoornemen per saldo gelijk. Immers, bij de huidige woonlocatie vinden dezelfde verkeersbewegingen plaats als bij de nieuwe woonlocatie. Voor de volledigheid is wel onderzocht of de toename van de woning op de nieuwe locatie kan leiden tot gevolgen op de luchtkwaliteit.

In het projectgebied wordt een woning mogelijk gemaakt. De CROW-publicatie 381 (2018) heeft kencijfers die gebruikt kunnen worden als gemiddelde voor verkeersgeneratie per woning. Voor een woning in niet stedelijk gebied en die ligt in het buitengebied kan uit worden gegaan van tussen 7,8 en 8,6 (gemiddeld 8,2) verkeersbewegingen per etmaal.

Onderzoek nibm-tool
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool 2021 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een project niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.

afbeelding "i_NL.IMRO.9920.IPLucaswolde-VA01_0009.png"

Afbeelding 4.3 Berekening nibm-tool

Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het project de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het voornemen kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.

Conclusie

De ruimtelijke ontwikkeling kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het projectgebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.9 Water

Wettelijk kader

Op grond van artikel 3.1.6 uit het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin moet worden ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het voornemen voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.

Het plangebied van het inpassingsplan ligt binnen het beheersgebied van het waterschap Noorderzijlvest.

Toetsing

Het waterschap Noorderzijlvest is betrokken bij de planvorming en uitvoering van de waterberging en natuurontwikkeling in het Zuidelijke Westerkwartier, en is op die manier ook op de hoogte van onderhavig initiatief.

Voor de gehele ontwikkeling, waar het plan onderdeel van is, wordt een Projectplan water en een peilbesluit opgesteld. Hierin komen alle waterhuishoudkundige aspecten aan de orde. Afstemming tussen de verschillende betrokken partijen in dit kader loopt.

Conclusie

Het thema water wordt uitgewerkt in een Projectplan water en een peilbesluit. Op voorhand zijn er geen belemmeringen die de uitvoerbaarheid van het verplaatsen van de woning aan de Hooiweg in de weg staan.

4.10 Ladder voor duurzame ontwikkeling

Wettelijk kader

De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?

Toetsing

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?

De eerste vraag bij de Laddertoets is of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Artikel 1.1.1 van het Bro definieert een stedelijke ontwikkeling als "een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".

Volgens de jurisprudentie is er sprake van een stedelijke ontwikkeling vanaf 12 woningen (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921). Het plan voorziet in de bouw van één woning. Er is dus geen sprake van stedelijke ontwikkeling. De rest van de vragen van de ladder hoeven daardoor niet doorlopen worden.

Uit jurisprudentie blijkt dat, ondanks dat er geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling, wel altijd onderbouwd moet worden of sprake is van behoefte aan het voornemen. Omdat het in dit geval gaat om verplaatsing van een woning en geen toevoeging van een woning, is nadere onderbouwing van de behoefte niet nodig.

Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat het woningbouwplan voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking.

4.11 Verkeer en parkeren

Wettelijk kader

Voor een ruimtelijk initiatief geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een voornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.

Toetsing

De woning die gebouwd gaat worden is een verplaatsing van een bestaande woning. Er zal daarom op de weg niet meer verkeersgeneratie ontstaan dan er op het moment aanwezig is. De parkeerbehoefte van de woning zal worden voorzien op het eigen erf.

Conclusie

Het voornemen leidt niet tot een verslechtering van de verkeerssituatie in het projectgebied. De parkeerbehoefte wordt voorzien op eigen erf. Wat betreft de verkeerseffecten wordt het voornemen dan ook uitvoerbaar geacht.

4.12 Milieueffectrapportage

Wettelijk kader

Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.

In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.

Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (kolom 4). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is in werking getreden op 7 juli 2017.

Eén van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden uitgevoerd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r. De aanmeldnotitie beschrijft de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het milieu en geeft een conclusie omtrent de noodzaak tot een m.e.r.-procedure. Aan de hand van deze informatie kan het bevoegd gezag een beslissing nemen of voor de voorgenomen activiteit een MER moet worden opgesteld.

Toetsing & Conclusie

In onderdeel D11.2 van het Besluit m.e.r. is voor stedelijke ontwikkelingsprojecten als grenswaarde een aantal van 2.000 woningen opgenomen. Het voornemen voorziet in het realiseren van 1 woning.

Het project is daarmee dusdanig kleinschalig van aard en omvang dat het ruimschoots onder de drempelwaarden voor ontwikkelingen blijft, zoals die zijn opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals verwoord in dit hoofdstuk, blijkt voorts dat het voornemen geen significante effecten op de omgeving heeft.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Plansystematiek

Bij het opstellen van de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de plansystematiek van het bestemmingsplan 'bestemmingsplan Buitengebied Marum' (voor de nieuwe woning) respectievelijk 'Provinciaal inpassingpslan Waterberging en Natuur Zuidelijk Westerkwartier' (voor de geplande waterberging).

De regels zijn zo opgesteld dat deze gebruikt kunnen worden in een analoog alsook in een digitaal inpassingsplan. Op basis van de Wro is het digitaal vastgestelde inpassingsplan leidend. Als er een verschil bestaat tussen het analoge en digitale inpassingsplan, is het digitale inpassingsplan bepalend qua vormgeving en inhoud.


De hoofdstukindeling van de regels is op een standaardwijze opgesteld, namelijk:

Hoofdstuk 1: Inleidende regels

  • Begrippen
  • Wijze van meten


Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels

  • Bestemmingen
  • Dubbelbestemmingen

Hoofdstuk 3: Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel
  • Algemene bouwregels
  • Algemene gebruiksregels
  • Algemene afwijkingsregels
  • Overige regels

Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht
  • Slotregel

In navolgende is per hoofdstuk een toelichting hierop gegeven.

5.2 Toelichting op de regels

Inleidende regels

Artikel 1: Begrippen

In artikel 1 van de regels worden waar nodig de in de regels gebruikte begrip-pen verklaard. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, conform normaal spraakgebruik, vatbaar zijn.


Artikel 2: Wijze van meten

De wijze waarop maten, afstanden en dergelijke gemeten moeten worden, is opgenomen in artikel 2.

Bestemmingsregels

Algemeen

De bestemmingsregels in hoofdstuk 2 hebben betrekking op de in het bestemmingsplan gehanteerde bestemmingen en dubbelbestemmingen en zijn artikelsgewijs in de regels opgenomen. De verbeelding van het bestemmingsplan geeft aan waar de gehanteerde (dubbel)bestemmingen van toepassing zijn. Daarbij kan sprake zijn van verschillende soorten aanduidingen (gebieds-, functie-, bouw- en maatvoeringaanduidingen) waarmee een bepaald gebruik en het daarvoor bouwen nader wordt geregeld. De regels kunnen per bestemming achtereenvolgens bestaan uit de volgende onderdelen:

Bestemmingsomschrijving

In de bestemmingsomschrijving is uitgegaan van een volledige opsomming van wat binnen een bestemming functioneel ten aanzien van het gebruik van de gronden is toegestaan. Soms kan het voorkomen dat verschillende functies of bestemmingen naast elkaar zijn toegelaten, soms als primaire bestemming en soms als ondergeschikte bestemming.

Bouwregels

In de bouwregels is aangegeven of en hoe er in een bepaalde bestemming gebouwd mag worden. Binnen de bestemmingen zijn gebouwen toegestaan tot een in de regels bepaalde goot- en bouwhoogte.

Nadere eisen

Met het opnemen van nadere eisen kan het bevoegd gezag aanvullende voorwaarden stellen aan de plaats en afmetingen en nokhoogte van bouwwerken. Dit met het oog op onder meer het voorkomen van een onevenredige aantasting van gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, het straat- en bebouwingsbeeld dan wel het landschappelijk beeld, de verkeersveiligheid en de milieusituatie.

Afwijken van de bouwregels

Met het afwijken van de bouwregels wordt geregeld dat door het bevoegd gezag in voorkomende gevallen onder voorwaarden bij verschillende bestemmingen kan worden afgeweken van de eerder opgenomen bouwregels per bestemming.


Specifieke gebruiksregels

Met specifieke gebruiksregels is vastgelegd welk gebruik in ieder geval tot strijdig met het in de bestemmingsomschrijving toegestane gebruik wordt gerekend.


In dit inpassingsplan is sprake van de volgende bestemmingen:

Artikel 3: Natuur

De bestemming 'Natuur' (overgenomen uit PIP Waterberging en Natuur Zuidelijk Westerkwartier) ziet op het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Binnen deze bestemming is er ook ruimte voor het onderhoud van de waterhuishouding.

Naast de onderhoud functies staat de bestemming ook recreatief medegebruik toe. De hiervoor noodzakelijke voorzieningen mogen ook binnen de bestemming geplaatst worden.

Artikel 4 : Wonen

De bestemming 'Wonen' (overgenomen uit bestemmingslan Buitengebied Marum) maakt het mogelijk om binnen deze bestemming woonhuizen te bouwen. Deze bestemming is ervoor om binnen de aangewezen gronden regulier te wonen zonder (agrarisch) bedrijf. Binnen deze bestemming wordt de nieuwe woning gebouwd.

In de specifieke gebruiksregels is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de aanleg en instandhouding van de landschappelijke inpassing van het nieuwe woonperceel.

Artikel 5: Waarde - Archeologie 5

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' (overgenomen uit bestemmingslan Buitengebied Marum) is toegevoegd op basis van het archeologisch beleid.

Artikel 6 : Waarde - Archeologie 6

De dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' (overgenomen uit bestemmingslan Buitengebied Marum) is toegevoegd op basis van het archeologisch beleid.

Artikel 7: Waterstaat - Waterberging

De dubbelbestemming bestemming 'Waterstaat - Waterberging' (overgenomen uit PIP Waterberging en Natuur Zuidelijk Westerkwartier) is er om een bergingsgebied voor exces water te kunnen bergen. Deze bestemming is er voor de waterveiligheid. Het is niet mogelijk om gevoelige functies te realiseren binnen deze bestemming.

Onder de bestemming zijn de aanleg van dijken, waterlopen, kaden, gemalen, inlaten en overige kunstwerken ten behoeve van het inlaten, bergen en afvoeren van boezemwater begrepen, conform de door de provincie en het waterschap voor het gebied vastgestelde inrichtingsplannen.

Algemene regels

Algemene regels gelden in het algemeen voor het gehele bestemmingsplan en staan min of meer los van de specifieke bestemmingsregels en worden om die reden in een apart hoofdstuk opgenomen.

Artikel 8: Anti-dubbeltelregel

De anti-dubbeltelregel ziet er op toe dat grond die reeds eerder bij een verleende omgevingsvergunning voor het bouwen is meegenomen, niet nog eens bij de verlening van een nieuwe omgevingsvergunning voor het bouwen mag worden meegenomen. De anti-dubbeltelregel heeft uitsluitend betrekking op situaties die plaatsvinden ten tijde van het geldende plan.

Artikel 9: Algemene afwijkingsregels

De algemene afwijkingsregels bieden enige flexibiliteit als het gaat om het afwijken van in het plan opgenomen maten en bieden ruimte om bepaalde voorzieningen te kunnen realiseren.

Artikel 10 : Algemene wijzigingsregels

De algemene wijzigingsregels maken het mogelijk voor het bevoegd gezag om het plan te wijzigen.

Artikel 11 : Algemene procedure regels

De algemene procedure regels stellen enkele algemene procedureregels vast. Deze procedure regels zijn van toepassing op meerdere bestemmingen.

Overgangs- en slotregels

Artikel 12 en 13: Overgangsrecht en slotregels

Overeenkomstig de in het Bro voorgeschreven formulering van het overgangsrecht en de SVBP2012 zijn de overgangs- en slotregels in de afsluitende artikelen van de regels opgenomen.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening is het conceptontwerp toegezonden aan de betreffende overlegpartners en adviesinstanties.

Hierna heeft het ontwerpbesluit gedurende zes weken ter inzage gelegen als onderdeel van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 Awb op grond van artikel 3,10 lid a Wabo. Er zijn geen zienswijzen indienend.

6.2 Economische uitvoerbaarheid

De kosten die gepaard gaan met het voornemen worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade.

Schade, toegebracht door deze planologische wijziging, zal worden verhaald op de aanvrager van het (bouw)plan middels een gesloten planschadeovereenkomst tussen provincie en aanvrager.