direct naar inhoud van REGELS
Plan: Noordbroek - Geert Veenhuizenweg 1A
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1987.NOBP14gveenhweg1A-0401

REGELS

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan Noordbroek - Geert Veenhuizenweg 1A met identificatienummer NL.IMRO.1987.NOBP14gveenhweg1A-0401 van de gemeente Menterwolde;

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbijbehorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 agrarisch bedrijf:

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waaronder productiegerichte paardenhouderijen, al dan niet in combinatie met volledig bedrijfseigen mestbewerking/-verwerking en mestraffinage (minivergisters);

1.6 agrarische bedrijfskavel:

een op de verbeelding weergegeven aaneengesloten stuk grond, het agrarisch bedrijfserf, waarop ingevolge de regels zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing en bijbehorende voorzieningen ten behoeve van een agrarisch bedrijf zijn toegelaten;

1.7 agrarisch grondgebruik:

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die zowel bedrijfsmatig als hobbymatig in gebruik zijn;

1.8 ander bouwwerk:

een bouwwerk, geen gebouw, geen bijbehorend bouwwerk en geen overkapping zijnde;

1.9 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

1.10 bebouwingsbeeld:

de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin, die wordt bepaald door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar is georiënteerd;

1.11 bedrijfsgebouw:

een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.12 bedrijfsvloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen gebouwen of behorende bij een functie (deels) buiten gebouwen die wordt gebruikt voor een bedrijf, een aan-huis-verbonden beroep of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.13 bedrijfswoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.14 bestaand:

ten aanzien van de aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:

  • bestaand ten tijde van het inwerking treden van het bestemmingsplan;
1.15 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.16 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.17 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of overkapping;

1.18 boerderijpand:

het gebouw behorende tot het bestaande agrarisch bedrijf of het voormalige agrarisch bedrijf, waarin oorspronkelijk het woongedeelte en de stal/schuur was ondergebracht en dat oorspronkelijk als het hoofdgebouw van het agrarisch bedrijf is gebouwd;

1.19 bosbouw:

het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;

1.20 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.21 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.22 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.23 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.24 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken, zijn toegelaten;

1.25 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.26 cultuurhistorische waarden:

de aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.27 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.28 educatief medegebruik:

medegebruik gericht op de overdracht van informatie en kennis;

1.29 erf:

al dan niet bebouwd perceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een woonhuis of een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat gebouw;

1.30 erfbeplanting:

opgaande beplanting, zijnde bomen en struiken, die een landschappelijke afscherming vormt op de grens van een bouwperceel waarop bebouwing voorkomt of die verspreid over een dergelijk bouwperceel voorkomt, en welke beplanting mede bepalend is voor de inpassing van de betreffende bebouwing in het landschap;

1.31 erfinrichtingsplan:

een plan waarin inzichtelijk wordt gemaakt op welke wijze een ontwikkeling landschappelijk en ruimtelijk wordt ingepast op het betreffende perceel en in relatie tot de omgeving;

1.32 evenement:

elke voor publiek buiten de daartoe ingerichte inrichtingen toegankelijke festiviteit, grootschalige sportwedstrijd, auto- of motorcrosswedstrijd, optocht, georganiseerd vuurwerk en alle overige tot vermaak en recreatie bedoelde activiteiten, met uitzondering van markten als bedoeld in de Gemeentewet, kansspelen als bedoeld in de Wet op de kansspelen en betogingen, samenkomsten en vergaderingen als bedoeld in de Wet openbare manifestaties;

1.33 extensief dagrecreatief medegebruik:

een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, vissen, picknicken, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;

1.34 fruitteelt:

de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;

1.35 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.36 gebruiksgerichte paardenhouderij:

paardenhouderij die is gericht op het africhten en trainen van paarden, het bieden van stalruimte voor paarden en het geven van instructie aan derden;

1.37 gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden:

de mogelijkheden om gronden en daarop toegelaten bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;

1.38 grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf, op de wijze van een melkrundveehouderijbedrijf, een melkgeitenhouderijbedrijf, een schapenhouderijbedrijf, een akkerbouwbedrijf, een vollegronds tuinbouwbedrijf, een productiegericht paardenhouderijbedrijf, en naar de aard daarmee gelijk te stellen agrarische bedrijven;

1.39 hobbymatige paardenhouderij:

een niet-bedrijfsmatige paardenhouderij waar niet meer dan vijf paarden voor de hobby worden gehouden;

1.40 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de bestemming dan wel door zijn constructie of afmeting, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.41 houtteelt:

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;

1.42 huishouden:

een zelfstandig persoon dan wel een samenwonend persoon of groep van personen met een mate van verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan, die binnen een complex van ruimte gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.43 kamerverhuur:

ruimte(n) in een (deel van een ) gebouw die geschikt is voor of geschikt te maken is voor (nacht)verblijf, niet vallende onder het begrip logiesverblijf als bedoeld in het Bouwbesluit en niet zijnde een zelfstandige woonruimte als bedoeld in de Huisvestingswet, ongeacht de duur van het verblijf en al dan niet tegen betaling;

1.44 kampeermiddel:

een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.45 kampeerterrein:

een terrein of plaats, geheel of gedeeltelijk ingericht om daarop gelegenheid te geven tot het plaatsen dan wel geplaatst houden van kampeermiddelen ten behoeve van recreatief nachtverblijf;

1.46 kas:

een bouwwerk waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander licht doorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;

1.47 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten aan huis:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk en waarvan de omvang in activiteiten zodanig is, dat de activiteiten in een woning met behoud van de woonfunctie kunnen worden uitgeoefend;

1.48 kleinschalige beroepsmatige activiteiten aan huis:

het beroep en/of beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of daarmee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie mag worden uitgeoefend;

1.49 kleinschalige duurzame energieopwekking:

winning van energie uit kleinschalige perceelsgebonden bronnen, waarbij weinig tot geen schadelijke milieueffecten optreden bij winning en omzetting en waarvan de bronnen in onuitputtelijke hoeveelheden beschikbaar zijn, zoals zon, wind, water, biomassa, aard- en omgevingswarmte;

1.50 landschappelijke waarden:

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van visueel waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied. Bij de afweging van de landschappelijke waarden zal paragraaf 3.3. in de toelichting mede toetsingskader zijn;

1.51 lichtplan:

ontwerp, bestaande uit een lijst van diverse lichtstanden, om de lichtuitstraling vanuit bedrijfsgebouwen en kassen op de omgeving tot een minimum te beperken;

1.52 logies met ontbijt:

het bieden van de, ten opzichte van het wonen ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.53 manege:

paardenhouderij die is gericht op het bieden van paardrijmogelijkheden (inclusief instructie) aan derden, al dan niet in combinatie met stallingsruimte voor paarden van derden en al dan niet met een horecavoorziening die is gericht op het verstrekken van dranken en etenswaren aan bezoekers van het manegebedrijf;

1.54 manege-activiteiten:

bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);

1.55 mantelzorg:

het bieden van zorg aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband;

1.56 milieusituatie:

de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet dat de uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt;

1.57 natuurlijke waarden:

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- en faunawet;

1.58 niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:

een agrarische bedrijfsvoering op de wijze van een intensief veehouderijbedrijf, een intensief kwekerijbedrijf of een bijzondere dierenhouderij;

1.59 normaal agrarisch gebruik:

het gebruik, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;

1.60 normaal onderhoud:

het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;

1.61 nutsvoorzieningen:

voorzieningen voor algemeen nut, zoals afvalinzameling, elektriciteit, gas, (tele)communicatie en dataverkeer, openbaar vervoer en water. Het gaat hierbij om andere bouwwerken zoals antennes, bakken, borden, containers, hekken, kastjes, palen, zuilen en wat met deze bouwwerken te vergelijken is. Onder nutsvoorziening wordt ook verstaan een schakelstation, een rioolwaterzuiveringsinstallatie, een telecommunicatiestation en een transformatorstation;

1.62 ondergeschikte tweede tak:

een ondergeschikt bestanddeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf, zoals een niet-grondgebonden agrarische tak of een bedrijfseigen mestvergisting;

1.63 opgaande meerjarige teelt:

de meerjarige teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken, het kweken van fruit aan houtige gewassen en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;

1.64 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand;

1.65 paardrijbak:

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, dat is ingericht voor het africhten en/of trainen van paarden en/of pony's, niet zijnde een longeercirkel en/of stapmolen;

1.66 peil:
  • a. indien op het land wordt gebouwd:
    • 1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    • 2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
      • de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • b. indien op of in het water wordt gebouwd:
    • 1. het Normaal Amsterdams peil;
  • c. in het geval de hoogte van het terrein op een perceel grote verschillen vertoont:
    • 1. de door Burgemeester en Wethouders bepaalde hoogte;
1.67 productiegebonden detailhandel:

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, geteeld, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.68 productiegerichte paardenhouderij:

grondgebonden paardenhouderij die is gericht op het fokken van paarden en het bieden van leefruimte aan opgroeiende paarden, al dan niet in combinatie met (en daaraan ondergeschikte) trainingsfaciliteiten ten behoeve van de eigen gefokte paarden;

1.69 reclamemast:

bouwwerk, geen gebouw zijnde, uitsluitend ten behoeve van reclame-uitingen;

1.70 risicovolle inrichting:

een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;

1.71 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.

Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.72 silo:

een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.73 torensilo:

een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;

1.74 trekkershut:

een gebouw met een eenvoudige constructie (zonder sanitaire voorzieningen) en beperkte omvang ten behoeve van een kortstondig recreatief nachtverblijf voor passanten;

1.75 tunnelkas:

elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;

1.76 verkeersveiligheid:

de veiligheid voor het verkeer die wordt bepaald door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;

1.77 verkoopvloeroppervlakte:

de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van detailhandel;

1.78 vuurwerkbedrijf:

een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage of de handel in vuurwerk, niet bedoeld periodieke verkoop in consumentenvuurwerk, c.q. de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;

1.79 windturbine:

een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;

1.80 wonen:

het verblijf houden of gehuisvest zijn in een woning;

1.81 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.82 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.83 woonsituatie:

een situatie waarbij, mede door de situering van om de woonfunctie liggende functies en bebouwing, in ieder geval sprake is van een redelijke daglichttoetreding, een redelijke mate van uitzicht en voldoende privacy, alsmede van afwezigheid van hinder.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, ondergeschikte bouwdelen als goten van dakkapellen niet meegerekend;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de oppervlakte van een overkapping:

tussen de buitenwerkse constructiedelen, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.7 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw tot de zijdelingse perceelgrens;

2.8 de bouwhoogte van een molen:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de kap van de molen;

2.9 de bouwhoogte van een windturbine:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van de mast van de windturbine;

2.10 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch grondgebruik;
  • b. de uitoefening van het agrarisch bedrijf met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in combinatie met een gebruiksgerichte paardenhouderij als ondergeschikte tweede tak, ter plaatse van de aanduidingen 'specifieke vorm van agrarisch - bedrijfskavel grondgebonden agrarisch bedrijf' en 'paardenhouderij';
  • c. het wonen ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering, ter plaatse van een bedrijfskavel;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke waarden van het open landschap;
  • e. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine natuur- en landschapselementen;
  • f. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  • g. kleinschalige duurzame energieopwekking;
  • h. nutsvoorzieningen;
  • i. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • j. ontsluitingswegen en agrarische kavelpaden;
  • k. openbare fiets- en wandelpaden;
  • l. waterhuishoudkundige voorzieningen, waaronder waterberging;

met daarbijbehorende:

  • m. bedrijfsgebouwen en overkappingen;
  • n. bedrijfswoningen;
  • o. bijbehorende bouwwerken bij bedrijfswoningen;
  • p. torensilo's;
  • q. tuinen, erven en terreinen, ter plaatse van een bedrijfskavel;
  • r. andere bouwwerken, waaronder paardrijbakken;
3.2 Bouwregels

Deze bouwregels zijn eveneens van toepassing voor functies die na afwijken van de gebruiksregels aan de bestemming zijn toegevoegd.

3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van de in 3.1. onder m t/m p genoemde gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. er zullen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van agrarische bedrijven met de daarbijbehorende bedrijfswoningen worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. mag 25% van de gebouwen en overkappingen worden gebruikt ten behoeve van een gebruiksgerichte paardenhouderij als ondergeschikte tweede tak;
  • c. de gebouwen en overkappingen zullen uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd, ter plaatse van een bedrijfskavel;
  • d. binnen een bouwvlak mogen uitsluitend gebouwen en overkappingen ten behoeve van het ter plaatse gevestigde agrarisch bedrijf worden gebouwd;
  • e. zullen ten hoogste twee torensilo's worden gebouwd;
  • f. het aantal bedrijfswoningen zal ten hoogste één per bouwvlak bedragen;
  • g. de maatvoering van een gebouw of een overkapping zal voorts voldoen aan de eisen die in het volgende bouwschema zijn gesteld:

Functie van een gebouw   Maximale
oppervlakte/inhoud  
Goothoogte in m.   Dakhelling in °   Bouwhoogte in m.  
  per
gebouw  
gezamenlijk   max.   min.   max.   max.  
Bedrijfsgebouw of overkapping, niet zijnde een kas*   -   -   6,00   20   60   14,00  
Kassen   -   1.000 m²   -   -   -   9,00  
Bedrijfswoning*   1.000 m³   -   4,00   35   60   9,00  
Bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning   -   50 m²   3,00   20   60   -  
Torensilo   -   -   -   -   -   15,00  

* de bedrijfsgebouwen en bedrijfswoningen zullen worden gebouwd overeenkomstig de omvang, situering, verschijningsvorm en nokrichting van de agrarische bebouwing , zoals opgenomen in Bijlage 3.

3.2.2 Overige andere bouwwerken

Voor het bouwen van overige andere bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. silo's, platen en bassins zullen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak;
  • b. de bouwhoogte van een mestsilo zal ten hoogste 8,00 m, inclusief afdekking, bedragen;
  • c. de bouwhoogte van voedersilo's en naar de aard daarmee gelijk te stellen silo's zal ten hoogste 15,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 1,00 m bedragen met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen achter de naar de weg gekeerde gevel(s) van de bedrijfswoning(en) en/of bedrijfsgebouwen binnen de bouwvlakken ten hoogste 2,00 m zal bedragen;
  • e. de bouwhoogte van reclamemasten binnen het bouwvlak zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • f. de bouwhoogte van andere bouwwerken zal binnen het bouwvlak ten hoogste 5,00 m bedragen;
  • g. er zullen geen andere bouwwerken ten behoeve van de opwekking van windenergie en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken worden gebouwd;
  • h. de oppervlakte van een paardrijbak zal ten hoogste 1.200 m² bedragen;
  • i. het aantal lichtmasten of naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken ten behoeve van de verlichting van paardrijbakken zal bij een paardrijbak van 800 m² ten hoogste 4 en bij een paardrijbak van 1.200 m² ten hoogste 6 bedragen;
  • j. het aantal lichtmasten of naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken anders dan ten behoeve van de verlichting van paardrijbakken zal ten hoogste 2 bedragen;
  • k. de bouwhoogte van lichtmasten of naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • l. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken ten behoeve van paardrijbakken zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
  • m. de bouwhoogte van overige andere bouwwerken zal buiten het bouwvlak ten hoogste 2,00 m bedragen.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Ondergeschikte tweede tak

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder a in die zin dat bouwwerken ten behoeve van een ondergeschikte tweede tak worden gebouwd, mits:

  • a. de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een ondergeschikte tweede tak per agrarisch bedrijf ten hoogste 25% van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen zal bedragen;
  • b. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • c. tevens de in 3.5.1 genoemde vergunning wordt verleend.
3.3.2 Vergroten oppervlakte kassen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder g in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van kassen wordt vergroot tot ten hoogste 2.000 m², mits:

  • a. met een erfinrichtingsplan en een lichtplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.3 Afwijkende bouwvormen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder g in die zin dat bedrijfsgebouwen worden gebouwd in de vorm van boogstallen, serrestallen of naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsgebouwen, mits:

  • a. met een erfinrichtingsplan en een lichtplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.4 Goothoogte bedrijfswoningen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder g in die zin dat de goothoogte van een bedrijfswoning wordt vergroot tot ten hoogste 6,00 m, mits:

  • a. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.5 Afwijkende dakhelling

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder g in die zin dat bedrijfsgebouwen of overkappingen tot een oppervlakte van ten hoogste 50 m² worden voorzien van een platte afdekking, dan wel dat de minimale dakhelling van een bedrijfswoning wordt verlaagd, mits:

  • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.3.6 Windturbine

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.2 onder g in die zin dat binnen een bouwvlak windturbines worden gebouwd, mits:

  • a. de bouwhoogte van een windturbine ten hoogste 15,00 m zal bedragen;
  • b. met een erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • c. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • d. rekening wordt gehouden met aspecten van externe veiligheid in verband met de ligging van ondergrondse hoge druk aardgastransportleidingen.
3.3.7 Afwijken van inrichtingsplan

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.2.1 onder g in die zin dat agrarische bebouwing qua omvang, situering, verschijningsvorm en nokrichting afwijkend van het inrichtingsplan zoals opgenomen in Bijlage 3 worden gebouwd, mits:

  • a. met een alternatief erfinrichtingsplan wordt aangetoond dat de ontwikkeling op een zorgvuldige wijze landschappelijk wordt ingepast;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het bebouwingsbeeld, de milieusituatie, de woonsituatie, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op het gestelde in 5.1 in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van de plaatsing van een mestvergistingsinstallatie anders dan bedrijfseigen;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid, waaronder de inpandige opslag van caravans, boten of gelijksoortige vervoers- of kampeermiddelen en detailhandel, met uitzondering van een gebruiksgerichte paardenhouderij als ondergeschikte tweede tak ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij";
  • c. het gebruik van de gronden en bouwwerken ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij" voor een gebruiksgerichte paardenhouderij als ondergeschikte tweede tak, zodanig dat meer dan 20% van de bedrijfskavel voor deze functie wordt gebruikt.
  • d. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten buiten het bouwvlak, met uitzondering van tijdelijke opslag van akkerbouwproducten;
  • e. het opslaan van agrarische producten binnen de bedrijfskavel voor zover het gronden betreft die gelegen zijn voor (het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van een bedrijfswoning, of, indien geen bedrijfswoning aanwezig is, het dichtst bij de weg gelegen bedrijfsgebouw;
  • f. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden buiten het bouwvlak anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik of de noodzakelijke bereikbaarheid van bebouwde percelen;
  • g. het splitsen van een bedrijfswoning zodanig dat er meer dan één woning ontstaat;
  • h. het gebruik van gedeelten van een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken bij de bedrijfswoning, voor de uitoefening van een kleinschalige beroepsmatige activiteit aan huis of een kleinschalige bedrijfsmatige activiteit aan huis;
  • i. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij een bedrijfswoning voor bewoning;
  • j. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • k. het gebruik van gronden ten behoeve van houtteelt, bosbouw, sierteelt, fruitteelt, boomteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen;
  • l. het gebruik van bedrijfsgebouwen, niet zijnde kassen, zodanig dat, indien de lichtsterkte in de bedrijfsgebouwen meer dan 150 lux bedraagt, de lichtuitstraling vanuit de gevels van de bedrijfsgebouwen tussen 20.00 uur en 6.00 uur met minder dan 90% wordt gereduceerd;
  • m. het gebruik van assimilatiebelichting in kassen, tenzij de kas is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met 100% reduceert;
  • n. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor manege-activiteiten;
  • o. het gebruik van gronden ten behoeve van een paardrijbak op een afstand van meer dan 100 m uit de dichtstbijzijnde gevel van de bijbehorende bedrijfswoning;
  • p. het gebruik van gronden ten behoeve van een paardrijbak op een afstand van minder dan 30 m tot de dichtstbijzijnde woonbestemmingsgrens;
  • q. het gebruik van lichtmasten bij een paardrijbak vroeger dan 07.00 uur en later dan 22.00 uur;
  • r. het gebruik van lichtmasten bij een paardrijbak waarbij de lichtuitstraling vanuit de lichtmasten niet naar beneden is gericht;
  • s. het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen waarbij een toename plaatsvindt van de stikstofemissie als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of andere stalsystemen vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden.

In afwijking van onderdeel s wordt niet tot een strijdig gebruik gerekend:

  • t. het gebruik van gronden, gebouwen en/of overkappingen waarbij een toename plaatsvindt van de stikstofemissie als gevolg van een wijziging van dieraantallen, diersoorten en/of andere stalsystemen vanaf het betreffende agrarische bedrijf of de betreffende gronden, indien:
    • 1. dit niet leidt tot een toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en); of
    • 2. toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en) niet leidt tot een overschrijding van de kritische depositiewaarde van de habitats; of
    • 3. toename van stikstofdepositie op het (de) maatgevende gevoelige Natura 2000-gebied(en) wordt gesaldeerd door een in ieder geval gelijkwaardige afname van depositie uit andere bronnen; of
    • 4. van het bevoegd gezag een natuurbeschermingswetvergunning is verkregen waarbinnen een toename is toegelaten, dan wel van het bevoegd gezag een schriftelijke bevestiging is ontvangen dat voor de toename geen natuurbeschermingswetvergunning is vereist.
3.4.2 Strijdig gebruik ondergeschikte tak

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op het gestelde in 3.4.1 en 5.1 in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor één of meerdere ondergeschikte tweede takken, zodanig dat meer dan 25% van de gebouwen en overkappingen voor deze functie wordt gebruikt;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor één of meerdere ondergeschikte tweede takken, zodanig dat meer dan 20% van de bedrijfskavel voor deze functie wordt gebruikt.
3.4.3 Voorwaardelijke verplichting

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in aanvulling op het gestelde in 5.1 in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de bouwwerken, niet zijnde bestaande bouwwerken, zonder aanleg en instandhouding van het beplantingsplan, zoals opgenomen in Bijlage 3;
  • b. het gebruik van de bedrijfswoning voor bewoning voordat onherroepelijk planologisch is geregeld dat de bedrijfswoning op het perceel Hoofdweg 58 te Slochteren niet meer als agrarische bedrijfswoning mag worden gebruikt.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Ondergeschikte tweede tak

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4. onder b in die zin dat de uitoefening van een agrarisch bedrijf al dan niet in combinatie met interne bouwactiviteiten wordt gecombineerd met een ondergeschikte tweede tak in de vorm van de in Bijlage 2 opgenomen bedrijvigheid, mits:

  • a. de gronden ter plaatse zijn voorzien van een bedrijfskavel;
  • b. de gezamenlijke bedrijfsvloeroppervlakte ten behoeve van een ondergeschikte tweede tak per agrarisch bedrijf ten hoogste 25% van de gezamenlijke oppervlakte van de bedrijfsgebouwen zal bedragen;
  • c. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • d. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, natuurlijke en landschappelijke waarden, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.2 Beroeps- en bedrijfsuitoefening aan huis

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder h in die zin dat een bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken, wordt gebruikt voor kleinschalige beroeps- en/of bedrijfsmatige activiteiten aan huis, mits:

  • a. de agrarische functie behouden blijft en in ruimtelijke en visuele zin de hoofdfunctie blijft;
  • b. de activiteiten uitsluitend inpandig plaatshebben;
  • c. de beroeps-/bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 25%, met een maximum van 60 m², van het vloeroppervlak van de bedrijfswoning, inclusief bijbehorende bouwwerken;
  • d. degene die de activiteit uitoefent bewoner van de bedrijfswoning is;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte van een reclamebord niet meer dan 0,5 m² bedraagt en de afmeting van een reclamebord in één richting niet meer dan 1,00 m bedraagt;
  • f. de ruimtelijke uitstraling van de activiteit qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar is met het karakter van de woonfunctie van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken;
  • g. bedrijfsmatig gebruik, dat vergunning- of meldingplichtig is, niet is toegestaan;
  • h. het parkeren plaatsvindt op eigen erf;
  • i. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.3 Klein kamperen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder j in die zin dat de gronden tevens worden gebruikt als standplaats voor kampeermiddelen, mits:

  • a. het kleinschalig kamperen kan worden toegestaan als ondergeschikte tweede tak bij een agrarisch bedrijf binnen een bouwperceel;
  • b. het gaat om kleinschalige vormen van kamperen (mini-camping) met ten hoogste 15 kampeerplaatsen;
  • c. er geen sprake is van plaatsing van stacaravans, chalets en/of trekkershutten en naar de aard daarmee gelijk te stellen onderkomens;
  • d. er een goede landschappelijke inpassing van het kampeerterrein wordt gewaarborgd. Het kamperen dient zoveel mogelijk achter de gebouwen (woningen, boerderijpanden) plaats te vinden;
  • e. er uitsluitend in de periode van 1 maart tot 1 oktober gekampeerd wordt;
  • f. het betreffende perceel goed bereikbaar is;
  • g. het parkeren plaatsvindt op eigen erf;
  • h. de afstand van de gronden waar het kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot de dichtstbijzijnde gevel van een naastgelegen woonhuis ten minste 50,00 m bedraagt;
  • i. de afstand van de gronden waar het kampeerterrein feitelijk gevestigd wordt tot de buitengrenzen van een bestaand kampeerterrein ten minste 500,00 m bedraagt;
  • j. voorafgaande aan de realisatie van een kleinschalig kampeerterrein wordt overlegd met het waterschap;
  • k. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
  • l. permanente bewoning en het gebruik als seksinrichting van kampeermiddelen niet is toegestaan;
  • m. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en cultuurhistorische waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
3.5.4 Nieuwe meerjarige opgaande teeltvormen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 3.4 onder k in die zin dat gronden worden gebruikt voor sierteelt, fruitteelt, bosbouw, houtteelt of overige opgaande meerjarige teeltvormen, mits:

  • a. zoveel mogelijk aansluiting wordt gevonden bij bestaande opgaande elementen, zoals bosgebieden, dorpskernen, bebouwingslinten, bestaande gronden met opgaande meerjarige teeltvormen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebieden;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.6.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het verharden van perceel- en/of kavelontsluitingswegen buiten de bedrijfskavel met een grotere breedte dan 4,00 m;
  • b. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
  • c. het verwijderen van erfbeplanting;
  • d. het winnen van klei;
  • e. het aanleggen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen;
  • f. het verrichten van exploratieboringen en/of seismologisch onderzoek.
3.6.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 3.6.1. is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
3.6.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het open landschap, de cultuurhistorische en archeologische waarden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

De in lid 3.6.1 onder c genoemde vergunning kan voorts slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het beplantingsplan, zoals opgenomen in Bijlage 3.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 4 Anti-dubbeltelbepaling

Grond welke eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Een eenmaal als bedrijfswoning gerealiseerd bouwwerk blijft bij de toepassing van deze regels aangemerkt als bedrijfswoning.

Artikel 5 Algemene gebruiksregels

5.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met enige bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. het gebruik van de gronden voor de opslag van aan het oorspronkelijk verkeer onttrokken voer-, vaar- of vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • c. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil en afvalstoffen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
  • d. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen, tenzij hiervoor anderszins vergunning is verleend;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken voor de plaatsing van zonnecollectoren anders dan op daken van bouwwerken;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken die zijn bestemd voor het wonen ten behoeve van (bedrijfsmatige) kamerverhuur;
  • g. het gebruik van woningen anders dan voor één huishouden;
  • h. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een bevi-inrichting.
5.2 Afstemming Algemene Plaatselijke Verordening

Het bestemmingsplan verzet zich niet tegen het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van evenementen als bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening waarvoor op basis van deze verordening een evenementenvergunning kan worden verleend.

Artikel 6 Algemene afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages, met dien verstande dat deze bevoegdheid middels een omgevingsvergunning af te wijken van de bouwregels niet van toepassing is op de bouw van reclamemasten, windturbines, antennemasten, de maximale oppervlakte van hoofdgebouwen en de bijbehorende bouwwerken (ten hoogste 300 m²) en de bij recht gegeven oppervlaktematen voor bedrijfsgebouwen en overkappingen van niet-agrarische bedrijven;
  • b. de regels in die zin dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m³ bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van een gebouwtje ten hoogste 3,00 m mag bedragen;
  • e. de regels, ten aanzien van de bouwhoogte van andere bouwwerken, in die zin dat de bouwhoogte van de andere bouwwerken, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m, waarbij de hoogte van reclamemasten ten hoogste 6,00 m zal bedragen;
  • f. de regels ten aanzien van de maximale bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en lichtkappen wordt vergroot, mits:
    • 1. deze vergroting niet meer dan 20 m² per plaatselijke verhoging bedraagt;
    • 2. de vergroting leidt tot een bouwhoogte welke ten hoogste 1,25 maal de maximale bouwhoogte van het betreffende gebouw bedraagt;
  • g. het bepaalde in de leden 3.4 ten behoeve van het gebruik van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk als afhankelijke woonruimte ten behoeve van mantelzorg, mits:
    • 1. een verzoek om toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid schriftelijk wordt ingediend en uit het verzoek blijkt de behoefte aan mantelzorg van de persoon of personen voor wie de afhankelijke woonruimte is bedoeld;
    • 2. ten hoogste 30 m² van het vloeroppervlak van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk wordt gebruikt ten behoeve van mantelzorg;
    • 3. er geen sprake is van zelfstandige bewoning;
    • 4. de mantelzorg ondergeschikt is aan de woonfunctie in het hoofdgebouw;
    • 5. verzekerd is dat na beëindiging van de mantelzorg de daarvoor aangewende oppervlakte niet als zelfstandige woning of logies met ontbijtaccommodatie in gebruik wordt genomen;
    • 6. geen splitsing van eigendom van het betreffende perceel plaatsvindt;
    • 7. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • h. de bestemmingsregels ten aanzien van het bouwen van gebouwen in die zin dat ten behoeve van het kleinschalig kamperen als bedoeld in lid 3.5.3 gebouwen ten behoeve van het kampeerterrein worden gebouwd, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen per kampeerterrein ten hoogste 50 m² zal bedragen;
    • 2. de goothoogte van een gebouw ten hoogste 3,00 m zal bedragen;
    • 3. de gebouwen uitsluitend binnen een bouwvlak of een bestemmingsvlak worden gebouwd;
    • 4. tevens de in lid 3.5.3 genoemde omgevingsvergunning wordt verleend;
    • 5. de gebouwen uitsluitend worden gebruikt ten behoeve van het kampeerterrein, waarbij horecavoorzieningen niet zijn toegestaan;
    • 6. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 7 Overige regels

7.1 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de milieusituatie, de landschappelijke waarden, de natuurlijke waarden, de geomorfologische waarden, de cultuurhistorische waarden, de archeologische waarden, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de verkeersveiligheid, het voorkomen van lichthinder en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, zodanig dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de genoemde criteria.

7.2 Afstemming welstandstoets

Voorzover de regels in het bestemmingsplan met betrekking tot:

  • a. de voorgeschreven maximale goothoogte en maximale bouwhoogte;
  • b. de dakhelling;
  • c. de plaatsing op het bouwperceel;

ruimte bieden voor verschillende mogelijkheden van het realiseren van gebouwen, is deze ruimte tevens bedoeld voor het kunnen stellen van voorwaarden op basis van de in artikel 12a van de Woningwet aangegeven welstandscriteria, mits:

  • de goot- en bouwhoogte met niet meer dan 15% afwijken van de toegestane goot- en bouwhoogte;
  • de binnen de regels te realiseren oppervlakte van bebouwing niet wordt verminderd.


Voor de bouwonderdelen van gebouwen of bouwwerken, niet zijnde vergunningsvrije bouwwerken, die niet zijn genoemd in de regels van dit bestemmingsplan, zoals onder andere dakkapellen, is het welstandsbeleid van de gemeente Menterwolde bepalend voor de wijze waarop deze kunnen worden gebouwd.

7.3 Overschrijding bouwgrenzen

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als:

  • a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2,00 m² of kleiner;
  • b. overstekende daken;
  • c. luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;

buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,00 m ten opzichte van de bouwgrens of bestemmingsgrens bedraagt.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 8 Overgangsrecht

8.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • c. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
8.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 9 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het Bestemmingsplan Noordbroek - Geert Veenhuizenweg 1A

van de gemeente Menterwolde .

Behorend bij het besluit van...