direct naar inhoud van Regels
Plan: Cuijk, Heeswijk, Heeswijkse Kampen Zuid
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1982.WPCuHeeswijkzuid-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 Plan

Het wijzigingsplan Cuijk, Heeswijk, Heeswijkse Kampen Zuid met identificatienummer NL.IMRO.1982.WPCuHeeswijkzuid-VA01 van de gemeente Land van Cuijk.

1.2 Bestemmingsplan

De geometrisch bepaalde planobjecten met de daarbij behorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.3 Aanduiding

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 Aanduidingsgrens

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 Aaneengesloten woning

Minimaal drie hoofdgebouwen die aan elkaar zijn gebouwd en geen interne verbindingen hebben.

1.6 Aangebouwd

Minimaal twee bouwwerken die aan elkaar zijn gebouwd en al dan niet een interne verbinding hebben.

1.7 Afhankelijke woonruimte

Een bijbehorend bouwwerk bij een (bedrijfs)woning dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met deze (bedrijfs)woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is.

1.8 Bebouwing

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.9 Bedrijf / bedrijfsmatige activiteiten

Een een inrichting gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel bedrijfsmatige dienstverlening, een beroep- of bedrijf-aan-huis niet meegerekend.

1.10 Bedrijf, escort

De natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in een seksinrichting wordt uitgeoefend.

1.11 Bedrijf, prostitutie

Een bedrijf waarin het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding uitgeoefend wordt.

1.12 Bedrijf aan huis

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid geheel of overwegend door middel van handwerk en waarvan de omvang van de activiteiten zodanig is dat de activiteiten in een woning en de daarbij behorende gebouwen met behoud van de woonfunctie kunen worden uitgeoefend.

1.13 Beroep aan huis

Een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner(s) wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat en een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, zoals juridische, administratieve, (para-)medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische of daarmee vergelijkbare beroepen.

1.14 Bestaand
  • de bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het wijzigingsplan rechtskracht heeft verkregen, dan wel mag worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning;
  • het gebruik van grond en bebouwing, zoals aanwezig op het tijdstip waarop het wijzigingsplan rechtskracht heeft verkregen.
1.15 Bestemmingsgrens

De grens van een bestemmingsvlak.

1.16 Bestemmingsvlak

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.17 Bordeel

Specifieke vorm van een seksinrichting; een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht. Onder een bordeel worden verstaan: een parenclub, of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.18 Bouwen / bebouwen

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.19 Bouwen, ondergronds-

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een bouwwerk onder het ter plaatse vastgestelde peil.

1.20 Bouwlaag of verdieping(slaag)

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat is begrensd door op gelijk of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren en balklagen/plafonds, met inbegrip van de begane grond, en met uitsluiting van kruipruimte, zolder en vliering.

1.21 Bouwperceel

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.22 Bouwperceelgrens

De grens van een bouwperceel.

1.23 Bouwperceelgrens, voorste-

De naar het openbaar toegankelijk gebied gerichte bouwperceelsgrens of, indien meerdere bouwperceelsgrenzen naar een openbaar toegankelijk gebied gericht zijn, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen bouwperceelgrens.

1.24 Bouwvlak

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.25 Bouwwerk

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct steun vindt in of op de grond.

1.26 Bouwwerk geen gebouw zijnde (ander bouwwerk)

Elk bouwwerk, dat of ontoegankelijk is, of onoverdekt is, of geen wanden heeft.

1.27 Bouwwerk, bijbehorend-

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde bouwperceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of bouwwerk geen gebouw zijnde, met een dak en toegankelijk voor mensen.

1.28 Dak

Elke bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.29 Detailhandel

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden van goederen, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, alsmede anders dan voor gebruik ter plaatse.

1.30 Dienstverlening

Het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden.

1.31 Dienstverlenend bedrijf/instelling

Bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waarbij direct contact met de klant centraal staat, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.32 Dove gevel
  • a. Eenbouwkundige constructie waarin geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en:
    • 1. 33 dB voor wegverkeerslawaai;
    • 2. 35 dB(A) etmaalwaarde voor het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau;
    • 3. 55/50/45 dB(A) voor het maximale geluidniveau voor respectievelijk de dag, -avond- en nachtperiode.
  • b. een bouwkundige constructie waarin alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.
1.33 Erf

Al dan niet bebouwd bouwperceel, of een gedeelte daarvan, dat direct is gelegen bij een hoofdgebouw en dat in feitelijk opzicht is ingericht ten dienste van het gebruik van dat hoofdgebouw, voor zover de regels van dit bestemmingsplan deze inrichting niet verbieden.

1.34 Erf, achter-

Het erf dat 1 meter achter de voorgevelrooilijn ligt.

1.35 Erf, voor-

Het erf dat geen achtererf is.

1.36 Funnel

Obstakelvrije zone rond een start- en landingsbaan voor de vliegveiligheid.

1.37 Gebouw

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.38 Gesloten woning

Patiowoningen.

1.39 Geluidsgevoelige ruimte

Als geluidsgevoelige ruimte van een woning wordt aangemerkt: een ruimte binnen een woning voor zover die kennelijk als slaap-, woon-, of eetkamer wordt gebruikt of voor een zodanig gebruik is bestemd, alsmede een keuken van ten minste 11 m2.

1.40 Gevel of gevelvlak

Bouwkundige constructie die een ruimte in een gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak .

1.41 Groeiplaats

De bovengrondse en ondergrondse plaats die een boom, een bomenlaan of een bos nodig heeft om tot volle wasdom te groeien.

1.42 Halfvrijstaande woning

Een woning, die verbonden is met één andere, niet-gelijksoortige woning of een gebouw zonder woonfunctie.

1.43 Halfvrijstaand geschakeld woningen

Een 2-onder-1-kapwoning die ook verbonden is met een niet-woongedeelte (meestal een garage) van een andere woning.

1.44 Hoofdgebouw

Gebouw, of gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een bouwperceel en, indien meer gebouwen op het bouwperceel aanwezig zijn, gelet op de bestemming het belangrijkst is.

1.45 Hoofdverblijf

De woning waar:

  • a. naar redelijke verwachting gedurende een half jaar de meeste malen door een huishouden overnacht wordt, en
  • b. als het centrum van de sociale en maatschappelijke activiteiten van dat huishouden aan te merken is, en
  • c. waar dat huishouden staat ingeschreven in de BRP.
1.46 Huishouden, huisgenoten

Personen (of persoon) die ieder het hoofdverblijf in een woning hebben en blijk geven duurzaam zorg te dragen voor elkaar door middel van een bijdrage in de kosten te leveren van de huishouding dan wel anderszins, en waarbij geen sprake is van intensieve therapeutische of medische verzorging/behandeling anders dan voor mantelzorg.

1.47 inrichting, seks-

Een bedrijf met een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een (raam)prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.48 Kampeermiddel

Een tent, tentwagen, kampeerauto of caravan dan wel enig ander onderkomen of ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, waarvoor ingevolge artikel 40 van de Woningwet een omgevingsvergunning vereist is; een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.49 Kap

Een dak met een helling.

1.50 Kavel

Een aaneengesloten bouwperceel dat zowel kadastraal als optisch samenhangt.

1.51 Kleinschalig kamperen

Kleinschalig recreatief nachtverblijf op gronden met een andere hoofdfunctie, met gebruikmaking kampeermiddelen tot een in de regels aangegeven maximum aantal kampeermiddelen.

1.52 Maaiveld

Het grensvlak tussen de ondergrond en de lucht.

1.53 Maatvoeringsgrens

De grens van een maatvoeringsvlak.

1.54 Maatvoeringsvlak

Een geometrisch bepaald vlak waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels voor bepaalde bouwwerken eenzelfde maatvoering geldt.

1.55 Mantelzorg

Langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijke zorg van huisgenoten voor elkaar overstijgt.

1.56 Milieusituatie

Ter waarborging en ter voorkoming van een ruimtelijke situatie die uit een oogpunt van milieuaspecten c.q. belasting van het milieu, zoals hinder voor omwonenden en verkeersaantrekkende werking, niet gewenst is, dient rekening te worden gehouden met:

  • a. de toegelaten gebruiksmogelijkheden in de bestemmingen;
  • b. strijdigheid met de regels, voortvloeiend uit wettelijke bepalingen, zoals de Wet milieubeheer dan wel een Algemene Maatregel van Bestuur op grond van de Wet milieubeheer.
1.57 Monumentale boom

Elke boom die is opgenomen in de gemeentelijke 'monumentale bomenlijst', behorende bij de gemeentelijke 'monumentale bomennota'.

1.58 NAP

Normaal Amsterdams Peil.

1.59 (gewoon) onderhoud, gebruik en beheer

Het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt en de detaillering, profilering en vormgeving gelijk blijft.

1.60 Oeverafwerking, oeverstrook

Elke onnatuurlijke afwerking van een oever, zoals kades, schanskorven en aanlegsteigers.

1.61 Onderbouw

Een geheel of grotendeels onder peil gelegen deel van een gebouw

1.62 Ondergeschikt bouwdeel

Bouwdeel van beperkte afmetingen, dat buiten de gevel of het dakvlak van een bouwwerk uitsteekt en niet gericht is op vergroting van het oppervlakte, zoals dakgoten, dakoverstekken, regenafvoerpijpen, rookgasafvoeren, schoorstenen, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels en balkons.

1.63 Overkapping

Een bijbehorend bouwwerk dat toegankelijk is voor mensen, een dak heeft en waaraan minimaal één zijde geen wand heeft.

1.64 Paardenbak / rijbak

Een onoverdekte voorziening bedoeld voor het berijden, africhten en laten bewegen van paarden.

1.65 Peil

Een denkbeeldig horizontaal vlak dat gebruikt wordt om de verticale maatvoering mee te bepalen.

1.66 Prositituee

Degene die zich beschikbaar stelt tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling (Regeling Uitstapprogramma’s Prosituees).

1.67 Prostitutie

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen betaling.

1.68 Prositutie, raam-

Een seksinrichting met één of meer ramen van waarachter de prostituee door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

1.69 prostitutie, straat-

Het in openbaar toegankelijk gebied door handelingen, houding, woord, gebaar of op andere wijze, passanten tot prostitutie bewegen, uitnodigen dan wel aanlokken.

1.70 Radarverstoringsgebied

Gebied waar beperkingen gelden ten aanzien van het bouwen ten behoeve van een goede werking van de radar op een radarstation.

1.71 Tiny house

Een al dan niet mobiele, volwaardige, permanent bewoonde woning met een beperkte omvang.

1.72 Twee- aaneen gebouwde woning

Twee hoofdgebouwen die aan elkaar zijn gebouwd en geen interne verbindingen hebben.

1.73 Vloeroppervlakte, bedrijfs-

De totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een gebouw en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening een bedrijf, een dienstverlenend bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief (binnen)opslag, rust- en rookruimten, administratieruimten en dergelijke.

1.74 Vloeroppervlakte, bruto-

De gezamenlijke oppervlakte van alle vloeren gelegen tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

1.75 Vloeroppervlakte, verkoop-

De voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten dienste van de detailhandel, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

1.76 Voorgevel

De naar het openbaar toegankelijk gebied gekeerde gevel van een gebouw of, indien meerdere gevels naar het openbaar toegankelijk gebied gericht zijn, de als zodanig door het bevoegd gezag aan te wijzen gevel.

1.77 Voorgevelrooilijn

De denkbeeldige lijn waarin de oorspronkelijke voorgevel van het hoofdgebouw is gelegen, alsmede het verlengde daarvan voor zover gelegen binnen het bouwperceel.

1.78 Voorziening, bijbehorende-

Voorzieningen, die horen bij de betreffende bedrijfsvoering op gronden (onder andere weg- en waterbouwkundige voorzieningen) en/of bouwvlakken (onder andere opslag en energievoorziening).

1.79 Voorziening, groen-

Voorziening voor de inrichting, het onderhoud en het beheer van flora en fauna, zoals boomgeleiders, wortelkratten, bloembakken, drainage- en sproeisystemen, faunatunnels, nestkastjes en dergelijke.

1.80 Voorziening, nuts-

Voorziening voor de distributie en ontsluiting van producten en diensten van openbaar nut, zoals bushokjes, kleine pompgemalen, verkeersregelinstallaties, verdeelstations voor stroom, water en gas, telefooncellen en dergelijke.

1.81 Voorziening, speel-

Voorziening ter stimulering van het klim-, klauter- en balanceergedrag van kinderen, al dan niet functionerend met behulp van de zwaartekracht of de fysieke kracht van de mens, zoals hangnetten, schommels, glijbanen, speelforten en dergelijke.

1.82 Voorziening, verkeers-

Voorziening voor de geleiding, beveiliging en regeling van verkeersbewegingen, zoals bankjes, verkeersremmers, brughoofden, lichtmasten, bewegwijzering, plantenbakken, parkeerautomaten, parkeerplaatsen, fietsklemmen, fietsenstallingen en dergelijke.

1.83 Voorzieningen, waterhuishoudkundige

Voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede waterkering, wateraanvoer, waterafvoer, waterberging, waterinfiltratie en waterkwaliteit. Hierbij kan onder meer gedacht worden aan infiltratievoorzieningen (zoals infiltratiekratten, wadi's, infiltratiegreppels, doorlatende bestrating en infiltratie- en transportriolen), dijken, dammen, grondwallen, duikers, stuwen, gemalen, inlaten en dergelijke.

1.84 Vrijstaand

Bouwwerk dat geheel los staat van andere bouwwerken.

1.85 Water

Alle water dat zichtbaar (oppervlaktewater) aanwezig is in bijvoorbeeld waterlopen, poelen, vijvers, meren en zeeën, of onzichtbaar (grondwater) aanwezig is zoals freatisch grondwater direct beneden het maaiveld.

1.86 Weg

Alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, alsmede de aan de wegen liggende en als zodanig aangeduide parkeerterreinen.

1.87 Werk

Een constructie geen bouwwerk zijnde, zoals bestrating, drainage, kabels en leidingen en dergelijke.

1.88 Werkzaamheid

Op zich staande activiteiten al dan niet ter uitvoering van een werk, zoals bestraten, beplanten, dempen van sloten, ploegen, heien en dergelijke.

1.89 Wonen

Het verblijven van een huishouden in een hoofdverblijf.

1.90 Woning

Een voor het wonen bestemd (gedeelte van een) gebouw

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 Meten
  • a. Bij de toepassing van deze regels wordt loodrecht gemeten tot of vanuit het hart van de lijn, tenzij anders aangegeven.
  • b. De afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.
2.2 Maatvoering

Alle maten zijn, tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
2.3 Bestaande maten

Met betrekking tot bestaande maten gelden de volgende regels:

  • a. indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Woningwet, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer dan wel minder bedragen dan ingevolge regels hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal, respectievelijk minimaal toelaatbaar worden aangehouden;
  • b. In het geval van bewuste aanpassing van de ruimtelijke situatie komt het gestelde in lid a te vervallen.
2.4 Ondergeschikte bouwdelen

Bij de toepassing van de bouwregels, worden ondergeschikte bouwdelen buiten beschouwing gelaten, onder voorwaarde dat:

  • a. de overschrijding van de bouwregels aan de gevels maximaal 1,6 meter is;
  • b. de overschrijding van de bouwregels op het dak maximaal 3 m is;
  • c. de oppervlakte mag maximaal 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak zijn.
2.5 Bouwwerken

de bepaling van het peil

  • a. op droge grond is het peil: de hoogte van de bovenkant van de begane grondvloer van het hoofdgebouw gelegen binnen maximaal 0,5 m van de hoogte van de weg waarop het bouwperceel ontsloten wordt, dan wel de hoogte van de bovenkant van de begane grondvloer van het bestaande hoofdgebouw (Bor/Cuijk);
  • b. op of in het water is het peil: het gemiddeld jaarlijks waterpeil ter plaatse van het bouwperceel.

 

de hoogte van de weg
de hoogte van de weg zoals die door of namens burgemeester en wethouders is vastgesteld (bouwverordening Cuijk).

de goothoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee te vergelijken constructiedeel.

de bouwhoogte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

de bouwdiepte van een bouwwerk
vanaf het peil tot aan het laagste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals rioleringen, kabels, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

de lengte, breedte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.

de oppervlakte van een bouwwerk
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

de bedrijfsvloeroppervlakte van een bouwwerk
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een gebouw en/of op een terrein dat wordt gebruikt voor de uitoefening een bedrijf, een dienstverlenend bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief (binnen)opslag, rust- en rookruimten, administratieruimten en dergelijke.

de verkoopvloeroppervlakte van een bouwwerk
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten dienste van de detailhandel, inclusief de etalageruimte en de ruimte achter de toonbank.

de inhoud van een bouwwerk
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

de dakhelling
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

de afstand tot de bouwperceelgrens
vanaf de bouwperceelgrens tot aan het gevelvlak van een bouwwerk.

het bebouwingspercentage
het oppervlak dat met bouwwerken is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwvlak, voor zover dat is gelegen binnen de bestemming, of binnen een in de regels nader aan te duiden gedeelte van die bestemming.

 

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Woongebied - Wonen in het groen

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Woongebied - Wonen in het groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de huisvesting van een huishouden in het type woning, ter plaatse van de aanduiding;
    • 1. 'specifieke vorm van woongebied – 3': vrijstaande woningen;
    • 2. 'specifieke vorm van woongebied – 4': vrijstaande en halfvrijstaande woningen;
    • 3. 'specifieke vorm van woongebied – 5': tiny houses;
    • 4. 'specifieke vorm van woongebied – 6a': gesloten woningen;

en medebestemd voor:

  • b. bijgebouwen en overkappingen;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • d. tuinen en erven;
  • e. verhardingen;
  • f. woonstraten;
  • g. paden;
  • h. parkeervoorzieningen;
  • i. groenvoorzieningen;
  • j. straatmeubilair;
  • k. speelvoorzieningen;
  • l. oppervlakkige afvoer en infiltratie van hemelwater;
  • m. geluidwerende voorzieningen;
  • n. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • o. voorzieningen van algemeen nut;
  • p. voorzieningen ten behoeve van opvang en berging van water;

en de daarbij behorende gebouwen, bouwwerken geen gebouwen zijnde, werken en werkzaamheden.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen
  • a. Bouwwerken mogen uitsluitend ten behoeve van de bestemming zoals het bepaalde in lid 3.1 worden gebouwd.
  • b. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is aangeduid, met dien verstande dat:
    • 1. het maximum aantal woningen binnen het totale plangebied niet meer mag bedragen dan 153;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - 3' per kavel niet meer dan 1 woning is toegestaan.
3.2.2 Specifieke vorm van woongebied - 3

Ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van woongebied - 3' geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat:

  • a. de voorgevel moet worden gesitueerd op minimaal 3,5 m vanaf de voorste bouwperceelsgrens;
  • b. de goothoogte maximaal 4 m mag zijn;
  • c. de bouwhoogte maximaal 11 m mag zijn;
  • d. de afstand tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens, voorzover het de niet-aangebouwde gevel van het hoofdgebouw betreft:
    • 1. bij vrijstaande woningen minimaal 4 m moet zijn;
  • e. de diepte van een hoofdgebouw mag ten hoogste bedragen:
    • 1. bij vrijstaande woningen maximaal 15 meter.
3.2.3 Specifieke vorm van woongebied - 4

Ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van woongebied - 4' geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen dat:

  • a. de voorgevel moet worden gesitueerd op minimaal 3 m en maximaal 6 m vanaf de voorste bouwperceelsgrens;
  • b. de goothoogte maximaal 6 m mag zijn;
  • c. de bouwhoogte maximaal 11 m mag zijn;
  • d. de diepte van een hoofdgebouw mag ten hoogste bedragen:
    • 1. bij vrijstaande woningen maximaal 15 meter;
    • 2. bij overige woningen maximaal 12 meter;
  • e. de afstand tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens, voorzover het de niet-aangebouwde gevel van het hoofdgebouw betreft:
    • 1. bij vrijstaande woningen minimaal 3 m moet zijn;
    • 2. bij andere woningen minimaal 3 m moet zijn.
3.2.4 Specifieke vorm van woongebied - 5

Ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van woongebied - 5' geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken dat:

  • a. de voorgevel moet worden gesitueerd op minimaal 3 m en maximaal 8 m vanaf de voorste bouwperceelsgrens;
  • b. de goothoogte maximaal 4 m mag zijn;
  • c. de bouwhoogte maximaal 6 m mag zijn;
  • d. de afstand tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens, voorzover het de niet-aangebouwde gevel van het hoofdgebouw betreft minimaal 1 m moet zijn;
  • e. de diepte van een hoofdgebouw mag ten hoogste bedragen 9 meter bedragen;
  • f. de breedte van een hoofdgebouw mag ten hoogste bedragen 4 meter;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - 5' zijn geen bijbehorende bouwwerken bij tiny houses toegestaan.
3.2.5 Specifieke vorm van woongebied - 6a

Ter plaatse van de aanduiding 'Specifieke vorm van woongebied - 6a' geldt voor het bouwen van hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken dat:

  • a. de goot- en bouwhoogte maximaal 4,5 m mag zijn, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 3' de goot- en bouwhoogte maximaal 6,5 m mag zijn;
  • b. de woningen dienen uitgevoerd te worden met een plat dak;
  • c. de diepte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 14 m bedragen;
  • d. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken de volgende regels gelden:
    • 1. de bouwhoogte van overkappingen maximaal 3 m mag zijn;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken en overkappingen maximaal 40 m² mag zijn, onder voorwaarde dat:
      • de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf voor maximaal 50% mag zijn bebouwd;
      • de goot- en bouwhoogte maximaal 3,5 m mag zijn;
      • de onderlinge afstand tussen vrijstaande bijbehorende bouwwerken minimaal 3 m moet zijn.
3.2.6 Bijbehorende bouwwerken

Het bouwen van bijbehorende bouwwerken binnen de aanduiding 'Specifieke vorm van woongebied - 3' en 'Specifieke vorm van woongebied - 4' is toegestaan, onder de algemene voorwaarden dat:

  • a. de afstand tot de voorgevelrooilijn minimaal 3 m moet zijn;
  • b. de bouwhoogte van overkappingen maximaal 3 m mag zijn;
  • c. de gezamenlijke oppervlakte maximaal 60 m² mag zijn, onder voorwaarde dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf en het zijerf voor maximaal 50% mag zijn bebouwd;
    • 2. indien de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf en de zijerven groter is dan 120 m², de norm van 60 m² verhoogd mag worden met 10% van het meerdere tot een maximum van 90 m², onverlet het bepaalde onder c.1.;

In aanvulling op de algemene voorwaarden geldt voor:

  • d. aangebouwde bijbehorende bouwwerken dat:
    • 1. de goothoogte maximaal 3,25 m mag zijn;
    • 2. de bouwhoogte maximaal 80% van de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag zijn, met een maximum van 6 m;
  • e. vrijstaande bijbehorende bouwwerken dat:
    • 1. de onderlinge afstand tussen vrijstaande bijbehorende bouwwerken minimaal 3 m moet zijn;
    • 2. de oppervlakte van een vrijstaand bijbehorende bouwwerk maximaal 45 m² mag zijn. Indien de gezamenlijke oppervlakte van het achtererf en de zijerven groter is dan 120 m², dan mag de norm van 45 m² worden verhoogd met 10% van het meerdere tot een maximum van 75 m², onverlet het bepaalde onder c.1.;
    • 3. de goothoogte maximaal 3 m mag zijn;
    • 4. de bouwhoogte maximaal 5 m mag zijn;
3.2.7 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

Het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  • a. de bouwhoogte van erf- en perceelsafscheidingen voor de voorgevellijn maximaal 1 m mag zijn;
  • b. de bouwhoogte achter de voorgevellijn maximaal 3 m mag zijn, met uitzondering van:
    • 1. erf- en perceelsafscheidingen, waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn;
    • 2. verlichtingsarmaturen, waarvan de bouwhoogte maximaal 8 m mag zijn;
    • 3. geluidwerende voorzieningen, waarvan de bouwhoogte maximaal 10 m mag zijn.
3.2.8 Voorwaardelijke verplichting hogere waarde

In aanvulling op het bepaalde in artikel 3.2.1 is het ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - voorwaarde bouwen' alleen toegestaan een woning te bouwen, te gebruiken en in stand te houden onder de voorwaardelijke verplichting dat er voldaan wordt aan de eisen zoals gesteld in het besluit hogere grenswaarde zoals opgenomen in bijlage 1.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om, met inachtneming van de regels en met inachtneming van het bepaalde in lid 12.1, nadere eisen te stellen aan:

  • a. de afmetingen van bouwwerken;
  • b. de situering van bouwwerken.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Hoofdgebouw, bijbehorende bouwwerken en overkappingen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 13.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor hoofdgebouwen in lid 3.2 voor:

  • a. het (gedeeltelijk) aanpassen van de situering van het hoofdgebouw, onder voorwaarde dat:
    • 1. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van de geluidsgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
    • 2. het hoofdgebouw geheel binnen het bestemmingsvlak wordt gebouwd;
    • 3. het hoofdgebouw niet meer dan 3 meter verschuift ten opzichte van de voorgeschreven situeringseis;
    • 4. de stedenbouwkundige structuur in acht wordt genomen;
    • 5. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • het straat- en bebouwingsbeeld;
      • de verkeersveiligheid;
      • de milieusituatie;
      • de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. het vergroten van de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en overkappingen tot maximaal 75 m², onder voorwaarde dat een onbebouwde en onoverdekte aaneengesloten ruimte van minimaal 25 m² overblijft.
  • c. het bouwen van een bijbehorend bouwwerk of overkapping voor de voorgevellijn, onder voorwaarde dat:
    • 1. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer van geluidgevoelige gebouwen niet hoger zal zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde, of een verkregen hogere grenswaarde;
    • 2. het gebouw geheel binnen de bestemmingsgrens wordt gebouwd;
    • 3. het bijbehorende bouwwerk of de overkapping door de indeling van het hoofdgebouw niet op het zijerf kan worden gebouwd;
    • 4. de afstand tussen het bijbehorend bouwwerk of overkapping en de voorste bestemmingsgrens met de bestemming 'Verkeer - Wonen in het Groen' minimaal 3 m moet zijn;
  • d. het bouwen van een bijbehorend bouwwerk of overkapping op een afstand van minimaal 2 meter achter de voorgevellijn van de woning, onder voorwaarde dat er geen sprake is van een hoeksituatie.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  • a. het gebruik van (vrijstaande) bijgebouwen als zelfstandige woning en als afhankelijke woonruimte;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • c. het gebruik van de grond voor opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken voorwerpen, goederen, stoffen en materialen, behoudens voor zover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • d. het storten of lozen van vaste of vloeibare afvalstoffen, behoudens voor zover noodzakelijk in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • e. het gebruik van de op de grond gerealiseerde bijgebouwen voor detailhandel of andere handels- en/of bedrijfsdoeleinden.
3.5.2 Voorwaardelijke verplichting geluid

Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - 1' dient de naar de A73 gekeerde gevel van het hoofdgebouw, zoals bedoeld in tabel 5.1 van Bijlage 7 van de toelichting, gedeeltelijk te worden uitgevoerd als dove gevel, met dien verstande dat:

  • a. de gedeelte van de gevel uitsluitend doof dient te worden uitgevoerd vanaf de verdieping(en) en vanaf de hoogte zoals vermeld in tabel 5.1 van Bijlage 7 van de toelichting;
  • b. de hoogte zoals bedoeld in sub a wordt gemeten vanaf het peil zoals bedoeld in 2.5;
  • c. in afwijking van het bepaalde onder a hoeft de betreffende gedeelte van de gevel niet als doof te worden uitgevoerd indien middels een akoestisch onderzoek blijkt dat kan worden voldaan aan de Wet geluidhinder en/of middels maatregelen een goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd voor de woningen.
3.5.3 Voorwaardelijke verplichting bodem

Ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - 2' kan alleen een omgevingsvergunning voor het bouwen van een woning worden verleend, nadat een nader bodemonderzoek heeft aangetoond dat er sprake is van een goed woon- en leefklimaat.

Artikel 4 Waarde - Archeologie 5

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Omgevingsvergunning ten behoeve van het bouwen

Voor het bouwen overeenkomstig de regels voor de andere op deze gronden voorkomende bestemmingen dient de aanvrager van een omgevingsvergunning, voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m, een rapport te overleggen waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag zullen worden verstoord, naar oordeel van het bevoegd gezag in voldoende mate zijn vastgesteld.

4.2.2 Voorwaarden

Indien uit het in 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen of kunnen worden verstoord, kan het bevoegd gezag één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen;
  • c. de verplichting de werken of werkzaamheden die leiden tot de bodemverstoring, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
4.2.3 Bouwverbod

Indien uit het in lid 4.2.1 genoemde rapport blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning zullen worden verstoord zonder dat het mogelijk is om deze door de in lid 4.2.2 genoemde voorwaarden veilig te stellen, dan wordt de omgevingsvergunning geweigerd.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - Archeologie 5':

  • a. het ophogen van de bodem, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;
  • b. het aanleggen, verbreden en/of verharden van wegen, paden, banen en/of parkeergelegenheden en/of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;
  • c. het aanleggen, verbreden en dempen van sloten, vijvers en andere wateren, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt;
  • d. het verlagen of het verhogen van het waterpeil;
  • e. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt waarbij de breedte van deze werken tenminste 1,25 m bedraagt;
  • f. het bebossen van gronden die op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan niet als bos zijn bestemd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  • g. het rooien van bos of boomgaard, waarbij de stobben worden verwijderd, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  • h. het aanleggen van bos of boomgaard, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  • i. het scheuren van grasland, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt en de bodem verstoren op een grotere diepte dan 0,5 m;
  • j. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, aanleggen van drainage en ontginnen, zulks indien de oppervlakte 2.500 m² of meer bedraagt.

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  • k. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;
  • l. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als:

  • m. de aanvrager een rapport heeft overgelegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
  • n. is gebleken dat de in lid 4.3 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal;
  • o. de in lid 4.3 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de omgevingsvergunning worden verleend, indien aan de omgevingsvergunning de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de oprichting van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
4.3.1 Omgevingsvergunning voor het slopen

Ter plaatse van de aanduiding 'Waarde - Archeologie 5' kan in het belang van de archeologische monumentenzorg aan een omgevingsvergunning voor het slopen de volgende voorschriften worden verbonden:

  • a. de sloopwerken met een oppervlakte groter dan 2.500 m² en dieper dan 0,5 m vanaf 0,30 m boven het maaiveld en minder worden begeleid door een gekwalificeerd deskundige;
  • b. indien tijdens de begeleiding van de sloopwerken vondsten van zeer hoge waarde worden aangetroffen, wordt hiervan terstond melding gemaakt bij het bevoegd gezag die in het belang van de archeologische monumentenzorg aanvullende voorschriften kunnen verbinden aan de omgevingsvergunning.
4.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, onder voorwaarde dat op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

Artikel 5 Waterstaat - Beschermingszone watergang

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het in stand houden, het beheer, het onderhoud en de verbetering van de watergangen.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • b. uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de doeleinden genoemd in artikel 5.1 zijn toegestaan;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 2 meter.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 5.2 teneinde het bouwen van bouwwerken overeenkomstig andere bestemmingen mogelijk te maken, mits:

  • a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de watergang en beschermingszone;
  • b. vooraf schriftelijk advies wordt ingewonnen bij de beheerder van de betreffende watergang.
5.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het wijzigingsplan te wijzigen door de dubbelbestemming 'Waterstaat - Beschermingszone watergang' te wijzigen of geheel of gedeeltelijk te doen vervallen, in het geval dat:

  • a. de bescherming van de watergang niet langer noodzakelijk is, omdat de watergang wordt verplaatst;
  • b. zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Ondergronds bouwen

Ondergonds bouwen in combinatie met een bovengronds gebouw is toegestaan, onder voorwaarde dat:

  • a. de onderbouw is alleen toegestaan daar waar bovengrondse gebouwen zijn toegestaan op basis van de bouwregels van dit bestemmingsplan;
    • 1. de onderbouw niet groter is dan de maatvoering van de buitenzijde van de gevels op de begane grond;
    • 2. de bovenzijde van de begane grondvloer maximaal 0,5 m boven peil mag liggen;
    • 3. de bouwdiepte maximaal 4 m onder peil mag zijn, met uitzondering van ondergrondse parkeergarages waarvan de bouwdiepte maximaal 7 mag zijn;
    • 4. inritten en andere toegangspartijen naar de ondergrondse bouwlaag zijn vrijgesteld van de punten 1 t/m 4.
  • b. Ondergronds bouwen van een zwembad of vergelijkbare constructie bij een woning is toegestaan, onder voorwaarde dat:
    • 1. het achter de achtergevel of het verlengde daarvan moet worden gebouwd;
    • 2. de afstand tot de perceelgrenzen minimaal 3 meter moet zijn;
    • 3. de bouwdiepte maximaal 2,5 meter mag zijn en de bouwhoogte maximaal 1 meter mag zijn;
    • 4. de oppervlakte maximaal 100 m² mag zijn;
    • 5. het bouwwerk niet overdekt is, tenzij de overdekking voldoet wordt aan de regeling voor bijbehorende bouwwerken bij een woning;
    • 6. per bouwperceel maximaal één zwembad mag worden gebouwd.
  • c. Ondergronds bouwen van bergbezinkbassins, infiltratiebakken en vergelijkbare waterhuishoudkundige voorzieningen in alle bestemmingen is toegestaan, tenzij in een (dubbel)bestemming specifieke regels zijn opgenomen.
7.1.1 Bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouw zijnde
  • a. Een bijbehorend bouwwerk mag niet worden voorzien van een dakterras, balkon of een andere niet op de grond gelegen buitenruimte.
  • b. Een bijbehorend bouwwerk of bouwwerk geen gebouw zijnde mag gelijktijdig, maar niet eerder dan het hoofdgebouw worden gebouwd, met uitzondering van een perceelsafscheiding met een bouwhoogte van maximaal 1 m.
7.2 Bestaande afstanden en andere maten
7.2.1 Maximale maatvoering

Indien afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan meer bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als maximaal toelaatbaar worden aangehouden.

7.2.2 Minimale maatvoering

In die gevallen dat afstanden tot, en bouwhoogten, inhoud, aantallen en/of oppervlakten van bestaande bouwwerken, die gebouwd zijn met inachtneming van het bepaalde bij of krachtens de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het plan minder bedragen dan ingevolge hoofdstuk 2 is voorgeschreven, mogen deze maten en hoeveelheden als minimaal toelaatbaar worden aangehouden.

7.2.3 Heroprichting

In het geval van (her)oprichting van gebouwen is het bepaalde in 7.2.1 en 7.2.2 uitsluitend van toepassing indien het geschiedt op dezelfde plaats.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan het gebruik van gronden en bouwwerken voor:

  • a. het gebruiken van een bijbehorend bouwwerk of een bedrijfsgebouw als zelfstandige woning of afhankelijke woonruimte;
  • b. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  • c. het uitbaten van een seksinrichting en/of escortbedrijf, raamprostitutie en straatprostitutie;
  • d. het uitbaten van een smartshop, een growshop en een headshop, alsmede het gebruik van opstallen voor het telen, bewerken en verhandelen van soft- en harddrugs;
  • e. het uitbaten van een speelautomatenhal, een discotheek/dancing of bingohal;
  • f. de opslag van grote obstakels als boten, caravans e.d. alsmede als opslag-, stort-, lozings- of bergplaats van bruikbare en/of onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen of producten, behoudens als zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik van de grond;
  • g. het recreatief nachtverblijf;
  • h. het plaatsen van kampeermiddelen, andere onderkomens of als dagcamping;
  • i. paardenbakken;

tenzij dit gebruik in de regels uitdrukkelijk is toegestaan.

8.2 Parkeren
8.2.1 Gebruiksregels

Het parkeren, laden en lossen van voertuigen in relatie met de bestemming, dient volledig te worden gerealiseerd binnen de bouwpercelen behorende bij de bestemming. Als dit niet mogelijk blijkt, dan mogen andere gronden gebruikt worden, in het geval dat:

  • a. aan de parkeernormen wordt voldaan, zoals vastgelegd in het geldende gemeentelijke parkeerbeleid "'Nota Parkeernormen auto en fiets Gemeente Cuijk 2016-2023', vastgesteld op 6 juni 2016 en werking getreden op 3 augustus 2019. Indien deze nota gedurende de planperiode wijzigt of wordt vervangen, geldt de gewijzigde c.q. de vervangende nota";
  • b. aan de parkeernormen wordt voldaan die specifiek zijn benoemd in een bestemming.
8.2.2 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 13.1 bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2.1 en toestaan dat wordt afgeweken van de parkeernormen, onder voorwaarde dat:

  • a. het voldoen aan de parkeernormen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit, omdat er een bijzonder gemeentelijk belang met de verwezenlijking is gemoeid;
  • b. aantoonbaar is dat op acceptabele afstand parkeercapaciteit aanwezig is. Als dit parkeerplaatsen zijn die behoren tot het openbaar aanbod, dient via een parkeerdrukmeting te worden aangetoond dat er op momenten dat er gebruik van de parkeerplaatsen wordt gemaakt, voldoende parkeerplaatsen beschikbaar zijn;
  • c. aan de omgevingsvergunning een afdracht in het mobiliteitsfonds wordt verbonden, zoals deze in het, op het moment van aanvragen, gemeentelijk parkeerbeleid is beschreven.
8.3 Mantelzorg

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het plan en toestaan dat een bijbehorend bouwwerk bij een woning als afhankelijke woonruimte wordt gebruikt, onder voorwaarde dat:

  • a. door de aanvrager aangetoond wordt dat inwoning in het hoofdgebouw redelijkerwijs niet tot de mogelijkheden behoort;
  • b. bewoning van een bijbehorend bouwwerk noodzakelijk is vanuit een oogpunt van mantelzorg, hetgeen onder andere dient te blijken uit een positief advies van de onafhankelijke deskundige instantie;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van in het geding zijnde belangen waaronder die van omwonenden en bedrijven;
  • d. de afhankelijke woonruimte binnen de vigerende regeling inzake bijbehorende bouwwerken wordt ingepast met een maximale gezamenlijke oppervlakte van 80 m²;
  • e. de afhankelijke woonruimte wordt gerealiseerd in een bestaand bijbehorend bouwwerk dat op maximaal 20 m afstand is gelegen van de achtergevel van het hoofdgebouw;
  • f. nieuwbouw of plaatsing van een verplaatsbaar bouwwerk is alleen toegestaan als op het erf van het hoofdgebouw geen sprake is van reeds aanwezige bijbehorende bouwwerken die zonder ingrijpende verbouwingen geschikt kunnen worden gemaakt voor het bieden van mantelzorg;
  • g. bij nieuwbouw of plaatsing van een verplaatsbaar bouwwerk mag de afstand tot de achtergevel van het hoofdgebouw maximaal 10 m zijn;
  • h. de omgevingsvergunning met afwijking wordt ingetrokken, indien de bij het verlenen van de afwijking bestaande noodzaak vanuit een oogpunt van mantelzorg niet meer aanwezig is. Het gebruik van het bijbehorende bouwwerk moet vervolgens worden teruggebracht naar de gebruiksituatie van voor verlening van de afwijking en tijdelijke bouwwerken moeten worden verwijderd van het bouwperceel.
8.4 Beroep- of bedrijf aan -huis
8.4.1 Gebruiks- en bouwregels

In de bestemmingen waarin een woning is toegestaan of na een omgevingsvergunning mogelijk kan worden gemaakt, is ondergeschikt aan deze bestemmingen de uitoefening van een beroep-aan-huis of een bedrijf-aan-huis toegestaan als medegebruik, onder voorwaarde dat:

  • a. het een dienstverlenend of ambachtelijk beroep of bedrijf is met een ruimtelijke uitwerking en uitstraling in overeenstemming met de functie wonen, zoals administratieve, juridische, (para-)medische, therapeutische, kunstzinnige, ontwerptechnische of daarmee vergelijkbare beroepen en bedrijven;
  • b. het medegebruik van ondergeschikte betekenis blijft en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair blijft;
  • c. het medegebruik niet is toegestaan in een vrijstaand bijbehorend bouwwerk;
  • d. het geen beroep of bedrijf betreft met een milieucomponent waarvoor een omgevingsvergunning vereist is;
  • e. er geen sprake is van detailhandel, waaronder in ieder geval begrepen de verkoop over de toonbank en het ophalen van goederen na elektornische betaling;
  • f. het beroep of bedrijf alleen incidentele en geen structurele verkeersbewegingen tot gevolg heeft, veroorzaakt door bezoekers en het laden en lossen;
  • g. de benodigde parkeervoorzieningen voor de woning en het beroep of bedrijf op eigen terrein worden gerealiseerd;
  • h. het medegebruik beperkt blijft tot de bewoners van de woning;
  • i. het medegebruik beperkt blijft tot maximaal 35% van de bruto-vloeroppervlakte van de woning, met een maximum van 50 m²;
  • j. de reclame-uitingen onverlicht zijn, een maximale oppervlakte van 0,2 m² en een maximale bouwhoogte hebben van 1,2 m.
8.4.2 Afwijking van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 13.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.4.1 en toestaan dat:

  • a. een beroep of bedrijf wordt uitgeoefend met een milieucomponent waarvoor een omgevingsvergunning nodig is, onder voorwaarde dat:
    • 1. de milieucomponent van de omgevingsvergunning verleend kan worden;
  • b. detailhandel mogelijk is, onder voorwaarde dat:
    • 1. het om producten gaat die specifiek ten dienste staan of voortkomen uit het beroep of bedrijf en daarmee direct vernand houden;
    • 2. de detailhandel in economische en ruimtelijke zin ondergeschikt is aan het beroep of bedrijf;
  • c. op de openbare weg wordt geparkeerd ten behoeve van het beroep of bedrijf, onder voorwaarde dat:
    • 1. het fysiek niet mogelijk is te parkeren op eigen terrein;
    • 2. het stedenbouwkundig niet verantwoord is te parkeren op eigen terrein;
    • 3. uit de verkeerssituatie ter plaatse is af te leiden dat de verkeersaantrekkende werking en het parkeren niet tot structurele problemen in de verkeersafwikkeling zal leiden;
  • d. maximaal één personeelslid niet als bewoner staat ingeschreven.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

9.1 Vrijwaringszone - radar

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Vrijwaringszone - radar' geldt, in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2, een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebouwing dan 65 m boven NAP, in verband met het obstakelvrij kunnen functioneren van een radarinstallatie voor vliegbewegingen.

9.2 Overige zone - funnel

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - funnel' geldt, in aanvulling op het bepaalde in hoofdstuk 2, ten behoeve van het obstakelvrije (start- en landings)vlak met zijkanten een bouwverbod voor gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, voor een hogere bebouwing dan 150 m boven NAP, in verband met het beschermingsgebied van een in- en uitvliegfunnel voor vliegtuigen.

9.3 Overige zone - monumentale boom
9.3.1 Aanduidingsomschrijving

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - monumentale boom' zijn de gronden, behalve bestemd voor het bepaalde in de ter plaatse geldende bestemmingen, ook bestemd voor de bescherming cq. instandhouding van de groeiplaats(en) van (potentieel) monumentale bo(o)m(en).

9.3.2 Bouwregels

Het is ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - monumentale boom' verboden om bouwwerken te bouwen, met uitzondering van:

  • a. de herbouw van bestaande bouwwerken;
  • b. de realisering van hekwerken waarvan de bouwhoogte maximaal 2 m mag zijn.
9.3.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 13.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.3.2 en toestaan dat een nieuw bouwwerk wordt gebouwd, onder voorwaarde dat:

  • a. aangetoond is dat door het bouwen en/of het gebruik van de gronden de groeiplaats(en), conditie, levensverwachting en (beeld)kwaliteit van de bo(o)m(en) niet wordt aangetast;
  • b. het bevoegd gezag kan desgewenst een Bomeneffectenanalyse verlangen, waaruit moet blijken dat de bouw en de werken en/of werkzaamheden behorende bij de bouw, niet tot onevenredige aantasting leiden van de levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de bo(o)m(en) en bijbehorende groeiplaats(en);
  • c. de regels van de ter plaatse geldende bestemming(en) onverkort van toepassing worden verklaard.
9.3.4 Specifieke gebruiksregels

Onder een gebruik strijdig met de gebiedsaanduiding ‘Overige zone - monumentale boom’ wordt in ieder geval verstaan:

  • a. het bevestigen van voorwerpen aan of in de betreffende monumentale boom;
  • b. het plaatsen van schaftketen, toiletten, betonmolens of andere voertuigen, machines of bouwsels binnen de groeiplaats van de betreffende monumentale boom.
9.3.5 Afwijken van specifieke gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 13.1, bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 9.3.4 en toestaan dat de gronden en bouwwerken overeenkomstig deze regels worden gebruikt, onder voorwaarde dat deze werken niet tot onevenredige aantasting leiden van de conditie, levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de bo(o)m(en) en bijbehorende groeiplaats(en).

9.3.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde of van werkzaamheden

Het is ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'Overige zone - monumentale boom' verboden om zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • a. het verlagen, ophogen of egaliseren van het maaiveld;
  • b. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 0,5 m, waartoe ook wordt gerekend woelen, mengen, diepploegen en ontginnen, alsmede het aanleggen van drainage; het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  • c. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie- of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies;
  • d. het aanleggen en/of verharden van wegen of paden, dan wel het aanbrengen van andere niet omkeerbare oppervlakteverhardingen groter dan 100 m².
  • e. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten, of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • f. het wijzigen van de grondwaterstand door bevloeiing, (bron)bemaling, drainage of op andere wijze;
  • g. het opslaan van goederen waaronder ook inbegrepen het opslaan van afvalstoffen.

Het verbod is niet van toepassing op werken, geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden welke:

  • h. het normale onderhoud en/of gebruik betreffen overeenkomstig de overige bestemmingen van deze gronden;
  • i. reeds in uitvoering zijn, dan wel krachtens een verleende omgevingsvergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan.

 

Het verlenen van de omgevingsvergunning is alleen toelaatbaar, in het geval dat de werken en werkzaamheden niet tot onevenredige aantasting leiden van de conditie, levensvatbaarheid en de ruimtelijke, monumentale of ecologische betekenis van de bo(o)m(en) en bijbehorende groeiplaats(en).

9.3.7 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn, met inachtneming van het bepaalde in lid 13.1 bevoegd om het plan te wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'overige zone - monumentale boom' geheel of gedeeltelijk komt te vervallen, in het geval dat:

  • a. de levensverwachting van de monumentale bo(o)m(en) door ziekte of ouderdom minder dan 10 jaar is;
  • b. de bescherming van de monumentale bo(o)m(en) niet langer noodzakelijk is, omdat de bo(o)m(en) wordt verplaatst;
  • c. zwaarwegende maatschappelijke belangen dit vergen.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

10.1 Afwijken algemeen

Het bevoegd gezag kan, met inachtneming van het bepaalde in lid 13.1 bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels en de verbeelding en toestaan dat:

  • a. maximaal 10% wordt afgeweken van de gegeven maatvoering en percentages;
  • b. gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, onder voorwaarde dat:
    • 1. de geluidsbelasting vanwege het wegverkeer bij geluidsgevoelige gebouwen niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde;
    • 2. het gebouw geheel binnen het bestemmingsvlak moet worden gebouwd;
    • 3. het gezamenlijke oppervlak van de gebouwen maximaal gelijk is aan het oppervlak van het bouwvlak vermeerderd met 10%;
    • 4. het gebouw maximaal 3 m buiten het bouwvlak mag worden gebouwd;
    • 5. de stedenbouwkundige structuur in acht wordt genomen;
  • c. de bestemmingsgrenzen of het bestemmingsvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft, waarbij geldt dat de natuurlijke, landschappelijke, hydrologische en archeologische waarden niet onevenredig worden aangetast;
  • d. gebouwen van openbaar nut worden gebouwd, zoals openbare nutsgebouwen, wachthuizen voor het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwen voor de bediening van waterhuishoudkundige voorzieningen, toiletgebouwen, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwen, onder voorwaarde dat:
    • 1. de inhoud per gebouw niet meer mag bedragen dan 50 m³;
    • 2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,5 m.
  • e. het verhogen van de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde:
    • 1. ten behoeve van kunstwerken (zoals beelden, etc.), geen gebouwen zijnde, tot maximaal 20 m;
    • 2. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 10 m;
  • f. een paardenbak wordt gebouwd en gebruikt, onder voorwaarden dat:
    • 1. de paardenbak wordt gesitueerd direct grenzend aan het bouwvlak of bestemmingsvlak waarbij de paardenbak wordt gerealiseerd;
    • 2. de oppervlakte maximaal 800 m² mag zijn;
    • 3. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde maximaal 2 m mag zijn, met uitzondering van lichtmasten waarvan de bouwhoogte maximaal 6 m mag zijn;
    • 4. bedrijfsmatig gebruik is niet toegestaan;
    • 5. de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
    • 6. de in het gebied aanwezige waarden mogen niet onevenredig worden aangetast.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

11.1 Aanpassen bestemmingsvlak

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om de in het bestemmingsplan opgenomen situering van bestemmingen en/of aanduidingen te wijzigen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein, onder voorwaarde dat:

  • a. de wijziging ten opzichte van de oorspronkelijke bestemmings- en/of aanduidingsgrens maximaal 5 m mag zijn, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'woongebied' waar de wijziging maximaal 10 m mag zijn;
  • b. de oppervlakte van het bestemmings- en/of aanduidingsvlak met maximaal 10% wordt gewijzigd, met uitzondering ter plaatse van de aanduiding 'woongebied' waar de wijziging maximaal 20% mag zijn;
  • c. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    • 1. de sociale veiligheid;
    • 2. het stedenbouwkundige beeld;
    • 3. het samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
    • 4. de verkeersveiligheid;
    • 5. de milieusituatie;
    • 6. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  • d. burgemeester en wethouders schriftelijk advies inwinnen bij de waterbeheerder, als het wijzigingsplan naar verwachting gevolgen heeft voor de waterhuishouding.

Artikel 12 Algemene procedureregels

12.1 Procedure bij nadere eisen

Burgemeester en wethouders stellen belanghebbenden in de gelegenheid om hun zienswijzen omtrent een voorgenomen nadere eis naar voren te brengen. De wijze van in gelegenheid stellen is vormvrij, onder voorwaarde dat in het besluit wordt vastgelegd:

  • a. de wijze van in gelegenheid stellen;
  • b. de samengevatte zienswijze(n) van de belanghebbende(n);
  • c. de afweging van deze zienswijze(n).

Burgemeester en wethouders leggen alleen een nadere eis op, onder voorwaarde dat:

  • d. de nadere eisen niet op onevenredige wijze aan een doelmatig gebruik van gronden en bouwwerken in de weg staan;
  • e. de nadere eisen alleen worden gesteld in de specifieke situatie dat de regels leiden tot een onevenredige aantasting van:
    • 1. een goede woonsituatie;
    • 2. de sociale veiligheid;
    • 3. het stedenbouwkundige beeld;
    • 4. het straat- en bebouwingsbeeld;
    • 5. de karakteristieke hoofdvorm en kenmerken;
    • 6. de verkeersveiligheid;
    • 7. de milieusituatie;
    • 8. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.

Artikel 13 Overige regels

13.1 Afweging bij afwijkingen en wijzigingsbevoegdheden

Het bevoegd gezag weegt in aanvulling op overig bepaalde voorwaarden in ieder geval af, of bij een omgevingsvergunning met afwijking, of bij het gebruik van een wijzigingsbevoegdheid, het verlenen van medewerking niet leidt tot een onevenredige aantasting van:

  • a. een goede woonsituatie;
  • b. de sociale veiligheid;
  • c. het stedenbouwkundige en landschappelijke beeld;
  • d. het straat- en bebouwingsbeeld;
  • e. de karakteristieke hoofdvorm en kenmerken;
  • f. de verkeersveiligheid;
  • g. de milieusituatie;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
14.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het bepaalde in sub a te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik, dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Cuijk, Heeswijk, Heeswijkse Kampen Zuid'.