direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22l Buitengebied Boxmeer, hoogspanningsverbinding 150 kV Boxmeer-Venray
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1982.TAMBuBmr150kV-ON01

Regels

Dit TAM-omgevingsplan is gericht op het realiseren van een ondergrondse 150 kV hoogspanningsverbinding tussen de hoogspanningstations Boxmeer en Venray. Het plan is als een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22l) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Land van Cuijk. Dit hoofdstuk is op grond van artikel 11.1, tweede lid, van het Besluit elektronische publicaties, bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Het is met deze landelijke voorziening niet mogelijk dit hoofdstuk conform de juridische vormgeving van het omgevingsplan in STOP-TPOD beschikbaar te stellen.

De in dit op https://www.ruimtelijkeplannen.nl uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22l van het omgevingsplan van de gemeente Land van Cuijk. In de artikelkop van de in dit deel weergegeven artikelen moet na het woord 'Artikel', na de spatie en direct voor het artikelnummer '22l' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord 'Bijlage', na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage '22l' gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Algemene begripsbepaling

Artikel 1 Begripsbepalingen

1.1 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het Besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk, tenzij in artikel 2 daarvan is afgeweken.

Artikel 2 Aanvullende begripsbepalingen


2.1 TAM-omgevingsplan

TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22l Buitengebied Boxmeer, hoogspanningsverbinding 150 kV Boxmeer-Venray

2.2 omgevingsplan

het omgevingsplan van de gemeente Land van Cuijk.

2.3 verbeelding

De digitale weergave van het TAM-omgevingsplan als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1982.TAMBuBmr150kV-ON01.

2.4 belemmeringenstrook

een strook grond ter plaatse van en ter weerszijden van de hoogspanningsverbinding die dient om de veiligheid, de bereikbaarheid en het ongestoord functioneren van de hoogspanningsverbinding te kunnen garanderen.

2.5 gestuurde boring

nauwkeurig bestuurbare sleufloze aanlegtechniek voor mantelbuizen, kabels en leidingen waarbij met een boorstelling vanaf het maaiveld de productleiding volgens een van te voren bepaald ondergronds tracé aangelegd kan worden.

2.6 maaiveld

het grensvlak tussen de ondergrond en de lucht.

2.7 NAP

Nieuw Amsterdams Peil.

2.8 (gewoon) onderhoud, gebruik en beheer

het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op ten minste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt en de detaillering, profilering en vormgeving gelijk blijft.

2.9 peil

de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld, op het tijdstip van inwerkingtreding van dit plan.

2.10 initiatiefgebied

alle gronden gelegen binnen de aanduiding 'initiatiefgebied' op de verbeelding.

2.11 werk

een constructie geen bouwwerk zijnde, zoals bestrating, drainage, kabels en leidingen en dergelijke.

Artikel 3 Toepassingsbereik

  • 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  • 2. De regels in afdeling 22.2 van de omgevingswet, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit hoofdstuk.
  • 3. De regels in dit hoofdstuk zijn van toepassing op de locatie '150 kV-hoogspanningsverbinding Boxmeer - Venray', waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1982.TAMBuBmr150kV-ON01 zoals vastgelegd op https://www.ruimtelijkeplannen.nl.

Artikel 4 Meet- en rekenbepalingen

De meetbepalingen uit artikel 22.24 van het omgevingsplan van gemeente Land van Cuijk zijn van overeenkomstige toepassing op het meten van de waarden die in dit hoofdstuk in meters (m), m² of m³ zijn uitgedrukt.

De volgende meet- en rekenbepalingen zijn een aanvulling op algemene meet- en regelbepalingen in hoofdstuk 1:

  • a. bij het bepalen van het maaiveld moet uitgegaan worden van het verloop van de aansluitende gronden. Kunstmatige ophogingen worden niet betrokken in de bepaling van het maaiveld;
  • b. bij het bepalen van de archeologische verstoringsdiepte zoals bedoeld in artikel 8.3.1 dienen alle gevolgen te worden meegenomen. Bij het gebruik van zwaar materieel in de te ontgraven zone wordt een aanvullende verstoringsdiepte van 0,3 meter bij de ontgravingsdiepte opgeteld;
  • c. bij het bepalen van de archeologische verstoringsoppervlakte zoals bedoeld in artikel 4.6 dient het totaal aan grondroerende/vergunningplichtige activiteiten te worden beschouwd;
  • d. als op basis van de oppervlakte van de grondroerende/vergunningplichtige activiteiten, archeologisch vooronderzoek noodzakelijk is, dan vindt dit plaats in het hele archeologisch plangebied en niet alleen voor de locatie van de beoogde bodemingrepen;
  • e. als er meerdere archeologische waarden voorkomen in het hele archeologisch plangebied, dan wordt uitgegaan van de hoogste waarde, waarbij 1 het hoogste is en 8 het laagst, op voorwaarde dat deze meer dan 10% van de oppervlakte van het totale archeologisch plangebied beslaat. Is dit niet het geval, dan wordt uitgegaan van de naast hogere waarde.

Artikel 5 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van het omgevingsplan van gemeente Land van Cuijk, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit TAM-omgevingsplan.

Artikel 6 Algemeen gebruiksverbod

Met het oog op een evenwichtige toedeling van functies aan locaties is het verboden zonder omgevingsvergunning gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de aan die locatie toegedeelde functies en activiteiten.

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

Artikel 7 Leiding - Hoogspanning

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen op de bij dit omgevingsplan behorende verbeelding als 'Leiding - Hoogspanning'.

7.2 Functieomschrijving

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen locaties zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s) en activiteiten, bestemd voor:

  • a. de realisatie, instandhouding en bescherming van een ondergrondse hoogspanningsverbinding met een maximum spanning van 150 kV en de bijbehorende belemmeringenstrook;
  • b. toegangswegen en andere (tijdelijke) voorzieningen ten behoeve van de functie en andere bouwwerken.

De functie 'Leiding - Hoogspanning' gaat voor op de overige aan deze locaties toegekende functies en activiteiten.

7.3 Specifieke functieregels
7.3.1 Gestuurde boring

Ter plaatse van de aanduiding 'overige zone - hoogspanningsverbinding gestuurde boring' mag de hoogspanningsverbinding uitsluitend worden aangelegd door middel van een gestuurde boring.

7.4 Beoordelingregels bouwwerken
7.4.1 Beoordelingsregels aanvraag binnenplanse omgevingsvergunning omgevingsplanactiviteit bouwwerken

In aanvulling op het bepaalde in artikel 22.29 van het omgevingsplan van gemeente Land van Cuijk gelden tevens de volgende beoordelingsregels:

  • a. Op de gronden met de functie 'Leiding - Hoogspanning' mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten dienste van de in lid 7.2 bedoelde functies worden gebouwd;
  • b. De bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt maximaal 3 meter.
7.4.2 Beoordelingregels bouwwerken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 7.4.1 voor het bouwen. De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit geen onevenredig negatieve gevolgen heeft voor het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de ondergrondse hoogspanningsverbinding, waarbij burgemeester en wethouders het schriftelijk advies van de beheerder van de ondergrondse hoogspanningsverbinding betrekken.

7.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
7.5.1 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen werken en werkzaamheden

Een omgevingsvergunning is vereist voor de volgende activiteiten:

  • a. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  • b. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en/of bomen, dieper dan 0,80 meter onder peil;
  • c. het indrijven van voorwerpen in de bodem, dieper dan 0,80 meter onder peil;
  • d. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe worden gerekend afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren, ontginnen dieper dan 0,80 meter onder peil;
  • e. het aanbrengen van andere kabels en leidingen anders dan in de functieomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  • f. het aanleggen van watergangen of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande watergangen;
  • g. het aanleggen van drainage dieper dan 1,0 meter onder peil;
  • h. het aanbrengen van verhardingen, wegen en paden;
  • i. het opslaan van goederen.
7.5.2 Uitzonderingen

De in 7.5.1 opgenomen vergunningplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. het normale onderhoud en beheer ten aanzien van de hoogspanningsverbinding en belemmeringenstrook betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn krachtens een verleende omgevingsvergunning, dan wel krachtens een verleende vergunning reeds mogen worden uitgevoerd op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. betrekking hebben op de aanleg en het beheer van de ondergrondse hoogspanningsverbinding.
7.5.3 Beoordelingsregels werken en werkzaamheden

De omgevingsvergunning wordt alleen verleend als de activiteit geen onevenredig negatieve gevolgen heeft voor het veilig, betrouwbaar en duurzaam functioneren van de ondergrondse hoogspanningsverbinding, waarbij burgemeester en wethouders het schriftelijk advies van de beheerder van de ondergrondse hoogspanningsverbinding betrekken.

Artikel 8 Archeologie

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locaties die zijn aangewezen op de bij dit omgevingsplan behorende verbeelding als 'overige zone - archeologische verstoringsdiepte 30 centimeter', 'overige zone - archeologische verstoringsdiepte 50 centimeter', 'overige zone - archeologische verstoringsoppervlakte 1000 vierkante meter' en 'overige zone - archeologische verstoringsoppervlakte 10000 vierkante meter'.

8.2 Functieomschrijving

De voor 'Archeologie' aangewezen locaties zijn, behalve voor de andere daar voorkomende functie(s) en activiteiten, bestemd voor de bescherming en het behoud van de op en/of in deze locatie voorkomende en te verwachten archeologische waarden. De functie 'Archeologie' gaat voor op de overige aan deze locaties toegekende functies en activiteiten.

8.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.3.1 Aanwijzing vergunningplichtige gevallen werken en werkzaamheden

Een omgevingsvergunning is vereist voor de volgende activiteiten:

  • a. grondwerkzaamheden, zoals het afgraven, ophogen, vergraven (inclusief grondverbetering), egaliseren, afplaggen, diepploegen en diepwoelen van gronden;
  • b. het indrijven van voorwerpen in de grond zoals het plaatsen van hei-/boorpalen, damwanden en het boren van pompputten;
  • c. waterhuishoudkundige ingrepen zoals het aanbrengen van onderbemaling;
  • d. het aanleggen van dammen en stuwen en het aanbrengen van oeverbeschoeiing;
  • e. het aanleggen, dempen of wijzigen (zoals het verbreden, verdiepen, wijzigen van oevers en profiel) van sloten, greppels, watergangen en overige waterpartijen;
  • f. het aanbrengen van diepwortelende beplanting; 
  • g. het rooien van diepwortelende beplanting voor zover daarbij stobben worden verwijderd;
  • h. het aanleggen en/of verharden van wegen, paden, parkeerterreinen of het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • i. het omzetten van gras- of akkerland in een teelt waarbij bodemvolume wordt afgevoerd zoals boomteelt, graszodenteelt, aspergeteelt en siergewassenteelt;
  • j. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur, waarbij de breedte van grondwerken meer dan 0,5 meter bedragen;
  • k. het aanleggen van een drainagestelsel en beregeningsinstallatie;
  • l. het slopen van gebouwen en verwijderen van funderingen, waarbij grondroering plaatsvindt;
  • m. het aanleggen van een fundering;
  • n. het bouwen van een kelder.
8.3.2 Uitzonderingen

De in 8.3.1 opgenomen vergunningplicht is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die:

  • a. deze activiteiten niet dieper gaan dan aangegeven met de omgevingsnorm archeologische verstoringsdiepte of deze activiteiten een kleiner verstoringsoppervlakte hebben dan aangegeven met de omgevingsnorm archeologische verstoringsoppervlakte;
  • b. er is geen sprake van ingrepen met een geleidelijk effect. Als sprake is van een geleidelijk effect moet eerst het effect van de ingreep onderzocht worden op eventueel aanwezige archeologische waarden of resten in de ondergrond; 
  • c. het betreft normaal agrarisch grondgebruik tot een maximale verstoringsdiepte van 0,50 m onder maaiveld;
  • d. het betreft normaal beheer en onderhoud ten behoeve van gebruiksactiviteiten die zijn toegestaan op grond van dit omgevingsplan en anders dan bedoeld onder c;
  • e. het betreft werkzaamheden ten behoeve van gebruiksactiviteiten die zijn toegestaan op grond van dit omgevingsplan, als het betreft de vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte en verstoringsdiepte niet wordt vergroot;
  • f. het betreft werkzaamheden en bouwwerken ten dienste van archeologisch onderzoek door een archeologisch deskundige;
  • g. de bodem wordt in minder dan 5% van het archeologisch plangebied verstoord. In dat geval kan het bevoegd gezag afzien van de verplichting tot uitvoering van archeologisch onderzoek, nadat de gemeentelijk archeoloog hierover positief heeft geadviseerd. Activiteiten zoals bomenteelt en palenbouw zijn hiervan uitgezonderd, hierbij dient te allen tijde vooronderzoek plaats te vinden. De werkingsgebieden zoals benoemd in 8.1 blijven onverminderd van kracht.
8.3.3 Beoordelingsregels

Voor het verlenen van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 8.3.1 gelden de volgende beoordelingsregels: 

  • a. op basis van archeologische informatie die al beschikbaar is bij het bevoegd gezag en waarvan vaststaat dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn, dan wel dat op basis van concrete maatregelen aangetoond kan worden dat de archeologische waarden in de bodem (in situ) behouden kunnen blijven.
  • b. op basis van archeologisch onderzoek dat is uitgevoerd door een ter zake archeologisch deskundige, waaruit blijkt dat:
    • 1. er geen archeologische waarden aanwezig zijn op de betreffende locatie; of
    • 2. op basis van concrete maatregelen is aangetoond dat de archeologische waarden in de bodem (in situ) behouden kunnen blijven;
  • c. op basis van archeologisch onderzoek dat is uitgevoerd door een ter zake archeologisch deskundige, waarbij is aangetoond dat:
    • 1. er archeologische waarden aanwezig zijn;
    • 2. er geen concrete maatregelen mogelijk zijn, waarbij de archeologische waarden in de bodem (in situ) behouden kunnen blijven, zodat aan één van onderstaande voorwaarden moet worden voldaan;
      • de archeologische waarden worden door opgraving veilig gesteld (ex situ) conform de geldende Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer en het bepaalde in hoofdstuk 5 van de Erfgoedwet; of
      • de archeologische resten worden in de bodem behouden door middel van technische maatregelen conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd behoudensmaatregelenplan; of
      • de archeologische resten worden in de bodem beschermd door de uitvoering van de activiteiten te laten begeleiden door een gecertificeerde instantie conform een door het bevoegd gezag goedgekeurd Programma van Eisen;
  • d. voordat het bevoegd gezag kan beslissen over een omgevingsvergunning wint zij schriftelijk advies in bij de gemeentelijk archeoloog van de gemeente Land van Cuijk omtrent de vraag of door het verlenen van een omgevingsvergunning geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de archeologische waarden, en of en zo ja welke maatwerkvoorschriften dienen te worden gesteld.
8.3.4 Maatwerkvoorschriften omgevingsvergunning

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning op basis van artikel 8.3.3 kan het bevoegd gezag maatwerkvoorschriften aan de omgevingsvergunning toevoegen voor de volgende onderdelen:

  • a. de situering van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, de inrichting en het gebruik van gronden, als uit onderzoek is gebleken dat ter plaatse behoudens- en beschermingswaardige archeologische monumenten of resten aanwezig zijn. De maatwerkvoorschriften zijn erop gericht dat de archeologische waarden zoveel mogelijk in de grond (in situ) worden behouden.
  • b. de uitvoering van een opgraving wordt uiterlijk 10 werkdagen voorafgaand aan de opgraving bij het bevoegd gezag bekend gemaakt;
  • c. binnen 10 werkdagen na voltooiing van de opgraving, worden schriftelijk de eerste bevindingen van de opgraving aan het bevoegd gezag kenbaar gemaakt.
8.3.5 Aanvullende aanvraagvereisten

Bij een aanvraag van een omgevingsvergunning zoals bedoeld in artikel 8.3.1 worden de volgende gegevens en bescheiden verstrekt:

  • a. een omschrijving van de aard van de activiteit en alle grond-roerende activiteiten, zoals aangewezen in artikel 8.3.1, die hiermee samenhangen, met vermelding van:
    • 1. de omvang in vierkante meters; en
    • 2. de diepte in centimeters ten opzichte van het maaiveld;
  • b. doorsnedetekeningen met de exacte locatie, omvang en diepte van de afzonderlijke ingrepen ten opzichte van het maaiveld;
  • c. als sprake is van een gravend onderzoek, ook als deze alleen bestaat uit een proefsleuvenonderzoek of een proefputtenonderzoek: een door het bevoegd gezag goedgekeurd archeologisch eindrapport, inclusief de daarbij horende programma's van eisen en rapporten van de eerdere onderzoeken;
  • d. als sprake is van een opgraving: een motivering waarom er geen concrete maatregelen bestaan zoals bedoeld in artikel 8.3.3;
  • e. als sprake is van een zichtbaar archeologisch monument: overzichtsfoto's van de bestaande situatie en plantekeningen van de nieuwe toestand; en
  • f. voor zover de activiteit bestaat uit een sloopactiviteit: bestaande funderingstekeningen; en een door het bevoegd gezag goedgekeurde sloopmethode.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Overige regels

10.1 Verwijzing naar andere wettelijke regelingen

Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luidden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerp van het TAM-omgevingsplan.

Hoofdstuk 4 Overgangrecht

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht functioneel gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van dit TAM-omgevingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met dit TAM-omgevingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 10.1 a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 10.1 a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. artikel 10.1 a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende omgevingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat omgevingsplan.