Regels     

Hoofdstuk 1 Inleidende regels     

Artikel 1 Begrippen     

...

1.1 -Plan:     

Het bestemmingsplan Veegplan 2023 HHW met identificatienummer NL.IMRO.1980.VEEGPLANHHW2023-VA01 van de gemeente Dijk en Waard.

1.2 -Bestaand:     

Onder bestaand wordt verstaan:

  1. het vergunde gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig is; en/of,
  2. de vergunde bebouwing die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering of vergund is, krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen dan wel vergunningsvrij is; en/of,
  3. in gevallen wanneer gebruik en/of bebouwing na het tijdstip van inwerkingtreding van het voorgaande geldende bestemmingsplan op basis van een vergunde omgevingsvergunning mag of is gerealiseerd dan wel vergunningsvrij is, wordt het nieuwe gebruik en/of bebouwing als onderdeel van dit plan aangemerkt.

1.3 -Bestemmingsplan:     

De geometrisch bepaalde planobjecten met bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen.

1.4 Aan-huis-verbonden-beroep:     

Een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijk effect of ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.5 Aanbouw:     

Een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.6 Aanduiding:     

Een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.7 Aanduidingsgrens:     

De grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.8 ABC-goederen:     

Auto's, boten, caravans en daarmee direct samenhangende artikelen, zoals accessoires, onderhoudsmiddelen, onderdelen en/of materialen.

1.9 Afmeervoorziening:     

Een voorziening ten behoeve van het afmeren van een schip, zoals een steiger.

1.10 Agrarisch bedrijf:     

Een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren, waarbij het bewerken, verwerken en/of bewaren van die gewassen en/of dieren op het eigen bedrijf is toegestaan, daaronder mede begrepen het bewerken, verwerken en/of bewaren van gewassen en/of dieren van derden als aanvulling op het eigen productieniveau, waarbij het eigen productieniveau niet mag worden overschreden en waarbij naar vorm onderscheid wordt gemaakt in.

1.11 Agrarisch hulp- en handelsbedrijf:     

Een bedrijf dat uitsluitend of overwegend gericht is op de levering van goederen, het verrichten van werkzaamheden voor opslag, verwerking en of het vervoer van goederen en / of de levering van diensten, uitsluitend of overwegend ten behoeve van agrarische bedrijven.

1.12 Bebouwing:     

Eén of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.13 Bebouwingspercentage:     

Een in de regels of op de verbeelding aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd.

1.14 Bed & Breakfast:     

Een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt. Een bed & breakfast is gevestigd in een woonhuis of bijgebouw en wordt gerund door de eigenaren van het betreffende huis.

1.15 Bedrijfsgebouw:     

Een gebouw, dat dient voor de uitoefening van een bedrijf, niet zijnde een kas.

1.16 Bedrijfsvloeroppervlakte:     

De totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan-huis-verbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke.

1.17 Bedrijfswoning / dienstwoning:     

Een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor het huishouden van een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is.

1.18 Begane grond:     

Een bouwlaag waarvan het vloerpeil ter hoogte van het aansluitende maaiveld ligt.

1.19 Begin- en eindtijden bij evenementen:     

Een eendaags of meerdaags evenement vindt plaats tussen 07:00-24:00 uur, vrijdag, zaterdag en dagen voorafgaand aan een wettelijke vrije dag tussen 07:00-01:00 uur en zondag tussen 13:00-24:00 uur, tenzij in de regels voor het evenemententerrein een afwijking van deze tijden is opgenomen.

1.20 Bestemmingsgrens:     

De grens van een bestemmingsvlak.

1.21 Bestemmingsvlak:     

Een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.22 Bevi-inrichting:     

Een bedrijf als bedoeld in artikel 2, lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi).

1.23 Bijbehorend bouwwerk:     

Uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd en met de aarde verbonden bouwwerk met een dak en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.24 Bijgebouw:     

Een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.25 Bouwen:     

Het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.26 Bouwgrens:     

De grens van een bouwvlak.

1.27 Bouwlaag:     

Een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

1.28 Bouwperceel:     

Een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.29 Bouwperceelgrens:     

De grens van een bouwperceel.

1.30 Bouwvlak:     

Een geometrisch bepaald vlak, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten.

1.31 Bouwwerk, geen gebouw zijnde:     

Bouwwerk of gedeelte daarvan voor zover geen gebouw of onderdeel daarvan is.

1.32 Bouwwerk:     

Elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.33 CROW-richtlijn:     

Richtlijnen ten aanzien van parkeerkencijfers, opgesteld door het Nationale Kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte.

1.34 Cultuurhistorische waarde:     

De aan een bouwwerk of een gebied toegekende waarde, die wordt gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis heeft gemaakt van dat bouwwerk of gebied.

1.35 Dagrecreatieve voorzieningen:     

Vormen van recreatief gebruik, zoals wandelpaden, visplaatsen en parkeerplaatsen, waarbij de recreatie geen specifiek beslag legt op de ruimte, geen sprake is van overnachting en geen gemotoriseerde vormen van recreatie zijn toegestaan.

1.36 Dak:     

Iedere bovenbeëindiging van een bouwwerk.

1.37 Dakkapel:     

Een constructie ter vergroting van een gebouw, welke zich tussen de dakgoot en de nok van een dakvlak bevindt, waarbij deze constructie onder de noklijn is gelegen en de onderzijde van de constructie in het dakvlak is geplaatst.

1.38 Dakterras:     

Een bouwkundige voorziening op het platte dak van een perceel dat bestaat uit een te betreden vlak, geheel of gedeeltelijk omgeven door een hekwerk conform de voorgeschreven bouwhoogte in het Bouwbesluit.

1.39 Detailhandel:     

Een bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit, zulks met uitzondering van horeca activiteiten.

1.40 Dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling:     

Een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio’s en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting.

1.41 Dienstverlening:     

Het bedrijfsmatig verlenen van diensten.

1.42 Dove gevel:     

De bouwkundige constructie die een ruimte in een woning of gebouw scheidt van de buitenlucht, daaronder begrepen het dak, waarin:

  1. geen te openen delen aanwezig zijn en met een in NEN 5077 bedoelde karakteristieke geluidwering die ten minste gelijk is aan het verschil tussen de geluidsbelasting van die constructie en 33 dB onderscheidenlijk 35 dB(A), dan wel;
  2. alleen bij uitzondering te openen delen aanwezig zijn, mits de delen niet direct grenzen aan een geluidsgevoelige ruimte.

1.43 Eerste bouwlaag:     

De begane grondlaag.

1.44 Erfafscheiding:     

Constructie voor het afscheiden van een erf of een gedeelte daarvan bij een hoofdgebouw, waarbij er sprake moet zijn van een functionele relatie tussen de erfafscheiding en het hoofdgebouw.

1.45 Erotisch getinte vermaakfunctie:     

Een vermaakfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal.

1.46 Evenement:     

Evenement als bedoeld in de begripsbepalingen van de 'Algemene Plaatselijke Verordening' van de gemeente Dijk en Waard, zoals die luidt op de dag van de tervisielegging van dit bestemmingsplan.

1.47 Evenementendag:     

Als gesproken wordt van een evenement van een dag, moet daaronder worden verstaan een periode van 24 uur aansluitend, wat betekent dat de periode over 2 kalenderdagen verspreid kan zijn.

1.48 Extensieve dagrecreatie:     

Die vormen van openluchtrecreatie waarbij rust voorop staat en het aantal recreanten per oppervlakte-eenheid beperkt is.

1.49 Gastouderopvang:     

Opvang van kinderen in een gezinssituatie door een ander dan diegene die als ouder fungeert en hiervoor aanspraak maakt op kinderopvangtoeslag of een andere tegemoetkoming, waardoor deze vorm als bedrijfsmatig te typeren is.

1.50 Gebouw:     

Elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.51 Geluidscategorie 1:     

Evenementen waarbij het geluid maximaal 95 dB(A)/105 dB(C) op 30,0 m van het podium/luidsprekers en 75 dB(A) op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen bedraagt.

1.52 Geluidscategorie 2:     

Evenementen waarbij het geluid maximaal 70dB(A) op de gevel van geluidgevoelige bestemmingen bedraagt.

1.53 Geluidscategorie 3:     

Evenementen waarbij het geluid van luidsprekers e.d. op een afstand van 5,0 tot 7,0 m maximaal een geluidsniveau (gemeten over 1 minuut) van 65 dB(A) mag bedragen en waarbij het geluid op de gevel van dichtstbijzijnde woningen niet hoger mag zijn dan 50 dB(A). Indien de dichtstbijzijnde woningen zich op kortere afstand dan 15,0 m bevinden mag het invallend geluid maximaal 55 dB(A) bedragen.

1.54 Geluidwerend vlies:     

Een bouwkundige constructie aangebracht aan de buitenzijde van een gevel met het doel een geluidsreductie op deze gevel te bewerkstelligen als gevolg waarvan voldaan wordt aan het gestelde in de Wet geluidhinder, en waarbij de afstand tussen geluidwerende vlies en gevel tenminste 0,5 m is en waarbij er tussen geluidwerende vlies en gevel sprake is van buitenlucht, met openingen ten behoeve van de luchtverversing met een capaciteit van tenminste 6 dm³ per seconde per m² vloeroppervlak van de achterliggende woning(en).

1.55 Glastuinbouwbedrijf:     

Een agrarisch bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door het overwegend in kassen telen van gewassen.

1.56 Groene gevel:     

Een verticale constructie van planten die in grond wortelen en al dan niet met klimbegeleiding tegen de gevel op groeien (grondgebonden) dan wel een constructie tegen of voor de gevel waarbij planten in de gehele constructie worden geplant.

1.57 Groene gevelbeeld:     

Een gebouw waarvan een deel van de constructie aan het zicht wordt onttrokken door toepassing van een groene gevel of door toepassing van afschermende opgaande beplanting voor de gevel of op balkons, terrassen en/of galerijen.

1.58 Grondgebonden agrarisch bedrijf / niet-grondgebonden agrarisch bedrijf:     

Een agrarisch bedrijf, waarvan de exploitatie geheel of nagenoeg geheel wordt ontleend aan de groeikracht van de grond als agrarisch productiemiddel (grondgebonden agrarisch bedrijf), dan wel een agrarisch bedrijf, waarvan de exploitatie niet of nauwelijks wordt ontleend aan de groeikracht van de grond als agrarisch productiemiddel (niet grondgebonden agrarisch bedrijf) en naar omvang in:

  1. Volwaardig agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf met volledige werkgelegenheid voor ten minste één arbeidskracht met een aanvaardbaar inkomen, waarbij de continuïteit van het bedrijf voor langere termijn is gewaarborgd;
  2. Reëel agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf met werkgelegenheid voor ten minste een halve arbeidskracht, waarbij de continuïteit van het bedrijf voor langere termijn is gewaarborgd en dat als doelstelling heeft door te groeien naar een volwaardig agrarisch bedrijf;
  3. Deeltijd agrarisch bedrijf: een agrarisch bedrijf met werkgelegenheid voor minder dan een halve arbeidskracht, maar wel met marktoriëntatie, waarbij de continuïteit van het bedrijf voor langere termijn is gewaarborgd;
  4. Hobby agrarisch bedrijf: een bedrijf met een omvang van ten minste 1,5 ha land, het erf daarbij inbegrepen, in eigendom, pacht of een combinatie daarvan en dat een agrarische productie ontplooit van minimaal 5 standaardbedrijfseenheden of een gelijke productieomvang uitgedrukt in soortgelijke eenheden.

1.59 Grondgebonden woning:     

Een woning die rechtstreeks toegankelijk is op het straatniveau en waarvan één van de woonlagen aansluit op het maaiveld. Grondgebonden woningen hebben meestal een op de grond gelegen terras en/of een tuin.

1.60 Groothandel:     

Het bedrijfsmatig te koop aanbieden, verkopen en/of leveren van goederen aan wederverkopers, instellingen, dan wel personen ter aanwending in een ander bedrijf.

1.61 Hogere grenswaarde:     

Een maximale waarde voor de geluidbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder, c.q. het Besluit geluidhinder.

1.62 Hoofdgebouw:     

Een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.63 Horecabedrijf:     

Een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt; de volgende categorieën horeca-instellingen worden onderscheiden:

  1. Horeca van categorie 1: horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieuoverwegingen niet of nauwelijks storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op het verstrekken van maaltijden (bijvoorbeeld een restaurant).
  2. Horeca van categorie 2: horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieuoverwegingen in geringe mate storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op het verstrekken van lunches of snacks (bijvoorbeeld een cafetaria, lunchroom, tearoom, broodjeszaak of ijssalon).
  3. Horeca van categorie 3: horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieuoverwegingen in min of meer ernstige mate storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op het (vrijwel) uitsluitend verstrekken van dranken (bijvoorbeeld een café, bar, café-restaurant en zaalverhuur).
  4. Horeca van categorie 4: horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieuoverwegingen in ernstige mate storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op het dansen en het verstrekken van dranken (discotheek).
  5. Horeca van categorie 5: horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieuoverwegingen in geringe mate storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op het verstrekken van nachtverblijf, al dan niet in combinatie met het verstrekken van maaltijden (bijvoorbeeld een hotel, pension of jeugdherberg).

1.64 Huishouden:     

Persoon of groep personen die een afzonderlijk huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan; bedrijfsmatige kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen.

1.65 Intensief agrarisch bedrijf:     

Een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf dat gericht is op het voortbrengen van producten door het, overwegend binnen bedrijfsgebouwen, telen van gewassen en/of houden, mesten of fokken van dieren.

1.66 Kampeermiddel:     

  1. Een tent, een tentwagen, een kampeerauto of een caravan;
  2. enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, voor zover geen bouwwerk zijnde, één en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen of gewezen voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.67 Kampeerplaats:     

Een terreingedeelte bestemd voor het plaatsen van één kampeermiddel.

1.68 Kampeerterrein:     

Het geheel van kampeerplaatsen met bijbehorende voorzieningen.

1.69 Kantoor:     

Een gebouw of een gedeelte daarvan, dat dient voor de uitoefening van administratieve werkzaamheden en werkzaamheden die verband houden met het doen functioneren van instellingen en bedrijven.

1.70 Kantoorruimte / praktijkruimte (in een woning):     

Een gedeelte van een woning of woongebouw, dat dient voor het uitoefenen van een beroep, dat in die woning met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend en dat is gericht op het verlenen van diensten.

1.71 Kap:     

Een uitwendige scheidingsconstructie onder een hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak.

1.72 Kas:     

Een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, voor het kweken van vruchten, bloemen of planten en dergelijke.

1.73 Kleinschalige bedrijfsmatige activiteit:     

De in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten' genoemde bedrijvigheid, dan wel naar de aard en de invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen bedrijvigheid, die door zijn beperkte omvang in of bij een woonhuis met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend.

1.74 Kringloopwinkel:     

Winkel die met het oog op de beperking van de afvalstroom en het hergebruik van producten gebruikte waren inzamelt, sorteert, eventueel repareert en opnieuw verkoopt.

1.75 Kunstobject:     

Uiting van één der beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.76 Kunstwerk:     

Een bouwwerk, geen gebouw zijnde ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.77 Landbouwhuisdieren:     

Dieren die, als ze volwassen zijn, een schofthoogte van 50 cm of meer hebben.

1.78 Landschappelijke waarde:     

De aan een gebied toegekende waarde, die wordt gekenmerkt door het waarneembare deel van het aardoppervlak en wordt bepaald door herkenbaarheid en identiteit van de onderlinge samenhang en beïnvloeding van de levende- en niet levende natuur en het menselijk grondgebruik.

1.79 Ligplaats:     

Een door de gemeente aangewezen ligplaats die door een woonschip wordt ingenomen.

1.80 Maaiveld:     

Hoogte van het terreinoppervlak.

1.81 Maatschappelijke bedrijvigheid:     

Een in het bedrijfsplan van de initiatiefnemer aangetoonde vorm van bedrijvigheid waarmee - naast economische - ook sociale doelstellingen worden nagestreefd zoals werkgelegenheid voor zorgbehoevenden, scholing, (re-)integratie, dagbesteding en participatie.

1.82 Maatschappelijke voorzieningen:     

Educatieve, sociaal-medische, sociaal-culturele en levensbeschouwelijke voorzieningen, voorzieningen ten behoeve van sport en sportieve recreatie en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;

1.83 Mantelzorg:     

Intensieve zorg of ondersteuning, die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, ten behoeve van zelfredzaamheid of participatie, rechtstreeks voortvloeiend uit een tussen personen bestaande sociale relatie, die de gebruikelijke hulp van huisgenoten voor elkaar overstijgt, en waarvan de behoefte met een verklaring van een huisarts, wijkverpleegkundige of andere door de gemeente aangewezen sociaal-medisch adviseur kan worden aangetoond.

1.84 Natuurvriendelijke oever:     

Oever zonder of met een gedeeltelijk verwijderde beschoeiing en een flauw niet afgewerkt talud.

1.85 Natuurwaarde:     

De aan een gebied toegekende waarde, die wordt gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.86 NGE, SBE en SO:     

Nederlandse Grootte Eenheid, Standaard Bedrijfseenheid en Standaard Opbrengsten: maten waarmee de economische omvang van agrarische activiteiten wordt weergegeven.

1.87 Omgevingsvergunning:     

Vergunning voor activiteiten als genoemd in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

1.88 Onderkomen:     

Een voor verblijf geschikt bouwwerk, waaronder begrepen al dan niet aan zijn bestemming onttrokken voer- of vaartuig, ark, caravan, woon- of stacaravan, voor zover geen bouwwerk zijnde, alsmede een tent.

1.89 Ontmoetingsplaats:     

Een als zodanig ingerichte openbare locatie voor het ontmoeten van personen, al dan niet met voorzieningen, gebouwen en / of bouwwerken geen gebouw zijnde.

1.90 Oorspronkelijk maaiveld:     

Hoogte van het terreinoppervlak (maaiveld) voordat er kunstmatige ophoging van het terreinoppervlak heeft plaatsgevonden.

1.91 Op- en afbouwdagen:     

Op- en afbouwactiviteiten behorende bij een evenement waarbij voldaan dient te worden aan de begin- en eindtijden, zoals deze zijn opgenomen in artikel 8.3 van het Bouwbesluit.

1.92 Openbare nutsvoorziening:     

Gebouwde dan wel ongebouwde voorzieningen ten behoeve van algemene nutsdoeleinden zoals de watervoorziening, afval, energievoorziening of het (tele)communicatie-verkeer.

1.93 Overkapping:     

Een bijbehorend bouwwerk in de vorm van een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet of slechts met een wand is omgeven.

1.94 Pand:     

De kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.95 Parkeerkencijfers:     

Hulpmiddel om een orde van grootte uit te rekenen voor het bepalen van het aantal aan te leggen parkeerplaatsen bij een bepaalde voorziening (bijvoorbeeld woonwijk of winkelgebied).

1.96 Parkeernorm:     

Het door het bevoegd gezag vastgestelde aantal parkeerplaatsen.

1.97 Parkeren:     

Het stallen van een motorvoertuig.

1.98 Peil:     

  1. Voor bouwwerken, waarvan de hoofdingang direct aan de weg grenst: de hoogte van de kruin van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitend afgewerkt terrein, waarbij plaatselijke, niet bij het verdere verloop van het terrein passende, ophogingen of verdiepingen aan de voet van het bouwwerk, anders dan noodzakelijk voor de bouw daarvan, buiten beschouwing blijven
  3. ;indien in of op het water wordt gebouwd: het waterpeil.

1.99 Perceelsafscheiding:     

Constructie voor het afscheiden van een perceel of een gedeelte daarvan zonder dat er sprake is van een relatie tot bebouwing.

1.100 Perifere detailhandel:     

Detailhandel in volumineuze goederen die wegens aard en omvang en de specifieke vestigingseisen, met name op het gebied van bereikbaarheid en parkeren, niet thuishoort in het kernwinkelgebied of bestaande winkelcentra, zoals detailhandel in grove bouwmaterialen, keukens en sanitair, tuininrichtingsartikelen, woninginrichting en meubelen.

1.101 Permanente bewoning:     

Bewoning van een gebouw als hoofdverblijf.

1.102 Productiegebonden detailhandel:     

Detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie.

1.103 Prostitutie:     

Het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.104 Recreatief medegebruik:     

Een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan.

1.105 Recreatieve bewoning:     

De bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend- en/of verblijfsrecreatie waarbij elders hoofdverblijf wordt gehouden.

1.106 Seksinrichting:     

Een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.107 Snijdende voorgevellijn:     

De (denkbeeldige) doorgetrokken voorgevellijn van een woning of woningrij, welke de voorgevellijn van de dwars daarop geplaatste andere woning of woningrij kruist.

1.108 Sociaal ondernemerschap:     

Een in het bedrijfsplan van de initiatiefnemer aangetoonde vorm van bedrijvigheid waarmee - naast economische - ook maatschappelijk en/of sociale doelstellingen worden nagestreefd gericht op het oplossen van een maatschappelijk vraagstuk en/of het creëren van maatschappelijke waarde zoals maatschappelijke betrokkenheid en het werken met duurzame inkopen en producten.

1.109 Stacaravan:     

Een caravan, die als gebouw valt aan te merken.

1.110 Standplaats voor ambulante handel:     

Een door burgemeester en wethouders aangewezen ruimte op of aan de weg voor het te koop aanbieden, verkopen of verstrekken van goederen, waren of diensten.

1.111 Toonzaal/showroom:     

Een gebouw, dat dient voor de uitstalling van goederen ten behoeve van detail- en/of groothandel.

1.112 Trekkershut:     

Een gebouw van eenvoudige constructie en beperkte omvang ten behoeve van een kortstondig recreatief nachtverblijf voor passanten.

1.113 Uitbouw:     

Een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw voor de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw.

1.114 Verblijfsrecreatie:     

Het kortdurend verblijf van één of meerdere personen met overnachting die elders hun hoofdverblijf hebben, waarbij in ieder geval geen sprake is van permanente bewoning.

1.115 Verdieping:     

Een bouwlaag boven de begane grond.

1.116 Verkoopvloeroppervlakte:     

Een voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte ten behoeve van de detailhandel (let op: dit is dus de nettovloeroppervlakte).

1.117 Voorgevel:     

De naar de openbare weg gerichte gevel van een gebouw / het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of uitstraling als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.118 Voorgevelrooilijn:     

Alle naar de naastgelegen wegen toegekeerde bouwgrenzen van het hoofdgebouw en het denkbeeldig verlengde daarvan of de lijn die op de verbeelding is opgenomen als 'gevellijn'.

1.119 Voorkeursgrenswaarde:     

De bij het bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder (Wgh) en/of het Besluit geluidhinder.

1.120 Voorzieningen van algemeen nut:     

Voorzieningen ten behoeve van een op het openbaar net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer of het wegverkeer.

1.121 Waterpeil:     

Het door het hoogheemraadschap vastgestelde streefpeil voor het desbetreffende peilvlak zoals dat geldt op de dag van ter inzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan.

1.122 Webwinkel:     

Uitoefening van detailhandel waarbij goederen uitsluitend worden verkocht door middel van een schriftelijke en/of elektronische opdracht, die niet ter plaatse ter hand worden gesteld en waarbij geen uitstalling van goederen ten verkoop bestaat (geen showroom).

1.123 Wgh-inrichtingen:     

Bedrijven zoals bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken.

1.124 Winkel:     

Een gebouw, dat een ruimte omvat, welke door zijn indeling kennelijk bedoeld is te worden gebruikt voor de detailhandel.

1.125 Wonen:     

Bewonen van een woning door één afzonderlijke huishouden.

1.126 Woning:     

Een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden.

1.127 Wooneenheid:     

Een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één afzonderlijk huishouden.

1.128 Woongebouw:     

Een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.129 Woonhuis:     

Een gebouw, dat één woning omvat, dan wel twee of meer naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden.

1.130 Woonschip:     

  1. Elk vaar- of drijftuig, dat uitsluitend of in hoofdzaak wordt gebezigd als of te oordelen naar zijn constructie en/of inrichting uitsluitend of in hoofdzaak bestemd is tot als hoofdbewoning geldend dag- en/of nachtverblijf van één huishouden;
  2. een vaar- of drijftuig, als bedoeld onder a. in opbouw;
  3. een casco dat tot vaar- of drijftuig, als bedoeld onder a. kan worden opgebouwd;
  4. elk vaar- of drijftuig, waarin of waarop bedrijfsmatige of soortgelijke activiteiten worden uitgeoefend of dat daartoe is ingericht;
  5. de overblijfselen van een vaar- of drijftuig, als bedoeld onder a. tot en met c.

1.131 Woonwagen:     

Voor de bewoning en/of huisvesting van één huishouden bestemd, niet in de grond gefundeerd en met slechts één voor bewoning bestemde bouwlaag, gebouw dat is geplaatst op een woonwagenstandplaats en dat in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst".

1.132 Woonzorgcomplex:     

Een al dan niet afgesloten inrichting met een cluster van wooneenheden waarbij de functie wonen wordt gecombineerd met zorg- en welzijnsvoorzieningen, veelal voorzien van bijbehorende voorzieningen gericht op dagbesteding, recreatie en educatie.

1.133 Woonzorgeenheid:     

Een gebouw of deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één bewoner van een woon-zorgcomplex.

1.134 Zomerhuis:     

Een gebouw dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning.

1.135 Zorginstelling:     

Een gebouw dat bestemd is voor het verlenen van intensieve zorg waarbij tevens de uitrusting van het gebouw sterk gericht is op zorgprocessen.

1.136 Zorgwoning:     

Een gebouw of zelfstandig gedeelte van een gebouw dat bedoeld is voor de huisvesting van personen die geestelijke en/of lichamelijke verzorging behoeven; verzorging kan voortdurend of nagenoeg voortdurend plaatsvinden en in het gebouw kan afzonderlijke ruimte ten behoeve van de verzorging aanwezig zijn.

Artikel 2 Wijze van meten     

Deze ‘Wijze van meten’ is van toepassing op alle geldende bestemmingsplannen van de voormalige gemeente Heerhugowaard.

2.1 Lengte, breedte en diepte van gebouwen:     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren.

2.2 De dakhelling:     

Langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 De bouwhoogte van een bouwwerk:     

Vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

Bij het bepalen van de bouwhoogte wordt gebruik gemaakt van bijlage 1: Bouw- en goothoogte hoofdgebouw.

2.4 De goothoogte van een bouwwerk:     

Vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

Bij het bepalen van de goothoogte wordt gebruik gemaakt van bijlage 1: Bouw- en goothoogte hoofdgebouw.

2.5 De oppervlakte van een bouwwerk:     

Tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.6 De inhoud van een bouwwerk:     

Tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.7 De afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:     

Vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.

2.8 Uitzondering:     

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, wordt buiten beschouwing gelaten:

  1. galerijen, balkons en luifels, mits de afwijking van de plaatsingseisen niet meer dan 2 m bedraagt;
  2. (brand)trappen en trappenhuizen.

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden:

  1. ondergeschikte bouwdelen als goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel en kroonlijsten buiten beschouwing gelaten, mits de afwijking van de plaatsingseisen niet meer dan 1 m bedraagt;
  2. buitenunits ten behoeve van duurzaamheidsmaatregelen buiten beschouwing gelaten, mits:
    1. het gezamenlijk aantal buitenunits aan een bouwwerk per bouwperceel niet meer dan 2 bedraagt;
    2. de buitenunits worden geplaatst aan een bouwwerk in het achtererfgebied;
    3. de afwijking van de plaatsingseisen niet meer dan 1 m bedraagt.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels     

Artikel 3 Agrarisch     

3.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de uitoefening van het grondgebonden volwaardig, reëel of in deeltijd uitgeoefend agrarisch bedrijf en uitsluitend op de locaties die in gebruik zijn of waren voor de uitoefening van dierenhouderijbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
  2. de uitoefening van dierenhouderijbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;de uitoefening van een niet-grondgebonden agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij";
  3. bedrijfsgebouwen;
  4. kassen ten behoeve van teeltondersteuning;
  5. boog- en gaaskassen uitsluitend toegestaan in de periode van 1 maart tot en met 15 oktober;
  6. bedrijfswoningen;
  7. bijbehorende bouwwerken;
  8. bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden;
  9. praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  10. plattelandswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" met uitsluiting van een bedrijfswoning ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning uitgesloten";
  11. nutsvoorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "nutsvoorziening";

met als nevenfuncties:

  1. bed & breakfast accommodatie;
  2. dagrecreatieve voorzieningen zoals een theetuin;
  3. kamperen binnen het bouwvlak;
  4. trekkershutten;
  5. webwinkel;
  6. detailhandel in ter plaatse voortgebrachte agrarische producten en/of op een ander agrarisch bedrijf voortgebrachte soortgelijke agrarische producten;

met daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;
  2. wegen, fiets- en voetpaden;
  3. water;
  4. groen.

met als nevenfuncties:

  1. bed and breakfast accommodatie;
  2. dagrecreatieve voorzieningen zoals een theetuin;
  3. kamperen binnen het bouwvlak;
  4. trekkershutten;
  5. webwinkel;
  6. detailhandel in ter plaatse voortgebrachte agrarische producten en/of op een ander agrarisch bedrijf voortgebrachte soortgelijke agrarische producten;

met daarbij behorende

erven en terreinen;wegen, fiets- en voetpaden;water;groen.

3.2 Bouwregels     

3.2.1 Algemene bouwregel     

De omgevingsvergunning wordt tevens, wegens strijd met het bestemmingsplan, geweigerd, indien door het verlenen van de vergunning meer dan 800 m2 aan bebouwing en/of gesloten verharding kan worden gerealiseerd en de aanvrager geen document van de waterbeheerder kan overleggen, waaruit blijkt dat, in het kader van de watertoets, het door de beheerder te bepalen voldoende oppervlak of volume aan waterberging ten hoeve van de waterhuishouding wordt gerealiseerd.

3.2.2 Hoofdgebouwen binnen het bouwvlak     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. bedrijfsgebouwen mogen alleen ten behoeve van het volwaardig- en het reëel agrarisch bedrijf gebouwd, verbouwd en/of herbouwd en ten behoeve van het in deeltijd uitgeoefend agrarisch bedrijf verbouwd en/of herbouwd worden;
  2. per volwaardig agrarisch bedrijf mag één bedrijfswoning worden gebouwd;
  3. ten aanzien van aanvragen om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ten behoeve van een nieuwe agrarische bedrijfswoning vragen burgemeester en wethouders advies aan een deskundige met betrekking tot de omvang en de continuïteit van het bedrijf, waarbij de omvang van het bedrijf mag worden uitgedrukt in SBE, NGE, SO of andere grootheden die hiervoor geschikt zijn en bij de continuïteit leeftijd, opleiding, ervaring en vakkennis van de ondernemer en het aanwezig zijn of het meewerken van een bedrijfsopvolger in beschouwing worden genomen;
  4. bestaande tweede bedrijfswoningen mogen worden gehandhaafd en conform deze bouwvoorschriften verbouwd en/of uitgebreid worden;
  5. bestaande tweede bedrijfswoningen mogen, zolang er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, worden herbouwd mits de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen binnen één jaar na de sloop van onderhavige woning wordt ingediend; daarbij blijft het aantonen van de noodzaak van een tweede agrarische bedrijfswoning achterwege;
  6. bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning;
  7. de goothoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 6,00 m;
  8. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 9,50 m;
  9. de goothoogte van een agrarische bedrijfswoning of plattelandswoning mag niet meer bedragen dan 4,00 m;
  10. de bouwhoogte van een agrarische bedrijfswoning of plattelandswoning mag niet meer dan 10,00 m bedragen;
  11. de inhoud van een agrarische bedrijfswoning of plattelandswoning mag niet meer dan 750 m3 bedragen;
  12. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen e.d. worden niet getoetst aan de goothoogte;
  13. de bedrijfswoning of plattelandswoning mag aan de voorzijde worden uitgebreid met een uitbouw met lengte van maximaal 2/3 deel van de gevellengte en een diepte van 1,50 m of een entree met een lengte van maximaal 1/3 deel van de gevellengte en een diepte van 1,50 m, ongeacht de situering van de uitbouw of entree, binnen of buiten het bouwvlak en/of een uitbouw aan de zijgevel van de woning met een lengte van maximaal 4,50 m, gerekend vanuit de voorgevellijn van de uitbouw of entree aan de voorgevel en een diepte van 1,50 m waarbij de inhoud van de uitbouw of entree niet wordt gerekend tot de inhoud van de woning;
  14. met de bouw van een bedrijfswoning mag worden begonnen, als de bedrijfsgebouwen zijn gerealiseerd of naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders de bouw van de bedrijfsgebouwen voldoende is gevorderd;
  15. ten behoeve van de teeltondersteuning bij een duurzaam op de vollegrondstuinbouw of bollenteelt gericht bedrijf mogen kassen worden gebouwd achter (het verlengde van) de bedrijfswoning, waarvan:
    1. de goothoogte niet meer dan 5,00 m mag bedragen;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 8,00 m mag bedragen;
  16. het aantal trekkershutten mag niet meer bedragen dan 2;
  17. de oppervlakte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 28 m2;
  18. de goothoogte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
  19. de bouwhoogte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 3,50 m.
3.2.3 Bijbehorende bouwwerken binnen het bouwvlak     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. bij iedere agrarische bedrijfswoning of plattelandswoning mogen vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, waarvan de gezamenlijk oppervlakte niet meer dan 70 m2 mag bedragen;
  2. bij een kampeerterrein mogen vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, waarvan het gezamenlijk oppervlak niet meer dan 50 m2 mag bedragen;
  3. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
  4. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 5,50 m.
3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, binnen het bouwvlak     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van kunstmest- of voerdersilo's mag niet meer dan 15,00 m bedragen;
  2. de wandhoogte van water- en mestbassins mag niet meer dan 4,00 m bedragen;
  3. de hoogte van erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van de woning mag niet meer dan 1,30 m bedragen;
  4. de hoogte van een erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van de woning ter plaatse van de oprit mag niet meer dan 2,50 m bedragen;
  5. de hoogte van een erfafscheiding achter de voorgevelrooilijn van de woning mag niet meer dan 2,00 m bedragen;
  6. de hoogte van andere bouwwerken geen gebouw zijnde mag niet meer dan 6,00 m bedragen;
  7. de oppervlakte van bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden mag niet meer bedragen dan 1.500 m2;
  8. de hoogte van een omheining rond bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden mag niet meer bedragen dan 1,50 m.
3.2.5 Gebouwen buiten het agrarisch bouwvlak     

Buiten het bouwvlak mogen geen bouwwerken worden gebouwd, behoudens:

  1. te herbouwen bestaande agrarische bedrijfsgebouwen waarvan:
    1. het oppervlak van het bouwwerk niet meer mag bedragen dan het oppervlak van het bouwwerk dat is /wordt gesloopt;
    2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 m;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,00 m;
  2. boog- en gaaskassen waarvan:
    1. de hoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 m.
3.2.6 Bouwwerken, geen gebouw zijnde, buiten het bouwvlak     

Buiten het bouwvlak mogen geen bouwwerken geen gebouw zijnde worden geplaatst / aangelegd, behoudens:

  1. perceelsafscheidingen waarvan:
    1. de hoogte van perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,50 m;
    2. ter plaatse van de toegang tot percelen de hoogte van perceelsafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2,00 m.

3.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. de situering van de in lid 3.2.5 sub b van dit artikel genoemde bouwwerken.

3.4 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 3.2.2 sub f voor het bouwen van bedrijfsgebouwen voor (het verlengde van) de achtergevel, indien dat noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  2. het bepaalde in lid 3.2.2 sub g en h voor een goothoogte van maximaal 7,00 m en een bouwhoogte van maximaal 12,00 m, mits het woonmilieu van derden niet onevenredig wordt geschaad;
  3. het bepaalde in lid 3.2.4 sub b voor een wandhoogte van mest- en waterbassins binnen het bouwvlak tot een hoogte van 5,50 m, mits het woonmilieu van derden niet onevenredig wordt geschaad;
  4. het bepaalde in lid 3.2.4 sub g voor het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden, waarbij burgemeester en wethouders voorwaarden kunnen verbinden aan de situering en de landschappelijke inpassing van het bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden.

3.5 Specifieke gebruiksregels     

3.5.1 Gebruik van de bedrijfswoning     

Naast een gebruik van de bedrijfswoning en de plattelandswoning met bijbehorende bouwwerken voor wonen zijn de volgende gebruiksmogelijkheden toegestaan:

  1. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling, een webwinkel of gastouderopvang, onder de voorwaarden dat:
    1. niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij bijhorende bouwwerken, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
    2. geen vergunning- en/of meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
    3. detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd;
    4. bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en wordt gerealiseerd;
    5. bij een webwinkel opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit blijft, geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig is;
    6. bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer mag bedragen dan 6.
  2. mantelzorg, onder de voorwaarde dat:
    1. door een deskundige is aangetoond dat de verzorging in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden noodzakelijk is en de mantelzorger in staat is de mantelzorg langdurig te verlenen;
    2. door de vestiging van extra woonruimte er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen omwonenden en bedrijven;
    3. parkeren plaatsvindt op eigen erf;
  3. bed & breakfast voor ten hoogste 2 kamers en maximaal 4 slaapplaatsen in de woning en/of in de bijbehorende bouwwerken van de woning voor een oppervlakte van maximaal 50 m2.
3.5.2 Nevenfuncties bij een agrarisch bedrijf     

Voor nevenfuncties bij een agrarisch bedrijf geldt dat:

  1. het gezamenlijk oppervlak van de in lid 3.1 sub l t/m q van dit artikel genoemde nevenfuncties, uitgezonderd het kamperen binnen het bouwvlak, niet meer mag bedragen dan 300 m2 en mogen alleen worden uitgeoefend in combinatie met de hoofdfunctie;
  2. het maximum verkoopvloeroppervlakte binnen de bestaande gebouwen voor detailhandel in ter plaatse voortgebrachte agrarische producten en/of op een ander bedrijf voortgebrachte agrarische producten niet meer mag bedragen dan 70 m2 en maximaal 10 m2 aan de weg;
  3. het aantal kampeerplaatsen op een kampeerterrein binnen het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 15, onder de voorwaarde dat er:
    1. voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is;
    2. geen sprake is van vaste kampeermiddelen;
    3. en is alleen toegestaan van 1 maart tot en met 31 oktober.
3.5.3 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten en detailhandel, anders dan bij deze regels is toegestaan;
  3. het gebruik van een agrarische bedrijfswoning of plattelandswoning voor meer dan één huishouden;
  4. het gebruik van bedrijfsgebouwen voor wonen.

3.6 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 3.1 ten behoeve van het toestaan van huisvesting voor tijdelijke werknemers onder voorwaarde dat:
    1. de huisvestingsvoorziening wordt gesitueerd binnen het agrarisch bouwvlak;
    2. de huisvesting plaatsvindt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;het een ondergeschikte functie ten opzichte van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft;
    3. de tijdelijke werknemers noodzakelijk zijn voor een goede agrarische bedrijfsvoering;
    4. het aantal te huisvesten werknemers niet meer bedraagt dan 40 personen;
  2. het bepaalde in lid 3.5.1 sub c voor een bed & breakfast accommodatie voor ten hoogste 5 kamers en maximaal 10 slaapplaatsen, waarbij het oppervlak van de bed & breakfast accommodatie niet meer mag bedragen dan 40% van het vloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 125 m2 onder de voorwaarde dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig is en de activiteiten geen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
  3. het bepaalde in lid 3.1 sub n voor het situeren van het kampeerterrein of een deel daarvan buiten het bouwvlak, maar wel aansluitend aan het bouwvlak, waarbij burgemeester en wethouders voorwaarden kunnen stellen aan de situering en landschappelijke inpassing van het kampeerterrein.

Artikel 4 Agrarisch - 1     

4.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Agrarisch - 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de exploitatie van het volwaardig glastuinbouwbedrijf en ter plaatse van de aanduiding "agrarisch bedrijf" voor het grondgebonden agrarisch bedrijf , waarbij ter plaatse van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch uitgesloten - nieuwvestiging" de vestiging van nieuwe grondgebonden agrarische bedrijven niet is toegestaan en ter plaatse van de aanduiding "kas uitgesloten" de bouw van kassen niet is toegestaan;
  2. bedrijfsgebouwen;
  3. kassen;
  4. bedrijfswoningen;
  5. bijbehorende bouwwerken;
  6. praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;
  7. nutsvoorziening, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "nutsvoorziening";
  8. het gebruik voor dagbesteding en logeermogelijkheid van groepen kinderen, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “jeugdopvang”;

met als nevenfuncties:

  1. bed & breakfast accommodatie;
  2. dagrecreatieve voorzieningen zoals een theetuin;
  3. webwinkel;
  4. detailhandel in ter plaatse voortgebrachte agrarische producten en/of op een ander agrarisch bedrijf voortgebrachte soortgelijke agrarische producten;

met daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;
  2. wegen, fiets- en voetpaden;
  3. water;
  4. groen.

4.2 Bouwregels     

4.2.1 Algemene bouwregel     

De omgevingsvergunning moet worden geweigerd indien door het verlenen van de vergunning meer dan 800 m2 aan bebouwing en/of gesloten verharding kan worden gerealiseerd en de aanvrager geen overeenkomst met de waterbeheerder kan overleggen, waaruit blijkt dat, in het kader van de watertoets, het door de beheerder te bepalen voldoende oppervlak of volume aan waterberging ten hoeve van de waterhuishouding wordt gerealiseerd.

4.2.2 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van het volwaardig glastuinbouwbedrijf en kassen binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. per volwaardig glastuinbouwbedrijf mag één bedrijfswoning worden gebouwd;
  2. per volwaardig agrarisch bedrijf mag één bedrijfswoning worden gebouwd;
  3. ten aanzien van aanvragen om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ten behoeve van een nieuwe agrarische bedrijfswoning vragen burgemeester en wethouders advies aan een deskundige met betrekking tot de omvang en de continuïteit van het bedrijf, waarbij de omvang van het bedrijf mag worden uitgedrukt in SBE, NGE, SO of andere grootheden die hiervoor geschikt zijn en bij de continuïteit leeftijd, opleiding, ervaring en vakkennis van de ondernemer en het aanwezig zijn of het meewerken van een bedrijfsopvolger in beschouwing worden genomen;
  4. bestaande tweede bedrijfswoningen mogen worden gehandhaafd en conform deze bouwvoorschriften verbouwd en/of uitgebreid worden;
  5. bestaande tweede bedrijfswoningen mogen, zolang er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, worden herbouwd, mits de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen binnen één jaar na de sloop van onderhavige woning wordt ingediend; daarbij blijft het aantonen van de noodzaak van een tweede agrarische bedrijfswoning achterwege;
  6. de goothoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 6,00 m bedragen;
  7. de bouwhoogte van bedrijfsgebouwen mag niet meer dan 9,50 m bedragen;
  8. de goothoogte van een kas mag niet meer dan 8,00 m bedragen;
  9. de bouwhoogte van een kas mag niet meer dan 10,00 m bedragen;
  10. de goothoogte van de bedrijfswoning mag niet meer dan 4,00 m bedragen;
  11. de bouwhoogte van de bedrijfswoning mag niet meer dan 10,00 m bedragen;
  12. de inhoud van de bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 bedragen;
  13. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen e.d. worden niet getoetst aan de goothoogte;
  14. de bedrijfswoning mag aan de voorzijde worden uitgebreid met een uitbouw met lengte van maximaal 2/3 deel van de gevellengte en een diepte van 1,50 m of een entree met een lengte van maximaal 1/3 deel van de gevellengte en een diepte van 1,50 m, ongeacht de situering van de uitbouw of entree, binnen of buiten het bouwvlak en/of een uitbouw aan de zijgevel van de woning met een lengte van maximaal 4,50 m, gerekend vanuit de voorgevellijn van de uitbouw of entree aan de voorgevel en een diepte van 1,50 m, waarbij de inhoud van de uitbouw of entree niet wordt gerekend tot de inhoud van de bedrijfswoning;
  15. met de bouw van een bedrijfswoning mag worden begonnen, als de bedrijfsgebouwen zijn gerealiseerd of naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders de bouw van de bedrijfsgebouwen voldoende is gevorderd;
  16. bedrijfsgebouwen en kassen mogen binnen het bestemmingsvlak achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning worden gebouwd;
  17. indien er geen bedrijfswoning aanwezig is, mag de afstand van de kas of een ander bedrijfsgebouw tot de bestemmingsgrens van de bestemming ‘Agrarisch - 1’ langs de weg niet minder dan 15,00 m bedragen;
  18. kassen mogen achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning worden gebouwd.
4.2.3 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. bij iedere bedrijfswoning mogen vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, waarvan de gezamenlijk oppervlakte niet meer dan 70 m2 mag bedragen;
  2. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3,00 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 5,50 m bedragen.
4.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen het bouwvlak     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde binnen de op de verbeelding aangegeven bestemming ‘Agrarisch – 1’ gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van de woning mag niet meer dan 1,30 m bedragen;
  2. de hoogte van een erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van de woning ter plaatse van de oprit mag niet meer dan 2,50 m bedragen;
  3. de hoogte van een erfafscheiding achter de voorgevelrooilijn van de woning mag niet meer dan 2,00 m bedragen;
  4. de hoogte van perceelsafscheidingen mag niet meer dan 1,50 m bedragen;
  5. de hoogte van een warmteopslaginstallatie mag niet meer dan 15,00 m bedragen waarbij de aanvrager van de omgevingsvergunning voor de bouw van een warmteopslaginstallatie een beeldkwaliteitsplan overlegt, waaruit de inpassing van de warmteopslaginstallatie in het landschap blijkt;
  6. de hoogte van andere bouwwerken geen gebouw zijnde mag niet meer dan 6,00 m bedragen;
  7. waterbassins / silo's mogen op de aan de bestemming ‘Agrarisch - 1’ aansluitende bestemming ‘Agrarisch’ worden gebouwd, mits de hoogte van de taluds of wanden niet meer dan 2,00 m bedraagt en van groen wordt voorzien.
4.2.5 Regels ter plaatse van de aanduiding "agrarisch bedrijf"     

Ter plaatse van de aanduiding "agrarisch bedrijf" gelden de regels van .

4.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan:

  1. de situering en de landschappelijke inpassing van de in lid 4.2.4 sub e van dit artikel genoemde warmteopslaginstallaties.

4.4 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 4.2.2 sub f en g voor een goothoogte van maximaal 7,00 m en een bouwhoogte van maximaal 12,00 m, mits het woonmilieu van derden niet onevenredig wordt geschaad;
  2. het bepaalde in lid 4.2.2 sub i voor een bouwhoogte van maximaal 12,00 m, mits het woonmilieu van derden niet onevenredig wordt geschaad;
  3. het bepaalde in lid 4.2.2 sub p voor het bouwen van bedrijfsgebouwen voor (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning, indien dat voor een doelmatige bedrijfsvoering noodzakelijk is;
  4. het bepaalde in lid 4.2.2 voor de bouw van één dierenverblijf voor landbouwhuisdieren door een niet-agrariër als eigenaar van de betrokken gronden waarvan:
    1. de oppervlakte niet meer 30 m2 mag bedragen;
    2. de goothoogte niet meer dan 3,00 m mag bedragen;
    3. de bouwhoogte niet meer dan 5,00 m mag bedragen;
    4. bij situering van het bouwwerk in de nabijheid van een waterloop: het bouwwerk op minimaal 5,00 m uit de waterloop, gemeten vanaf de bovenkant van het talud, moet worden geplaatst; en:
      1. per eigenaar slechts eenmaal bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 3.2.5 en aan de omgevingsvergunning het gebruiksvoorschrift wordt verbonden dat het bouwwerk uitsluitend als dierenverblijf mag worden gebruikt;
      2. de omgevingsvergunning voor de afwijking niet wordt verleend als het bouwwerk komt te liggen binnen een straal van 100 m van de bestemming ‘Natuur’ en /of de dubbelbestemmingen ‘Waterstaat – Waterkering’, ‘Waarde – Cultuurhistorie’ en/of de ‘Waarde -Ecologie’.

4.5 Specifieke gebruiksregels     

4.5.1 Gebruik van de bedrijfswoning     

Naast een gebruik van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken voor wonen zijn de volgende gebruiksmogelijkheden toegestaan:

  1. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling, een webwinkel of gastouderopvang, onder de voorwaarden dat:
    1. niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
    2. geen vergunning- en/of meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
    3. detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd;
    4. bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en wordt gerealiseerd;
    5. bij een webwinkel opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit blijft, geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig is;
    6. bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer mag bedragen dan 6.
  2. mantelzorg, onder de voorwaarde dat:
    1. door een deskundige is aangetoond dat de verzorging in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden noodzakelijk is en de mantelzorger in staat is de mantelzorg langdurig te verlenen;
    2. door de vestiging van extra woonruimte er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen omwonenden en bedrijven;
    3. parkeren plaatsvindt op eigen erf;
  3. bed & breakfast voor ten hoogste 2 kamers en maximaal 4 slaapplaatsen in de woning en/of in de bijbehorende bouwwerken van de woning voor een oppervlakte van maximaal 50 m2.
4.5.2 Nevenfuncties bij een agrarisch bedrijf     

Voor nevenfuncties bij een agrarisch bedrijf geldt dat:

  1. het gezamenlijk oppervlak van de in lid 4.1 sub i t/m k van dit artikel genoemde nevenfuncties, uitgezonderd het kamperen binnen het bouwvlak, niet meer mag bedragen dan 300 m2 en mogen alleen worden uitgeoefend in combinatie met de hoofdfunctie;
  2. het maximum verkoopvloeroppervlakte binnen de bestaande gebouwen voor detailhandel in ter plaatse voortgebrachte agrarische producten en/of op een ander bedrijf voortgebrachte agrarische producten niet meer mag bedragen dan 70 m2 en maximaal 10 m2 aan de weg.
4.5.3 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten en detailhandel, anders dan bij deze regels is toegestaan;
  3. het gebruik van een bedrijfswoning voor meer dan één huishouden;
  4. het gebruik van bedrijfsgebouwen voor wonen.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 4.1 ten behoeve van het toestaan van huisvesting voor tijdelijke werknemers onder voorwaarde dat:
    1. de huisvestingsvoorziening wordt gesitueerd binnen het agrarisch bouwvlak;
    2. de huisvesting plaatsvindt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
    3. het een ondergeschikte functie ten opzichte van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft;
    4. de tijdelijke werknemers noodzakelijk zijn voor een goede agrarische bedrijfsvoering;
    5. het aantal te huisvesten werknemers niet meer bedraagt dan 40 personen;
  2. het bepaalde in lid 4.5.1 sub c voor een bed & breakfast accommodatie voor ten hoogste 5 kamers en maximaal 10 slaapplaatsen, waarbij het oppervlak van de bed & breakfast accommodatie niet meer mag bedragen dan 40% van het vloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 125 m2 onder de voorwaarde dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig is en de activiteiten geen afbreuk doen aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken.

Artikel 5 Agrarisch met waarden     

5.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Agrarisch met waarden’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. de uitoefening van het grondgebonden volwaardig, reëel of in deeltijd uitgeoefend agrarisch bedrijf en uitsluitend op de locaties, die in gebruik zijn of waren voor de uitoefening van dierenhouderijbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering: de uitoefening van dierenhouderijbedrijven met een grondgebonden agrarische bedrijfsvoering;
  2. de instandhouding en bescherming van cultuurhistorische- landschappelijke- en ecologische waarden, waarbij het verboden is om, anders dan voor toegestane bouwwerken, werken en werkzaamheden, de bovenste 0,50 m van de bodem van de voor ‘Agrarisch met waarden’ bestemde gronden te ontgraven;
  3. de uitoefening van het intensieve agrarisch bedrijf ter plaatse van de aanduiding "intensieve veehouderij";
  4. bedrijfsgebouwen;
  5. kassen ten behoeve van teeltondersteuning;
  6. bedrijfswoningen;
  7. paardenhouderij ter plaatse van de aanduiding "paardenhouderij";
  8. bijbehorende bouwwerken;
  9. bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden;
  10. praktijk- en kantoorruimten voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep of bedrijf;

met als nevenfuncties:

  1. bed & breakfast accommodatie;
  2. dagrecreatieve voorzieningen zoals een theetuin;
  3. kamperen binnen het bouwvlak;
  4. trekkershutten;
  5. webwinkel;
  6. detailhandel in ter plaatse voortgebrachte agrarische producten en/of op een ander agrarisch bedrijf voortgebrachte soortgelijke agrarische producten;

met daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;
  2. wegen, fiets- en voetpaden;
  3. water;
  4. groen.

5.2 Bouwregels     

5.2.1 Algemene bouwregel     

De omgevingsvergunning wordt tevens geweigerd indien door het verlenen van de vergunning meer dan 800 m2 aan bebouwing en/of gesloten verharding kan worden gerealiseerd en de aanvrager geen overeenkomst met de waterbeheerder kan overleggen, waaruit blijkt dat, in het kader van de watertoets, het door de beheerder te bepalen voldoende oppervlak of volume aan waterberging ten hoeve van de waterhuishouding wordt gerealiseerd.

5.2.2 Hoofdgebouwen binnen het bouwvlak     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. bedrijfsgebouwen mogen alleen ten behoeve van het volwaardig- en het reëel agrarisch bedrijf gebouwd, verbouwd en/of herbouwd en ten behoeve van het in deeltijd uitgeoefend agrarisch bedrijf verbouwd en/of herbouwd worden;
  2. per volwaardig agrarisch bedrijf mag één bedrijfswoning worden gebouwd;
  3. ten aanzien van aanvragen om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen ten behoeve van een nieuwe agrarische bedrijfswoning vragen burgemeester en wethouders advies aan een deskundige met betrekking tot de omvang en de continuïteit van het bedrijf, waarbij de omvang van het bedrijf mag worden uitgedrukt in SBE, NGE, SO of andere grootheden die hiervoor geschikt zijn en bij de continuïteit leeftijd, opleiding, ervaring en vakkennis van de ondernemer en het aanwezig zijn of het meewerken van een bedrijfsopvolger in beschouwing worden genomen;
  4. bestaande tweede bedrijfswoningen mogen worden gehandhaafd en conform deze bouwvoorschriften verbouwd en/of uitgebreid worden;
  5. bestaande tweede bedrijfswoningen mogen, zolang er sprake is van een volwaardig agrarisch bedrijf, worden herbouwd mits de aanvraag om een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen binnen één jaar na de sloop van onderhavige woning wordt ingediend; daarbij blijft het aantonen van de noodzaak van een tweede agrarische bedrijfswoning achterwege;
  6. bedrijfsgebouwen mogen worden gebouwd achter (het verlengde van) de achtergevel van de bedrijfswoning;
  7. de goothoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 6,00 m;
  8. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer bedragen dan 9,50 m;
  9. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 4,00 m;
  10. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10,00 m;
  11. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer dan 750 m3 bedragen;
  12. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen e.d. worden niet getoetst aan de goothoogte;
  13. de bedrijfswoning mag aan de voorzijde worden uitgebreid met een uitbouw met lengte van maximaal 2/3 deel van de gevellengte en een diepte van 1,50 m of een entree met een lengte van maximaal 1/3 deel van de gevellengte en een diepte van 1,50 m, ongeacht de situering van de uitbouw of entree, binnen of buiten het agrarisch bouwvlak en/of een uitbouw aan de zijgevel van de woning met een lengte van maximaal 4,50 m, gerekend vanuit de voorgevellijn van de uitbouw of entree aan de voorgevel en een diepte van 1,50 m, waarbij de inhoud van uitbouw of entree niet wordt gerekend tot de inhoud van de bedrijfswoning;
  14. met de bouw van een bedrijfswoning mag worden begonnen, als de bedrijfsgebouwen zijn gerealiseerd of naar het oordeel van het college van burgemeester en wethouders de bouw van de bedrijfsgebouwen voldoende is gevorderd;
  15. ten behoeve van de teeltondersteuning bij een duurzaam op de vollegrondstuinbouw of bollenteelt gericht bedrijf mogen kassen worden gebouwd achter (het verlengde van) de bedrijfswoning, waarvan:
    1. de goothoogte niet meer dan 5,00 m mag bedragen;
    2. de bouwhoogte niet meer dan 8,00 m mag bedragen;
  16. het aantal trekkershutten mag niet meer bedragen dan 2;
  17. de oppervlakte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 28 m2;
  18. de goothoogte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
  19. de bouwhoogte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 3,50 m.
5.2.3 Bijbehorend bouwwerk binnen het bouwvlak     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. bij iedere bedrijfswoning mogen vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, waarvan de gezamenlijk oppervlakte niet meer dan 70 m2 mag bedragen;
  2. bij een kampeerterrein mogen vrijstaande bijbehorende bouwwerken ten behoeve van sanitaire voorzieningen worden gebouwd, waarvan het gezamenlijk oppervlak niet meer dan 50 m2 mag bedragen;
  3. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3,00 m bedragen;
  4. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 5,50 m bedragen.
5.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde, binnen het bouwvlak     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde binnen het op de verbeelding bouwvlak gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van kunstmest- of voerdersilo's mag niet meer dan 15,00 m bedragen;
  2. de wandhoogte van water- en mestbassins mag niet meer dan 4,00 m bedragen;
  3. de hoogte van erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van de woning mag niet meer dan 1,30 m bedragen;
  4. de hoogte van een erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van de woning ter plaatse van de oprit mag niet meer dan 2,50 m bedragen;
  5. de hoogte van een erfafscheiding achter de voorgevelrooilijn van de woning van de woning mag niet meer dan 2,00 m bedragen;
  6. de hoogte van andere bouwwerken geen gebouw zijnde mag niet meer dan 6,00 m bedragen;
  7. de oppervlakte van bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden mag niet meer bedragen dan 1.500 m2;
  8. de hoogte van een omheining van een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden mag niet meer bedragen dan 1,50 m.
5.2.5 Gebouwen buiten het agrarisch bouwvlak     

Buiten het bouwvlak mogen geen bouwwerken worden gebouwd, behoudens:

  1. te herbouwen bestaande agrarische bedrijfsgebouwen waarvan:
    1. het oppervlak van het bouwwerk niet meer mag bedragen dan het oppervlak van het bouwwerk dat is /wordt gesloopt;
    2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 m;
    3. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,00 m.
5.2.6 Bouwwerken, geen gebouw zijnde, buiten het bouwvlak     

Buiten het bouwvlak mogen geen bouwwerken geen gebouw zijnde worden geplaatst / aangelegd, behoudens:

  1. perceelsafscheidingen waarvan:
    1. de hoogte van perceelsafscheidingen mag niet meer bedragen dan 1,50 m;
    2. ter plaatse van de toegang tot percelen de hoogte van perceelsafscheidingen niet meer mag bedragen dan 2,00 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 5.2.2 sub f voor het bouwen van bedrijfsgebouwen voor (het verlengde van) de achtergevel, indien dat noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering;
  2. het bepaalde in lid 5.2.2 sub g en h voor een goothoogte van maximaal 7,00 m en een bouwhoogte van maximaal 12,00 m, als daardoor het woonmilieu van derden niet onevenredig wordt geschaad;
  3. het bepaalde in lid 5.2.4 sub b voor een wandhoogte van mest- en waterbassins binnen het bouwvlak tot een hoogte van 5,50 m, mits landschappelijke en culturele waarden niet worden geschonden en het woonmilieu van derden niet onevenredig wordt geschaad;
  4. het bepaalde in lid 5.2.4 sub g voor het bouwen van een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden, mits landschappelijke inpasbaar.

De omgevingsvergunning voor de afwijking genoemd in lid 5.3 sub d wordt niet verleend als het bouwwerk komt te liggen binnen een straal van 100 m van de bestemming ‘Natuur’, en/of de dubbelbestemmingen ‘Waterstaat - Waterkering’, ‘Waarde - Cultuurhistorie’ of ‘Waarde Ecologie’.

5.4 Specifieke gebruiksregels     

5.4.1 Gebruik van de bedrijfswoning     

Naast een gebruik van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken voor wonen zijn de volgende gebruiksmogelijkheden toegestaan:

  1. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling, een webwinkel of gastouderopvang, onder de voorwaarden dat:
    1. niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
    2. geen vergunning- en/of meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
    3. detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd;
    4. bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en wordt gerealiseerd;
    5. bij een webwinkel opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit blijft, geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig is;
    6. bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer mag bedragen dan 6.
  2. mantelzorg, onder de voorwaarde dat:
    1. door een deskundige is aangetoond dat de verzorging in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden noodzakelijk is en de mantelzorger in staat is de mantelzorg langdurig te verlenen;
    2. door de vestiging van extra woonruimte er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen omwonenden en bedrijven;
    3. parkeren plaatsvindt op eigen erf;
  3. bed & breakfast voor ten hoogste 2 kamers en maximaal 4 slaapplaatsen in de woning en/of in de bijbehorende bouwwerken van de woning voor een oppervlakte van maximaal 50 m2.
5.4.2 Nevenfuncties bij een agrarisch bedrijf     

Voor nevenfuncties bij een agrarisch bedrijf geldt dat:

  1. het gezamenlijk oppervlak van de in lid 5.1 sub k t/m o van dit artikel genoemde nevenfuncties, uitgezonderd het kamperen binnen het bouwvlak, niet meer mag bedragen dan 300 m2 en mogen alleen worden uitgeoefend in combinatie met de hoofdfunctie;
  2. het maximum verkoopvloeroppervlakte binnen de bestaande gebouwen voor detailhandel in ter plaatse voortgebrachte agrarische producten en/of op een ander bedrijf voortgebrachte agrarische producten niet meer mag bedragen dan 70 m2 en maximaal 10 m2 aan de weg;
  3. het aantal kampeerplaatsen op een kampeerterrein binnen het bouwvlak niet meer mag bedragen dan 15, onder de voorwaarde dat er:
    1. voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein aanwezig is;
    2. geen sprake is van vaste kampeermiddelen;
    3. en is alleen toegestaan van 1 maart tot en met 31 oktober.
5.4.3 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten en detailhandel, anders dan bij deze regels is toegestaan;
  3. het gebruik van een bedrijfswoning voor meer dan één huishouden;
  4. het gebruik van bedrijfsgebouwen voor wonen.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. van het bepaalde in lid 5.1 ten behoeve van het toestaan van huisvesting voor tijdelijke werknemers onder voorwaarde dat:
    1. de huisvestingsvoorziening wordt gesitueerd binnen het agrarisch bouwvlak;
    2. de huisvesting plaatsvindt ten behoeve van de agrarische bedrijfsvoering;
    3. het een ondergeschikte functie ten opzichte van een volwaardig agrarisch bedrijf betreft;
    4. de tijdelijke werknemers noodzakelijk zijn voor een goede agrarische bedrijfsvoering;
    5. het aantal te huisvesten werknemers niet meer bedraagt dan 40 personen;
  2. het bepaalde in lid 5.4.1 sub c voor een bed & breakfast accommodatie voor ten hoogste 5 kamers en maximaal 10 slaapplaatsen, waarbij het oppervlak van de bed & breakfast accommodatie niet meer mag bedragen dan 40% van het vloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 125 m2 onder de voorwaarde dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig is;
  3. van het bepaalde in lid 5.1 sub m voor het situeren van het kampeerterrein of een deel daarvan buiten het bouwvlak, maar wel aansluitend aan het bouwvlak, waarbij burgemeester en wethouders voorwaarden kunnen stellen aan de situering en landschappelijke inpassing van het kampeerterrein.

5.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

5.6.1 Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is     

Het is verboden op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders, de volgende werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanleggen van nieuwe waterlopen.
5.6.2 Uitzonderingsregel     

Het verbod als bedoeld in lid 5.6.1 is niet van toepassing op werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden die:

  1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
5.6.3 Toetsingscriteria     

De werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden als bedoeld in lid 5.6.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de waarde cultuurhistorie, zoals vastgelegd in bijlage 2: Gemeente Heerhugowaard; Een historisch-geografische inventarisatie (inclusief de karakteristieke bebouwing).

5.6.4 Adviesprocedure     

Alvorens over een omgevingsvergunning voor werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden (lid 5.6.4) te beslissen, winnen het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een deskundige op het gebied van cultuur omtrent de vraag of door de voorgenomen werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden de waarde cultuur, zoals vastgelegd in bijlage 2: Gemeente Heerhugowaard; Een historisch-geografische inventarisatie (inclusief de karakteristieke bebouwing) niet onevenredig wordt geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 6 Bedrijf     

6.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Bedrijf’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. bedrijfsgebouwen ten behoeve van:
    1. het bedrijf als genoemd in de bij dit bestemmingsplan behorende bijlage 3: Bedrijvenlijst bestaande bedrijven;
    2. de bedrijven die zijn genoemd in bijlage 4: Staat van bedrijfsactiviteiten onder de milieucategorieën 1 en 2 met uitzondering van geluidzoneringsplichtige- en Bevi - inrichtingen;
    3. een recyclingsbedrijf met puinbrekerij/malerij > 100.000 ton/jaar ter plaatse van de aanduiding "bedrijf tot en met milieucategorie 5.2";
    4. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voeding- en genotmiddelen;
  2. garage ter plaatse van de aanduiding "garage" met de daarbij behorende voor het garagebedrijf normale detailhandel;
  3. bedrijfswoning uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
  4. een hondenschool uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – hondenschool”;
  5. kantoren, voor zover deze ten dienste staan van de op het perceel gevestigde (productie)bedrijf;
  6. bijbehorende bouwwerken;
  7. bouwwerken geen gebouw zijnde;

met de daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groen;
  4. wegen, straten en paden.

6.2 Bouwregels     

6.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. bedrijfsgebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd achter (het verlengde van) de achtergevel van de op het perceel aanwezige woning of indien er geen woning op het perceel aanwezig is, 15,00 m achter de bestemmingsgrens dan wel binnen het bouwvlak als er op de verbeelding een bouwvlak is aangegeven;
  2. de goothoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer dan 6,00 m bedragen of indien binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak een goothoogte staat aangegeven; de binnen het bouwvlak aangegeven goothoogte;
  3. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer dan 10,00 m bedragen of indien binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak een bouwhoogte staat aangegeven; de binnen het bouwvlak aangegeven bouwhoogte;
  4. de oppervlakte van het bedrijfsgebouw of de bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan het in de bij dit bestemmingsplan behorende bijlage 3: Bedrijvenlijst bestaande bedrijven aangegeven maximum of indien binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak een bebouwingspercentage staat aangegeven; het binnen het bouwvlak aangegeven bebouwingspercentage;
  5. indien ten tijde van de tervisielegging van dit bestemmingsplan op het perceel een bedrijfswoning aanwezig was, mag bij herbouw de oppervlakte van de bedrijfswoning maximaal 120 m2 bedragen, of indien de woning ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan een oppervlakte groter dan 120 m2 had, dat oppervlak;
  6. de bouwbreedte van de woning mag niet meer bedragen dan 10,00 m of, indien de woning ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan een bouwbreedte groter dan 10,00 m had, die bouwbreedte;
  7. de bouwdiepte van de woning mag niet meer bedragen dan 12,00 m of, indien de woning ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan een bouwdiepte groter dan 12,00 m had, die bouwdiepte;
  8. de afstand van de woning tot aan de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 2,00 m te bedragen of zoveel minder als de woning ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan op een afstand kleiner dan 2,00 m uit de perceelsgrens stond;
  9. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 4,00 m;
  10. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10,00 m;
  11. de bedrijfswoning mag aan de voorzijde worden uitgebreid met een uitbouw met lengte van maximaal 2/3 deel van de gevellengte en een diepte van 1,50 m of een entree met een lengte van maximaal 1/3 deel van de gevellengte en een diepte van 1,50 m en/of een uitbouw aan de zijgevel van de woning met een lengte van maximaal 4,50 m, gerekend vanuit de voorgevellijn van de uitbouw of entree aan de voorgevel en een diepte van 1,50 m, waarbij de inhoud van uitbouw of entree niet wordt gerekend tot de inhoud van de bedrijfswoning;
  12. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen e.d. worden niet getoetst aan de goothoogte.
6.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bij iedere bedrijfswoning mogen vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, waarvan de gezamenlijk oppervlakte niet meer dan 70 m2 mag bedragen;
  2. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3,00 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 5,50 m bedragen.
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de woning mag niet meer dan 1,30 m en achter de voorgevelrooilijn van de woning niet meer dan 2,00 m bedragen;
  2. de hoogte van een erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van de woning ter plaatse van de oprit mag niet meer dan 2,50 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6,00 m bedragen.

6.3 Specifieke gebruiksregels     

6.3.1 Gebruik van de bedrijfswoning     

Naast een gebruik van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken voor wonen zijn de volgende gebruiksmogelijkheden toegestaan:

  1. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling, een webwinkel of gastouderopvang, onder de voorwaarden dat:
    1. niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij bijhorende bouwwerken, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
    2. geen vergunning- en/of meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
    3. detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd;
    4. bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en wordt gerealiseerd;
    5. bij een webwinkel opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit blijft, geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig is;
    6. bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer mag bedragen dan 6.
  2. mantelzorg, onder de voorwaarde dat:
    1. door een deskundige is aangetoond dat de verzorging in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden noodzakelijk is en de mantelzorger in staat is de mantelzorg langdurig te verlenen;
    2. door de vestiging van extra woonruimte er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen omwonenden en bedrijven;
    3. parkeren plaatsvindt op eigen erf.
6.3.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gebouwen voor bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die welke zijn genoemd in bijlage 4: Staat van bedrijfsactiviteiten bij dit bestemmingsplan onder de milieucategorieën 1 en 2;
  3. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in lid 6.1 sub a onder 4;
  4. het gebruik van gronden voor buitenopslag, uitgezonderd de buitenopslag zonder overkapping van bouwstoffen (zand) en grond voor loon-, hoveniers-, aannemers- en weg en waterbouwbedrijven;
  5. het gebruik van een bedrijfswoning voor meer dan één huishouden;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

6.4 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 6.1 sub a onder 1 en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 4: Staat van bedrijfsactiviteiten onder de milieucategorieën 1 en 2;
  2. het bepaalde in lid 6.1 sub a onder 1 voor het vestigen van bedrijven, die zijn opgenomen onder milieucategorie 3 bijlage 4: Staat van bedrijfsactiviteiten, maar die naar aard en invloed op de omgeving worden geacht tot de onder milieucategorie 1 of 2 vallende bedrijven te horen.

Artikel 7 Bedrijf - 1     

7.1 Bestemmingsomschrijving     

De op de plankaart voor Bedrijf 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van:
    1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 7, behorend bij het bestemmingsplan Zandhorst e.o. onder de milieucategorieën 1 t/m 4.2 zoals aangegeven op de verbeelding;
    2. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
    3. kantoren, voor zover deze ten dienste staan van de op het perceel gevestigde productiebedrijven;
  2. bedrijfswoningen, indien en voor zover de gronden op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding "bedrijfswoning toegestaan";

met de daarbijbehorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. wegen, straten en paden;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

7.2 Bouwregels     

7.2.1     

Voor het bouwen van de in lid 7.1. onder a sub 1 en 2 genoemde gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de bestaande gebouwen mogen worden gehandhaafd, verbeterd en vernieuwd en mogen worden uitgebreid, indien is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  2. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan het op de plankaart aangegeven percentage bedragen;
  4. indien er meer bebouwingsoppervlakte aanwezig is op een bedrijfsperceel, mag het reeds aanwezige bebouwingsoppervlak worden teruggebouwd;
  5. de afstand tussen een gebouw en de zijdelingse perceelgrens van de bij het betreffende bedrijf behorende gronden, moet minimaal 2,5 meter bedragen;
  6. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan de op de plankaart in het bouwvlak aangegeven bouwhoogte bedragen;
  7. maximaal 30% van het brutovloeroppervlak mag ten behoeve van de functie kantoor worden gebruikt, met een maximum van 2000m2.
7.2.2     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  2. de hoogte van lichtmasten en technische installaties mag niet meer dan 15 meter bedragen;
  3. de hoogte van reclametekens voor bedrijven mag niet meer dan 2,5 meter bedragen;
  4. de hoogte van reclametekens voor bedrijfsverzamelgebouwen mag niet meer dan 5,0 meter bedragen;
  5. de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,0 meter bedragen;

7.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

7.4 Afwijken van de bouwregels     

7.4.1 Zelfstandige stalling     

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het bouwen van vrijstaande of aangebouwde kleine gebouwtjes zoals rijwieloverkappingen, portiersloges, traforuimten, wachthuisjes en dergelijke, met een maximum oppervlakte van 30 m2 en geen grotere hoogte dan 3,0 m, mits voldaan kan worden aan de eigen parkeerbehoefte;

7.4.2 Vergroten bebouwingspercentage     

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het overschrijden van het bebouwingspercentage tot ten hoogste 80%, mits middels een bedrijfsvervoersplan aangetoond kan worden dat op eigen terrein in de parkeerbehoefte kan worden voorzien;

7.4.3 Vlaggenmasten     

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het overschrijden van de maximale hoogte van reclametekens ten behoeve van vlaggenmasten met een maximale hoogte van 12,0 meter;

7.4.4 Verhogen bouwhoogte     

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het verhogen van de bouwhoogte tot 21 meter onder de volgende voorwaarden:

  1. de bebouwing bijdraagt aan de gewenste ruimtelijke kwaliteit;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
    1. het straat- en bebouwingsbeeld;
    2. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
7.4.5 Overschrijden bouwgrens     

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het gedeeltelijk buiten het bouwvlak bouwen van een bedrijfsgebouw, mits:

  1. De breedte niet meer is dan de 70% van de gevelbreedte;
  2. De uitbouw overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer bedraagt dan 2,50 meter;
  3. De afstand tot de perceelgrens ten minste 5 meter is;
  4. Er aangetoond kan worden dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig blijft;
  5. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  6. De verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampbestrijding gewaarborgd is.
7.4.6 Overschrijden bouwgrens hoeksituaties Amperestraat, Coulombstraat Maxwellstraat     

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het gedeeltelijk buiten het bouwvlak bouwen van een bedrijfsgebouw, mits:

  1. Een verhoging niet tot de reële mogelijkheden behoort (stimuleren intensief ruimtegebruik);
  2. er aangetoond kan worden dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig blijft;
  3. het laden en lossen op eigen erf blijft gewaarborgd;
  4. de afstand tot van bebouwing tot het hart van de weg minimaal 15 meter bedraagt;
  5. de uitbreiding plaatsvindt over minimaal 1/3deel van de gevellengte;
  6. voorzover de bebouwing niet over de volle breedte van de gevel wordt vergroot, er een eenduidige zijgevel ontstaat die maximaal bestaat uit twee diepten, te weten de oorspronkelijke en de aangebouwde gevel;
  7. De verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampbestrijding gewaarborgd is.

7.5 Specifieke gebruiksregels     

7.5.1     

Het parkeren ten behoeve van de bedrijfsbestemming dient plaats te vinden op eigen erf.

7.5.2     

Op grond van artikel 7.10 van de Wro is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.

7.5.3     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 7.5.2., wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die welke zijn genoemd in bijlage 1 onder de milieucategorieën I, II, III, IV en V zoals nader aangeduid op de plankaart;
  2. het opslaan van goederen op onbebouwde gronden tot een hoogte van 3,0 meter binnen een afstand van 2,0 meter van de erfgrens;
  3. de vestiging van grote lawaaimakers als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer;
  4. het gebruik als bedrijfswoning, hieronder begrepen het realiseren van woonruimte in een gedeelte van een bedrijfsgebouw, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoningen;
  5. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in lid 7.1. sub a onder 2;
  6. het gebruik van kantoren anders dan bedoeld in lid 7.1. sub a onder 3;
  7. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
7.5.4     

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 8.1. sub a onder 1 ten behoeve van:

  1. het vestigen van bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de milieucategorieën I, II, III, IV en V;
  2. het vestigen van een detailhandel in ABCgoederen, in alszodanig op de plankaart aangegeven bestemmingsvlakken;

met dien verstande dat het verzoek om ontheffing mede wordt beoordeeld op de milieu, ontsluitings- en parkeersituatie;

7.5.5     

Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in lid 7.5.2., indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

7.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om een nadere aanduiding voor een bedrijfswoning als bedoeld in 7.1. onder b op de plankaart toe te voegen danwel te verwijderen met dien verstande dat;

  1. toevoegen uitsluitend mogelijk is indien er sprake is van een bestaande bedrijfswoning die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning die is afgegeven voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  2. verwijdering uitsluitend mogelijk is indien de bedrijfswoning gedurende een half jaar niet meer in gebruik is en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.

Artikel 8 Bedrijf - 2     

8.1 Bestemmingsomschrijving     

De op de plankaart voor Bedrijf 2 aangewezen gronden zijn gelegen binnen de belangrijke zichtzones in het plangebied en bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van
    1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 7, behorend bij het bestemmingsplan Zandhorst e.o. onder de milieucategorieën 1 t/m 4.2 zoals aangegeven op de verbeelding;
    2. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
    3. kantoren, voor zover deze ten dienste staan van de op het perceel gevestigde bedrijven;
  2. bedrijfswoningen, indien en voor zover de gronden op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding “bedrijfswoning toegestaan”;

met de daarbijbehorende:

  1. tuinen, erven en terreinen
  2. ;parkeervoorzieningen;
  3. groenvoorzieningen;
  4. wegen, straten en paden;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

8.2 Bouwregels     

8.2.1     

Voor het bouwen van de in lid 8.1. onder a genoemde gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de bestaande gebouwen mogen worden gehandhaafd, verbeterd en vernieuwd en mogen worden uitgebreid, indien is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;
  2. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan het op de plankaart aangegeven percentage bedragen;
  4. indien er meer bebouwingsoppervlakte aanwezig is op een bedrijfsperceel, mag het reeds aanwezige bebouwingsoppervlak worden teruggebouwd;
  5. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan de op de plankaart in het bouwvlak aangegeven bouwhoogte bedragen;
  6. maximaal 30% van het brutovloeroppervlak mag ten behoeve van de functie kantoor worden gebruikt met een maximum van 2000m2;ondergrondse parkeervoorzieningen zijn toegestaan.
8.2.2     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  2. de hoogte van lichtmasten en technische installaties mag niet meer dan 15 meter bedragen;
  3. de hoogte van reclametekens voor bedrijven mag niet meer dan 2,5 meter bedragen;
  4. de hoogte van reclametekens voor bedrijfsverzamelgebouwen mag niet meer dan 5,0 meter bedragen;
  5. de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,0 meter bedragen;

8.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;de milieusituatie;
  2. de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

8.4 Afwijken van de bouwregels     

8.4.1 Zelfstandige stalling     

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het bouwen van vrijstaande of aangebouwde kleine gebouwtjes zoals rijwieloverkappingen, portiersloges, traforuimten, wachthuisjes en dergelijke, met een maximum oppervlakte van 30 m2 en geen grotere hoogte dan 3,0 m, mits voldaan kan worden aan de eigen parkeerbehoefte;

8.4.2 Vergroten bebouwingspercentage     

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het overschrijden van het bebouwingspercentage tot ten hoogste 80%, mits middels een bedrijfsvervoersplan aangetoond kan worden dat op eigen terrein in de parkeerbehoefte kan worden voorzien;

8.4.3 Vlaggenmasten     

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het overschrijden van de maximale hoogte van reclametekens ten behoeve van vlaggenmasten met een maximale hoogte van 12 ,0 meter;

8.4.4 Verhogen bouwhoogte     

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het verhogen van de bouwhoogte tot 21 meter onder de volgende voorwaarden:

  1. de bebouwing bijdraagt aan de gewenste ruimtelijke kwaliteit;
  2. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:het straat- en bebouwingsbeeld;de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.
8.4.5 Overschrijden bouwgrens waterzijde     

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het realiseren van bebouwing tot op de waterlijn onder de volgende voorwaarden:

  1. de bebouwing mag maximaal over 50% van de kavelbreedte worden gerealiseerd;
  2. voor de overige 50% van de kavelbreedte moet de bebouwing op minimaal 8.00 meter ten opzichte van de oeverlijn staan;
  3. deze uitbreiding moet minimaal 10 meter van de zijdelingse erfgrens komen te staan;
  4. de huidige waterlijn mag niet worden overschreden;
  5. de uitbreiding moet de representatieve uitstraling verbeteren;
  6. de uitbreiding mag maximaal 18 meter hoog zijn;

Voor kavels met een breedte van 25.00 m. of minder geldt het volgende:

  1. bebouwing mag over 1/3 deel van de kavelbreedte worden gerealiseerd met een minimale afstand tot de zijdelingse perceelgrenzen van 7.00 m;
  2. de overige bebouwing moet op minimaal 8.00 m. uit de oeverlijn staa;
  3. de uitbreiding moet een representatief karakter hebben;
  4. uitbreiding mag maximaal 18.00 m. hoog zijn;
  5. de overige ruimte tussen bebouwing en oever dient een natuurlijk karakter te hebben.
8.4.6 Overschrijden voorgevelrooilijn     

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het gedeeltelijk buiten het bouwvlak bouwen van een bedrijfsgebouw, mits:

  1. De breedte niet meer is dan de 70% van de gevelbreedte;
  2. De uitbouw overschrijding van de voorgevelrooilijn niet meer bedraagt dan 2,50 meter;
  3. De afstand tot de perceelgrens ten minste 5 meter is;
  4. Er aangetoond kan worden dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig blijft.;
  5. De gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken niet onevenredig worden aangetast;
  6. De verkeersveiligheid, brandveiligheid c.q. brand- en rampbestrijding gewaarborgd is.
8.4.7 Gebruiksontheffing     

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 8.1. sub a onder 1 ten behoeve van:

  1. het vestigen van bedrijven die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de milieucategorieën 1 t/m 4.2;
  2. het vestigen van een detailhandel in ABCgoederen;

met dien verstande dat het verzoek om ontheffing mede wordt beoordeeld op de milieu, ontsluitings- en parkeersituatie;

8.5 Specifieke gebruiksregels     

8.5.1     

Op grond van artikel 7.10 van de Wro is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.

8.5.2     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 8.5.1., wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die welke zijn genoemd in bijlage 1 onder de milieucategorieën I, II, III, IV en V zoals nader aangeduid op de plankaart;
  2. de vestiging van grote lawaaimakers als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer;
  3. het gebruik als bedrijfswoning, hieronder begrepen het realiseren van woonruimte in een gedeelte van een bedrijfsgebouw, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoningen;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in lid 8.1. sub a onder 2;
  5. het gebruik van kantoren anders dan bedoeld in lid 8.1. sub a onder 3;
  6. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
  7. het opslaan van goederen op onbebouwde gronden langs de oeverzones
8.5.3     

Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in lid 8.5.2., indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

8.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om een nadere aanduiding voor een bedrijfswoning als bedoeld in 8.1. onder b op de plankaart toe te voegen danwel te verwijderen met dien verstande dat;

  1. toevoegen uitsluitend mogelijk is indien er sprake is van een bestaande bedrijfswoning die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning die is afgegeven voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  2. verwijdering uitsluitend mogelijk is indien de bedrijfswoning gedurende een half jaar niet meer in gebruik is en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.

Artikel 9 Bedrijf - 3 (gemengde bedrijvigheid)     

9.1 Bestemmingsomschrijving     

De op de plankaart voor Bedrijf 3 aangegeven gronden zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van:
    1. bedrijven die zijn genoemd in bijlage 1 onder de milieucategorieën 1 en 2;
    2. productiegebonden detailhandel, met uitzondering van detailhandel in voedings- en genotmiddelen;
    3. kantoren en bedrijfsgebouwen ten behoeve van dienstverlenende bedrijven en instellingen (o.a. kinderopvang/peuterspeelzalen);
  2. bedrijfswoningen, indien en voor zover de gronden op de plankaart zijn voorzien van de aanduiding “bedrijfswoning toegestaan”;

met de daarbijbehorende:

  1. opslag;
  2. tuinen, erven en terreinen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. wegen, straten en paden;
  6. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

9.2 Bouwregels     

9.2.1     

Voor het bouwen van de in lid 9.1. onder a sub 1 en 2 genoemde gebouwen gelden de volgende bepalingen:

  1. de bestaande gebouwen mogen worden gehandhaafd, verbeterd en vernieuwd en mogen worden uitgebreid, indien is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein;een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bouwvlak mag volledig bebouwd worden, mits voldaan wordt aan het gestelde onder 9.2.1. onder a en d;
  3. indien er meer bebouwingsoppervlakte aanwezig is op een bedrijfsperceel, mag het reeds aanwezige bebouwingsoppervlak worden teruggebouwd;
  4. de afstand van een bedrijfsgebouw tot de zijdelingse (en/of achterliggende) perceelsgrens mag niet minder dan 2,50 meter bedragen;
  5. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan de op de plankaart in het bouwvlak aangegeven bouwhoogte bedragen;
  6. bestaande bedrijfswoningen ter plaatse van de nadere aanduiding op de plankaart mogen worden gehandhaafd, vernieuwd en vergroot met 10% van het bestaande vloeroppervlak;
9.2.2     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende bepalingen:

  1. de hoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 meter bedragen;
  2. de hoogte van lichtmasten en technische installaties mag niet meer dan 15 meter bedragen;
  3. de hoogte van reclametekens voor bedrijven mag niet meer dan 2,5 meter bedragen;
  4. de hoogte van reclametekens voor bedrijfsverzamelgebouwen mag niet meer dan 5,0 meter bedragen;
  5. de hoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 2,0 meter bedragen

9.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de milieusituatie;de verkeersveiligheid;
  3. de sociale veiligheid;
  4. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

9.4 Afwijken van de bouwregels     

9.4.1 Zelfstandige stalling     

Burgemeester en Wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het bouwen van vrijstaande of aangebouwde kleine gebouwtjes zoals rijwieloverkappingen, portiersloges, traforuimten, wachthuisjes en dergelijke, met een maximum oppervlakte van 30 m2 en geen grotere hoogte dan 3,0 m, mits voldaan kan worden aan de eigen parkeerbehoefte;

9.4.2 Vlaggenmasten     

Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen voor het overschrijden van de maximale hoogte van reclametekens ten behoeve van vlaggenmasten met een maximale hoogte van 12,0 meter;

9.5 Specifieke gebruiksregels     

9.5.1     

Het parkeren ten behoeve van de bedrijfsbestemming dient plaats te vinden op eigen erf.

9.5.2     

Op grond van artikel 7.10 van de Wro is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel, strijdig met deze bestemming.

9.5.3     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, zoals bedoeld in lid 9.5.2., wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijven, anders dan die welke zijn genoemd in bijlage 1 onder de milieucategorieën I en II;
  2. de vestiging van grote lawaaimakers als bedoeld in artikel 2.4 van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer;
  3. het gebruik als bedrijfswoning, hieronder begrepen het realiseren van woonruimte in een gedeelte van een bedrijfsgebouw, met uitzondering van de bestaande bedrijfswoningen zoals bedoeld in lid 9.1 sub b;
  4. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel, anders dan bedoeld in lid 9.1. sub a onder 2;
  5. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.
9.5.4     

Burgemeester en wethouders kunnen, met inachtneming van de milieusituatie, ontheffing verlenen van het bepaalde in lid 9.1. sub a onder 1 en toestaan dat tevens bedrijven worden gevestigd die niet zijn opgenomen in de Staat van Inrichtingen mits:

  1. die naar de aard en de invloed op de omgeving gelijk te stellen zijn met bedrijven die toegestaan zijn op basis van de milieucategorieën 1 en 2 in bijlage 1;
  2. het geen geluidzoneringsplichtige inrichtingen betreft;
9.5.5     

Burgemeester en wethouders verlenen ontheffing van het bepaalde in lid 9.5.2., indien strikte toepassing daarvan zou leiden tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, welke beperking niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

9.6 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om een nadere aanduiding voor een bedrijfswoning als bedoeld in 9.1. onder b op de plankaart toe te voegen danwel te verwijderen met dien verstande dat;

  1. toevoegen uitsluitend mogelijk is indien er sprake is van een bestaande bedrijfswoning die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning die is afgegeven voorafgaand aan het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan;
  2. verwijdering uitsluitend mogelijk is indien de bedrijfswoning gedurende een half jaar niet meer in gebruik is en er geen redenen zijn om aan te nemen dat de activiteit op korte termijn wordt voortgezet.

Artikel 10 Centrum - 1     

10.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Centrum – 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van:
    1. detailhandel;
    2. dienstverlenende voorzieningen;
    3. maatschappelijk;
    4. horeca, categorie 1 en categorie 2;
    5. een kinderdagopvangvoorziening uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “kinderdagverblijf”;
  2. bijbehorende bouwwerken;

met de daarbij behorende:

  1. wegen en paden;
  2. groen en groenvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. tuinen, erven en terreinen;
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

10.2 Bouwregels     

10.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan het op de verbeelding aangegeven percentage bedragen;
  3. indien op de verbeelding geen bebouwingspercentage staat aangegeven, mag het bouwvlak voor 100% worden bebouwd;
  4. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan de op de verbeelding aangegeven hoogte bedragen;
  5. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan de op de verbeelding aangegeven hoogte bedragen;
  6. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen e.d. worden niet getoetst aan de goothoogte;
  7. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak moet worden gebouwd, mag worden afgeweken voor het overschrijden van de bouwgrens ten behoeve van het maken van: galerijen, balkons en (brand)trappen en trappenhuizen tot een breedte van maximaal 2,00 m en luifels tot een breedte van 2,50 m;
  8. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouw- of bestemmingsvlak moet worden gebouwd mag worden afgeweken voor het overschrijden van die bouw- of bestemmingsgrens ten behoeve van het maken van: goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten e.d. tot een breedte van maximaal 0,60 m.
10.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. maximaal 5% van het buiten het bouwvlak gelegen bestemmingsgedeelte mag worden aangewend voor het bouwen van aangebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
  2. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bouwwerk waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van bouwtechnische regelgeving nodig is;
  3. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
  4. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 4,50 m bedragen.
10.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c. q. het verlengde daarvan niet meer dan 1,20 m mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 8,00 m bedragen, met uitzondering van kunstobjecten waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12,00 m.

10.3 Specifieke gebruiksregels     

10.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 11 Centrum - 3     

11.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Centrum - 3’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van:
    1. detailhandel; waarbij geldt dat ter plaatse van de aanduiding “supermarkt uitgesloten” een supermarkt uitgesloten;
    2. dienstverlenende voorzieningen;
    3. woningen vanaf de tweede bouwlaag;
    4. kamergewijze verhuur van de woonfunctie ter plaatse van de aanduiding “kamerverhuur”;
    5. Horeca 2 ter plaatse van de aanduiding “horeca tot en met horecacategorie 2”;
    6. Horeca 3 ter plaatse van de aanduiding “horeca tot en met horecacategorie 3”;

met de daarbij behorende:

  1. wegen en paden;
  2. groenvoorzieningen;
  3. parkeervoorzieningen;

    met de daarbij behorende:
  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. bouwwerken geen gebouw zijnde;

11.2 Bouwregels     

11.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer dan het op de verbeelding aangegeven percentage bedragen;
  3. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan de op de verbeelding aangegeven hoogte bedragen;
  4. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan de op de verbeelding aangegeven hoogte bedragen;
  5. goten van bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen e.d. worden niet getoetst aan de goothoogte;
  6. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak moet worden gebouwd, mag worden afgeweken voor het overschrijden van de bouwgrens ten behoeve van het maken van: galerijen, balkons en (brand)trappen en trappenhuizen tot een breedte van maximaal 2,00 m en luifels tot een breedte van 2,50 m;
  7. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouw- of bestemmingsvlak moet worden gebouwd mag worden afgeweken voor het overschrijden van die bouw- of bestemmingsgrens ten behoeve van het maken van: goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten e.d. tot een breedte van maximaal 0,60 m.
11.2.2 Bijgebouwen     

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. maximaal 5% van het buiten het bouwvlak gelegen bestemmingsgedeelte mag worden aangewend voor het bouwen van aangebouwde en vrijstaande bijgebouwen;
  2. de goothoogte van een aangebouwd bijgebouw mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bouwwerk waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van bouwtechnische regelgeving nodig is;
  3. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
  4. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer dan 4,50 m bedragen.
11.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c. q. het verlengde daarvan niet meer dan 1,20 m mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 8,00 m bedragen, met uitzondering van kunstobjecten waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12,00 m.

11.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van een woning voor meer dan één huishouden.

Artikel 12 Detailhandel     

12.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Detailhandel’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. detailhandel met dien verstande dat:
    1. ter plaatse van de aanduiding "tuincentrum" de gronden uitsluitend zijn bestemd voor een tuincentrum, waarbij is toegestaan:
      1. de teelt en verkoop van planten;
      2. de verkoop van aan huis en tuin gerelateerde artikelen;
      3. de verkoop van kleindieren en dierbenodigdheden;
      4. dienstverlening; met daaraan ondergeschikt:
      5. de verkoop van outdoorartikelen;
      6. ter plaatse van de aanduiding "horeca", horeca 1 en 2;
    2. ter plaatse van de aanduiding "detailhandel" voor detailhandel;
    3. ter plaatse van de aanduiding "detailhandel perifeer" uitsluitend voor perifere detailhandel;
  2. bedrijvigheid ten behoeve van de toelevering van uitgangsmateriaal voor de zeewierindustrie uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “specifieke vorm van bedrijf – zeewierteelt”;
  3. bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
  4. bedrijfsgebouwen;
  5. bijbehorende bouwwerken;
  6. kantoren;
  7. opslag;
  8. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met de daarbij behorende:

  1. erven en terreinen;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. groen;
  4. wegen, straten en paden.

12.2 Bouwregels     

12.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd achter (het verlengde van) de achtergevel van de op het perceel aanwezige woning of indien er geen woning op het perceel aanwezig is, 15,00 m uit de bestemmingsgrens dan wel binnen het bouwvlak als er op de verbeelding een bouwvlak is aangegeven;
  2. de goothoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer dan 6,00 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van een bedrijfsgebouw mag niet meer dan 10,00 m bedragen;
  4. de oppervlakte van het bedrijfgebouw of de bedrijfsgebouwen mag niet meer bedragen dan het in de bij dit bestemmingsplan behorende bijlage 3: Bedrijvenlijst bestaande bedrijven aangegeven maximum;
  5. de goothoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 4,00 m;
  6. de bouwhoogte van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 10,00 m;
  7. de inhoud van een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan de inhoud van de bedrijfswoning die ten tijde van de tervisielegging van dit bestemmingsplan op het perceel aanwezig was;
  8. de bedrijfswoning mag aan de voorzijde worden uitgebreid met een uitbouw met lengte van maximaal 2/3 deel van de gevellengte en een diepte van 1,50 m of een entree met een lengte van maximaal 1/3 deel van de gevellengte en een diepte van 1,50 m en/of een uitbouw aan de zijgevel van de woning met een lengte van maximaal 4,50 m, gerekend vanuit de voorgevellijn van de uitbouw of entree aan de voorgevel en een diepte van 1,50 m, waarbij de inhoud van uitbouw of entree niet wordt gerekend tot de inhoud van de bedrijfswoning;
  9. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen e.d. worden niet getoetst aan de goothoogte.
12.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels;

  1. bij iedere bedrijfswoning mogen vrijstaande bijbehorende bouwwerken worden gebouwd, waarvan de gezamenlijk oppervlakte niet meer dan 70 m2 mag bedragen;
  2. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 3,00 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 5,50 m bedragen.
12.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erfafscheidingen voor de voorgevelrooilijn van de woning mag niet meer dan 1,30 m en achter de voorgevelrooilijn van de woning niet meer dan 2,00 m bedragen;
  2. de hoogte van een erfafscheiding voor de voorgevelrooilijn van de woning ter plaatse van de oprit mag niet meer dan 2,50 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 6,00 m bedragen.

12.3 Specifieke gebruiksregels     

12.3.1 Ondergeschikte activiteiten     

Voor zover er sprake is van ondergeschikte activiteiten geldt dat:

  1. voor detailhandel als bedoeld in lid 12.1 sub a onder 1, v. het verkoopvloeroppervlak niet meer mag bedragen dan 150 m2;
  2. voor horeca als bedoeld in lid 12.1 sub a onder 1, vi. het oppervlak niet meer mag bedragen 250 m2.
12.3.2 Het gebruik van de bedrijfswoning     

Naast een gebruik van de bedrijfswoning en bijbehorende bouwwerken voor wonen zijn de volgende gebruiksmogelijkheden toegestaan:

  1. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling of gastouderopvang, onder de voorwaarden dat:
    1. niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij behorende bijgebouwen, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
    2. geen vergunning- en/of meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
    3. detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd;
    4. bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en wordt gerealiseerd;
    5. bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer mag bedragen dan 6.
12.3.3 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van een bedrijfswoning voor meer dan één huishouden;
  3. het gebruik van gronden voor buitenopslag.

Artikel 13 Groen     

13.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Groen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. groenvoorzieningen;
  2. ontmoetingsplaatsen;
  3. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, ontmoetingsplaatsen en onderhoud en beheer van groen;
  4. voet- en fietspaden;
  5. parkeervakken en parkeerstroken;
  6. sport- en speelvoorzieningen;
  7. water;
  8. kunstwerken, zoals bruggen duikers, dammen en dergelijke;
  9. kunstobjecten;
  10. opstelplaatsen voor de Brandweer;
  11. verkeersvoorzieningen;
  12. inzamelcontainers;
  13. tewaterlaatplaatsen;

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder geluidsvoorzieningen.

13.2 Bouwregels     

13.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. ten hoogste 3% van de oppervlakte van de voor ‘Groen’ bestemde gronden mag worden bebouwd;
  2. de oppervlakte van enig bouwwerk mag niet meer bedragen dan 25 m²;
  3. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3,50 m;
  4. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 4,50 m.
13.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag voor geluidsvoorzieningen niet meer dan 5,00 m, voor speeltoestellen niet meer dan 6,00 m en voor de overige bouwwerken geen gebouw zijnde niet meer dan 8,00 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van kunstobjecten mag niet meer dan 12,00 m bedragen.
13.2.3 Inrichtingseisen     

Ten aanzien van de ruimtelijke indeling van de gronden met de bestemming ‘Groen’ geldt dat niet meer dan 15% van de gronden mag worden verhard.

13.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden ten behoeve van verblijfsrecreatie.

Artikel 14 Horeca - 2     

14.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Horeca – 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieuoverwegingen in geringe mate storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op het verstrekken van lunches of snacks (bijvoorbeeld een cafetaria, lunchroom, tearoom, broodjeszaak, ijssalon, enzovoorts) en het verstrekken van maaltijden (bijvoorbeeld een restaurant).
  2. ter plaatse van de aanduiding “wonen” is een woning vanaf de tweede bouwlaag mogelijk.

14.2 Bouwregels     

14.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  2. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.
14.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1,20 m mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 8,00 m bedragen, met uitzondering van kunstobjecten waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 12,00 m.

14.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieuoverwegingen in min of meer ernstige mate storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op het (vrijwel) uitsluitend verstrekken van (alcoholische) dranken (café, bar, café - restaurant + zalenverhuur met uitzondering van een discotheek);
  2. horecabedrijven die gelet op de aard en de omvang zowel uit functionele als uit milieuoverwegingen in ernstige mate storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze bedrijven en waarbij het accent ligt op dansen (discotheek);
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting.

Artikel 15 Maatschappelijk     

15.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Maatschappelijk’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van maatschappelijke doeleinden (betrekking hebbend op de maatschappij, de samenleving), zoals:
    1. medische voorzieningen;
    2. culturele voorzieningen;
    3. religieuze voorzieningen;
    4. welzijnsvoorzieningen;
    5. educatieve voorzieningen;
    6. voorzieningen voor openbaar bestuur;
    7. onderwijsvoorzieningen;
    8. kinderopvang/peuterspeelzaal; en,
    9. ter plaatse van de aanduiding "begraafplaats" voor een gebruik van de gronden voor de lijkbezorging van mens en dier;

met de daarbij behorende:

  1. bijbehorende bouwwerken, waaronder een terras uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “terras”;
  2. wegen en paden;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. groenvoorzieningen;
  5. speelvoorzieningen;
  6. water;
  7. kunstwerken;
  8. erven en terreinen;
  9. kunstobjecten;
  10. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  11. woningen.

15.2 Bouwregels     

15.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. een gebouw mag uitsluitend binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  2. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven;
  3. indien op de verbeelding geen bebouwingspercentage staat aangegeven, mag het bouwvlak voor 100% worden bebouwd;
  4. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  5. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  6. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen en dergelijke worden niet getoetst aan de goothoogte;
  7. binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak mag ten hoogste één dienstwoning worden gebouwd, waarvan de inhoud niet meer dan 600 m³ mag bedragen en de bouw- en goothoogte niet meer dan respectievelijk 9,00 m en 6,00 m mogen bedragen;
  8. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak moet worden gebouwd, mag worden afgeweken voor het overschrijden van de bouwgrens ten behoeve van het maken van: galerijen, balkons en (brand)trappen en trappenhuizen tot een breedte van maximaal 2,00 m. en luifels tot een breedte van maximaal 2,50 m;
  9. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouw- of bestemmingsvlak moet worden gebouwd mag worden afgeweken voor het overschrijden van die bouw- of bestemmingsgrens ten behoeve van het maken van goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en dergelijke tot een breedte van maximaal 0,60 m.
15.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. maximaal 5% van het buiten het bouwvlak gelegen bestemmingsgedeelte mag worden aangewend voor het bouwen van aangebouwde en vrijstaande bijbehorende bouwwerken;
  2. de goothoogte van een aangebouwd bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bouwwerk waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van bouwtechnische regelgeving nodig is;
  3. de goothoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
  4. de bouwhoogte van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk mag niet meer dan 4,50 m bedragen.
15.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 2,00 m bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 8,00 m bedragen, met uitzondering van speeltoestellen waarvan de bouwhoogte maximaal 6,00 m en kunstobjecten waarvan de bouwhoogte 12,00 m mag bedragen.

15.3 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 15.2.1 sub a en toestaan dat gebouwen buiten het bouwvlak worden gebouwd, mits de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen ten hoogste gelijk zal zijn aan de oppervlakte van het bouwvlak.

15.4 Specifieke gebruiksregels     

15.4.1 Gebruik van de woning     

In iedere woning en/of bijbehorend bouwwerk is de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling, waaronder een webwinkel alsmede gastouderopvang, toegestaan onder de voorwaarden dat:

  1. niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daar bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
  2. geen vergunning- en/of meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
  3. bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en gerealiseerd wordt;
  4. een vloeroppervlak van ten minste 5 m2 bij een breedte van ten minste 1,80 m en een hoogte daarboven van ten minste 2,30 m beschikbaar blijft voor bergruimte;
  5. detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd;
  6. bij een webwinkel opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit blijft, geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig is;
  7. bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer mag bedragen dan 6.
15.4.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten en detailhandel.

Artikel 16 Natuur     

16.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Natuur’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. het behoud, herstel en/of de ontwikkeling van natuurwetenschappelijke- en landschappelijke waarden;
  2. de ontwikkeling en instandhouding van een ecologische verbindingszone;
  3. waterhuishoudkundige doeleinden
  4. ;fiets- en voetpaden, al dan niet verhard, ten behoeve van recreatief medegebruik;
  5. waterberging, sloten, kreken en waterlopen;
  6. kunstwerken, zoals bruggen, duikers en damwanden.

16.2 Bouwregels     

16.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van de bestemming gelden de volgende regels;

  1. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 3,00 m.

16.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de situering van bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van:

  1. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 17 Recreatie     

17.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Recreatie' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. gebouwen ten behoeve van:
    1. dagrecreatieve voorzieningen; met daaraan ondergeschikt:
    2. horeca van categorie 1 en 2;
  1. kampeergelegenheid voor 3 kampeerauto’s en 5 tenten ter plaatse van de aanduiding “kampeerterrein";

met de bij de bestemming behorende:

  1. gebouwen ten behoeve van onderhoud en beheer en sanitaire voorzieningen;
  2. verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen;
  3. speelvoorzieningen;
  4. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken;
  5. kunstobjecten;
  6. waterpartijen;
  7. evenementen.

17.2 Bouwregels     

17.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen mag niet meer dan 250 m² bedragen;
  2. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 6,00 m bedragen;
  3. de bouwhoogte mag niet meer dan 12,00 m bedragen.
17.2.2 Bijgebouwen     

Voor het bouwen van bijgebouwen gelden de volgende regels:

  1. het gezamenlijk oppervlak van deze bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 60 m2;
  2. de goothoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
  3. de bouwhoogte van een vrijstaand bijgebouw mag niet meer bedragen dan 4,50 m.
17.2.3 Utilitaire bouwwerken     

Voor het bouwen van utilitaire gebouwen gelden de volgende regels:

  1. de oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 50 m² bedragen;
  2. de goothoogte van een gebouw mag niet meer dan 3,00 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer dan 4,50 m bedragen.
17.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer dan 3,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de naar de weg gekeerde gevel c.q. het verlengde daarvan niet meer dan 1,30 m mag bedragen;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 8,00 m bedragen, met uitzonderingen van speeltoestellen waarvan de bouwhoogte maximaal 6,00 m kunstobjecten waarvan de bouwhoogte 12,00 m mag bedragen.

17.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van:

  1. een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  2. het behoud van de ruimtelijke kwaliteiten van het terrein;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

17.4 Afwijken van de bouwregels     

17.4.1 Met een omgevingsvergunning afwijken van de regels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 17.2.1 sub a en toestaan dat de gezamenlijke oppervlakte van de aldaar bedoelde gebouwen wordt vergroot tot 500 m².
17.4.2 Voorwaarden     

De in lid 17.4.1 genoemde afwijking kan slechts worden verleend, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  1. het straat- en bebouwingsbeeld;
  2. de ruimtelijke kwaliteiten van het terrein;
  3. de verkeersveiligheid;
  4. de sociale veiligheid;
  5. de waterkwaliteit;
  6. de aanwezige natuurwaarden op het perceel en in de directe omgeving;
  7. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 18 Tuin     

18.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen, water en erfverhardingen behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen hoofdbebouwing;
  2. als er een garageoprit aanwezig is, het parkeren op die garageoprit;
  3. natuurvriendelijke oevers als de bestemming ‘Tuin’ grenst aan de bestemming ‘Water’.

18.2 Bouwregels     

18.2.1 Uitbouw en entree     
  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van een uitbouw met een diepte van 1,50 m en een lengte van maximaal 2/3e deel van de gevellengte van de voorgevel van het hoofdgebouw of een entree met een breedte van 1/3e deel van de voorgevellengte van het hoofdgebouw en/of een uitbouw aan de zijgevel van de woning met een lengte van maximaal 4,50 m, gerekend vanuit de voorgevellijn van de uitbouw of entree aan de voorgevel en een diepte van 1,50 m;
  2. de bouwhoogte van de uitbouw of entree mag niet hoger zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bouwwerk waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van geldende bouwtechnische regelgeving nodig is;
  3. voor de uitbouw aan de zijgevel geldt dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens tot de uitbouw tenminste 1,50 m moet bedragen.
18.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,50 m, met uitzondering van erfafscheidingen achter de naar de weg toegekeerde gevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,00 m mag bedragen en erfafscheidingen vóór de naar de weg toegekeerde gevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,30 m mag bedragen.

18.3 Specifieke gebruiksregels     

18.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de tuin als parkeerplaats, buiten de garageoprit.

Artikel 19 Tuin - 1     

19.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Tuin – 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen en erfverhardingen;
  2. als er een garageoprit aanwezig is, het parkeren op die garageoprit;
  3. het parkeren buiten de garageoprit van maximaal 1 personenauto per woning;
  4. natuurvriendelijke oevers als de bestemming ‘Tuin - 1’ grenst aan de bestemming ‘Water’.

19.2 Bouwregels     

19.2.1 Uitbouw en entree     
  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van een uitbouw met een diepte van 1,50 m en een lengte van maximaal 2/3e deel van de gevellengte van de voorgevel van het hoofdgebouw of een entree met een breedte van 1/3e deel van de voorgevellengte van het hoofdgebouw en/of een uitbouw aan de zijgevel van de woning met een lengte van maximaal 4,50 m, gerekend vanuit de voorgevellijn van de uitbouw aan de voorgevel en een diepte van 1,50 m;
  2. de bouwhoogte van de uitbouw of entree mag niet hoger zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bouwwerk waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van geldende bouwtechnische regelgeving nodig is;
  3. voor de uitbouw aan de zijgevel geldt dat de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens tenminste 1,50 m moet bedragen;
  4. ter plaatse van "specifieke bouwaanduiding - 1" is een overkapping met een hoogte van maximaal 3,00 m toegestaan.
19.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,50 m, met uitzondering van erfafscheidingen achter de naar de weg toegekeerde gevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,00 m mag bedragen en erfafscheidingen vóór de naar de weg toegekeerde gevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,30 m mag bedragen.

19.3 Specifieke gebruiksregels     

19.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de tuin als parkeerplaats, buiten de garageoprit, voor meer dan één auto per woning.

Artikel 20 Tuin - 2     

20.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Tuin - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. tuinen en erfverhardingen;
  2. ter plaatse van de 'specifieke bouwaanduiding - carport' is een carport toegestaan;
  3. als er een garageoprit aanwezig is, het parkeren op die garageoprit;
  4. het parkeren buiten de garageoprit van maximaal 2 personenauto's per woning;
  5. natuurvriendelijke oevers als de bestemming 'Tuin - 2' grenst aan de bestemming 'Water'.

20.2 Bouwregels     

20.2.1 Uitbouw en entree     
  1. Op of in deze gronden mogen geen gebouwen en/of overkappingen worden gebouwd, met uitzondering van:
    1. een uitbouw met een diepte van 1,50 m en een lengte van maximaal 2/3e deel van de gevellengte van de voorgevel van het hoofdgebouw, of;
    2. een entree met een breedte van 1/3e deel van de voorgevellengte van het hoofdgebouw en/of een uitbouw aan de zijgevel van de woning met een lengte van maximaal 4,50 m, gerekend vanuit de voorgevelrooilijn van de uitbouw of entree aan de voorgevel en een diepte van 1,50 m, of;
    3. een overkapping boven de voor- of achterdeur van de woning met een diepte van maximaal 1,00 m en een breedte van 1/3e deel van de voor- of achtergevellengte;
    4. ter plaatse van de “specifieke bouwaanduiding carport” een carport met een maximum oppervlakte van 30 m2;
  2. de bouwhoogte van de uitbouw, entree of overkapping boven de voor- of achterdeur mag niet hoger zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bouwwerk waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van geldende bouwtechnische regelgeving nodig is;
  3. voor de uitbouw aan de zijgevel geldt dat de afstand van de zijdelingse perceelsgrens tot de uitbouw tenminste 1,50 m moet bedragen.
20.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn uitsluitend toegestaan in de vorm van:

  1. erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,00 m;
  2. erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,30 m;
  3. afscheidingen ten behoeve van huisafvalcontainers waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 1,30 m.

20.3 Specifieke gebruiksregels     

20.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de tuin als parkeerplaats, buiten de garageoprit, voor meer dan twee auto's per woning.

Artikel 21 Verkeer     

21.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Verkeer’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en straten;
  2. voet- en fietspaden;
  3. een horeca-terras, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “terras”;

met de daarbij behorende:

  1. verkeers- , parkeer-, openbare nuts- en groenvoorzieningen,
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken.

21.2 Bouwregels     

21.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. ten hoogste 10% van de oppervlakte van de gronden met de bestemming ‘Verkeer’ mag worden bebouwd;
  2. de oppervlakte van enig bouwwerk mag niet meer bedragen dan 25 m²;
  3. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3,50 m;
  4. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 4,50 m.
21.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de verkeersregeling en -afwikkeling, de verkeers- of wegaanduiding of de verlichting bedraagt ten hoogste 12,00 m;
  2. de bouwhoogte van geluidsschermen mag niet meer dan 4,00 m bedragen;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag in de bebouwde kom niet meer dan 3,00 m bedragen en daarbuiten 8,00 m.

Artikel 22 Verkeer - 1     

22.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Verkeer – 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. straten;
  2. paden;
  3. verkeersvoorzieningen;
  4. parkeervoorzieningen, waarbij ter plaatse van de aanduiding"parkeerterrein" geldt dat de gronden uitsluitend voor parkeren behorende bij de aangrenzende woonbestemming zijn toegestaan;
  5. fietsvoorzieningen, waaronder een gebouwde fietsenstalling;
  6. groenvoorzieningen;
  7. ontmoetingsplaatsen;
  8. sport- en speelvoorzieningen;
  9. standplaats voor ambulante handel;
  10. ter plaatse van de aanduiding “parkeergarage” zijn parkeergarages toegestaan;
  11. markt ter plaatse van de aanduiding “markt”;
  12. evenementen ter plaatse van de aanduiding “evenemententerrein”;
  13. terrassen ter plaatse van de aanduiding “terras”;
  14. gebouwen ten behoeve van openbare- en nutsvoorzieningen;
  15. ter plaatse van de “specifieke bouwaanduiding - balkon” zijn balkons ten behoeve van de woningen op de 6e, 7e en 8ste verdieping toegestaan;

met de daarbij behorende:

  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde waaronder kunstwerken, zoals bruggen, duikers, dammen, viaducten en dergelijke;
  2. opstelplaatsen voor inzamelcontainers;
  3. beweegbare palen;
  4. terrasschermen;
  5. reclamezuilen;
  6. kunstobjecten; en,
  7. water.

22.2 Bouwregels     

22.2.1 Gebouwen     

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. ten hoogste 3% van de gronden met de bestemming ‘Verkeer – 1’ mag worden bebouwd;
  2. de oppervlakte van enig bouwwerk mag niet meer bedragen dan 25 m²;
  3. de oppervlakte van een gebouwde fietsenstalling mag niet meer bedragen dan 140 m2;
  4. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3,50 m;
  5. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 4,50 m.
22.2.2 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 10,00 m bedragen, met uitzondering van terrasschermen en speeltoestellen die niet hoger dan 1,80 m respectievelijk 6,00 m mogen zijn;
  2. de hoogte van kunstobjecten mag niet meer dan 12,00 m bedragen.
22.2.3 Afwijking van de bouwregels     
  1. Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2.1 sub b en toestaan dat de oppervlakte van een fietsenstalling maximaal 100 m2 mag bedragen.
  2. Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 22.2.2 sub a en toestaan dat de bouwhoogte van speeltoestellen maximaal 10,00 m mag bedragen, mits de privacy van omliggende woningen niet wordt geschaad.

22.3 Nadere eisen     

22.3.1 Terrassen     

Burgemeester en wethouders stellen bij omgevingsvergunning eisen aan de situering en afmetingen van terrassen.

22.3.2 Standplaatsen voor ambulante handel     

Burgemeester en wethouders stellen bij omgevingsvergunning eisen aan de situering en afmeting van de standplaatsen voor ambulante handel.

22.4 Specifieke gebruiksregels     

22.4.1 Gebruik ten behoeve van evenementen op het Stadsplein en Coolplein     

Voor het gebruik van de gronden ten behoeve van evenementen op het Stadsplein en Coolplein gelden de volgende regels:

  1. evenementen zijn alleen toegestaan op gronden die als zodanig zijn aangeduid;
  2. het aantal evenementen dat jaarlijks is toegestaan mag per plein niet meer dan zes bedragen; waarvan:
    1. één meerdaags evenement voor de duur van maximaal vijf weken aaneengesloten, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;
    2. twee meerdaagse evenementen voor de duur van 7 aaneengesloten dagen, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;
    3. drie ééndaagse evenementen, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder niet begrepen;
    4. de aard van de evenementen ligt op de terreinen sport, muziek en cultuur;
    5. het aantal bezoekers mag niet meer bedragen dan maximaal 1.500 bezoekers tegelijkertijd op enig moment van de dag.
22.4.2 Gebruik ten behoeve van evenementen op het Stadsterras     

Voor het gebruik van de gronden ten behoeve van evenementen op het Stadsterras gelden de volgende regels:

  1. evenementen zijn alleen toegestaan op gronden die als zodanig zijn aangeduid;
  2. het aantal evenementen dat jaarlijks is toegestaan mag niet meer dan zes bedragen, waarvan:
    1. vier eendaagse evenementen; het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder niet begrepen;
    2. twee meerdaagse evenementen; voor de duur van maximaal 7 aaneengesloten dagen, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;
    3. de aard van de evenementen ligt op de terreinen sport, muziek en cultuur;
    4. het aantal bezoekers mag niet meer bedragen dan maximaal 1.500 bezoekers tegelijkertijd op enig moment van de dag.
22.4.3 Gebruik ten behoeve van evenementen op het Raadhuisplein/Raadhuisstraat     

Voor het gebruik van de gronden ten behoeve van evenementen op het Raadhuisplein/Raadhuisstraat gelden de volgende regels:

  1. evenementen zijn alleen toegestaan op gronden die als zodanig zijn aangeduid;
  2. het aantal evenementen dat jaarlijks is toegestaan mag niet meer dan vijf bedragen, waarvan:
    1. twee meerdaagse evenementen voor de duur van 7 aaneengesloten dagen, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder begrepen;
    2. drie ééndaagse evenementen, het opbouwen en afbreken van voorzieningen ten behoeve van het evenement hieronder niet begrepen;
    3. de aard van de evenementen ligt op de terreinen sport, muziek en cultuur;
    4. het aantal bezoekers mag niet meer bedragen dan maximaal 1.500 bezoekers tegelijkertijd op enig moment van de dag.

Artikel 23 Verkeer - 2     

23.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer - 2' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. railverkeer;

met de bij de bestemming behorende:

  1. gebouwen;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kunstwerken;
  3. verhardingen, groenvoorzieningen en water.
  4. een spooronderdoorgang uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "spooronderdoorgang"

23.2 Bouwregels     

23.2.1 Gebouwen ten behoeve van het railverkeer     

Voor het bouwen van gebouwen die noodzakelijk zijn voor de exploitatie van het railverkeer gelden de volgende regels:

  1. ten hoogste 15 % van de oppervlakte van de gronden met de bestemming Verkeer - 2 mag ten behoeve van het railverkeer worden bebouwd;
  2. de oppervlakte van enig gebouw mag niet meer bedragen dan 150 m²;
  3. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3,50 meter;
  4. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 5,50 meter.
23.2.2 Bouwwerken geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde, die noodzakelijk zijn voor de exploitatie van het railverkeer, mag niet meer bedragen dan 12,00 meter;
  2. de bouwhoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 2,50 meter.

23.3 Specifieke gebruiksregels     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden ten behoeve van:

  1. verblijfsrecreatie;
  2. een seksinrichting;
  3. een ligplaats voor woonschepen als bedoeld in artikel 1 onder 1.130 woonschip:.

Artikel 24 Verkeer - N241     

24.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Verkeer – N241' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wegen en straten met dien verstande dat:
    1. de weg uit niet meer dan twee rijstroken bestaat, waarbij opstelstroken en busstroken niet worden meegeteld;
    2. het midden van de weg gelegen dient te zijn ter plaatse van de figuur 'as van de weg';
  2. kunstwerken en straatmeubilair;
  3. fiets- en voetpaden;
  4. bermen, bermbeplanting, taluds en sloten;
  5. groenvoorzieningen;
  6. waterhuishoudkundige doeleinden, waterberging en waterlopen;
  7. nutsvoorzieningen;
  8. geluidsbeperkende voorzieningen ten behoeve van geluidgevoelige objecten.

24.2 Bouwregels     

In of op deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, die voldoen aan de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 8,00 m.

24.3 Nadere eisen     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd nadere eisen te stellen aan de inrichting van geluidsbeperkende voorzieningen als bedoeld in lid 24.1 sub h, ter voorkoming van een onevenredige aantasting van:

  • het ruimtelijk beeld;
  • de woonsituatie;
  • de sociale veiligheid.

24.4 Specifieke gebruiksregels     

  1. Het gebruik van deze bestemming door doorgaand gemotoriseerd verkeer is na herinrichting van de weg zoals voorzien in dit plan uitsluitend toegestaan indien de noodzakelijke landschappelijke maatregelen zijn getroffen zoals verwoord in het door het college van Gedeputeerde Staten vast te stellen landschapsplan waarbij minimaal aan de volgende landschappelijke inpassing invulling wordt gegeven:
  • Langs de Westerlangereis: een herkenbaar dijkprofiel en gevarieerde wegbegeleidende beplanting en waarbij het zicht op molen De Hoop behouden blijft.
  1. Het gebruik van deze bestemming door doorgaand gemotoriseerd verkeer, voor wat betreft de wegvakken gelegen binnen een afstand van 250 m van de percelen gelegen aan het adres zoals genoemd in lid 24.4 sub b onder 1, is na herinrichting van deze wegvakken zoals voorzien in dit plan uitsluitend toegestaan indien:
    1. een maatregelenonderzoek is uitgevoerd voor geluidgevoelige objecten aan Verlaat 30 te Heerhugowaard; en
    2. adequate bron- of overdrachtsmaatregelen zijn genomen die er toe leiden dat de maximale gevelbelasting 63 dB bedraagt op de objecten genoemd in lid 24.4sub b onder 1; waarbij,
    3. indien geen adequate bron- of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen, maatregelen aan de geluidgevoelige objecten zijn getroffen met betrekking tot de geluidwering van de gevels om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 33 dB bedraagt tenzij de rechthebbende ten aanzien van het geluidgevoelig object niet heeft toegestemd mee te werken aan maatregelen die moeten worden getroffen.
  2. Het gebruik van deze bestemming door doorgaand gemotoriseerd verkeer, voor wat betreft de wegvakken gelegen binnen een afstand van 250 m van de percelen gelegen aan de adressen zoals genoemd in lid 24.4 sub c onder 1, is na herinrichting van deze wegvakken zoals voorzien in dit plan uitsluitend toegestaan indien:
    1. een maatregelenonderzoek is uitgevoerd voor de geluidgevoelige objecten aan de:
      • A.C. de Graafweg 2 te Heerhugowaard;
      • Verlaat 1 te Heerhugowaard;
      • Verlaat 3A te Heerhugowaard;
      • Verlaat 5 te Heerhugowaard;
      • Verlaat 7 te Heerhugowaard;
      • Verlaat 32 te Heerhugowaard;
      • Verlaat 34 te Heerhugowaard;
      • Verlaat 36 te Heerhugowaard; en
    2. adequate bron- of overdrachtsmaatregelen zijn genomen die er toe leiden dat de maximale gevelbelasting 60 dB bedraagt op de objecten genoemd in lid 24.4 sub c onder 1; waarbij,
    3. indien geen adequate bron- of overdrachtsmaatregelen kunnen worden getroffen, maatregelen aan de geluidgevoelige objecten zijn getroffen met betrekking tot de geluidwering van de gevels om te bevorderen dat de geluidsbelasting binnen de woning bij gesloten ramen ten hoogste 33 dB bedraagt tenzij de rechthebbende ten aanzien van het geluidgevoelig object niet heeft toegestemd mee te werken aan maatregelen die moeten worden getroffen.

24.5 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 24.1 sub a onder 2 voor het situeren van het midden van de weg binnen een strook van 2 m aan weerszijden de figuur 'as van de weg' mits:

  1. akoestisch onderzoek aantoont dat dit niet leidt tot een reconstructie-effect in de zin van de Wet geluidhinder; of,
  2. wanneer sprake is van een reconstructie-effect in de zin van de Wet geluidhinder de geluidsbelasting vanwege werkverkeer op de gevel van geluidgevoelige objecten niet hoger is dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.

Artikel 25 Water     

25.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. water;groenvoorzieningen;
  2. recreatieve doeleinden;

met de daarbij behorende:

  1. steigers;
  2. bouwwerken geen gebouwen zijnde, waaronder bruggen en andere kunstwerken ten behoeve van het kruisen van water;
  3. kunstobjecten;tewaterlaatplaatsen.

25.2 Bouwregels     

25.2.1 Bouwwerken geen gebouwen zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3,50 meter, gerekend vanaf peil;
  2. de bouwhoogte van kunstobjecten mag, gerekend vanaf peil, niet meer dan 12.00 meter bedragen.
25.2.2 Steigers in water     

Het bouwen van steigers, oeverbeschermingen en dergelijke in het water zijn toegestaan indien:

  1. deze voldoen aan de algemene regels zoals deze zijn gesteld door de waterbeheerder;
  2. direct aangrenzend aan het woonperceel worden gerealiseerd;
  3. uitsluitend dienen voor het eigen gebruik.

25.3 Specifieke gebruiksregels     

Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend een ligplaats voor woonschepen als bedoeld in de begripsomschrijving in artikel 1 van de bestemmingsplanregels.

Artikel 26 Wonen     

26.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. aaneen gebouwde woningen en twee-onder-één-kap woningen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. bed & breakfast;

met de daarbij behorende:

  1. erven;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  3. dakterras ter plaatse van de aanduiding "terras"; en,
  4. natuurvriendelijke oevers als de bestemming ‘Wonen’ grenst aan de bestemming ‘Water’.

26.2 Bouwregels     

26.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  3. het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven;
  4. indien op de verbeelding geen bebouwingspercentage staat aangegeven, mag het bouwvlak voor 100% worden bebouwd;
  5. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  6. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  7. goten van bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen en dergelijke worden niet getoetst aan de goothoogte;
  8. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouw- of bestemmingsvlak moet worden gebouwd mag worden afgeweken voor het overschrijden van die bouw- of bestemmingsgrens ten behoeve van het maken van goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en dergelijke tot een breedte van maximaal 0,60 m.
26.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak geldt dat:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1/3e deel van de bij het hoofdgebouw behorende gronden buiten het bouwvlak en binnen het bestemmingsvlak, mits het gezamenlijk oppervlak van de bouwwerken niet meer bedraagt dan 40 m²;
    2. voor zover de gronden buiten het bouwvlak en binnen het bestemmingsvlak een oppervlakte hebben van meer dan 120 m², 10% van het oppervlak meer dan 120 m² mag worden bebouwd tot ten hoogste 20 m² boven de in lid 26.2.2 sub b onder 1 genoemde maximum oppervlakte;
  3. bijbehorende bouwwerken mogen zowel vrijstaand als aangebouwd, dan wel als uitbreiding van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  4. ten aanzien van aangebouwde, dan wel als uitbreiding van het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken geldt, dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,50 m;
    2. de goothoogte niet hoger mag zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van geldende bouwtechnische regelgeving nodig is;
  5. ten aanzien van vrijstaande bijbehorende bouwwerken geldt, dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,50 m;
    2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 m.
26.2.3 Dakopbouwen     

Voor het bouwen van dakopbouwen op hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. wanneer wegens strijd met het Bouwbesluit en/of de Welstandsnota, zoals die luiden op het tijdstip van tervisielegging van dit bestemmingsplan, een dakkapel niet gerealiseerd kan worden, mag, ten behoeve van de bouw van een dakopbouw aan de achterzijde van de woning de op verbeelding aangegeven bouwhoogte met 2,10 m worden verhoogd, mits de ruimte tussen de onderzijde van de dakopbouw en de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, minimaal het equivalent van drie rijen dakpannen bedraagt;
  2. bij tot één blok behorende rijenwoningen, waar op het tijdstip van de tervisielegging van dit bestemmingsplan reeds dakopbouwen aan de voor- en achterzijde of de achterzijde van de woning aanwezig zijn, mag, om de reeds aanwezige situatie te kunnen herhalen, de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte ten behoeve van de bouw van een dakopbouw met 2,00 m worden verhoogd, mits de ruimte tussen de onderzijde van de dakopbouw en de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, minimaal het equivalent van drie rijen dakpannen bedraagt.
26.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,50 m, met uitzondering van erfafscheidingen achter de naar de weg toegekeerde voorgevelrooilijn en het denkbeeldig verlengde daarvan, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,00 m mag bedragen en erfafscheidingen vóór de naar de weg toegekeerde voorgevelrooilijn en het denkbeeldig verlengde daarvan, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,30 m mag bedragen.

26.3 Specifieke gebruiksregels     

26.3.1 Gebruik van de woning     

Naast een gebruik van de woning en bijbehorende bouwwerken voor wonen zijn de volgende gebruiksmogelijkheden toegestaan:

  1. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling, een webwinkel of gastouderopvang, onder de voorwaarden dat:
    1. niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij behorende bijgebouwen, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
    2. geen vergunning- en/of meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
    3. detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd;
    4. bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en wordt gerealiseerd;
    5. bij een webwinkel opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit blijft, geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig is;
    6. bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer mag bedragen dan 6;
  2. bed & breakfast voor ten hoogste 2 kamers en maximaal 4 slaapplaatsen in de woning en/of in de bijbehorende bouwwerken van de woning voor een oppervlakte van maximaal 50 m2.
26.3.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. het gebruik van een woning voor meer dan één huishouden.

26.4 Afwijken van de gebruiksregels     

26.4.1 Afwijken van de meldingsplicht milieu     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de voorwaarde dat de uitoefening van een beroep en/of bedrijf niet meldingsplichtig mag zijn in het kader van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, indien blijkt dat deze activiteit niet of nauwelijks van invloed is op het woonmilieu.

26.4.2 Afwijken strijdig gebruik woning     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod om de woning te gebruiken voor meer dan één huishouden als bedoeld in lid 26.3.2 sub c, voor een gebruik van de woning voor, afhankelijk van de grootte van de woning, maximaal vijf éénpersoonshuishoudens per woning of onzelfstandige bewoning door maximaal vijf personen ten behoeve van maatschappelijke opvang.

1 Afwegingscriteria     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning betrekken burgemeester en wethouders de volgende aspecten:

  1. er moet sprake zijn van een maatschappelijke organisatie die voldoet aan de Kwaliteitswet zorginstellingen;
  2. het moet gaan om een vorm van wonen;
  3. de mate waarin reeds omgevingsvergunningen voor maatschappelijke opvang in de directe omgeving van de onderhavige woning is verleend;
  4. de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid met inachtneming van het bepaalde .

Artikel 27 Wonen - 1     

27.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. vrijstaande woningen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. dubbele inpandige bewoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “kangoeroewoning”;
  4. aan-huis-verbonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling, een webwinkel of gastouderopvang met inachtneming van het bepaalde in lid 27.3.1 sub a;
  5. bed & breakfast;

met de bij de bestemming behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen;
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  4. dakterras ter plaatse van de aanduiding "terras"; en,
  5. natuurvriendelijke oevers als de bestemming 'Wonen - 1' grenst aan de bestemming 'Water'.

27.2 Bouwregels     

27.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden gebouwd;
  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  3. het aantal toegestane woningen bedraagt per bouwvlak niet meer dan bestaand dan wel het toegestane aantal als aangegeven met de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”;
  4. het bebouwingspercentage van het bouwvlak mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding “maximum bebouwingspercentage (%)” is aangegeven;
  5. indien op de verbeelding geen bebouwingspercentage is aangegeven, mag het bouwvlak voor 100% worden bebouwd;
  6. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding “maximum bouwhoogte (m)” is aangegeven;
  7. de goothoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding “maximum goothoogte (m)” is aangegeven;
  8. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen en dergelijke worden niet getoetst aan de goothoogte;
  9. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouw- of bestemmingsvlak moet worden gebouwd mag worden afgeweken voor het overschrijden van die bouw- of bestemmingsgrens ten behoeve van het maken van goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en dergelijke tot een breedte van maximaal 0,60 m;
  10. de geluidsbelasting vanwege werkverkeer op de gevel van geluidgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.
  11. aanvullend gelden ter plaatse van de specifieke bouwaanduiding - 3 de volgende eisen:
    1. per bouwvlak mag maximaal 1 woning worden gebouwd met minimaal 2 parkeerplaatsen;
    2. de hoogte van het hoofdgebouw dient op één punt tenminste 7 meter te bedragen;
    3. tenminste 50 % van de gevel dient geplaatst te worden in en evenwijdig aan de op de verbeelding aangegeven gevellijn;
    4. indien het hoofdgebouw wordt voorzien van een kap dient de nok hiervan haaks te staan op de op de verbeelding aangegeven gevellijn;
    5. de totale grondoppervlakte van het hoofdgebouw en de bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 40 % van de oppervlakte van het bouwperceel.
27.2.2 Bijbehorende bouwwerken en bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak geldt dat:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouw zijnde bij een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1/3e deel van de bij het hoofdgebouw behorende gronden buiten het bouwvlak en binnen het bestemmingsvlak, mits het gezamenlijk oppervlak van de bouwwerken niet meer bedraagt dan 40 m²;
    2. voor zover de gronden als bedoeld in lid 27.2.2 sub b onder 1 een oppervlakte hebben van meer dan 120 m²; 10% van het oppervlak meer dan 120 m² mag worden bebouwd tot een bebouwd oppervlak van ten hoogste 20 m² boven de in lid 27.2.2 sub b onder 1 genoemde maximum oppervlakte;
  3. bijbehorende bouwwerken mogen zowel vrijstaand als aangebouwd, dan wel als uitbreiding van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  4. ten aanzien van aangebouwde, dan wel als uitbreiding van het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken geldt, dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,50 m;
    2. de goothoogte niet hoger mag zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van geldende bouwtechnische regelgeving nodig is;
  5. ten aanzien van vrijstaande bijbehorende bouwwerken geldt, dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,50 m;
    2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 m;
  6. de geluidsbelasting vanwege werkverkeer op de gevel van geluidgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde.
27.2.3 Dakopbouwen     

Voor het bouwen van dakopbouwen op hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. wanneer wegens strijd met het Bouwbesluit en/of de Welstandsnota, zoals die luiden op het tijdstip van tervisielegging van dit bestemmingsplan, een dakkapel niet gerealiseerd kan worden, mag, ten behoeve van de bouw van een dakopbouw aan de achterzijde van de woning, de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte met 2,00 m worden verhoogd, mits de ruimte tussen de onderzijde van de dakopbouw en de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, minimaal het equivalent van drie rijen dakpannen bedraagt;
  2. een dakopbouw is niet toegestaan bij een doorlopende kap over meerdere verdiepingen.
27.2.4 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,50 m, met uitzondering van erfafscheidingen achter de naar de weg toegekeerde gevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,00 m mag bedragen en erfafscheidingen vóór de naar de weg toegekeerde gevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,30 m mag bedragen.

27.3 Specifieke gebruiksregels     

27.3.1 Gebruik van de woning     

Naast gebruik van de woning en bijbehorende bouwwerken voor wonen zijn de volgende gebruiksmogelijkheden toegestaan:

  1. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling, een webwinkel of gastouderopvang onder de voorwaarden dat:
    1. niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
    2. geen omgevingsvergunning of meldingsplicht op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
    3. detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd;
    4. een vloeroppervlak van ten minste 5 m2 bij een breedte van ten minste 1,80 m en een hoogte daarboven van ten minste 2,30 m beschikbaar blijft voor bergruimte;
    5. bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en wordt verwezenlijkt;
    6. bij een webwinkel opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit blijft, geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig is;
    7. bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer mag bedragen dan 6.
  2. bed & breakfast: voor ten hoogste 2 kamers en maximaal 4 slaapplaatsen in de woning en/of in de bijbehorende bouwwerken van de woning voor een oppervlakte van maximaal 50 m2.
  3. mantelzorg, onder de voorwaarde dat:
    1. door een deskundige is aangetoond dat de verzorging in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden noodzakelijk is;
    2. door de vestiging van extra woonruimte er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van omwonenden en bedrijven;
    3. brandveiligheid gewaarborgd is;
    4. parkeren plaatsvindt op eigen erf;
    5. na afloop van de zorgverlening de extra woonruimte niet meer wordt gebruikt voor inwoning of bijwoning, maar het geheel weer door de hoofdbewoner in gebruik wordt genomen.
27.3.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning, anders dan bepaald in lid 27.3.1 sub c;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. het gebruik van de woning voor meer dan één huishouden, anders dan bepaald in lid 27.1 sub c.

27.4 Afwijken van de gebruiksregels     

27.4.1 Afwijken van de meldingsplicht milieu     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de voorwaarde dat de uitoefening van een beroep en/of bedrijf niet meldingsplichtig mag zijn in het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer voor: type A bedrijven als bedoeld in artikel 1.2 van voornoemd besluit, indien blijkt dat deze activiteit niet of nauwelijks van invloed is op het woonmilieu.

27.4.2 Afwijken van het gebruik van de woning     

Burgemeester en wethouders kunnen voor woningen langs de Middenweg met een omgevingsvergunning afwijken van het onder lid 27.3.1 sub a, onder 1 genoemde maximum tot een maximum van 100 m², mits niet meer dan 1/3e van het bruto vloeroppervlak van de woning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken voor de uitoefening van een beroep of bedrijf wordt gebruikt, het woonmilieu en de belangen van derden daardoor niet onevenredig worden geschaad en er voldoende parkeergelegenheid met inachtneming van het bepaalde op eigen erf mogelijk is en gerealiseerd wordt.

27.4.3 Afwijken bed & breakfast     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 27.3.1 sub b voor een bed & breakfast accommodatie voor ten hoogste 5 kamers en maximaal 10 slaapplaatsen, waarbij de oppervlakte van de bed & breakfast accommodatie niet meer mag bedragen dan 40% van het vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 125 m2 onder de voorwaarde dat er voldoende parkeergelegenheid op het eigen erf aanwezig is met inachtneming van het bepaalde onder 38.1.

27.4.4 Afwijken strijdig gebruik woning     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod om de woning te gebruiken voor meer dan één huishouden als bedoeld lid 27.3.2 sub c, voor een gebruik van de woning voor, afhankelijk van de grootte van de woning, maximaal vijf éénpersoonshuishoudens per woning of onzelfstandige bewoning door maximaal vijf personen ten behoeve van maatschappelijke opvang.

1 Afwegingscriteria     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning betrekken burgemeester en wethouders in ieder geval de volgende aspecten:

  1. de aanvraag moet worden gedaan door een maatschappelijke organisatie die voldoet aan de Kwaliteitswet zorginstellingen;
  2. het moet gaan om een vorm van wonen;
  3. de mate waarin reeds omgevingsvergunningen voor maatschappelijke opvang in de directe omgeving van de onderhavige woning zijn verleend;
  4. de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid met inachtneming van het bepaalde .

Artikel 28 Wonen - 2     

28.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Wonen – 2’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. woongebouwen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. ter plaatse van de aanduiding “kantoor” zijn de gronden bestemd voor een kantoor (zonder baliefunctie) met een maximale oppervlakte van niet meer dan 200 m2;
  4. ter plaatse van de aanduiding “gemengd” zijn de gronden op de begane grond bestemd voor detailhandel en dienstverlenende bedrijvigheid en/of instellingen;
  5. ter plaatse van de aanduiding "horeca" zijn de gronden op de begane grond bestemd voor horeca categorie 1 en 2

met de daarbij behorende:

  1. tuinen, erven en terreinen;
  2. verkeers-, parkeer- en groenvoorzieningen;
  3. parkeergarage ter plaatse van de aanduiding “parkeergarage”;
  4. geluidwerende voorzieningen;
  5. (dak)terrassen;
  6. bouwwerken, geen gebouw zijnde;
  7. natuurvriendelijke oevers als de bestemming ‘Wonen - 2’ grenst aan de bestemming ‘Water’; en,
  8. ter plaatse van de aanduiding “maatschappelijk”: op de begane grond voor een gebruik voor medische voorzieningen en horeca 1 en 3:
  9. ter plaatse van de aanduiding “bedrijf tot en met milieucategorie 2”: op de begane grond voor bedrijven die zijn genoemd in onder de milieucategorieën 1 en 2 met uitzondering van Bevi- en geluidzoneringsplichtige inrichtingen.

28.2 Bouwregels     

28.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. als hoofdgebouw mag een woongebouw gebouwd worden;
  2. het woongebouw mag uitsluitend binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd;
  3. het aantal toegestane woningen bedraagt per bouwvlak niet meer dan bestaand dan wel het toegestane aantal als aangegeven met de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”;
  4. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  5. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven;
  6. ter plaatse van de “specifieke bouwaanduiding - dove gevel' dienen de gevels te worden uitgevoerd als dove gevel;
  7. ter plaatse van de aanduiding “onderdoorgang” mag de begane grond niet worden bebouwd;
  8. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen en dergelijke worden niet getoetst aan de goothoogte;
  9. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouw- of bestemmingsvlak moet worden gebouwd mag worden afgeweken voor het overschrijden van die bouw- of bestemmingsgrens ten behoeve van het maken van goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en dergelijke tot een breedte van maximaal 0,60 m.
28.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak geldt, dat:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van de bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 1/3e deel van het bij het hoofdgebouw behorende gronden buiten het bouwvlak en binnen het bestemmingsvlak, mits het gezamenlijk oppervlak van de bouwwerken niet meer bedraagt dan 40 m²;
    2. voor zover de gronden buiten het bouwvlak en binnen het bestemmingsvlak een oppervlakte hebben van meer dan 120 m², 10% van het oppervlak meer dan 120 m² mag worden bebouwd tot ten hoogste 20 m² boven de in lid 28.2.2 sub b onder 1 genoemde maximum oppervlakte;
  3. bijbehorende bouwwerken mogen zowel vrijstaand als aangebouwd, dan wel als uitbreiding van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  4. ten aanzien van aangebouwde, dan wel als uitbreiding van het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken geldt, dat:
    1. de bouwhoogte mag niet meer dan 3,50 m bedragen;
    2. de goothoogte mag niet hoger zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van geldende bouwtechnische regelgeving nodig is;
  5. ten aanzien van vrijstaande bijbehorende bouwwerken geldt, dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,50 m;
    2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 m.
28.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,50 m, met uitzondering van erfafscheidingen achter de naar de weg toegekeerde gevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,00 m mag bedragen en erfafscheidingen vóór de naar de weg toegekeerde gevellijn, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,30 m mag bedragen.

28.3 Specifieke gebruiksregels     

28.3.1 Gebruik van de woning     

Naast gebruik van de woning en bijbehorende bouwwerken voor wonen zijn de volgende gebruiksmogelijkheden toegestaan:

  1. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling, een webwinkel of gastouderopvang onder de voorwaarden dat:
    1. niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
    2. geen omgevingsvergunning of meldingsplicht op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
    3. bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en gerealiseerd wordt;
    4. een vloeroppervlak van ten minste 5 m2 bij een breedte van ten minste 1,80 m en een hoogte daarboven van ten minste 2,30 m beschikbaar blijft voor bergruimte;
    5. bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en wordt verwezenlijkt;
    6. detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd;
    7. bij een webwinkel opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit blijft, geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig is;
    8. bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer mag bedragen dan 6.
28.3.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. het gebruik van de woning voor meer dan één huishouden.
28.3.3 Voorwaardelijke verplichtingen Stationsweg 114-114A     
  1. Een reguliere omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het bouwen van gebouwen, wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond op welke wijze wordt voorzien in de aanleg en instandhouding van een groen gevelbeeld, zoals opgenomen in bijlage 5: Beeldkwaliteitsplan t.b.v. groenaankleding.
  2. Een reguliere omgevingsvergunning, als bedoeld in artikel 2.1 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor het bouwen van gebouwen, wordt slechts verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat ten behoeve van de betreffende functie(s) waarvoor de gebouwen worden gebouwd, op eigen terrein, in parkeergelegenheid wordt of zal worden voorzien met inachtneming van het bepaalde .
  3. Tot een gebruik, strijdig met de bestemming wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken zonder de aanleg en instandhouding van de bouwkundige maatregelen zoals opgenomen in paragraaf 4.3 van bijlage 6: Akoestisch onderzoek Stationsweg 114 te Heerhugowaard.

28.4 Afwijken van de gebruiksregels     

28.4.1 Afwijken van de meldingsplicht milieu     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de voorwaarde dat de uitoefening van een beroep en/of bedrijf niet meldingsplichtig mag zijn in het kader van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving, indien blijkt dat deze activiteit niet of nauwelijks van invloed is op het woonmilieu.

28.4.2 Afwijken van het strijdig gebruik van de woning     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod om de woning te gebruiken voor meer dan één huishouden als bedoeld in lid 28.3.2 sub c, voor een gebruik van de woning voor, afhankelijk van de grootte van de woning, maximaal vijf éénpersoonshuishoudens per woning of onzelfstandige bewoning door maximaal vijf personen ten behoeve van maatschappelijke opvang.

28.4.3 Afwegingscriteria     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning betrekken burgemeester en wethouders de volgende aspecten:

  1. er moet sprake zijn van een maatschappelijke organisatie die voldoet aan de Kwaliteitswet zorginstellingen;
  2. het moet gaan om een vorm van wonen;
  3. de mate waarin reeds omgevingsvergunningen voor maatschappelijke opvang in de directe omgeving van de onderhavige woning is verleend en woningen in het bestemmingsplan reeds voor maatschappelijke opvang zijn aangewezen;
  4. de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid met inachtneming van het bepaalde .

Artikel 29 Wonen - 4     

29.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Wonen - 4' aangewezen gronden zijn bestemd voor de stalling van één of meer motorvoertuigen en/of berging voor een huishouden.

29.2 Bouwregels     

29.2.1 Bouwwerken     

Voor het bouwen van bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. een gebouw mag uitsluitend binnen een op de verbeelding aangegeven bouwvlak gebouwd worden;
  2. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangegeven.

29.3 Specifieke gebruiksregels     

29.3.1 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bedrijfsmatige activiteiten en detailhandel;
  3. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van bewoning.

Artikel 30 Wonen - Buitengebied     

30.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Wonen - Buitengebied’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. vrijstaande en twee-onder-één-kap woningen;
  2. bijbehorende bouwwerken;
  3. bed & breakfast accommodatie;
  4. bedrijf, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijf";
  5. bijbehorende bouwwerken uitgesloten, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bijgebouwen uitgesloten";
  6. een opslagloods, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding “opslag”;
  7. één bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden;
  8. detailhandel, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "detailhandel";

met de daarbij behorende:

  1. erven;
  2. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

30.2 Bouwregels     

30.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het (her)bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woningen worden ge(her)bouwd;
  2. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een op de verbeelding aangegeven bestemmingsvlak worden ge(her)bouwd of indien op de verbeelding een bouwvlak staat aangegeven binnen het bouwvlak;
  3. per bestemmingsvlak mogen niet meer woningen worden ge(her)bouwd dan ter plaatse van de aanduiding "maximum aantal wooneenheden" staat aangegeven en bij de tervisielegging van het bestemmingsplan in het bestemmingsvlak aanwezig zijn;
  4. het hoofdgebouw dient vrijstaand worden ge(her)bouwd en mag alleen als twee onder één kap woning worden ge(her)bouwd als de woning ten tijde van de tervisielegging van dit bestemmingsplan ook als twee onder één kap woning bestond;
  5. de oppervlakte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 120 m2 of indien het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan een oppervlakte groter dan 120 m2 had, dat oppervlak;
  6. de bouwbreedte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 10,00 m of, indien het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan een bouwbreedte groter dan 10,00 m had, die bouwbreedte;
  7. de bouwdiepte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 12,00 m of, indien het hoofdgebouw ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan een bouwdiepte groter dan 12,00 m had, die bouwdiepte;
  8. de afstand van het hoofdgebouw tot aan de zijdelingse perceelsgrens dient ten minste 2,00 m te bedragen of zoveel minder als de woning ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan op een afstand kleiner dan 2,00 m uit de perceelsgrens stond;
  9. de goothoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 4,00 m;
  10. de bouwhoogte van het hoofdgebouw mag niet meer bedragen dan 9,00 m;
  11. het hoofdgebouw mag aan de voorzijde worden uitgebreid met een uitbouw met lengte van maximaal 2/3 deel van de gevellengte en een diepte van 1,50 m of een entree met een lengte van maximaal 1/3 deel van de gevellengte en een diepte van 1,50 m en/of een erker aan de zijgevel van de woning met een lengte van maximaal 4,50 m, gerekend vanuit de voorgevellijn van de uitbouw of entree aan de voorgevel en een diepte van 1,50 m, waarbij de uitbouw of entree niet wordt gerekend tot het oppervlak van de woning;
  12. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals dakkapellen, dakopbouwen en dergelijke worden niet getoetst aan de goothoogte;
  13. de dakhelling mag niet minder dan 35 en niet meer dan 75 graden bedragen;
  14. indien de dakhelling ten tijde van de tervisielegging van het bestemmingsplan minder dan 35 graden was, mag die dakhelling worden toegepast;
  15. ondergeschikte delen van de kap mogen plat worden afgedekt;
  16. het hoofdgebouw mag maximaal 3,00 m achter de voorgevelrooilijn of het denkbeeldig verlengde daarvan worden gebouwd.
30.2.2 Bijbehorende bouwwerken     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen uitsluitend binnen het bestemmingsvlak worden gebouwd;
  2. bijbehorende bouwwerken en overkappingen dienen ten minste 3,00 m achter (het verlengde van) de naar de weg toegekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw te worden gebouwd;
  3. het gezamenlijk oppervlak van bijbehorende bouwwerken bij een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 70 m2;
  4. bijbehorende bouwwerken mogen zowel vrijstaand als aangebouwd, dan wel als uitbreiding van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  5. ten aanzien van aangebouwde, dan wel als uitbreiding van het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken geldt, dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,50 m;
    2. de goothoogte niet hoger mag zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van geldende bouwtechnische regelgeving nodig is;
  6. ten aanzien van vrijstaande bijbehorende bouwwerken geldt, dat:
    1. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 m;
    2. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,50 m.
30.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde     
  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,50 m, met uitzondering van erfafscheidingen achter de naar de weg toegekeerde voorgevelrooilijn van de woning en het denkbeeldig verlengde daarvan, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,00 m mag bedragen en erfafscheidingen vóór de naar de weg toegekeerde voorgevelrooilijn en het denkbeeldig verlengde daarvan, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,30 m mag bedragen;
  2. de oppervlakte van bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden mag niet meer bedragen dan 1.500 m2;
  3. de hoogte van een omheining van een bouwwerk geen gebouw zijnde ten behoeve van het houden van paarden mag niet meer bedragen dan 1,50 m.
30.2.4 Hobby agrarisch bedrijf     

Voor het gebruik en (her)bouwen van gebouwen ten behoeve van het hobby agrarisch bedrijf gelden de volgende regels;

  1. oorspronkelijk aan het agrarisch bedrijf onttrokken bedrijfsgebouwen worden niet gezien als bijgebouwen behorende bij de woning en mogen ten behoeve van de hobby in stand worden gehouden, alsmede herbouwd worden, waarbij de volumes van 2 of meer gebouwen mogen worden samengevoegd;
  2. bouwwerken met een bouwhoogte lager dan 2,00 m en kassen zijn van deze regeling uitgesloten.

30.3 Specifieke gebruiksregels     

30.3.1 Gebruik van de woning     

Naast een gebruik van de woning en bijbehorende bouwwerken voor wonen zijn de volgende gebruiksmogelijkheden toegestaan:

  1. de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling, een webwinkel of gastouderopvang, onder de voorwaarden dat:
    1. niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij behorende bijgebouwen, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
    2. geen vergunning- en/of meldingsplicht op grond van de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
    3. detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardigd;
    4. bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en wordt gerealiseerd;
    5. bij een webwinkel opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit blijft, geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig is;
    6. bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer mag bedragen dan 6.
  2. mantelzorg, onder de voorwaarde dat:
    1. door een deskundige is aangetoond dat de verzorging in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden noodzakelijk is en de mantelzorger in staat is de mantelzorg langdurig te verlenen;
    2. door de vestiging van extra woonruimte er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen omwonenden en bedrijven;
    3. parkeren plaatsvindt op eigen erf;
  3. bed & breakfast voor ten hoogste 2 kamers en maximaal 4 slaapplaatsen in de woning en/of in de bijbehorende bouwwerken van de woning voor een oppervlakte van maximaal 50 m2.
30.3.2 Afwijken van het gebruik van de woning     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. het bepaalde in lid 30.3.1 sub a genoemde maximum tot een maximum van 100 m², mits niet meer dan 1/3e van het bruto vloeroppervlak van de woning met de daarbij behorende bijbehorende bouwwerken voor de uitoefening van een beroep of bedrijf wordt gebruikt, het woonmilieu en de belangen van derden daardoor niet onevenredig worden geschaad en er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf mogelijk is en gerealiseerd wordt;
  2. het bepaalde in lid 30.3.1 sub c voor een bed & breakfast accommodatie voor ten hoogste 5 kamers en maximaal 10 slaapplaatsen, waarbij het oppervlak van de bed & breakfast accommodatie niet meer mag bedragen dan 40% van het vloeroppervlak van de woning en de bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 125 m2 onder de voorwaarde dat er voldoende parkeergelegenheid op eigen erf aanwezig is;
  3. ter plaatse van de aanduiding "bedrijf" is een gebruik van de woning toegestaan voor schoonheidssalon tot een oppervlakte van maximaal 125 m2.
30.3.3 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor zelfstandige bewoning;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. het gebruik van een woning voor meer dan één huishouden.

Artikel 31 Woongebied     

31.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Woongebied' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. wonen;
  2. maatschappelijke voorzieningen in de vorm van schoolgebouwen en zorgwoningen en met een gezamenlijk oppervlak van ten hoogste 25.000 m2;
  3. ter plaatse van de aanduiding 'detailhandel' voor ten hoogste 2.500 m2 bvo detailhandel in de vorm van een supermarkt;
  4. ter plaatse van de aanduiding 'maatschappelijk' voor een maatschappelijke functie in de vorm van een school;
  5. bijbehorende bouwwerken;

met de bij de bestemming behorende bouwwerken en voorzieningen in de vorm van:

  1. verkeers- en parkeervoorzieningen, waaronder geluidbeperkende voorzieningen;
  2. bouwwerken geen gebouwen zijnde;
  3. wegen, straten en paden;
  4. sport- en speelvoorzieningen;
  5. groenvoorzieningen;
  6. water;
  7. openbare nutsvoorzieningen;
  8. tuinen en erven;
  9. verhardingen;
  10. kunstwerken waaronder bruggen ten behoeve van het kruisen van water;
  11. kunstobjecten;
  12. natuurvriendelijke oevers als de bestemming Woongebied grenst aan de bestemming Water.

31.2 Bouwregels     

31.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. woningen in de vorm van de vorm van aaneengebouwde woningen, twee-onder-één-kap woningen, vrijstaande woningen of woongebouwen; al dan niet met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of een aan-huis-verbonden bedrijf;
  2. maximaal 2.750 wooneenheden zijn binnen de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', 'Woongebied'en 'Wonen - Uit te werken' gezamenlijk toegestaan;
  3. Maximaal 30 woningen per hectare zijn toegestaan;
  4. Ter plaatse van de op de verbeelding aangegeven specifieke bouwaanduiding - oostdijkzone zijn maximaal 20 woningen per hectare toegestaan;
  5. de maximale footprint van een gebouw ten behoeve van woningen mag niet meer bedragen dan:
    1. 60% van het bouwperceel bij bouwpercelen met een oppervlakte tot 100m2;
    2. 50% van het bouwperceel bij bouwpercelen met een oppervlakte tot 200 m²;
    3. 50% van het bouwperceel met een maximum van 120 m² bij bouwpercelen met een oppervlakte van 200 tot 300 m²;
    4. 40% van het bouwperceel met een maximum van 300 m² bij bouwpercelen met een oppervlakte groter dan 300 m²;
    5. 95% van het bouwperceel indien het een woongebouw betreft;
  6. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  7. in afwijking van het bepaalde onder 31.2.1 onder f geldt voor woongebouwen een maximum bouwhoogte van 15 meter;
  8. de goothoogte van een grondgebonden woning mag niet meer bedragen dan 6 meter;
  9. goten van ondergeschikte bouwdelen zoals van dakkapellen en dergelijke worden niet getoetst aan de goothoogte;
  10. voor de voorgevel van grondgebonden hoofdgebouwen zijn uitsluitend gebouwen en/of overkappingen toegestaan indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden:
    1. een uitbouw met een maximum diepte van 1,5 m en een maximum lengte van 2/3e deel van de gevellengte van de voorgevel van het hoofdgebouw of
    2. een entree met een maximum breedte van 1/3e deel van de voorgevellengte van het hoofdgebouw en/of een uitbouw aan de zijgevel van de woning met een maximum lengte van 4,5 m, gerekend vanuit de voorgevellijn van de uitbouw of entree aan de voorgevel en een maximum diepte van 1,5 m of
    3. een overkapping boven de voordeur van de woning met een maximum diepte van 1,0 m en een maximum breedte van 1/3e deel van de voor- of achtergevellengte;
    4. de bouwhoogte van de uitbouw, entree of overkapping boven de voordeur mag niet hoger zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het bouwwerk waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van geldende bouwtechnische regelgeving nodig is.
  11. van de eis dat een bouwwerk binnen een op de verbeelding aangegeven bouw- of bestemmingsvlak moet worden gebouwd mag worden afgeweken voor het overschrijden van die bouw- of bestemmingsgrens ten behoeve van het maken van goot- en dakoverstekken, plinten, pilasters, kozijnen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en dergelijke tot een breedte van maximaal 0,6 meter;
  12. de geluidsbelasting vanwege werkverkeer op de gevel van geluidgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
31.2.2 Bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouw zijnde     

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  1. bijbehorende bouwwerken mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gebouwd;
  2. voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken buiten het bouwvlak geldt dat:
    1. de gezamenlijke oppervlakte van bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouw zijnde bij een hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 1/3e deel van de bij het hoofdgebouw behorende gronden buiten het bouwvlak en binnen het bestemmingsvlak, mits het gezamenlijk oppervlak van de bouwwerken niet meer bedraagt dan 40 m²;
    2. voor zover de gronden buiten het bouwvlak een oppervlakte hebben van meer dan 120 m², 10% van het oppervlak meer dan 120 m² mag worden bebouwd tot een bebouwd oppervlak van ten hoogste 20 m² boven de in onder b 1 van dit lid genoemde maximum oppervlakte;
  3. bijbehorende bouwwerken mogen zowel vrijstaand als aangebouwd, dan wel als uitbreiding van het hoofdgebouw worden gebouwd;
  4. ten aanzien van aangebouwde, dan wel als uitbreiding van het hoofdgebouw gebouwde bijbehorende bouwwerken geldt, dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 5,50 meter;
    2. de goothoogte niet hoger mag zijn dan de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw waarop wordt aangesloten en zoveel hoger als constructie- en isolatietechnisch op grond van geldende bouwtechnische regelgeving nodig is;
  5. ten aanzien van vrijstaande bijbehorende bouwwerken geldt, dat:
    1. de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3,50 meter;
    2. de goothoogte niet meer mag bedragen dan 3,00 meter;
  6. voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt dat de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 2,50 meter, met uitzondering van erfafscheidingen achter de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 2,00 meter mag bedragen en erfafscheidingen vóór de voorgevelrooilijn, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 1,30 meter mag bedragen;
  7. de geluidsbelasting vanwege werkverkeer op de gevel van geluidgevoelige objecten mag niet hoger zijn dan de daarvoor geldende voorkeursgrenswaarde of een vastgestelde hogere grenswaarde;
31.2.3 Dakopbouwen     

Voor het bouwen van dakopbouwen op hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. wanneer wegens strijd met het Bouwbesluit en / of de Welstandsnota, zoals die luiden op het tijdstip van tervisielegging van dit bestemmingsplan, een dakkapel niet gerealiseerd kan worden, mag, ten behoeve van de bouw van een dakopbouw aan de achterzijde van de woning, de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte met 2,00 meter worden verhoogd, mits de ruimte tussen de onderzijde van de dakopbouw en de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, minimaal het equivalent van drie rijen dakpannen bedraagt;
  2. een dakopbouw is niet toegestaan bij een doorlopende kap over meerdere verdiepingen.

31.3 Specifieke gebruiksregels     

31.3.1 Gebruik van de woningen     

Naast een gebruik van de woning en bijbehorende bouwwerken voor wonen zijn de volgende gebruiksmogelijkheden toegestaan:

  1. de uitoefening van een aan huis verbonden beroep en/of dienstverlenend bedrijf of dienstverlenende instelling, een webwinkel of gastouderopvang onder de voorwaarden dat:
    1. niet meer dan 1/3e deel van de als verblijfsgebied aan te merken vloeroppervlakte van de woning met de daarbij bijbehorende bouwwerken, met een maximum van 45 m², voor de uitoefening van het beroep of bedrijf wordt gebruikt;
    2. geen omgevingsvergunning of meldingsplicht op grond van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer of andere milieuwetgeving vereist is;
    3. detailhandel uitsluitend is toegestaan in producten en diensten die op het betreffende perceel zijn vervaardig;
    4. een vloeroppervlak van ten minste 5 m2 bij een breedte van ten minste 1,8 meter en een hoogte daarboven van ten minste 2,3 meter beschikbaar blijft voor bergruimte;
    5. bij het gebruik van een garage, parkeergelegenheid op het eigen erf mogelijk is en wordt verwezenlijkt;
    6. bij een webwinkel opslag van goederen binnen het maximaal toegestane oppervlak voor de bedrijfsmatige activiteit blijft, geen afhaaladres en geen uitstalling ten verkoop aanwezig is;
    7. bij gastouderopvang het aantal op te vangen kinderen niet meer mag bedragen dan 6.
  2. bed en breakfast: voor ten hoogste 2 kamers en maximaal 4 slaapplaatsen in de woning en/of in de bijbehorende bouwwerken van de woning voor een oppervlakte van maximaal 50 m2;
  3. mantelzorg, onder de voorwaarde dat:
    1. door een deskundige is aangetoond dat de verzorging in verband met medische, psychische en/of sociale omstandigheden noodzakelijk is;
    2. door de vestiging van extra woonruimte er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van omwonenden en bedrijven;
    3. brandveiligheid gewaarborgd is;
    4. parkeren plaatsvindt op eigen erf;
    5. na afloop van de zorgverlening de extra woonruimte niet meer wordt gebruikt voor inwoning of bijwoning, maar het geheel weer door de hoofdbewoner in gebruik wordt genomen.
31.3.2 Strijdig gebruik     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:

  1. het gebruik van vrijstaande bijbehorende bouwwerken voor bewoning, anders dan bepaald in 31.3.1 onder c;
  2. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  3. het gebruik van de woning voor meer dan één huishouden.

31.4 Afwijken van de gebruiksregels     

31.4.1 Afwijken van de meldingsplicht milieu     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van de voorwaarde dat de uitoefening van een beroep en/of bedrijf niet meldingsplichtig mag zijn in het kader van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer voor: type A bedrijven als bedoeld in artikel 1.2 van voornoemd besluit, indien blijkt dat deze activiteit niet of nauwelijks van invloed is op het woonmilieu.

31.4.2 Afwijken bed & breakfast     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 31.3.1 onder b voor een bed & breakfastaccomodatie voor ten hoogste 5 kamers en maximaal 10 slaapplaatsen, waarbij de oppervlakte van de bed & breakfastaccomodatie niet meer mag bedragen dan 40% van het vloeroppervlakte van de woning en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 125 m2 onder de voorwaarde dat er voldoende parkeergelegenheid op het eigen erf aanwezig is.

31.4.3 Afwijken aantal woningen per hectare     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 31.2.1 onder c en d en meer woningen per hectare toestaan onder de voorwaarden dat:

  1. er geen onevenredige aantasting van de gebruiksmogelijkheden en het woon- leefklimaat van de aangrenzende gronden en bouwwerken optreedt;
  2. er maximaal 2.750 wooneenheden binnen de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', 'Woongebied'en 'Wonen - Uit te werken' van het bestemmingsplan 'De Draai 2019' zijn toegestaan;
  3. de stedenbouwkundige kwaliteit en beeldkwaliteit van de naaste omgeving wordt gewaarborgd;
  4. de parkeerdruk in de directe omgeving niet onevenredig wordt vergroot.
31.4.4 Afwijken strijdig gebruik     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het verbod om de woning te gebruiken voor meer dan één huishouden als bedoeld in 31.3.2 onder c, voor een gebruik van de woning voor, afhankelijk van de grootte van de woning, maximaal vijf éénpersoonshuishoudens per woning of onzelfstandige bewoning door maximaal vijf personen ten behoeve van maatschappelijke opvang.

Afwegingscriteria

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning betrekken Burgemeester en wethouders de volgende aspecten:

  1. er moet sprake zijn van een maatschappelijke organisatie die voldoet aan de Kwaliteitswet zorginstellingen;
  2. het moet gaan om een vorm van wonen;
  3. de mate waarin reeds omgevingsvergunningen voor maatschappelijke opvang in de directe omgeving van de onderhavige woning is verleend en woningen in het bestemmingsplan reeds voor maatschappelijke opvang zijn aangewezen;
  4. de aanwezigheid van voldoende parkeergelegenheid.

Artikel 32 Leiding     

32.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding' aangewezen gronden zijn, met in achtneming van het bepaalde onder , behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. de aanleg en instandhouding van ondergrondse leidingen voor gas, water, elektriciteit, riool en overige stoffen met de bijbehorende vrijwaringszone;
  2. bijbehorende voorzieningen.

32.2 Bouwregels     

32.2.1 Bouwwerken     

Op de gronden met de bestemming 'Leiding' mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met worden gebouwd ten behoeve van de in bedoelde bestemming. Hierbij gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouw zijnde mag niet meer bedragen dan 3,00 m.
32.2.2 Gebouwen     

Op de gronden met de bestemming 'Leiding' mogen gebouwen worden gebouwd ten behoeve van de in bedoelde bestemming. Hierbij gelden de volgende regels:

  1. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 4,00 m;
  2. de oppervlakte van gebouwen mag niet meer bedragen dan 25,00 m².
32.2.3 Bouwen ten behoeve van de andere voorkomende bestemmingen     
  1. In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse geldende bestemming(en), mag op of in de gronden niet worden gebouwd, anders dan ten behoeve van de bestemming ‘Leiding’;
  2. In afwijking op het bepaalde in lid 32.2.3 sub a geldt dat ten behoeve van de andere ter plaatse geldende bestemming(en), met inachtneming van de voor de betrokken bestemming(en) geldende (bouw)regels mag worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.

32.3 Afwijken van de bouwregels     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde overeenkomstig de andere ter plaatse geldende bestemming(en), indien de belangen en de veiligheid van de betreffende leiding daar niet door worden geschaad en geen kwetsbare objecten worden toegelaten.
  2. Alvorens over het verlenen van een omgevingsvergunning te beslissen voor het bouwen van gebouwen met betrekking tot de samenvallende bestemming(en), of voor bouwwerken geen gebouwen zijnde winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder(s) omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten de belangen en de veiligheid van de leiding niet worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

32.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

32.4.1 Vergunningplicht     

Het is op of in de gronden met de bestemming 'Leiding' verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het veranderen van het huidige maaiveldniveau door ontginnen, bodemverlagen of afgraven;
  2. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen;
  3. het rooien van diepwortelende beplanting en/of bomen;
  4. het uitvoeren van heiwerkzaamheden en het op een of andere wijze indrijven van voorwerpen;
  5. het indrijven van voorwerpen in de bodem, zoals lichtmasten, wegwijzers en ander straatmeubilair;
  6. diepploegen;
  7. het aanleggen van andere kabels en leidingen dan in de bestemmingsomschrijving aangegeven, en daarmee verband houdende constructies;
  8. het aanleggen van sloten, vijvers of andere wateren of het vergraven, verruimen of dempen van reeds bestaande sloten, vijvers of andere wateren;
  9. het aanbrengen van verhardingen.
32.4.2 Uitzonderingen op de vergunningplicht     

De vergunningplicht als bedoeld in is niet van toepassing op werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden:

  1. die vallen onder normaal beheer en onderhoud;
  2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  4. zijnde graafwerkzaamheden als bedoeld in de Wet Informatieuitwisseling ondergrondse netten.
32.4.3 Voorwaarden voor vergunningverlening     

De in bedoelde omgevingsvergunning wordt enkel verleend indien:

  1. de betreffende werken en/of werkzaamheden niet strijdig zijn met de belangen en de veiligheid van de betreffende leiding;
  2. vooraf de leidingbeheerder gedurende vier weken in de gelegenheid is gesteld schriftelijk advies uit te brengen dan wel zoveel eerder als het advies is uitgebracht.

Artikel 33 Leiding - Hoogspanning     

33.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Leiding - Hoogspanning' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  1. een ondergrondse hoogspanningsverbinding met een spanning van maximaal 150 kV;

met de daarbij behorende:

  1. belemmeringenstrook van ten hoogste 8,5 meter aan weerszijden van de hartlijn;
  2. het behoud van de aardkundige waarden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - aardkundige waarden';
  3. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

met dien verstande dat:

In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge de basisbestemming op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

33.2 Bouwregels     

33.2.1 Gebouwen     
  1. In afwijking van wat elders in deze regels is bepaald, mogen op of in de in lid 33.1 onder a en b genoemde gronden geen gebouwen worden gebouwd.
  2. Ten behoeve van de andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag op of in de in lid 33.1 onder a en b genoemde gronden uitsluitend worden gebouwd, indien het bouwplan betrekking heeft op vervanging of vernieuwing van bestaande bouwwerken.
33.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde     

Op of in de in lid 33.1 onder a en b bestemde gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van de hoogspanningsverbinding worden gebouwd met een maximale bouwhoogte van 3 meter.

33.3 Afwijken van de bouwregels     

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 33.2 voor het bouwen binnen de belemmeringenstrook overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingbeheerder.

33.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

33.4.1 Vergunningplicht     
  1. Het is verboden op of in de in 33.1 onder a en b bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    1. het aanbrengen van beplantingen en bomen;
    2. het rooien van beplantingen en bomen;
    3. het aanleggen van wegen of paden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
    4. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
    5. het uitvoeren van grondbewerkingen, waartoe in ieder geval worden gerekend afgraven, ontginnen, drainage en ophogen;
    6. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren.
    7. het permanent opslaan van goederen;
    8. het tijdelijk opslaan van zwaar materiaal;
    9. het aanleggen van een zonnepark;
  2. Dit verbod geldt voor de onder lid 33.4.1 a1, a4 en a5 genoemde werken en werkzaamheden enkel voor zover de diepte van bovengenoemde werken en werkzaamheden meer bedraagt dan 0,80 m beneden maaiveld.
  3. Het is niet toegestaan de leiding als bedoeld in lid 33.1 onder a in gebruik te nemen of te hebben indien niet is voorzien in een aanleg van de kabelverbinding op een diepte van ten minste 10 meter onder maaiveld ter plaatse van de aanduiding 'diepte kabelverbinding'.
33.4.2 Uitzonderingen     
  1. Het verbod als bedoeld in artikel 33.4.1 is niet van toepassing op werken en/of werkzaamheden die:
    1. verband houden met de aanleg van de betreffende hoogspanningsverbinding;
    2. reeds in uitvoering zijn of vergund zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het inpassingsplan;
    3. het normale onderhoud van de hoogspanningsverbinding en belemmeringenstrook of van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen;
    4. het aanleggen van drainage tot een diepte van 1,00 m beneden maaiveld betreffen.
33.4.3 Voorwaarden     

Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 33.4.1 kan worden verleend indien:

  1. de betreffende werken en/of werkzaamheden de belangen van de leiding niet onevenredig schaden;
  2. de aardkundige waarden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - aardkundige waarden' niet onevenredig worden geschaad dan wel dat er afdoende maatregelen zijn getroffen tot behoud van die waarden
33.4.4 Advies     

Alvorens te beslissen op een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 33.4.1 , wint burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de leidingbeheerder omtrent de vraag of door de voorgenomen werken of werkzaamheden de belangen in verband met de leiding niet onevenredig worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 34 Leiding - Hoogspanningsverbinding     

34.1 Bestemmingsomschrijving     

De 'Leiding - Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden zijn, met in achtneming van het bepaalde , behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor een zone ten behoeve van een bovengrondse hoogspanningsverbinding.

34.2 Bouwregels     

34.2.1 Bouwwerken, geen gebouw zijnde, t.b.v. hoogspanningsverbindingen     

Voor het bouwen van bouwwerken geen gebouw zijnde ten behoeve van hoogspanningsverbindingen gelden de volgende regels;

  1. de hoogte van hoogspanningsmasten mag niet meer bedragen dan 40,00 m.
34.2.2 Bouwregels vanwege samenvallende bestemmingen     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde , van in dit artikel voor het bouwen van gebouwen, bijbehorende bouwwerken en bouwwerken geen gebouw zijnde overeenkomstig de bestemming, indien de belangen van de hoogspanningsverbinding daar niet door worden geschaad.

34.2.3 Advies     

Voordat wordt besloten omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder(s) van de verbinding over de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten de belangen van de verbinding niet worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

34.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

34.3.1 Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is     

Het is verboden op of in de in bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders, ter plaatse van ondergrondse leidingen voor gas, water, elektriciteit, riool en overige stoffen met een belemmeringenstrook ten behoeve van het onderhoud en bescherming van die leidingen, de volgende werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  2. het verrichten van grondroeractiviteiten (b.v. het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  3. het aanbrengen van hoog opgaand en/of diep wortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  4. diepploegen;
  5. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  7. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  8. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
34.3.2 Uitzonderingsregel     

Het verbod als bedoeld in is niet van toepassing op werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden die:

  1. vallen onder normaal beheer en onderhoud;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
34.3.3 Toetsingscriteria voor vergunningverlening     

De werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden als bedoeld in zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover deze niet strijdig zijn met de belangen van de verbinding.

34.3.4 Advies     

Alvorens over een omgevingsvergunning voor het bouwen van gebouwen en of bouwwerken geen gebouw zijnde met betrekking tot de samenvallende bestemming(en) ( ) of een omgevingsvergunning voor werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden ( ) te beslissen, wint het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de beheerder van de verbinding omtrent de vraag of door de voorgenomen bouwwerken, werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden de belangen in verband met de verbinding niet worden geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

Artikel 35 Waarde - Archeologie 1     

35.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 1' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden. In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

35.2 Bouwregels     

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  1. Voor bouwwerken moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
  2. Indien uit het in lid 35.2 sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag een of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  3. De verplichting in lid 35.2 sub a geldt niet voor:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
    2. bouwplannen waarbij de som van het oppervlakte van de te funderen bouwvlakken plus alle overige bodemroerende werkzaamheden (incl. heien) niet groter is dan 50 m² en waarvoor niet dieper wordt ontgraven dan 40 cm -Mv.
  4. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, zoals bedoeld in lid 35.2 sub a, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in lid 35.2 sub b, is sub c onder 2, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld.lid 35.2 sub b onder 1 tot en met 2 blijft overeenkomstig van toepassing.
  5. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 35.2 sub b wordt een deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

35.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, betreft die dieper gaan dan 40 cm beneden het bestaande maaiveld en waarbij de som van de totale bodemingrepen groter is dan 50 m2.
    2. het verlagen van het waterpeil of het bemalen van gronden.
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 35.3 sub a wordt slechts verleend indien:
    1. door de aanvrager een archeologisch onderzoek wordt aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
    2. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
      1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      2. een verplichting tot het doen van een opgraving, in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet; of
  3. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 35.3 sub b onder 2 wordt deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
  4. Het verbod als bedoeld in lid 35.3 sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die
    1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
    2. het normale onderhoud betreffen;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    4. op archeologisch onderzoek gericht zijn.

35.4 Wijzigingsbevoegdheid     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. Alvorens de in lid 35.4 sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 36 Waarde - Archeologie 2     

36.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 2' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden. In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

36.2 Bouwregels     

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  1. Voor bouwwerken moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
  2. Indien uit het in lid 36.2 sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag een of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  3. De verplichting in lid 36.2 sub a geldt niet voor bouwplannen die:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
    2. bouwplannen waarbij de som van het oppervlakte van de te funderen bouwvlakken plus alle overige bodemroerende werkzaamheden (incl. heien) niet groter is dan 500 m² en waarvoor niet dieper wordt ontgraven dan 40 cm -Mv.
  4. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, zoals bedoeld lid 36.2 in sub a, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in het lid 36.2 sub b, is sub c onder 2, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Lid 36.2 sub b onder 1 tot en met 2 blijft overeenkomstig van toepassing.
  5. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 36.2 sub b wordt een deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

36.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgendewerken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstandedat het werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, betreft die dieper gaan dan 40 cm beneden hetbestaande maaiveld en waarbij de som van de totale bodemingrepen groter is dan 500 m2.
    2. het verlagen van het waterpeil of het bemalen van gronden.
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 36.3 sub a wordt slechts verleend indien:
    1. door de aanvrager een archeologisch onderzoek wordt aangeleverd op grond waarvan kan wordenvastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologischonderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologischemonumentenzorg.
    2. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek isaangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
      1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in debodem kunnen worden behouden; of
      2. een verplichting tot het doen van een opgraving, in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet; of
  3. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden alsbedoeld in lid 36.3 sub b onder 2 wordt deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt deomgevingsvergunning niet verleend.
  4. Het verbod als bedoeld in lid 36.3 sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, enwerkzaamheden die:
    1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
    2. het normale onderhoud betreffen;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    4. op archeologisch onderzoek gericht zijn.

36.4 Wijzigingsbevoegdheid     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 2' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. Alvorens de in lid 36.4 sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 37 Waarde - Archeologie 3     

37.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden. In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

37.2 Bouwregels     

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  1. Voor bouwwerken moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
  2. Indien uit het in lid 37.2 sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag een of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  3. De verplichting in lid 37.2 sub a geldt niet voor:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
    2. bouwplannen waarbij de som van het oppervlakte van de te funderen bouwvlakken plus alle overige bodemroerende werkzaamheden (incl. heien) niet groter is dan 2.500 m² en waarvoor niet dieper wordt ontgraven dan 40 cm -Mv.
    3. bouwplannen die plaatsvinden ter plaatse van een bestaande spoorweg die zich boven het oorspronkelijke maaiveld bevindt. Hier geldt dat de verplichting in lid 37.2 sub a pas van toepassing is bij werkzaamheden die het oorspronkelijk maaiveld verstoren, waarbij ook de regels zoals opgenomen in lid 37.2 sub b en sub c onder 1 en 2 van toepassing zijn.
  4. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, zoals bedoeld in lid 37.2 sub a, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in lid 37.2 sub b, is sub c onder 2, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Lid 37.2 sub 1 tot en met 2 blijft overeenkomstig van toepassing.
  5. indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 37.2 sub b wordt een deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

37.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, betreft die dieper gaan dan 40 cm beneden het bestaande maaiveld en waarbij de som van de totale bodemingrepen groter is dan 2.500 m2.
    2. het verlagen van het waterpeil of het bemalen van gronden.
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 37.3 sub a wordt slechts verleend indien:
    1. door de aanvrager een archeologisch onderzoek wordt aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
    2. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
      1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      2. een verplichting tot het doen van een opgraving, in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet; of
  3. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 37.3 sub b onder 2 wordt deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
  4. Het verbod als bedoeld in lid 37.3 sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
    2. het normale onderhoud betreffen;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    4. op archeologisch onderzoek gericht zijn;
    5. plaatsvinden ter plaatse van een bestaande spoorweg die zich boven het oorspronkelijke maaiveld bevindt, tenzij de werkzaamheden het oorspronkelijk maaiveld wel verstoren.

37.4 Wijzigingsbevoegdheid     

  1. Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 3' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. Alvorens de in lid 37.4 sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 38 Waarde - Archeologie 4     

38.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden. In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

38.2 Bouwregels     

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  1. Voor bouwwerken moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
  2. Indien uit het in lid 38.2 sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag een of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  3. De verplichting in lid 38.2 sub a geldt niet voor bouwplannen die:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
    2. bouwplannen waarbij de som van het oppervlakte van de te funderen bouwvlakken plus alle overige bodemroerende werkzaamheden (incl. heien) niet groter is dan 5.000 m² en waarvoor niet dieper wordt ontgraven dan 40 cm -Mv.
    3. bouwplannen die plaatsvinden ter plaatse van een bestaande spoorweg die zich boven het oorspronkelijke maaiveld bevindt. Hier geldt dat de verplichting in lid 38.2 sub a pas van toepassing is bij werkzaamheden die het oorspronkelijk maaiveld verstoren, waarbij ook de regels zoals opgenomen in lid 38.2 sub b en sub c onder 1 en 2 van toepassing zijn.
  4. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, zoals bedoeld in lid 38.2 sub a, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in lid 38.2 sub b, is lid 38.2 sub c onder 2, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Lid 38.2 sub b onder 1 tot en met 2 blijft overeenkomstig van toepassing.
  5. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 38.2 sub b wordt een deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

38.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, betreft die dieper gaan dan 40 cm beneden het bestaande maaiveld en waarbij de som van de totale bodemingrepen groter is dan 5.000 m2.
    2. het verlagen van het waterpeil of het bemalen van gronden.
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 38.3 sub a wordt slechts verleend indien:
    1. door de aanvrager een archeologisch onderzoek wordt aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
    2. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
      1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      2. een verplichting tot het doen van een opgraving, in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet; of
  3. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 38.3 sub b onder 2 wordt deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
  4. Het verbod als bedoeld in lid 38.3 sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
    2. het normale onderhoud betreffen;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    4. op archeologisch onderzoek gericht zijn;
    5. plaatsvinden ter plaatse van een bestaande spoorweg die zich boven het oorspronkelijke maaiveld bevindt, tenzij de werkzaamheden het oorspronkelijk maaiveld wel verstoren.

38.4 Wijzigingsbevoegdheid     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. Alvorens de in lid 38.4 sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 39 Waarde - Archeologie 5     

39.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden. In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

39.2 Bouwregels     

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende gronden aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  1. Voor bouwwerken moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
  2. Indien uit het in lid 39.2 sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de gronden door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag een of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  3. De verplichting in lid 39.2 sub a geldt niet voor:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
    2. bouwplannen waarbij de som van het oppervlakte van de te funderen bouwvlakken plus alle overige bodemroerende werkzaamheden (incl. heien) niet groter is dan 10.000 m² en waarvoor niet dieper wordt ontgraven dan 40 cm -Mv.
    3. bouwplannen die plaatsvinden ter plaatse van een bestaande spoorweg die zich boven het oorspronkelijke maaiveld bevindt. Hier geldt dat de verplichting in lid 39.2 sub a pas van toepassing is bij werkzaamheden die het oorspronkelijk maaiveld verstoren, waarbij ook de regels zoals opgenomen in lid 39.2 sub b en sub c onder 1 en 2 van toepassing zijn.
  4. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, zoals bedoeld in lid 39.2 sub a, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in lid 39.2 sub b, is lid 39.2 sub c onder 2, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. lid 39.2 sub b onder 1 tot en met 3 blijft overeenkomstig van toepassing.
  5. indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 39.2 sub b wordt een deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

39.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, betreft die dieper gaan dan 40 cm beneden het bestaande maaiveld en waarbij de som van de totale bodemingrepen groter is dan 10.000 m2.
    2. het verlagen van het waterpeil of het bemalen van gronden.
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 39.3 sub a wordt slechts verleend indien:
    1. door de aanvrager een archeologisch onderzoek wordt aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
    2. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
      1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
      2. een verplichting tot het doen van een opgraving, in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet; of
  3. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in lid 39.3 sub b onder 2 wordt deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
  4. Het verbod als bedoeld in lid 39.3 sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
    2. het normale onderhoud betreffen;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    4. op archeologisch onderzoek gericht zijn;
    5. plaatsvinden ter plaatse van een bestaande spoorweg die zich boven het oorspronkelijke maaiveld bevindt, tenzij de werkzaamheden het oorspronkelijk maaiveld wel verstoren.

39.4 Wijzigingsbevoegdheid     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 5' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. Alvorens de in lid 39.4 sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 40 Waarde - Archeologie 6     

40.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 6' aangewezen waterbodems zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden. In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

40.2 Bouwregels     

Aanvullend op de bouwregels in de andere voor de betreffende waterbodems aangewezen bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  1. Voor bouwwerken moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen wordt verleend, door de aanvrager een archeologisch onderzoek worden aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
  2. Indien uit het in lid 40.2 sub a genoemde archeologische onderzoek blijkt dat de archeologische waarden van de waterbodems door het verlenen van de omgevingsvergunning voor bouwen kunnen worden verstoord, verbindt het bevoegd gezag een of meer van de volgende voorwaarden aan de omgevingsvergunning:
    1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de waterbodem kunnen worden behouden;
    2. de verplichting tot het doen van opgravingen in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
  3. De verplichting in lid 40.2 sub a geldt niet voor:
    1. vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering.
    2. bouwplannen waarbij de som van het oppervlakte van de te funderen bouwvlakken in de (water)bodem niet groter is dan 50 m².
  4. Op een aanvraag die betrekking heeft op een terrein waarvoor reeds eerder een omgevingsvergunning is afgegeven, zoals bedoeld in lid 40.2 sub a, waaraan voorschriften zijn verbonden als bedoeld in lid 40.2 sub b, is lid 40.2 sub c onder 2, niet van toepassing. Burgemeester en wethouders kunnen in een zodanig geval bepalen dat de aanvrager een nieuw rapport moet overleggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate is vastgesteld. Lid 40.2 sub b onder 1 tot en met 3 blijft overeenkomstig van toepassing.
  5. indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in sub b wordt een deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.

40.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:
    1. het afgraven (onder andere saneren), baggeren (waaronder saneren), onderzuigen van de waterbodem en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de waterbodemstructuur;
    2. het dempen, graven of verdiepen van vaargeulen, watergangen en waterpartijen;
    3. het uitvoeren van werkzaamheden aan oevers en kaden;
    4. het uitvoeren van overige grondbewerkingen;
    5. het aanleggen van ondergrondse energie-, transport- en/of communicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
    6. bemalen of grondwaterpeilverlagingen;
  2. In afwijking van het in lid 40.3 sub a onder 1 tot en met 5 genoemde verbod geldt een uitzondering voor werkzaamheden, geen bouwwerken zijnde, waarbij de som van de totale bodemingrepen in de (water)bodem groter is dan 50 m2.
  3. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 40.3 sub a wordt slechts verleend indien:
    1. door de aanvrager een archeologisch onderzoek wordt aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
    2. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
      1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de waterbodem kunnen worden behouden; of
      2. een verplichting tot het doen van opgravingen, in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet;
    3. indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoel in lid 40.3 sub c onder 2 wordt een deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
  4. Het verbod als bedoeld in lid 40.3 sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
    2. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    3. op archeologisch onderzoek gericht zijn.

40.4 Wijzigingsbevoegdheid     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 6' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. Alvorens de in lid 40.4 sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 41 Waarde - Archeologie 7     

41.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Archeologie 7' aangewezen voormalige en nog functionerende dijken zijn, naast de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen, tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden. In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel voor de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

41.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag dijkcoupures (doorsnijdingen) uit te voeren.
  2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in, lid 41.2 sub a wordt slechts verleend indien:
    1. door de aanvrager een archeologisch onderzoek wordt aangeleverd op grond waarvan kan worden vastgesteld of en zo ja, in hoeverre archeologische waarden van de dijk worden verstoord. Het archeologisch onderzoek dient te zijn opgesteld door een deskundige op het terrein van archeologische monumentenzorg.
    2. Het college van burgemeester en wethouders kan op basis van het archeologisch onderzoek voorwaarden aan de vergunning verbinden, zoals:
      1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische opbouw van de dijk wordt behouden; of,
      2. een verplichting tot een archeologische opgraving, in de zin van artikel 1.1 onder "opgraving jo. artikel 5.1 van de Erfgoedwet, waardoor de historische opbouw van de dijk inzichtelijk wordt.
    3. Indien het bevoegd gezag voornemens is om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden als bedoeld in, lid 41.2 sub b, onder 2 wordt een deskundige om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de omgevingsvergunning niet verleend.
  3. Het verbod als bedoeld in, lid 41.2 sub a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
    1. reeds in uitvoering zijn ten tijde van het in werking treden van het plan;
    2. het normale onderhoud betreffen;
    3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning;
    4. op archeologisch onderzoek gericht zijn.

41.3 Wijzigingsbevoegdheid     

  1. Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 7' wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  2. Alvorens de in, lid 41.3 sub a bedoelde wijziging wordt toegepast, wordt een ter zake kundig bureau om advies gevraagd. Bij een negatief advies wordt de wijziging niet toegepast.

Artikel 42 Waarde - Cultuurhistorie     

42.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, met in achtneming van het bepaalde , behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het behoud, de bescherming en het herstel van de cultuurhistorische, bouwhistorische en beeldbepalende elementen in de op die grond gelegen bouwwerken.

42.2 Bouwregels     

42.2.1 Hoofdgebouwen     

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:

  1. de maximale en minimale goot- en bouwhoogte is de goot- en bouwhoogte welke ten tijde van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan rechtmatig is / was gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend;
  2. de maximale breedte van het hoofdgebouw is de breedte van het hoofdgebouw welke ten tijde van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan rechtmatig is / was gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend;
  3. als voorgevelrooilijn geldt de voorgevelrooilijn welke ten tijde van de ter visie legging van het ontwerpbestemmingsplan rechtmatig is / was gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend;
  4. in afwijking van het bepaalde onder c mag, op voorwaarde dat er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristiek en ruimtelijke kwaliteit van de omgeving, de voorgevelrooilijn overschreden worden ten behoeve van:
    1. goot- en dakoverstekken met een maximale diepte van 0,60 m;
    2. erkers met een maximale diepte van 0,80 m;
    3. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, gevel- en kroonlijsten, luifels, zonneschermen, overstekende daken en vergelijkbare onderdelen van gebouwen;
  5. de toegestane dakhelling is de dakhelling welke ten tijde van het ter visie leggen van het ontwerpbestemmingsplan rechtmatig is/was gerealiseerd of waarvoor een onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend.

42.3 Afwijken van de bouwregels     

Het college van burgemeester en wethouders kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in onder a en b voor het realiseren van een kleinere of grotere goot- en bouwhoogte en breedte van het hoofdgebouw onder de voorwaarde dat:

  1. de bij de regels van de onderliggende bestemming aangegeven maximale goot- en bouwhoogte en maximale breedte niet wordt overschreden en;
  2. het hoofdgebouw wordt vernieuwd of verbouwd waarbij een restauratieve aanpak van de voorgevel en het dak voorop staat;
  3. de karakteristiek en ruimtelijke kwaliteit van de omgeving niet in onevenredige mate worden aangetast.

Alvorens wordt afgeweken wint het bevoegd gezag advies in bij de adviescommissie voor Ruimtelijke kwaliteit (monumentencommissie).

42.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

42.4.1 Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden, waarvoor een omgevingsvergunning nodig is     

Het is verboden op of in de in bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders, ter plaatse van de in bedoelde gronden, de volgende werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van hoogopgaand en/of diepwortelende beplanting, waaronder bijvoorbeeld rietbeplanting;
  2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  3. het verrichten van grondroeractiviteiten (b.v. het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage) anders dan normaal spit- en ploegwerk;
  4. diepploegen;
  5. het aanbrengen van gesloten verhardingen;
  6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  7. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  8. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
42.4.2 Uitzonderingsregel     

Het verbod als bedoeld in is niet van toepassing op werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden die:

  1. vallen onder normaal beheer en onderhoud;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
42.4.3 Toetsingscriteria voor het verlenen van de vergunning     

De werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden als bedoeld in zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de waarde cultuurhistorie zoals vastgelegd in bijlage 2: Gemeente Heerhugowaard; Een historisch-geografische inventarisatie (inclusief de karakteristieke bebouwing).

42.4.4 Adviesprocedure     

Alvorens over een omgevingsvergunning voor werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden ( ) te beslissen, winnen het college van burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een deskundige op het gebied van cultuur omtrent de vraag of door de voorgenomen werken geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden de waarde cultuur, zoals vastgelegd in bijlage 2: Gemeente Heerhugowaard; Een historisch-geografische inventarisatie (inclusief de karakterstieke bebouwing),niet onevenredig wordt geschaad en welke voorwaarden dienen te worden gesteld ter voorkoming van eventuele schade.

42.5 Wijzigingsbevoegdheid     

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om een dubbelbestemming ‘Waarde - Cultuurhistorie’ toe te voegen, te wijzigen of te verwijderen met dien verstande dat:

  1. toevoegen uitsluitend mogelijk is indien een object aangewezen is als monument of beeldbepalend pand op basis van artikel 3 van de gemeentelijke Erfgoedverordening 2010 of de dan geldende verordening die de Erfgoedverordening 2010 vervangt;
  2. wijzigen uitsluitend mogelijk is indien de wijziging voortvloeit uit een besluit als bedoeld in artikel 8 van de gemeentelijke Erfgoedverordening 2010 of de dan geldende verordening die de Erfgoedverordening 2010 vervangt;
  3. verwijdering uitsluitend mogelijk is indien de aanwijzing als monument of beeldbepalend pand is ingetrokken conform artikel 9 van de gemeentelijke Erfgoedverordening 2010 of de dan geldende verordening die de Erfgoedverordening 2010 vervangt;
  4. de procedure voor het middels deze wijzigingsprocedure wijzigen of verwijderen van de dubbelbestemming, indien gewenst, gelijktijdig kan worden gevoerd met de besluitvorming op basis van de gemeentelijke Erfgoedverordening 2010 of de dan geldende verordening die de Erfgoedverordening 2010 vervangt.

Artikel 43 Waterstaat - Waterkering     

43.1 Bestemmingsomschrijving     

De voor ‘Waterstaat – Waterkering’ aangewezen gronden zijn, met in achtneming van het bepaalde in , naast de daarvoor aangewezen andere bestemmingen, mede bestemd voor primaire en secundaire waterkering.

43.2 Bouwregels     

43.2.1 Bouwverbod     

In afwijking van het bepaalde in de bouwregels van de andere daar voorkomende bestemmingen, mogen op de in bedoelde gronden geen gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde worden gebouwd.

43.2.2 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken geen gebouw zijnde overeenkomstig de bestemming, indien de belangen van de waterkering daar niet onevenredig door worden geschaad.

43.2.3 Advies     

Voordat wordt besloten omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder(s) van de waterkering over de vraag of door de voorgenomen bouwactiviteiten de belangen van de waterkering niet onevenredig worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

43.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

43.3.1 Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden     

Het is verboden op of in de in bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders, ter plaatse van de in bedoelde gronden, de volgende werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van hoogopgaande en/of diepwortelende beplanting;
  2. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  3. het verrichten van grondroeractiviteiten (b.v. het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage);
  4. diepploegen;
  5. het aanbrengen van verhardingen;
  6. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  7. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  8. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
43.3.2 Uitzonderingsregel     

Het verbod als bedoeld in is niet van toepassing op werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden die:

  1. vallen onder normaal beheer en onderhoud;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
43.3.3 Toetsingscriteria voor vergunningverlening     

De werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden als bedoeld in zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de waterkering.

43.3.4 Advies     

Voordat wordt besloten omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning, winnen burgemeester en wethouders advies in bij de beheerder(s) van de waterkering over de vraag of door de voorgenomen uitvoering werken geen bouwwerk zijnde of werkzaamheden de belangen van de waterkering niet worden geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels     

Artikel 44 Anti-dubbeltelregel     

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplaan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 45 Algemene bouwregels     

45.1 Ondergronds bouwen     

Voor ondergrondse bouwdelen van gebouwen gelden de volgende regels:

  1. ondergronds bouwen is enkel toegestaan binnen het bouwvlak;
  2. de verticale bouwdiepte mag niet meer bedragen dan 3,00 m onder peil/maaiveld.

45.2 Bestaande afmetingen     

Wanneer een bestaand gebouw, overkapping of bouwwerk, geen gebouw en geen overkapping zijnde:

  1. een grotere goothoogte;
  2. een grotere bouwhoogte;
  3. een grotere dakhelling;
  4. een kleinere dakhelling,



heeft dan in de bouwregels in de van toepassing zijnde bestemming is toegestaan, dan mag:

  • de goot- en/of bouwhoogte en/of dakhelling niet meer dan de bestaande goot- en/of bouwhoogte en/of dakhelling bedragen;
  • de dakhelling ten minste de bestaande dakhelling bedragen.

Artikel 46 Algemene gebruiksregels     

46.1 Aantal wooneenheden     

Bij bestemmingen die de functie wonen bevatten bedraagt het aantal woningen niet meer dan het bestaande aantal, waarbij het bestaand aantal woningen gedefinieerd wordt als:

"Het aantal woningen dat op het tijdstip van inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal aanwezig is en het aantal woningen dat:

  1. nog gebouwd mag worden krachtens een onherroepelijk bestemmingsplan en/of omgevingsvergunning;
  2. in uitvoering is krachtens een bouwvergunning/omgevingsvergunning voor het bouwen en/of
  3. gebruiken van een woning; en,
  4. nog gebouwd kan worden met gebruikmaking van een reeds verleende vrijstelling op grond van de WRO, een ontheffing op basis van de Wro of een afwijkingsprocedure op basis van de Wabo".

46.2 Bouwwerken in het water bij woningen     

Bouwwerken, zoals steigers, oeverbeschermingen en dergelijke in het water zijn toegestaan indien:

  1. deze voldoen aan de algemene regels zoals deze zijn gesteld door de waterbeheerder;
  2. direct aangrenzend aan het woonperceel worden gerealiseerd;
  3. uitsluitend dienen voor het eigen gebruik.

46.3 Parkeervoorzieningen     

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning wordt getoetst of er ten aanzien van de betreffende ruimtelijke ontwikkeling en/of gebruikswijziging van gronden en opstallen voldoende parkeerplaatsen zijn/worden aangelegd. Er wordt een omgevingsvergunning verstrekt als verzekerd is dat aan het noodzakelijk parkeerareaal in bestaande of te ontwikkelen (gezamenlijke) parkeervoorzieningen wordt voldaan. Als uitgangspunt voor de berekening van de parkeereis van een ruimtelijke ontwikkeling (toevoegen of uitbreiding van een of meerdere functies) worden de meest recente toekomstbestendige richtlijnen/parkeerkencijfers van het CROW gehanteerd. Meer achtergronden over deze regeling staan opgenomen in de toelichting. Na vaststelling krijgt hierop, de parkeernota Heerhugowaard 2021, dan wel de opvolgers daarvan, een aanvullende werking.

Een omgevingsvergunning wordt uitsluitend verleend en het gebruiken en/of bebouwen van gronden is uitsluitend toegestaan indien voldaan wordt aan:

  1. en op grond van de functie te verwachte juiste, benodigde en noodzakelijke parkeervoorzieningen met bijbehorende eisen voor locatie en inrichting;
  2. een op grond van de functie te verwachte benodigde ruimte voor het laden of lossen van goederen;
  3. het gemiddelde van de bandbreedte voor de betreffende functie van de meest recente CROW parkeerkencijfers;
  4. de parkeergelegenheid die is vereist, vergund en aangelegd ook als zodanig in stand wordt gelaten.

Artikel 47 Algemene aanduidingsregels     

47.1 Veiligheidszone     

47.1.1 Aanduidingsomschrijving     

De gronden ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone" met in achtneming van het bepaalde in , zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd als veiligheidszone ter bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met gasontvangstations.

47.1.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden     

1 Werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden     

Het is verboden op of in de in bedoelde gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders, ter plaatse van de in bedoelde gronden, de volgende werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden uit te voeren:

  1. het aanbrengen van hoogopgaande- en/of diepwortelende beplanting;
  2. het rooien van diepwortelende beplanting;
  3. het wijzigen van het maaiveldniveau door ontgronding of ophoging;
  4. het verrichten van grondroeractiviteiten (b.v. het aanbrengen van rioleringen, kabels, leidingen en drainage);
  5. diepploegen;
  6. het aanbrengen van verhardingen;
  7. het indrijven van voorwerpen in de bodem;
  8. het permanent opslaan van goederen waaronder ook begrepen het opslaan van afvalstoffen;
  9. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen.
2 Uitzonderingsregel     

Het verbod als bedoeld in lid 45.1.2.1 is niet van toepassing op werken geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden die:

  1. vallen onder normaal beheer en onderhoud;
  2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
  3. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
3 Toetsingscriteria voor vergunningverlening     

De werken geen bouwwerk zijnde en werkzaamheden als bedoeld in lid 45.1.2.1 zijn slechts toelaatbaar indien en voor zover dit niet strijdig is met de belangen van de veiligheidszone.

4 Advies     

Voordat wordt besloten omtrent het verlenen van de omgevingsvergunning, winnen burgemeester en wethouders advies in van een deskundige over de vraag of door de voorgenomen activiteiten het veiligheidsbelang niet onevenredig wordt geschaad en de eventueel te stellen voorwaarden.

47.1.3 Specifieke gebruiksregel     

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. een gebruik van gronden en gebouwen voor kwetsbare of beperkt kwetsbare functies als bedoeld in het Bevi en het Revi, zoals die luiden op de dag van tervisielegging van dit bestemmingsplan;
  2. het verplaatsen van de opslagtank voor propaan.

47.2 Veiligheidszone - hoogspanningsverbinding     

47.2.1 Aanduidingsomschrijving     

De gronden ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - hoogspanningsverbinding" zijn, met in achtneming van het bepaalde in , behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd als veiligheidszone ter bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een hoogspanningsverbinding, waarvan het magnetisch veld (magnetische fluxdichtheid) op de aanduidingsgrens geen grotere sterkte mag hebben dan 0,4 microTesla.

47.3 Vrijwaringszone - straalpad     

47.3.1 Aanduidingsomschrijving     

Ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - straalpad " met in achtneming van het bepaalde in , geldt dat die gronden, naast de andere aangewezen bestemming(en), tevens bestemd zijn voor de bescherming en instandhouding van het straalpad.

47.3.2 Bouwregels binnen het straalpad     

Voor de gronden ter plaatse van de aanduiding “vrijwaringszone - straalpad" geldt dat indien op grond van de onderliggende bestemming(en) een grotere bouwhoogte is toegestaan, de bouwhoogte van gebouwen en bouwwerken, geen gebouw zijnde, op die gronden niet meer mag bedragen dan op de verbeelding staat aangegeven, tenzij uit overleg met de straalpadbeheerder blijkt dat tegen een grotere hoogte dan op de verbeelding staat aangegeven, uit hoofde van de straalverbinding geen bezwaar bestaat.

47.4 Overige zone - boringen en ontgravingen waterscheidende laag     

47.4.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden     

1 Vergunningplicht     

Het is verboden om op gronden ter plaatse van de aanduiding “overige zone - boringen en ontgravingen waterscheidende laag” zonder omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden te (doen) uitvoeren:

  1. boringen en ontgravingen;
2 Uitzondering     

Het in lid 45.4.1 onder a bedoelde verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden:

  1. waarvoor ten tijde van het in werking treden van het plan een omgevingsvergunning is verleend;
  2. die reeds in uitvoering zijn op het moment van het in werking treden van het plan en in overeenstemming zijn met de op dat moment geldende toepasselijke regelgeving dan wel mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning;
  3. die het normale onderhoud ten aanzien van de functies van de andere voorkomende bestemming(en) betreffen.
3 Voorwaarden     

Een vergunning voor de in lid 45.4.1 sub a onder 1 bedoelde werken of werkzaamheden kan enkel worden verleend indien de waterscheidende laag niet blijvend wordt beschadigd. Hiertoe moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:

  1. er dient onderzoek te worden gedaan naar de bodemopbouw, grondwatersamenstelling en diepte van waterscheidende laag;
  2. het gebruik van heipalen met een verbrede voet is niet toegestaan;
  3. verticale drains dienen doorgezet te worden tot maximaal 1,00 m boven de ondergrens van de waterscheidende laag;
  4. grondsoorten zand, klei en veen die in aanmerking komen voor aanvulling van ontgravingen, dienen gescheiden te worden ontgraven en opgeslagen;
  5. doorboringen van de grondwaterscheidende lagen worden hersteld door toepassing van materiaal (zwelklei, grout of beton) dat de oorspronkelijke hydraulische (grondwaterscheidende) eigenschappen van de doorboorde lagen hersteld of verbeterd;
  6. ontgravingen in de grondwaterscheidende lagen worden aangevuld met de gescheiden ontgraven grondsoorten of met materiaal dat de oorspronkelijke hydraulische (grondwaterscheidende) eigenschappen van de doorgraven lagen hersteld of verbeterd;
  7. bij ontgravingen in de grondwaterscheidende lagen (klei en veen) wordt extra zorg besteed aan een goede aansluiting van de aanvulgrond met de wanden van de ontgraving.

47.5 Vrijwaringszone - molenbiotoop 1     

47.5.1 Aanduidingsomschrijving     

Ter plaatse van de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop 1' zijn de gronden mede bestemd voor de bescherming van de belevingswaarde en het functioneren van de molen.

47.5.2 Bouwregels     

In afwijking van het bepaalde bij de in de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop 1' voorkomende bestemmingen gelden binnen deze zone de volgende regels ten aanzien van de hoogte en projectie van bouwwerken:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'nokrichting' geldt dat de kopse kant van de nokrichting gesitueerd dient te zijn in de richting van de Oostdijk;
  2. de bouwhoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven;
47.5.3 Gebruiksregels     

In afwijking van de het bepaalde bij de in de aanduiding 'Vrijwaringszone - molenbiotoop 1' voorkomende bestemmingen gelden binnen deze zone de volgende regels ten aanzien van de hoogte van beplanting:

  1. de hoogte van beplanting mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bouwhoogte (m)' is aangegeven.

47.6 Wetgevingzone - dakterassen     

Ter plaatse van de aanduiding 'Wro- zone dakterrassen' kunnen burgemeester en wethouders mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden met omgevingsvergunning afwijken van de maximaal toegestane bouwhoogte ten behoeve van dakterrassen onder de volgende voorwaarden:

  1. dakterrassen zijn alleen uitsluitend toegestaan op daken van hoofdgebouwen die plat zijn afgedekt;
  2. de hoogte van hekwerken bedraagt 1 m;
  3. de minimale afstand tussen dakranden en hekwerken bedraagt 1 m.

47.7 Vrijwaringszone - radar     

47.7.1 Aanduidingsomschrijving     

Het werkingsgebied voor het radarstation van het vliegveld De Kooij nabij Den Helder. Het noordelijk deel van het plangebied valt binnen deze zone.

47.7.2 Bouwregels     

Binnen de radarzone moet bij bebouwing die hoger is dan 45 meter ten opzichte van de positie van het radarstation (0,90 meter +NAP) onderzocht worden in hoeverre er sprake is van een verstoring.

47.8 Overige zone - Algemene aanvulling geldende ruimtelijke plannen     

47.8.1 Woon - zorginitiatieven in de bestemming Wonen     

Deze regeling geldt voor de bestemming ‘Wonen’ in het bestemmingsplan ‘Wonen en Parkeren’. (NL.IMRO.0398.BP83WONENPARKEREN-VA01)

1 Afwijken van de gebruiksregels     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane gebruik van een woning en/of wooneenheid, door een woon(zorg)initiatief toe te staan voor meerdere huishoudens, onder voorwaarde dat:

  1. er sprake is van een maatschappelijk belang zoals bedoeld in bijlage 8 ‘Afwegingskader woon – zorg initiatieven’ bij deze regels en waarbij vanuit het sociaal domein een positief advies is verstrekt;
  2. de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast;
  3. de belangen van omwonenden niet onevenredig worden geschaad door beperking van privacy- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of sociale onveiligheid.

47.9 Overige zone - Beukenlaan 23 Heerhugowaard     

Ter plaatse van de locatie “overige zone – Beukenlaan 23 Heerhugowaard” wordt artikel 5 Maatschappelijk, lid 5.1, sub b van het bestemmingsplan De Draai 2019 (vastgesteld 2019-12-17) aangevuld met het woord “uitsluitend” zodat alleen het omschreven gebruik ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - bedrijvigheid' (sub b) is toegestaan voor de locatie Beukenlaan 23 Heerhugowaard:

  1. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van maatschappelijk - bedrijvigheid' uitsluitend voor gebouwen en gebruik ten behoeve van:
    1. sociaal ondernemerschap t/m categorie 2 zoals opgenomen in de Staat van Bedrijfsactiviteiten;
    2. detailhandelsfunctie in de vorm van een kringloopwinkel voor ten hoogste 2.500 m² bvo;
    3. horeca t/m categorie 2 voor ten hoogste 350 m² bvo;
    4. bedrijfsgebonden, onzelfstandige kantoren;
    5. bergingen en andere nevenruimten;
    6. aad- en losvoorzieningen;

47.10 Overige zone - veiligheidszone lpg vervallen     

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding “overige zone – veiligheidszone lpg vervallen” wordt artikel 34 Veiligheidszone - lpg van het bestemmingsplan Heerhugowaard Oost (vastgesteld 2013-02-26) doorgehaald zodat alle regels voor de Veiligheidszone – lpg zijn vervallen:

34.1 Aanduidings

34.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van de aanduiding "veiligheidszone - lpg" zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd als veiligheidszone ter bescherming van het woon- en leefklimaat in verband met een verkooppunt voor lpg.

34.2 Specifieke gebruiks- en verbodsregels

34.2.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  1. een gebruik van gronden en gebouwen voor kwetsbare of beperkt kwetsbare functies als bedoeld in het Bevi en het Revi, zoals die luiden op de dag van tervisielegging van dit bestemmingsplan;

34.2.2 Verbod

Het is verboden om binnen de op de verbeelding aangegeven "veiligheidszones - lpg":

  1. het reservoir voor lpg, het vulpunt voor lpg en afleveringszuil voor lpg, zoals die op de verbeelding zijn vastgelegd door het middelpunt van voornoemde veiligheidszones, te verplaatsen;

47.11 Overige zone - Rustenburgerweg 38 Heerhugowaard     

Ter plaatse van de gebiedsaanduiding “overige zone – Rustenburgerweg 38 Heerhugowaard” wordt artikel 4 Bedrijf – 1, lid 4.1, sub a van het bestemmingsplan Heerhugowaard Oost (vastgesteld 2013-02-26) aangepast zodat de verkoop van de motorbrandstof LPG niet is toegestaan:

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor "Bedrijf - 1" aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  1. verkooppunt voor motorbrandstoffen, inclusief LPG, met bijbehorende afleveringszuilen, en ondergrondse / bovengrondse tanks ten behoeve van opslag van brandstoffen;
  2. 1 bedrijfswoning, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding "bedrijfswoning";
  3. detailhandel / shop;
  4. garage;
  5. wasstraat;
  6. kantoren;
  7. bijbehorende bouwwerken;

met de daarbij behorende:

  1. wegen en paden;
  2. parkeervoorzieningen;
  3. erven en terreinen;
  4. kunstobjecten
  5. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder luifels;

Artikel 48 Algemene afwijkingsregels     

48.1 Afwijkingsregels t.a.v. maatvoeringen     

Burgemeester en wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid, de sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, met een omgevingsvergunning afwijken van:

  1. de bij recht op de verbeelding en/of in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  2. de bestemmingsregels en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of de intensiteit daartoe aanleiding geven;
  3. de bestemmingsregels en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  4. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot niet meer dan 10,00 m;
  5. de bestemmingsregels ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van kunstwerken, geen gebouwen zijnde, en ten behoeve van zend-, ontvang- en/of sirenemasten, wordt vergroot tot niet meer dan 40,00 m;
  6. het bepaalde ten aanzien van de maximale (bouw)hoogte van gebouwen en toestaan dat de (bouw)hoogte van de gebouwen ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers en/of airco-units en lichtkappen, wordt vergroot, mits:
    1. de oppervlakte van de plaatselijke verhoging niet meer dan 10 m² bedraagt;
    2. de hoogte van de plaatselijke verhoging niet meer bedraagt dan 1,25 maal de maximale (bouw)hoogte van het betreffende gebouw;
  7. en, afwijken van de bestemmingsregels voor het toestaan van utilitaire bouwwerken ten behoeve van nutsvoorzieningen, waarvan:
    1. de goothoogte niet meer bedraagt dan 3,00 m;
    2. de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 5,50 m;
    3. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 25 m2.

48.2 Afwijkingsregels tijdelijke woonruimte voor mantelzorg     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen afwijken voor het bouwen van tijdelijke woonruimte voor mantelzorg onder de voorwaarde dat;

  1. door een deskundige is aangetoond dat de verzorging in verband met medische-, psychische- en/of sociale omstandigheden noodzakelijk is en de aanvrager in staat is om die zorg te leveren;
  2. het totale oppervlak van bijgebouwen niet meer bedraagt dan 100 m2, met dien verstande dat bij een woonbestemming het gezamenlijk bebouwd oppervlak voor bijgebouwen niet meer bedraagt dan 75% van de gronden tot een maximum van 100 m2;
  3. door de bouw van extra woonruimte er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van omwonenden en bedrijven;
  4. parkeren plaatsvindt op eigen erf;
  5. er geen extra ontsluiting op de openbare weg nodig is;
  6. bij de aanvraag voor de afwijking een bouwkundig rapport overlegt waarin een overzicht wordt gegeven van:
    1. de bestaande bouwkundige- en gebruikssituatie;
    2. de te treffen voorzieningen;
    3. de nieuwe inrichtingssituatie;
  7. de voor mantelzorg gerealiseerde vrijstaande bijbehorende bouwwerken, na het beëindigen van de mantelzorgsituatie, niet gebruikt worden voor zelfstandige bewoning.

48.3 Afwijkingsregels woon(zorg)initiatieven voor meerdere huishoudens     

Burgemeester en wethouders kunnen met een omgevingsvergunning afwijken van het toegestane gebruik van een woning en/of wooneenheid, door een woon(zorg)initiatief toe te staan voor meerdere huishoudens, onder voorwaarde dat:

  1. er sprake is van een maatschappelijk belang;
  2. de ruimtelijke kwaliteit niet onevenredig wordt aangetast;
  3. de belangen van omwonenden niet onevenredig worden geschaad door beperking van privacy- en gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of sociale onveiligheid.

48.4 Afwijkingsregels parkeervoorzieningen     

In afwijking van het bepaalde in kunnen burgemeester en wethouders voorwaarden verbinden aan de omgevingsvergunning. Het afwijkingsbesluit moet worden voorzien van een motivering waaruit in ieder geval blijkt dat in het kader van een goede ruimtelijke ordening, een optimaal te gebruiken parkeersituatie geborgd is. Bij deze motivering dient (zodra vastgesteld) de gemeentelijke parkeernota Heerhugowaard 2021 dan wel de rechtsopvolgers daarvan en de meest recente uitgave van het CROW, thans 'toekomstbestendig parkeren, 2018' als leidraad te worden gebruikt.

48.5 Afwijkingsregels trekkershutten     

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen afwijken van het bepaalde in lid 3.2.5 en lid 5.2.5 voor het bouwen van trekkershutten onder de volgende voorwaarden;

  1. het aantal trekkershutten mag niet meer bedragen dan 5;
  2. de trekkershutten dienen gesitueerd te zijn in de directe omgeving van specifieke plaatsen, zoals cultuurhistorische of landschappelijke plaatsen en knooppunten in wandel- of fietsroutes en aan te sluiten bij bestaande bebouwing;
  3. de aanvraag dient vergezeld te gaan van een beeldkwaliteitsplan;
  4. de goothoogte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 3,00 m;
  5. de bouwhoogte van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 3,50 m;
  6. de oppervlakte van een van een trekkershut mag niet meer bedragen dan 28 m2.

Artikel 49 Algemene wijzigingsregels     

49.1 Bestemmingswijzigingen     

Burgemeester en wethouders zijn, met in achtneming van het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, bevoegd om de (dubbel)bestemming(en):

  1. 'Groen' en 'Verkeer - 1' te wijzigen in een bestemming 'Tuin', 'Tuin - 1', 'Tuin - 2', 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2' of in een combinatie van die bestemmingen, waarbij de volgende regels in acht worden genomen:
    1. de wijzigingsbevoegdheid is alleen van toepassing op gronden met de bestemming 'Groen' of 'Verkeer - 1' die zijn of worden afgestoten;
    2. de gronden waarvan de bestemming wordt gewijzigd, moeten aansluiten op gronden die reeds die bestemming hebben;
    3. indien aan de voorzijde van de woning geen tuinbestemming aanwezig is, wordt de bestemming van de gronden gewijzigd in een voor die woning passende tuinbestemming;
    4. indien vanuit stedenbouwkundig oogpunt noodzakelijk wordt de voorgevelrooilijn aangepast aan de gewijzigde bestemming en aangegeven op de verbeelding;
    5. de wijzigingsbevoegdheid heeft geen betrekking op het vestigen of uitbreiding van bouwvlakken.
  2. ‘Agrarisch’ wijzigen ten behoeve van het op de verbeelding aangeven van een nieuw agrarisch bouwperceel onder de volgende voorwaarden:
    1. de toekenning van het bouwperceel kan uitsluitend plaatsvinden langs de Middenweg, de Veenhuizerweg en de noordzijde van de Rustenburgerweg;
    2. het bouwperceel kan uitsluitend worden toegekend aan een volwaardig- of een reëel agrarisch bedrijf, niet zijnde een dierenhouderijbedrijf, waarbij het areaal en de productie van het bedrijf buiten Heerhugowaard niet mag worden meegerekend voor het bepalen van de omvang van het bedrijf;
    3. het oppervlak van het bouwperceel mag langs de Middenweg en de Veenhuizerweg niet meer dan 2 ha en langs de noordzijde van de Rustenburgerweg niet meer dan 1,5 ha bedragen;
    4. de regels van lid 3.1 t/m 3.2.4 zijn overeenkomstig van toepassing.
  3. ‘Agrarisch’ of ‘Agrarisch met waarden’ wijzigen voor het van vorm veranderen en/of vergroten van een agrarisch bouwperceel, indien dat noodzakelijk is voor een doelmatige bedrijfsvoering van een volwaardig agrarisch bedrijf, waarbij:
    1. de oppervlakte van het agrarisch bouwperceel na vergroting voor het open middengebied en de Veenhuizerpolder niet meer dan 2 ha en voor de overige gebieden niet meer dat 1,5 ha mag bedragen; en,
    2. het areaal en de productie van het bedrijf buiten Heerhugowaard meetellen voor het bepalen van de omvang van het bedrijf;
    3. voor het van vorm veranderen en/of vergroten van een agrarisch bouwperceel de noodzaak voor een doelmatige bedrijfsvoering van het volwaardig agrarisch bedrijf door een rapport van een agrarisch deskundige wordt onderbouwd;
    4. het bepaalde in lid 3.1 t/m 3.2.4 is overeenkomstig van toepassing.
  4. ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch met waarden’ op grond van de provinciale regeling ruimte voor ruimte wijzigen in de bestemming ‘Wonen’ voor één of meer woningen onder de voorwaarden dat;
    1. in geval van een agrarische bestemming uit onderzoek blijkt dat naar objectieve maatstaven een zinvol gebruik ter plaatse overeenkomstig de bestemming niet meer mogelijk is;
    2. er geen dringende redenen zijn die zich tegen de bestemming ‘Wonen’ verzetten;
    3. uit een te overleggen beeldkwaliteitsplan blijkt dat beëindiging van de functies en sloop van de bebouwing ter plaatse leidt tot een verbetering van het landschap en dat het bebouwde oppervlak verminderd door een netto afname van de bebouwing;
    4. de compensatie vanuit het ruimte voor ruimte beleid plaats dient te vinden in of aansluitend aan het bestaand bebouwd gebied en compensatie op de te saneren locatie is alleen toegestaan, indien gebleken is dat compensatie in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied niet mogelijk is en uit een deskundigenrapport blijkt dat de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van de omliggende agrarische bedrijven niet wordt belemmerd;
    5. uit een te overleggen exploitatieopzet blijkt dat niet meer woningen worden toegestaan dan om beëindiging van de functies en sloop van de onderhavige bebouwing te compenseren;
    6. met de bouw van de woning(en) eerst mag worden begonnen, nadat de functies zijn beëindigd en de onderhavige bebouwing is gesloopt, waarbij: burgemeester en wethouders ten aanzien van het bepaalde in lid 42.1 sub d onder 1 en 2 advies inwinnen van een onafhankelijk deskundige en verbinden aan de wijziging van de regels met betrekking tot de situering, het bouwen en het gebruik.
  5. ‘Agrarisch - 1’ te wijzigen voor het opleggen of verwijderen van de dubbelbestemming ‘Leiding - Gas’ ten behoeve van leidingen voor het transport van CO2 en warmte; burgemeester en wethouders verbinden regels aan de wijziging met betrekking tot de aanleg en de instandhouding van de leiding.
  6. ‘Bedrijf’ wijzigen in de bestemming ‘Agrarisch’ of ‘Agrarisch met waarden’ ten behoeve van het op de verbeelding aangeven van een agrarisch bouwperceel voor akkerbouw- en vollegrondstuinbouwbedrijven onder de volgende voorwaarden:
    1. het bouwperceel kan uitsluitend worden toegekend aan een volwaardig - of een reëel agrarisch bedrijf, waarbij het areaal en de productie van het bedrijf buiten de gemeente Dijk en Waard wordt meegerekend voor het bepalen van de omvang van het bedrijf;
    2. de oppervlakte van het agrarisch bouwperceel na vergroting voor het open middengebied niet meer dan 2 ha en voor de overige gebieden niet meer dat 1,5 ha mag bedragen;
    3. het bepaalde in lid 3.1 t/m 3.2.4 is overeenkomstig van toepassing.
  7. ‘Agrarisch’ en ‘Agrarisch met waarden’ wijzigen in de bestemming ‘Natuur’, waarbij de regels van artikel 13 overeenkomstig van toepassing zijn.
  8. ‘Wonen’ wijzigen voor het opleggen van een aanduiding voor een prostitutie- en of seksinrichting, onder de volgende voorwaarden:
    1. het aantal prostitutie- en/of seksinrichtingen mag voor het hele grondgebied van de gemeente Dijk en Waard niet meer bedragen dan 2;
    2. prostitutie- en of seksinrichting mogen zich niet vestigen binnen een straal 250 m van woonwijken of andere woningen, scholen en andere op kinderen gerichte voorzieningen en kerken;
    3. het oppervlak van een prostitutie- en of seksinrichting mag niet meer bedragen dan 250 m2;
    4. op eigen terrein dient voldoende parkeergelegenheid te zijn;
    5. de uitstraling van de prostitutie- en/of seksinrichting mag geen onevenredige afbreuk doen aan de omgeving;
    6. het gebruik van een gebouw als prostitutie- en/of seksinrichting mag de gebruiksmogelijkheden van de overige in het pand aanwezige functies, dan wel de gebruiksmogelijkheden van de in de directe nabijheid van de inrichting gelegen panden niet nadelig beïnvloeden.
  9. ‘Agrarisch’, ‘Agrarisch – 1’ en ‘Agrarisch met waarden’ wijzigen voor het opleggen van de aanduiding "specifieke vorm van agrarisch - plattelandswoning" in samenhang met het opnemen van een aanduiding “bedrijfswoning uitgesloten” voor overige gronden binnen het agrarisch bouwvlak, onder de voorwaarde dat:
    1. het agrarisch bedrijf gehandhaafd blijft;
    2. de aanduiding uitsluitend ter plaatse van de voormalige bedrijfswoning wordt gelegd;
    3. uit een deskundige rapport blijkt dat de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van de omringende bedrijven niet onevenredig worden beperkt, en waarbij de inhoud van woning niet meer mag bedragen dan de inhoud van de woning op het moment van het wijzigingsbesluit; het beheer en toezicht gewaarborgd is.
  10. ‘Wonen’ wijzigen voor het toestaan van meer huishoudens in aan het agrarisch gebruik onttrokken en voor wonen bestemde stolpen, onder de voorwaarde dat:
    1. de hoofdvorm en het karakter van de stolp behouden blijft;
    2. uit een te overleggen beeldkwaliteitsplan blijkt dat de stolp, erf en erfbebouwing zich als één geheel blijft manifesteren;
    3. de erfontsluiting via één toegang plaatsvindt;
    4. authentieke details behouden blijven;
    5. uit een te overleggen beeldkwaliteitsplan blijkt dat de erfbebouwing, zowel op zichzelf als in relatie tot de omgeving, zorgvuldig kan worden ingepast;
    6. indien van toepassing uit een deskundige rapport blijkt dat de bedrijfsvoering en de ontwikkelingsmogelijkheden van de omringende bedrijven niet onevenredig worden beperkt.

De wijzigingsbevoegdheid wordt niet toegepast indien dat tot gevolg heeft daardoor meer dan 800 m2 aan bebouwing en/of gesloten verharding kan worden gerealiseerd en de aanvrager geen document van de waterbeheerder kan overleggen, waaruit blijkt dat, in het kader van de watertoets, het door de beheerder te bepalen voldoende oppervlak of volume aan waterberging ten hoeve van de waterhuishouding wordt gerealiseerd.

49.2 Wijziging van regeling parkeervoorzieningen     

Burgemeester en wethouders kunnen aanvullende wijzigingen aanbrengen aan het bepaalde in lid 39.3 indien:

  1. het besluit tot het stellen van de wijziging is voorzien van een motivering waaruit in ieder geval blijkt dat de wijziging noodzakelijk is om de ruimtelijke kwaliteit en een goede parkeersituatie te borgen;
  2. het voldoen aan deze regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

Bij de motivering voor het stellen van een aanvullende wijziging dient eveneens (zodra vastgesteld) de gemeentelijke parkeernota Heerhugowaard 2021 dan wel de rechtsopvolgers daarvan en de meest recente uitgave van het CROW, thans 'Toekomstbestendig parkeren, 2018' als leidraad te worden gebruikt.

49.3 Wetgevingszone - wijzigingsgebied 1     

Gedeputeerde Staten van Noord-Holland kunnen het plan wijzigen om de dubbelbestemming 'Leiding - Hoogspanning' te verschuiven ter plaatse van de aanduiding 'Afwijken van de meldingsplicht milieu', mits wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:

  1. er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de belangen van derden mogen niet onevenredig worden geschaad;
  2. uit een ingesteld bodemonderzoek blijkt, dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik; en
  3. door middel van onderzoek is aangetoond dat kan worden voldaan aan de vigerende natuurbeschermingswetgeving (dus zowel soorten- als gebiedsbescherming).

Artikel 50 Overige regels     

50.1 Voorrangsregeling     

Voor zover de in het bestemmingsplan aangegeven bestemmingen geheel of gedeeltelijk samenvallen gelden:

  1. in de eerste plaats de regels in artikel 36 'Waterstaat - Waterkering';
  2. in de tweede plaats de regels in artikel 26 'Leiding';
  3. in de derde plaats de regels in artikel 27 'Leiding - Hoogspanningsverbinding';
  4. in de vierde plaats de regels in artikel 28 t/m 34 'Waarde - Archeologie 1', 'Waarde - Archeologie 2', 'Waarde - Archeologie 3', 'Waarde - Archeologie 4', 'Waarde - Archeologie 5', 'Waarde - Archeologie 6' en 'Waarde - Archeologie 7';
  5. in de vijfde plaats de regels in artikel 35 'Waarde - Cultuurhistorie';
  6. in de zesde plaats de regels in artikel 40 "vrijwaringszone - straalpad";
  7. in de zevende plaats de regels in artikel 40 "veiligheidszone - hoogspanningsverbinding";
  8. in de achtste plaats de regels in artikel 40 "overige zone - boringen en ontgravingen waterscheidende laag";
  9. in de negende plaats de regels in de medebestemming.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels     

Artikel 51 Overgangsrecht     

51.1 Overgangsrecht bouwwerken     

51.1.1 Bouwregels     

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouw- of omgevingsvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
51.1.2 Afwijken van de bouwregels     

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig met een omgevingsvergunning afwijken van voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in met maximaal 10%.

51.1.3 Illegale bouwwerken     

Lid 44.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar gebouwd zijn zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

51.2 Overgangsrecht gebruik     

51.2.1 Voortzetten van strijdig gebruik     

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

51.2.2 Veranderen van strijdig gebruik     

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, als bedoeld in , te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

51.2.3 Hervatten van strijdig gebruik     

Indien het gebruik, als bedoeld in , na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

51.2.4 Illegaal gebruik     

is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 52 Slotregel     

Deze regels kunnen worden aangehaald als:

Regels van het bestemmingsplan 'Veegplan 2023 HHW' van de gemeente Dijk en Waard.

Toelichting 1     

Hoofdstuk 1 Inleiding     

Paragraaf 1.1 Aanleiding en doel     

Met de invoering van de Wet ruimtelijke ordening in juli 2008 was een actualiseringsopgave voor bestemmingsplannen opgelegd. Op 1 juli 2013 moesten alle bestemmingsplannen actueel zijn. Deze periode van grootschalige actualisering is dan ook medio 2013 afgerond en wordt er inmiddels10 jaar jaar met de huidigebestemmingsplannen gewerkt. Voor diverse ontwikkellocaties zijn in de afgelopen jaren bestemmingsplannen opgesteld, waarin de aangevraagde ontwikkeling mogelijk is gemaakt. De opbouw van deze bestemmingsplannen sluit aan op de plannen uit de grootschalige actualisering (een uniforme bestemmingsplansystematiek). Daarnaast is een deel van de ontwikkelingen mogelijk gemaakt via een omgevingsvergunning, in afwijking van een geldend bestemmingsplan.

In 2024 wordt de Omgevingswet ingevoerd, waarna er (in formele zin) sprake zal zijn van één tijdelijk omgevingsplan voor de gehele gemeente. Uiterlijk tot en met eind 2031 is er sprake van een overgangsfase waarin de gemeentenieuwe regels in het omgevingsplan moet opnemen ter vervanging van het tijdelijke omgevingsplan. Het tijdelijke omgevingsplan bestaat in eerste instantie nog uit de 'oude' bestemmingsplannen,uitwerkingsplannen,wijzigingsplannen en verordeningen.Verleende omgevingsvergunningen gaan echter niet automatisch mee in de omschakeling naar het tijdelijke omgevingsplan en zijn daarin niet zichtbaar. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Omgevingswet is het goed om alle geldende ruimtelijke plannen op orde te hebben en de verleende vergunningen al zoveel mogelijk actueel en uniform vastgelegd te hebben via een bestemmingsplan. Het voorliggende actualisatieplan voorziet daar in.

Het voorliggende actualisatieplan is opgesteld om:

het beleidsneutraal wijzigen en harmoniseren (voor een deel) van de regels In het kader van desamenvoegingvan de gemeente Dijk en Waard;het opnemen van verleende en onherroepelijke vergunningen waarbij is afgeweken van het geldende bestemmingsplan;het doorvoeren van correcties (herstel van onvolkomenheden) in de geldende bestemmingsplannen.

Het Actualisatieplan biedt een goede basis om de komende jaren te komen tot één nieuw omgevingsplan voor de toekomstige gemeente Dijk en Waard. Actuele ruimtelijke plannen zijn ook belangrijk om slagvaardig te kunnen harmoniseren, omdat niet eerst meer hoeft te worden geïnventariseerd op het gebied van verleende omgevingsvergunningen. Richting daadwerkelijke invoering van de Omgevingswet (2024) heeft op de valreep nogmaals een ronde van de meest recente vergunningverlening plaatsgevonden, dus de vergunningen vanaf november 2020, in een zogeheten Veegplan.

Paragraaf 1.2 Plangebied     

Het Actualisatieplan heeft betrekking op vrijwel alle geldende bestemmingsplannen in de voormalige gemeente Heerhugowaard. De lijst met bestemmingsplannen waarop het actualisatieplan betrekking heeft is opgesomd in bijlage 1 Geldende bestemmingsplannen.

Onherroepelijke vergunningen vanaf november 2020 zijn geïnventariseerd en verwerkt in het voorliggende actualisatieplan. Met name de uitgebreide omgevingsvergunningen zijn nader geregeld en zichtbaar gemaakt op www.ruimtelijkeplannen.nl en worden te zijner tijd ook mee omgezet naar het tijdelijke omgevingsplan. Daarnaast is de keuze gemaakt om ook de zogeheten kruimelgevallen (reguliere omgevingsvergunningsprocedure) mee te nemen voo rzover die zien op een functiewijziging van een locatie (dus bijvoorbeeld van de bestemde situatie voor 'Wonen' naar 'Bedrijf'. Wanneer een omgevingsvergunning ervoor zorgt dat de verbeelding van het geldende bestemmingsplan wijzigt, dan wordt deze omgevingsvergunning verwerkt in het voorliggende actualisatieplan.

Daarnaast is met voorliggend actualisatieplan nog een enkele aanpassing doorgevoerd, bijvoorbeeld omdat omissies zijn geconstateerd in geldende bestemmingsplannen. Het gaat bij deze om doorgevoerde correcties en niet om nieuwe keuzes. Het gaat om reparaties van de geldende bestemde situatie waarin abusievelijk fouten zijn gemaakt bij het opstellen van een geactualiseerd bestemmingsplan. Ook wat betreft het regelen van verleende omgevingsvergunningen gaat het met voorliggend bestemmingsplan niet om nieuwe situaties. De ruimtelijke afweging op grond van beleidskaders en omgevingsaspecten om medewerking te verlenen aan ruimtelijke ontwikkelingen heeft reeds eerder plaatsgevonden. In navolgend bestemmingsplan bestaat daarom geen reden om daar uitvoerig opnieuw op in te gaan.

Paragraaf 1.3 Leeswijzer     

De toelichting van dit bestemmingsplan is opgebouwd uit vijf hoofdstukken. In hoofdstuk 2 komen deverschillende beleidskaders op rijksniveau, provinciaal en gemeentelijk niveau aan de orde. Ook wordt ingegaan op de toetsing van de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 3 bevat een overzicht van de wijzigingen die in het Actualisatieplan zijn opgenomen. Hoofdstuk 4 is de juridische toelichting op het bestemmingsplan. Hoofdstuk 5 gaat in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.

Hoofdstuk 2 Toetsingskader     

In dit hoofdstuk zijn de belangrijkste beleidsdocumenten op rijks-, provinciaal-, regionaal- en lokaal niveau samengevat, voor zover deze documenten relevant beleid en/of besluiten omvatten ten aanzien van dit bestemmingsplan.

Paragraaf 2.1 Beleidskader     

2.1.1 Rijksbeleid Nationale Omgevingsvisie     

De Nationale Omgevingsvisie (hierna: NOVI) is de langetermijnvisie van het Rijk op de toekomstige inrichting en ontwikkeling van onze leefomgeving. Hiermee wil het Rijk inspelen op de grote uitdagingen zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. De NOVI geeft weer wat bij deze grote uitdagingen de nationale belangen zijn, welke keuzes het Rijk maakt en welke richting het Rijk meegeeft aan decentrale keuzes. Deze keuzes hangen samen met de toekomstbeelden van de fysieke leefomgeving, de maatschappelijke opgaven en economische kansen die daarbij horen. In de NOVI zijn deze maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:

  1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. Duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. Sterke en gezonde steden en regio's;
  4. Toekomstbestendige ontwikkeling over het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is combinaties te maken en win-win situaties te creëren. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: in het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  3. Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Het voorliggende actualisatieplan regelt geen nieuwe zaken, maar vertaalt omgevingsvergunningverlening door in een planologisch-juridische regeling en herstelt enkele omissies in de geldende bestemmingsplannen. Dit actualisatieplan is niet in strijd met de maatschappelijke opgaven en belangen zoals benoemd in de NOVI.

2.1.2 Provinciaal beleid Omgevingsvisie Noord-Holland 2050     

De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) uit 2012 (als voorganger van de NOVI) voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.

Het gaat om de volgende nationale belangen: Rijksvaarwegen, Project Mainportontwikkeling Rotterdam, Kustfundament, Grote rivieren, Waddenzee en waddengebied, Defensie, Ecologische hoofdstructuur, erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde, hoofdwegen en hoofdspoorwegen, elektriciteitsvoorziening, buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte).

De SVIR bepaalt welke kaderstellende uitspraken zodanig zijn geformuleerd dat deze bedoeld zijn om beperkingen te stellen aan de ruimtelijke besluitvormingsmogelijkheden op lokaal niveau. Ten aanzien daarvan is een borging door middel van normstelling, gebaseerd op de Wro, gewenst. Die uitspraken onderscheiden zich in die zin dat van de provincies en de gemeenten wordt gevraagd om de inhoud daarvan te laten doorwerken in de ruimtelijke besluitvorming. Zij zijn dus concreet normstellend bedoeld en worden geacht direct of indirect, dat wil zeggen door tussenkomst van de provincie, door te werken tot op het niveau van de lokale besluitvorming, zoals de vaststelling van bestemmingsplannen. In het Barro zijn geen regels opgenomen die beperkend zijn voor het onderhavige actualisatieplan.

2.1.3 Provinciaal beleid Omgevingsverordening NH2020     

In deze verordening zijn de provinciale belangen uit de Structuurvisie Noord-Holland 2040 van 2010 uitgewerkt in algemene regels. Er is aangesloten bij de Ladder voor duurzame verstedelijking. Verschillende regels zijn opgenomenover onderwerpen, in zowel het landelijk als het bestaand stedelijk gebied van Noord-Holland, waarmee een provinciaalbelang gemoeid is. Afhankelijk van de ligging van een plangebied zijn de regels uit de verordening al dan niet van toepassing. Het bestaand stedelijk gebied is in het provinciale overheidsbeleid beleidsmatig aangewezen voor verdere verstedelijking.

De belangrijkste onderwerpen uit de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 worden verankerd in de nieuwe Omgevingsverordening Noord-Holland. Deze vervangt alle bestaande verordeningen die betrekking hebben op de leefomgeving zoals de Provinciale Ruimtelijke Verordening, de Provinciale Milieuverordening, de Waterverordeningenen de Wegenverordening. Op 22 oktober 2020 is de Omgevingsverordening NH2020 vastgestelddoor PS en op 16 november 2020 in werking getreden.

Zoals aangegeven, worden in dit Actualisatieplan geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt en is er daarmee geen strijdigheid met het beleid zoals dat is geformuleerd in de Omgevingsverordening NH2020.

2.1.4 Gemeentelijk beleid Archeologiebeleid Dijk en Waard     

Op 7 juni 2022 is het archeologiebeleid Dijk en Waard door de gemeenteraad vastgesteld. Dit archeologiebeleid bestaa tuit een beleidsnota, archeologische beleidskaart en bijbehorende onderbouwende kaartbijlagen.

De archeologische beleidskaarten van de voormalige gemeenten Langedijk en Heerhugowaard dateerden uit 2010. Het is nodig het archeologiebeleid te actualiseren op basis van de laatste archeologische kennis en richtlijnen. Sinds het opstellen van de vorige beleidskaarten zijn verscheidene nieuwe archeologische onderzoeken uitgevoerd en zijn nieuwe archeologische vindplaatsen aan het licht gekomen. Ten opzichte van het vigerende beleid van de voormalige gemeenten Langedijk en Heerhugowaard hebben wijzigingen plaatsgevonden in de archeologische categorieën en de vrijstellingsgrenzen voor archeologisch onderzoek. Ook was er door het samengaan van de gemeenten Langedijk en Heerhugowaard tot de gemeente Dijk en Waard de noodzaak om binnen twee jaar na de gemeentelijke fusie het archeologiebeleid te harmoniseren. Het archeologisch bodemarchief verdient een goede bescherming: zowel voor de wetenschap (het vormt een bronvoor kennisvergaring) als vanuit maatschappelijk oogpunt (het draagt bij aan de kwaliteit van de leefomgeving). Elke gemeente behoort dan ook een gedegen archeologiebeleid te voeren. De actualisatie van de gemeentelijk beleidsadvieskaart heeft zich niet alleen gericht op het toevoegen en analyseren van nieuwe archeologische vindplaatsen en onderzoeken.

Ten opzichte van de vorige beleidskaarten zijn enkele aanvullingen/wijzigingen doorgevoerd:

  • informatiekaarten waarop de uitgevoerde archeologische onderzoeken en bekende archeologische vindplaatsen zijn weergegeven;
  • een landschappelijke ondergrondkaart die de basis vormt voor de archeologische verwachtingen uit de verschillende perioden;
  • een historisch-landschappelijke kaart waarop de historisch-geografische elementen zijn weergegeven.

Op de beleidskaart is de gemeente verdeeld in verschillende archeologiegebieden, elk met een eigen vrijstellingsgrens die aangeeft wanneer een ontwikkeling is vrijgesteld van de archeologische onderzoeksplicht. De actualisatie heeft geleid tot een aanpassing van de categorieën en de vrijstellingsgrenzen voor onderzoek. In de gemeente Dijk en Waard worden 9 verschillende archeologiecategorieën onderscheiden op grond van het noodzakelijk geachte archeologisch beschermingsregime. Het nieuwe gemeentelijk archeologiebeleid is op perceelsniveau verwerkt in voorliggend actualisatieplan. In dit actualisatieplan is sprake van een zevental opgenomen categorieën middels dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie' (1 t/m 7) op de verbeelding en in de regels.

Paragraaf 2.2 Omgevingstoets     

Paragraaf 2.2.1 Algemeen     

Om de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan te toetsen, is het noodzakelijk dat verschillende onderzoeken worden uitgevoerd. Dit Actualisatieplan maakt geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk, maar verwerkt vastgesteld beleid, onherroeplijke vergunningen en repareert juridisch onvolkomenheden van geringe omvang. De ruimtelijke afweging van toelaatbaarheid, uitvoerbaarheid en wenselijkheid heeft in het spoor van vaststelling van beleid dan wel vergunningverlening reeds plaatsgevonden Er vindt dan ook geen verdere toetsing aan de goede ruimtelijke ordening plaats.

Hoofdstuk 3 Toelichting op de wijzigingen     

In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het beleid en de planuitgangspunten zijn vertaald naar de inhoud van het plan. Er wordt aangegeven waar wat met dit actualisatieplan geregeld en opnieuw vastgelegd wordt en waarom.

Paragraaf 3.1 Verwerking verleende vergunningen     

In 2024 is de beoogde inwerkingtreding van de Omgevingswet voorzien. Hiermee wordt een groot aantal wijzigingen doorgevoerd. Een van die wijzigingen heeft betrekking op de digitale raadpleegbaarheid van bestemmingsplannen en verleende omgevingsvergunningen. In dit Actualisatieplan is gekeken naar alle vergunning(aanvragen). Er is een drietal categorieën te onderscheiden met elk hun eigen reden om deze verleende vergunningen te verwerken in het Actualisatieplan.

Nu de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) nog gelden, worden verleende vergunningen met een procedure van 26 weken gepubliceerd op www.ruimtelijkeplannen.nl. Deze verleendevergunningen zijn na de inwerkingtreding van de Omgevingswet niet langer digitaal raadpleegbaar. Daaromzijn alle verleende vergunningen in dit Actualisatieplan vertaald naar een regeling die thuishoort in een bestemmingsplan. Er is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek van de geldende bestemmingsplannen.

Met de ‘kruimelgevallenregeling’ (artikel 4 bijlage II Besluit omgevingsrecht) is het mogelijk om een wijziging van het toegestane gebruik en bouwen te vergunnen. Denk hierbij aan het wijzigen van een functie detailhandel naar de functie wonen. Dit type vergunningen wordt sinds 2014 verleend, dit was het moment dat de Wabo in werking trad. Deze verleende vergunningen zijn nog niet verwerkt in een recent bestemmingsplan. Per verleende vergunning is gekeken hoe ze passen in de plansystematiek van de geldende bestemmingsplannen. Voorts zijn ze opgenomen in dit Actualisatieplan en voorzien van een regeling. Verleende vergunningen met een klein ruimtelijk gevolg worden verleend met een totale proceduretijd van 8 weken. Deze vergunningen worden geregeld via de definitie van het begrip bestaand. Ieder keer als er een nieuw bestemmingsplan wordt vastgesteld, maken deze vergunningen onderdeel uitvan het geldende bestemmingsplan. Deze verleende vergunningen zijn nog niet verwerkt in een recent bestemmingsplan. Door in dit Actualisatieplan een regeling voor bestaand bouwen en gebruik opnieuw op te nemen,zijn alle verleende vergunningen onderdeel van dit Actualisatieplan. Onder bestaand wordt verstaan: “diel egale(vergunde) situatie voor wat betreft de aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, enw erkzaamheden en het overige gebruik zoals die is op het moment dat dit Actualisatieplan in werking treedt”.

Paragraaf 3.2 Verwijderen aanduiding 'Dove gevel' uit het bestemmingsplan 'De Draai 2019'     

Voor de genoemde woningen welke direct aan de Jan Glijnisweg liggen (G112, G113, G114, G115, G116, G117 en G118) geldt dat deze liggen binnen het bestemmingsplan De Draai van 2019 waar binnen een aanduiding “dove gevel” is opgenomen. Volgens het bestemmingsplan zouden deze woningen uitgevoerd moeten worden met een “dove gevel”.

Echter gelet op het al genomen verkeersbesluit, (https://zoek.officielebekendmakingen.nl/gmb-2022-288451.html) met een aanpassing van de verkeerssnelheid naar 30 km/h is het op basis van de Wet geluidhinder niet meer reëel om voor deze woningen een dove gevel te eisen. Een weg met een verkeerssnelheid van 30 km/h wordt onder de Wet geluidhinder uitgesloten van een beoordeling en is er geen toetsing aan de voorkeursgrenswaarde. Wel moet in het kader van goede ruimtelijke ordening sprake zijn van een goed woon- en leefklimaat. Volgens de eisen uit het Bouwbesluit moet worden voldaan aan een binnen niveau van 33 dB. Tevens mogen dove gevels onder de Omgevingswet namelijk wel beschikken over te openen delen. En ongeacht of er nu sprake is van een dove gevel of niet (of een “geluidwerende vlies”, bij een hoge geluidbelasting moet met akoestisch onderzoek altijd worden aangetoond of voldaan kan worden aan het binnen niveau overeenkomstig het Bouwbesluit 2012 of straks het Besluit kwaliteit leefomgeving.

Om deze redenen is er middels deze actualisatieplan voor gekozen om de aanduiding 'Dove gevel' niet meer toe te passen binnen de grenzen van het bestemmingsplan 'De Draai 2019'

Paragraaf 3.3 Herstellen en verduidelijken     

Voorliggend actualisatieplan is gericht op het vastleggen van datgene wat de afgelopen jaren is vergund in de voormalige gemeente Heerhugowaard of van datgene wat werd bedoeld planologisch-juridisch te regelen (reparatie van enkele omissies). Schoonheidsfoutjes in de planologisch-juridische regelingen van de bij dit actualisatieplannen betrokken ruimtelijke plannen zijn daar waar mogelijk hersteld dan wel verduidelijkt, zonder daarbij in deze plantoelichting langer bij stil te staan. Denk hierbij aan verschrijvingen, foute verwijzingen en ondergeschikte ommissies in de geldende plannen.

Paragraaf 3.4 Afwegingskader woon - zorg initiatieven     

Vele taken ter uitvoering van de sociale wetgeving zijn toevertrouwd aan de gemeente. Hier is een aanzienlijk budget mee gemoeid. Ook is in de afgelopen jaren de maatschappelijke trend ingezet om langer in een huiselijke sfeer te blijven wonen en kleinschalige (jeugd)zorg aan te bieden. Om goed in te kunnen spelen op deze zogenoemde ‘woon-zorginitiatieven’ is het belangrijk dat het sociaal domein en het domein ruimte gezamenlijk werken aan helder en duidelijk beleid. Een afweging die altijd plaatsvindt is of er sprake is van ‘maatschappelijk belang’. Door deze afweging te maken wordt nu al gekeken naar kwaliteit van de initiatief. Bovendien is samen met sociaal domein gekeken naar een heldere afweging over wat moet worden verstaan onder ‘maatschappelijk belang’. Hiervoor zijn heldere criteria beschikbaar verwoordt in het ‘Afwegingskader woon – zorg initiatieven’. Dit geldend afwegingskader wordt toegevoegd aan de afwijkingsmogelijk, zodat voor iedereen inzichtelijk is wat wordt verstaand onder “maatschappelijk belang" en hoe dit door de gemeente wordt afgewogen.

Juridisch is de al bestaande regeling van Heerhugowaard aangevuld met de werkwijze die al wordt toegepast. Namelijk het werken met het afwegingskader. De voorgestelde regeling dekt daarmee de lading, zonder dat de al bestaande regeling wezenlijk wordt gewijzigd. Daarom kan dan ook worden gesproken van een technische aanpassing (lees reparatie).

Paragraaf 3.5 Beukenlaan 23 Heerhugowaard     

De locatie Beukenlaan 23 in Heerhugowaard heeft de bestemmingsplan 'Maatschappelijk'. Het geldende bestemmingsplan is bestemmingsplan De Draai 2019, onderdeel van het Omgevingsplan van rechtswege. Op de locatie Beukenlaan 23 geldt ook de aanduiding "specifieke vorm van maatschappelijk - bedrijvigheid". Door het toevoegen van deze aanduiding is specifiek geregeld wat voor gebruik er is toegestaan op de locatie.

Na vaststelling van het bestemmingsplan De Draai 2019 is er een aantal keer uitspraak gedaan door de Afdeling Bestuursrechtspraak Raad van State over regelingen die op soortgelijke juridische manier zijn opgebouwd. Uit de jurisprudentie volgt dat het woord "uitsluitend" onmisbaar is voor een juiste bedoeling en uitleg van de regel. Met het voorliggend bestemmingsplan is het woord “uitsluitend” toegevoegd aan het toegestane gebruik (sub b) voor de locatie Beukenlaan 23. Hiermee voldoet de regel aan de jurisprudentie en aan de bedoeling (juridische uitleg) van de regel. Er is geen sprake van een nieuwe regel met een nieuwe bedoeling en uitleg, maar er vindt een technische reparatie plaats naar aanleiding van ontwikkelde jurisprudentie.

Hoofdstuk 4 Juridische vormgeving     

Dit hoofdstuk dient als uitleg over de wijze waarop voorliggend actualisatieplan juridisch moet worden geduid. Daarbiji s uitleg gegeven over de verhouding met wet- en regelgeving naast het bestemmingsplan. In de handhavingparagraaf is aangegeven hoe op bestemmingsplannen wordt gehandhaafd.

Paragraaf 4.1 Algemeen     

De regels vormen samen met de verbeelding het juridisch bindende deel van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheidv an digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012).

Het bestemmingsplan bestaat uit:

  1. een verbeelding van het plangebied waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  2. de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of dedoeleinden worden genoemd.

Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting dat hierbij voorligt. Het bestemmingsplan met de daarbij behorendet oelichting wordt langs elektronische weg beschikbaar gesteld.

Paragraaf 4.2 Bestemmingsplanprocedure     

In de Wro en het Bro zijn wettelijke regels voor de bestemmingsplanprocedure vastgelegd. Hierin zijn de volgendefasen onderscheiden:

Ontwerpfase

Na aankondiging in de Staatscourant en in één of meer plaatselijke dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, wordt het ontwerpbestemmingsplan zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode kan een ieder zienswijzen over het ontwerp naar voren brengen.

Vaststellingsfase

Na afloop van de termijn van de terinzagelegging stelt de gemeenteraad het bestemmingsplan al dan niet gewijzigd vast.

Beroepsfase

Na de vaststelling van het bestemmingsplan maakt de gemeenteraad het vaststellingsbesluit bekend en legt het vastgestelde bestemmingsplan ter inzage. Gedurende de periode van 6 weken na bekendmaking van het vaststellingsbesluit kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid     

Op basis van artikel 3.1.6, lid 1, sub f, Bro bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. In dat verband wordt een onderscheid gemaakt tussen de economische uitvoerbaarheid en maatschappelijke uitvoerbaarheid.

Paragraaf 5.1 Economische uitvoerbaarheid     

Omdat sprake is van het vastleggen van reeds verleende omgevingsvergunningen en het herstellen van een enkele omissie kan worden geconcludeerd dat voorliggend actualisatieplan niet door een onvoldoende economische uitvoerbaarheid wordt belemmerd. De kosten vanwege voorliggende ruimtelijke procedure wordt door de gemeente gedragen.

Paragraaf 5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid     

In het kader van de te voeren ruimtelijke procedure wordt het ontwerpbestemmingsplan gepubliceerd in het in het digitale Gemeenteblad en de website www.officielebekendmakingen.nl. Gedurende de periode van tervisielegging kan iedereen een zienswijze indienen met betrekking tot dit Actualisatieplan 2022 HHW.

Bijlagen bij toelichting 4     

1 Geldende bestemmingsplannen     

Het actualisatieplan heeft betrekking op de onderstaande bestemmingsplannen

  1. Bestemmingsplan Buitengebied 2014, vastgesteld op 25 oktober 2016.
  2. Bestemmingsplan Heerhugowaard Oost, vastgesteld op 26 februari 2013.
  3. Bestemmingsplan Heerhugowaard Kern-Noord, vastgesteld op 22 maart 2011.
  4. Bestemmingsplan Stationsgebied, vastgesteld op 23 juni 2015
  5. Bestemmingsplan Oud Centrum, vastgesteld op 18 juni 2013.
  6. Bestemmingsplan De Draai 2019, vastgesteld 17 december 2019.
  7. Bestemmingsplan ZuidOostHoek, vastgesteld op 18 juni 2013.
  8. Bestemmingsplan Schrijverswijk-Planetenwijk 2020, vastgesteld op 23 maart 2021.
  9. Bestemmingsplan Heerhugowaard-Zuid 2021, vastgesteld op 26 oktober 2021.
  10. Bestemmingsplan Heerhugowaard Zuid-West 2021, vastgesteld op 27 september 2022.
  11. Bestemmingsplan Zandhorst, vigerend op 25 februari 2010.
  12. Bestemmingsplan Broekhorn 2017, vastgesteld op 17 oktober 2017.
  13. Bestemmingsplan Heerhugowaard De Noord 2021, vastgesteld op 26 oktober 2021.
  14. Bestemmingsplan Percelen Veilingterrein oost, Noord-Scharwoude, vastgesteld op 16 februari 2020.

Daarnaast is het gebieds dekkende Bestemmingsplan Wonen en parkeren, vastgesteld op 16 februari 2021, betrokken.