direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Korenbloemstraat
Status: ontwerp
Plantype: uitwerkingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1980.BP12KORENBLOEM-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemers hebben het voornemen om in het noordelijk deel van De Draai in Heerhugowaard een woningbouwprogramma te realiseren bestaande uit nieuwbouw van 43 woningen en bijbehorende voorzieningen, waaronder infrastructuur.

Het bouwvoornemen past niet rechtstreeks binnen het ter plaatse geldende bestemmingsplan omdat de gronden zijn aangewezen met de bestemming 'Wonen - Uit te werken'. Voor het verkrijgen van een rechtstreekse bouwtitel is het dus nodig om eerst een uitwerkingsplan vast te stellen.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied van voorliggend uitwerkingsplan is gelegen op de gronden ten zuiden van de N194, ten westen van de Oostdijk, ten noorden van het Vossenstaartpad en ten oosten van de zorginstelling Esdégé-reigersdaal. Zie onderstaande afbeelding die de globale ligging van het plangebied weergeeft.

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.BP12KORENBLOEM-ON01_0001.png" Afbeelding 1.1: ligging plangebied (binnen rode lijn)

1.3 Geldend bestemmingsplan

Voor het gehele plangebied geldt op basis van artikel 16 van het vigerende bestemmingsplan ‘De Draai 2019' de bestemming ‘Wonen – Uit te werken’. De voor ‘Wonen – Uit te werken’ aangewezen gronden zijn o.a. bestemd voor wonen en voorzieningen, waaronder maatschappelijke voorzieningen, dienstverlenende bedrijven, horecabedrijven en detailhandelsbedrijven. Verder kunnen de gronden worden gebruikt ten behoeve van verkeers- en parkeervoorzieningen, waaronder geluidbeperkende voorzieningen, sport- en speelvoorzieningen, groen, water en openbare nutsvoorzieningen en bij genoemde functies behorende bijbehorende bouwwerken, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen en erven, verhardingen, kunstwerken en kunstobjecten.

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.BP12KORENBLOEM-ON01_0002.png"

Afbeelding 1.2 uitsnede uit het bestemmingsplan 'De Draai' (plangebied binnen de blauwe lijn)

Verder geldt het volgende:

  • Er zijn maximaal 30 woningen per hectare toegestaan;
  • binnen de bestemmingen 'Maatschappelijk', 'Wonen', 'Wonen - 1', 'Wonen - 2', 'Woongebied' en 'Wonen - Uit te werken' gezamenlijk zijn maximaal 2.750 wooneenheden toegestaan.
  • Het maximum aantal bouwlagen bedraagt niet meer dan 4;
  • De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 2,50 meter, met uitzondering van antennes en kunstobjecten waarvan de hoogte niet meer mag bedragen dan 12 meter.
  • Ten aanzien van verkeersvoorzieningen geldt dat de hoogte van de gebouwen niet meer mag bedragen dan 2,50 meter;
  • De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals masten, bruggen en kunstobjecten mag niet meer dan 12 meter bedragen.
  • Ten aanzien van groen-, sport- en speelvoorzieningen geldt dat de bouwhoogte van gebouwen niet meer dan 4 meter mag bedragen;
  • De hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde voor deze voorzieningen zoals masten, speeltoestellen, kunstobjecten en bruggen mag niet meer dan 12 meter bedragen;
  • Ten aanzien van water geldt dat de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals masten, bruggen en kunstobjecten mag niet meer dan 12 meter mag bedragen.
  • Ten aanzien van openbare nutsvoorzieningen geldt dat de oppervlakte van een gebouw niet mag meer bedragen dan 25 m3;
  • De bouwhoogte van nutsgebouwen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • Qua bouwwerken, geen gebouwen zijnde zoals masten en kunstobjecten geldt dat deze niet meer dan 12 meter mogen bedragen.
  • Ten aanzien van wegverkeerslawaai geldt dat de bouw van geluidgevoelige objecten uitsluitend is toegestaan indien voldaan kan worden aan de in de Wet geluidhinder gestelde norm van 48 dB, dan wel aan de door Burgemeester en Wethouders verleend hogere grenswaarde.

Het uitwerkingsplan heeft betrekking op 43 grondgeboden woningen met maximaal 3 bouwlagen en is in overeenstemming met de hiervoor vermelde vereisten.

1.4 Procedure

Een uitwerkingsplan vindt haar wettelijke grondslag in artikel 3.6 lid 1 onder b. van de Wet ruimtelijke ordening. Het uitwerkingsplan doorloopt de uniforme openbare voorbereidingsprocedure, conform afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit houdt in dat het ontwerp-uitwerkingsplan na behandeling in het college van burgemeester en wethouders wordt gepubliceerd en zes weken ter inzage wordt gelegd. Belanghebbenden kunnen in die zes weken hun zienswijze kenbaar maken bij de gemeente. Binnen acht weken na afloop van de termijn van terinzagelegging stelt het college van burgemeester en wethouders het uitwerkingsplan vast. Daarbij worden de ingediende zienswijzen betrokken. Tegen de vaststelling van een uitwerkingsplan staat rechtstreeks beroep open bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Hoofdstuk 2 Gebied- en planbeschrijving

2.1 Beschrijving plangebied

Dit uitwerkingsplan heeft betrekking op een specifiek gedeelte van deelplan Korenbloem Heerhugowaard dat weer onderdeel uitmaakt van de uitbreidingswijk De Draai. Het totaalplan De Draai beslaat zo'n 148 hectare en biedt ruimte aan ruim 2700 huishoudens. De wijk wordt opgebouwd uit landschappelijke kwaliteit met de woonbeleving van een dorp. De Draai wordt gekenmerkt door een aanwezigheid van verschillende typologieën woningen.

Inmiddels is een groot deel van De Draai tot ontwikkeling gebracht. In de huidige situatie zijn de gronden in gebruik ten behoeve van agrarische activiteiten.

2.2 Beschrijving ontwikkeling

Het deelgebied Korenbloem biedt in totaal ruimte voor de ontwikkeling van 149 woningen en is gelegen in het noordoostelijk deel van De Draai.

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.BP12KORENBLOEM-ON01_0003.png"

Afbeelding 2.1: Deelgebied Korenbloem (binnen stippellijn)

Het voorliggende uitwerkingsplan heeft betrekking op de gronden binnen de Korenbloem die in het moederplan 'De Draai' zijn aangewezen met de bestemming 'Wonen - Uit te werken' en heeft betrekking op 43 woningen binnen een gebied van 1.49 hectare.

Het uitwerkingsgebied maakt integraal onderdeel uit van de Korenbloem. De plangrens loopt dwars door de verkaveling heen. Er wordt voor de verdere beschrijving van de ontwikkeling dus aangesloten bij de ontwikkeling van het gehele plangebied Korenbloem.

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.BP12KORENBLOEM-ON01_0004.png"

Afbeelding 2.2: het uitwerkingsgebied (binnen de rode lijn)

Voor het deelplan Korenbloem is 'beeldkwaliteitsplan Korenbloem' opgesteld. Dit beeldkwaliteitsplan beschrijft het concept aan de hand van de vijf pijlers het concept; Landschap, verbinding, toegang, eigenheid in architectuur, en dorp van de toekomst. Ook de stedenbouwkundige kernwaarden voor het deelplangebied Korenbloem zijn aan de hand van de randvoorwaarden, straatprofielen en plankaart toegelicht.

De bijzondere ligging tussen het groen aan de Oostdijk en de verdere uitbreiding van de parkzone biedt kansen om de groene kwaliteit van het park, het bos en de Oostdijk het plan binnen te halen. Om zo nog meer synergie tussen de bebouwde omgeving en het groen te laten ontstaan.

Er is een duidelijke ontsluitingsstructuur voor auto's. De interne ontsluitingsstructuur is informeel waarbij auto's te gast zijn. Er wordt een netwerk van langzaam verkeer ingericht met verbindingen tussen het park en de omliggende bouwvelden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.BP12KORENBLOEM-ON01_0005.png"

Afbeelding 2.3: de ontsluitingsstructuur binnen deelgebied Korenbloem

Parkeren heeft plaats in parkeerpockets die zoveel mogelijk aan het zicht worden onttrokken. Er wordt voor het aantal te realiseren parkeerplaatsen rekening gehouden met de parkeernormen zoals opgenomen in de Nota Parkeerparkeernormen 2022 (zie Bijlage 1).

Binnen het plandeel van dit uitwerkingsplan komen de volgende woningen voor:

  • Sociaal Categorie I sociale huur: grondgebonden rijwoningen 2 lagen met kap;
  • Sociaal Categorie II koop: grondgebonden rijwoningen 2 lagen platdak;
  • Vrij Categorie III koop: grondgebonden rijwoningen en tweekappers, 2 lagen met kap;
  • Vrij Categorie IV koop: grondgebonden woningen vrijstaand 1 laag met kap en 2 laag met kap.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale omgevingsvisie

Op 1 januari 2024 treedt de nieuwe Omgevingswet in werking. De Omgevingswet bundelt alle huidige wetten over de leefomgeving. Daarbij hoort ook één rijksvisie op de leefomgeving: de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). In de NOVI zijn de maatschappelijke opgaven samengevat in 4 prioriteiten:

  • ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • duurzaam economisch groeipotentieel;
  • sterke en gezonde steden en regio's
  • toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

Met betrekking tot 'sterke en gezonde steden en regio's' is in de NOVI aangegeven dat vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig zijn voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Tegelijk streeft men naar een verbetering naar de leefbaarheid en klimaatbestendigheid in steden en dorpen. Schonere lucht, voldoende groen en water en genoeg publieke voorzieningen waar mensen kunnen bewegen (wandelen, fietsen, sporten, spelen), ontspannen en samenkomen.

Relevantie plangebied

Voorliggend uitwerkingsplan sluit aan op het thema 'sterke en gezonde steden en regio's' uit de NOVI. Met het plan wordt invulling gegeven aan de aanwezige woningbehoefte. De gebouwen worden ingepast in een te versterken groenstructuur en de woningen zullen voldoen aan de huidige duurzaamheidseisen.

3.1.2 Besluit ruimtelijke ordening

In artikel 3.1.6, lid 2 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is voorgeschreven dat indien bij een bestemmingsplan 'een nieuwe stedelijke ontwikkeling' mogelijk wordt gemaakt, in de toelichting van het bestemmingsplan een verantwoording daarvan moet plaatsvinden. Deze ontwikkelingen dienen te worden getoetst aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

Artikel 3.1.6, lid 2 Bro luidt:

“De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Op grond van jurisprudentie van de Afdeling geldt dat minder dan 11 woningen niet worden gezien als een woningbouwlocatie of andere stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i van het Besluit ruimtelijike ordening.

Relevantie plangebied

In het bestemmingsplan De Draai 2019 werd de bestaande plancapaciteit (op basis van het voorgaande bestemmingsplan) teruggebracht van maximaal 3.000 woningen voor het gehele plangebied naar 2.750 woningen. In zoverre was al geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, omdat de woningen al toegestaan waren op het eerdere bestemmingsplan De Draai 2014. Het uitwerkingsplan is in oveenstemming met het Besluit ruimtelijke ordening.

3.2 Provinciaal en regionaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie en Omgevingsverordening

Op 19 november 2018 hebben de Provinciale Staten van Noord-Holland de Omgevingsvisie NH2050 vastgesteld. Hierin staat de visie op de fysieke leefomgeving beschreven. De leidende hoofdambitie in de Omgevingsvisie NH2050 is de balans tussen economische groei en leefbaarheid. Een gezonde en veilige leefomgeving, die goed is voor mens, plant én dier, is een voorwaarde voor een goed economisch vestigingsklimaat. Tegelijkertijd is duurzame economische ontwikkeling een voorwaarde voor het kunnen investeren in een prettige leefomgeving. De provincie wil dat de kwalitatieve en kwantitatieve vraag en aanbod van werk- en woonlocaties met elkaar in overeenstemming zijn en streeft naar behoud en versterking van de unieke kwaliteiten van de diverse landschappen en cultuurhistorie. Het beleid van de Omgevingsvisie Noord-Holland 2050 is, voor zover het een bindende werking moet hebben, neergelegd in de Omgevingsverordening NH2020 zoals vastgesteld op 22 oktober 2020.

Relevantie plangebied

Hieronder zijn de artikelen uit de Omgevingsverordening NH2020 toegelicht die voor het onderhavige uitwerkingsplan relevant zijn.

Artikel 6.62: Klimaatadaptatie

Op grond van artikel 6.62 dient de toelichting van een ruimtelijk plan dat een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling mogelijk maakt, een beschrijving te bevatten van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de risico's van klimaatverandering. Deze beschrijving dient in te gaan op het risico op wateroverlast, overstroming, hitte en droogte en de maatregelen en voorzieningen die worden getroffen om deze risico's te voorkomen of te beperken en de afweging die daarbij is gemaakt. Ten behoeve van de beschrijving is overleg met in ieder geval het waterschap in wiens beheergebied de ontwikkeling plaatsvindt noodzakelijk. In de waterparagraaf (paragraaf 4.4) is hier verder invulling aan gegeven.

3.2.2 Woonagenda 2020 - 2025

In april 2020 is de Woonagenda provincie Noord-Holland 2020-2025 vastgesteld. Doelstelling van de woonagenda is dat de provincie Noord-Holland wil zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. De speerpunten van het provinciale woonbeleid zijn een woning voor iedereen, productie op peil: aanjagen woningbouwproductie, gezond, duurzaam en toekomstbestendig wonen in een aantrekkelijke provincie en een kwalitatief, betaalbaar en divers woningaanbod. Deze speerpunten zijn vertaald in de Regionale Actieprogramma's.

Relevantie plangebied

Met het plan wordt een bijdrage geleverd aan de vraag naar woningen voor verschillende doelgroepen.

3.2.3 Woonakkoord regio Alkmaar

In de Woonagenda 2020-2025 van de provincie Noord-Holland is bepaald dat de regio's samen met de provincie Woonakkoorden opstellen. Hierin zijn afspraken over woningbouw, nieuwbouw en een overzicht van woningbouwplannen in het landelijk gebied opgenomen. Het Woonakkoord is de opvolger van het Regionaal Actieprogramma (RAP). De regio Alkmaar, waar de gemeente Dijk en Waard onderdeel van uit maakt, ziet het Woonakkoord als een goede basis om de woningbouw versneld te realiseren. Het akkoord biedt een actuele en krachtige impuls en inspiratie voor lokale woonvisies en prestatieafspraken, maar heeft zelf niet die status. Het Woonakkoord zet in op het toevoegen van minimaal 2.000 woningen per jaar binnen de regio tot 2030. De regio Alkmaar zet in op binnenstedelijk bouwen. Er wordt prioriteit gegeven aan de ontwikkeling van woningen op inbreidingslocaties, nabij OV-knooppunten en in de nabijheid van andere voorzieningen. In de Regio Alkmaar is ruimte om een deel van de benodigde nieuwbouwopgave van de Metropoolregio Amsterdam (MRA) op te vangen door aanvullende woonmilieus en productmarktcombinaties te realiseren. De regio bouwt niet meer woningen dan nodig is voor de woningbehoefte, maar zoekt wel naar flexibiliteit waar dat leidt tot een grotere vraaggerichtheid van de nieuwbouw.

Relevantie plangebied

Het plan sluit aan bij de afspraken die de regio zijn gemaakt met betrekking tot de realisatie van een divers woningaanbod. Op grond van de actuele behoefteprognose en de aanwezige plancapaciteit, wordt geconcludeerd dat er voldoende kwantitatieve behoefte is. Tevens wordt invulling gegeven aan de kwalitatieve behoefte vanwege het grote aandeel sociale en betaalbare woningen.

3.3 Gemeentelijk beleid

3.3.1 Structuurvisie Heerhugowaard 2040

De gemeenteraad van de voormalige gemeente Heerhugowaard heeft op 13 september 2011 de Structuurvisie Heerhugowaard 2020, met uitgangspunten en richtlijnen voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente voor de komende 10 jaar, vastgesteld. De structuurvisie geeft richting aan zowel de wijze waarop delen van het gemeentelijk grondgebied worden ontwikkeld, als aan de eisen die daaraan worden gesteld. In de structuurvisie komen de ambities van de verschillende beleidsterreinen samen. De doelen en wensen worden vervolgens vertaald in een uitvoeringsprogramma.

De nieuwe structuurvisie is een actualisering van het Structuurbeeld Heerhugowaard 2005-2015. Het structuurbeeld is vastgesteld in 2004 als ruimtelijke vertaling van de stadsvisie 'Heerhugowaard, Stad van Kansen', die in 2001 en 2002 in samenspraak met inwoners, belangenorganisaties en ondernemers tot stand is gekomen. In dat structuurbeeld zijn de volgende kansen voor Heerhugowaard uitgewerkt:

  • het completeren van de gemeente;
  • afmaken waar we mee begonnen zijn;
  • het creëren van samenhang en eenheid in de gemeente;
  • het bieden van een thuisbasis in plaats van een uitvalsbasis, met de bijbehorende voorzieningen en vertier (een eigen identiteit);
  • het verenigen van dorpse waarden (groen, ruimte, kleinschaligheid, veiligheid en geborgenheid) en stadse waarden (Stadshart, zorgvoorzieningen en vertier);
  • het landelijk gebied landelijk en open houden;
  • verdere regionalisering zonder daarbij het karakter als individuele gemeente te verliezen.

Deze kansen zijn in het structuurbeeld vertaald naar acties en projecten. Veel van deze acties zijn al uitgevoerd. Heerhugowaard heeft aantrekkelijke woonmilieus, een goed werkklimaat, een Stadshart in ontwikkeling en veel ruimte, water en groen.

Heerhugowaard gaat een nieuwe fase in. Het groeitempo neemt af. De bevolking is kinderrijk en de leeftijdsgroep tussen de 30 en 40 jaar is groot. Het aantal ouderen groeit de komende jaren fors, waarmee Heerhugowaard sterker vergrijst dan gemiddeld in Nederland. Dit heeft zijn weerslag op het woningbouwprogramma en de voorzieningenstructuur van Heerhugowaard.

Relevantie plangebied

De locatie is in de structuurvisie aangeduid als 'afronding bestaande kern'. De voorziene woningbouw is passend binnen de structuurvisie.

3.3.2 Woonvisie Heerhugowaard 2018 - 2050

In de Woonvisie Heerhugowaard 2018-2050 is aangegeven dat de gemeente staat voor een trendbreuk met het woonbeleid van de afgelopen decennia. De laatste uitbreidingsgebieden zijn gepland, waarna er enkel nog binnen de stadsgrenzen dichter gebouwd zal worden om te voldoen aan de bevolkingsgroei. In combinatie met de landelijke ontwikkelingen op het gebied van aardgasvrij wonen, het invoeren van de omgevingsvisie en het vergrijzen van de bevolking vraagt dit een andere manier van kijken naar woningbouw.De woonvisie bestaat uit drie delen: trends, ambities en beschrijving deelgebieden. Opvallende zaken zijn dat bijna 80% van de inwoners van de voormalige gemeente Heerhugowaard tevreden is met het wonen in deze gemeente. Ook zal het aantal ouderen ouder dan 65 en 75 toenemen, neemt het aantal eenpersoonshuishoudens toe en staan er mogelijk teveel eengezinswoningen in de gemeente. De cijfers zijn deels gebaseerd op de woontest, een breed uitgezette enquête onder de inwoners.

Om de regio en de gemeente economisch vitaal te houden is het van belang dat de beroepsbevolking op peil blijft. Deze mensen moeten een plek hebben om te wonen en ook de bereikbaarheid vanuit de Metropoolregio Amsterdam draagt bij aan de aantrekkelijkheid van Heerhugowaard. Al deze ambities hebben invloed op elkaar en vormen een beeld van waar de gemeente heen wil op termijn.

Heerhugowaard heeft op verschillende thema's al de nodige ambities vastgesteld die samenhangen met of gevolgen hebben voor de woonvisie. Dat zijn ambities die invloed hebben op het woonbeleid. Daarnaast zijn er al verschillende visies en plannen vastgesteld voor onder meer het stationsgebied, de boulevard en de bereikbaarheid van de wijken in Heerhugowaard. De ambities met betrekking tot wonen zijn verdeeld over de volgende thema's:

  • Duurzaam wonen
  • Fysiek domein
  • Sociaal domein
  • Economisch domein

Relevantie plangebied

Met het voorliggende plan wordt een bijdrage geleverd aan het behalen van de ambities uit de woonvisie. Het heeft hierbij voornamelijk raakvlakken met duurzaam wonen en het fysiek domein. De woningen worden gasloos en duurzaam gebouwd, conform de eisen van het Bouwbesluit en BENG (bijna energieneutraal). Daarnaast wordt aangesloten bij de ambitie om binnenstedelijk bouwen voorrang te geven. Het plan is in lijn is met de woonvisie.

3.3.3 Woningbouwprogramma Heerhugowaard 2020 / 2030

De Woningbouwprogrammering Heerhugowaard 2020-2030 geeft richting aan de uitvoering van kwantitatieve en kwalitatieve woningbouwopgave voor Heerhugowaard tot 2030. De programmering is gebaseerd op de uitkomsten van het woningbehoefteonderzoek dat in 2020 is uitgevoerd door Companen. Op basis van het huidige beeld van de woningbehoefte zal de woningvoorraad in Heerhugowaard tot 2030 moeten groeien met 3.710 woningen om in de behoefte te voorzien. Om dat te bereiken is een planvoorraad nodig met een overmaat van 30% om mogelijke planuitval te compenseren. Daarmee is een planvoorraad nodig van 4.820 woningen. Uit het woningbehoefteonderzoek blijkt dat onder andere worden moet worden ingezet op de realisatie van meer sociale huurappartementen. Twee keer per jaar wordt de totale plancapaciteit herijkt. Indien noodzakelijk, wordt de woningbouwprogrammering in de tussentijd bijgesteld. Zo ontstaat een blijvend actueel inzicht in de bouwplannen en (de voortgang van) de woningbouwopgave in Heerhugowaard.

Relevantie plangebied

Het uitwerkingsplan levert een bijdrage aan de gewenste woningbouw in de gemeente.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de milieu-aspecten die van belang zijn voor het gebied. Het bevat een inventarisatie van de verschillende milieu- en omgevingsaspecten, alsmede de resultaten vande verschillende onderzoeken. Daarbij komen onder andere de volgende aspecten aan de orde: geluid,milieuzoneringen, water (waterparagraaf), luchtkwaliteit, bodem, cultuurhistorie en archeologie, ecologie,duurzaamheid en energie, externe veiligheid en andere belemmeringen.

4.2 Geluid

4.2.1 Algemeen

In het kader van de modernisering van het instrumentarium geluidsbeleid is per 1 januari 2007 de Wet geluidhinder (Wgh) gewijzigd. Deze wet heeft vooral gevolgen bij wijzigingen of aanleg van voorzieningen met gevolgen voor geluidhinder. Zo moet volgens de wet worden voorkomen dat bij reconstructie vanwegen de geluidhinder toeneemt. Heerhugowaard treft in bestaande situaties soms maatregelen om de geluidhinder te verminderen, zoals het aanleggen van stillere wegdekken bij groot onderhoud.In beginsel is bij de realisatie van een geluidsgevoelige bestemming het uitvoeren van akoestisch onderzoek verplicht.

4.2.2 Toets

In de voorwaarden voor uitwerking is opgenomen dat dat de bouw van geluidgevoelige objecten uitsluitend is toegestaan indien voldaan kan worden aan de in de Wet geluidhinder gestelde norm van 48 dB, dan wel aan de door Burgemeester en Wethouders verleend hogere grenswaarde.

Het uitwerkingsplan ligt binnen de wettelijke zones van de provinciale weg N194, Oostdijk en Karel van Manderstraat. Voor het wegverkeerslawaai van de N194 en de Oostdijk binnen het plangebied zijn hogere waarden verleend:

  • N194: 55 dB (geluidbelasting in dB Lden, incl. correctie art. 110g Wgh)
  • Oostdijk: 55 dB (geluidbelasting in dB Lden, incl. correctie art. 110g Wgh)

De geluidbelasting veroorzaakt door de Karel van Manderstraat binnen het plangebied voldoet aan de wettelijk hoogst toelaatbare waarde en daarom is er geen hogere waarde voor het wegverkeerslawaai van deze weg binnen het plangebied.

Voorwaarde bij de hogere waarden is dat de te realiseren woningen beschikken over minimaal één geluidluwe gevel per woning. In het hogere waardenbesluit is geen definitie opgenomen over een geluidluwe gevel.

Door Sweco een akoestisch onderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 1). Uit het akoestisch onderzoek volgt dat voor de N194 en de Oostdijk wordt voldaan aan de vastgestelde hogere waarde van 55 dB.

Op basis van de berekening met de proefverkaveling, wordt het haalbaar geacht om voor alle woningen een geluidluwe gevel te kunnen realiseren. In het stedenbouwkundig plan kan hiermee rekening worden gehouden: de eerstelijns woningen leveren een afschermende werking voor de overige woningen. Met name de eerstelijns (lint)bebouwing aan de noordelijke zijde van het uitwerkingsplan zal, door de afscherming van het verkeerslawaai van de N194, een groot effect hebben.

4.2.3 Conclusie

Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.3 Milieuzonering

4.3.1 Algemeen

Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuiteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie. Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.In de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (editie 2009) wordt onderscheid gemaakt in niet-bindende richtafstanden voor de omgevingstypen 'gemengd gebied' en 'rustige woonwijk/rustig buitengebied'. Indien er sprake is van gemengd gebied, kunnen de richtafstanden met een afstandsstap worden verlaagd.

4.3.2 Toets

Het plangebied is omringd door bestaande en nieuw toe te voegen woonfuncties. Op afstanden van respectievelijk 175 en 160 meter zijn maatschappelijke functies aanwezig die zich zonder voorgeschreven richtafstand goed verhouden tot de woonfunctie.

In en rondom het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig. De meest nabijgelgen bedrijfsfunctie betreft het gemaal 'Obdam 1972' op een afstand van 130 meter. Gelet op de reeds bestaande woningen in de directe nabijheid van het gemaal en de functie van het gemaal heeft deze functie geen invloed op de nieuw toe te voegen woningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1980.BP12KORENBLOEM-ON01_0006.png"

Afbeelding 4.1: het plangebied ten opzichte van omliggende functies (plangebied binnen de rode lijn)

4.3.3 Conclusie

Het aspect 'milieuzonering' staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.

4.4 Water

4.4.1 Algemeen

Het waterbeleid op rijksniveau is verwoord in het Nationaal Waterplan. Het provinciaal waterbeleid isverwoord in het Waterplan 2010 - 2015. Het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft het Waterbeheersplan 4 opgesteld. Dit is enerzijds een voortzetting van het lopende beleid, anderzijdsanticipeert het op een tijdige en doelmatige realisatie van de KRW en het NBW. De gemeenschappelijke visie van de voormalige gemeente Heerhugowaard en het Hoogheemraadschap staat beschreven in het ‘Waterplan Heerhugowaard 2006 – 2015’. Door de integrale aanpak worden hetwater (kwalitatief en kwantitatief), wonen, werken, recreatie en de natuur in hun onderlinge relaties in hetwaterplan in beeld gebracht, met een bijbehorende aanpak en invulling in de vorm van streefbeelden.

4.4.2 Beleid waterschap

Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier heeft samen met haar partners haar waterbeleid op lange termijn (Deltavisie) en op middellange termijn (Waterprogramma 2016-2021) opgesteld. Dit Waterprogramma is het equivalent van het vijfde Waterbeheersplan dat het Hoogheemraadschap wettelijk verplicht is te maken. Het is dus ook een verplichte planvorm. Niet alleen in het kader van de Waterwet, ook in het kader van het Bestuursakkoord Water wordt met dit Waterprogramma invulling gegeven aan de afspraken over de programmering en uitvoering van het waterbeheer.In het Waterprogramma 2016-2021 (voorheen waterbeheersplan) zijn de programma's en beheerstaken van het hoogheemraadschap opgenomen met de programmering en uitvoering van het waterbeheer. Het programma is nodig om het beheersgebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema’s waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Door het veranderende klimaat wordt het waterbeheer steeds complexer. Alleen door slim samen te werken is integraal en doelmatig waterbeheer mogelijk. Bij de ontwikkeling van het Waterprogramma is hieraan invulling gegeven door middel van een partnerproces en de ontwikkeling van gezamenlijke bouwstenen. De komende jaren staat het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier voor de taak het beheergebied klimaatbestendig te maken, toegespitst op de thema's waterveiligheid, wateroverlast, watertekort, schoon en gezond water en crisisbeheersing. Deze thema's zijn in dit Waterprogramma nader uigewerkt. Het Rijk heeft inmiddels beleid ontwikkeld om de gevolgen van klimaatverandering het hoofd te bieden, onder meer met het Deltaprogramma. In dit Waterprogramma bouwt het hoogheemraadschap voort op de eigen Deltavisie (2012), waarbij de landelijke Deltabeslissingen zijn verankerd.

Welke benadering kiest het hoogheemraadschap bij de uitvoering van haar taken?

Dit Waterprogramma is in nauwe samenwerking met de omgeving tot stand gekomen. Samen met de provincie, LTO, natuurorganisaties, PWN, kennisinstituten en Rijkswaterstaat heeft het hoogheemraadschap gezamenlijke doelen en opgaven geïdentificeerd. Deze zogenoemde bouwstenen zijn samen met zeventig betrokken organisaties, waaronder de gemeenten, uitgewerkt. Alle opgaven zijn benaderd vanuit het effect dat men wil bereiken, uitgaand van een evenwicht tussen efficiency, effectiviteit en duurzaamheid. Het hoogheemraadschap werkt de opgaven in dit Waterprogramma effectgericht en gebiedsgericht uit.

Hoe wordt in de toekomst gezorgd voor veilige dijken, droge voeten en voldoende schoon water in Hollands Noorderkwartier?

Voor Waterveiligheid wordt de benadering gevolgd van meerlaagsveiligheid, opgenomen in het Nationale Waterplan. Sterke waterkeringen blijven bepalend voor de waterveiligheid. Het nieuwe landelijke veiligheidsbeleid is gebaseerd op een risicobenadering. De kans op een overstroming en de mogelijke gevolgen bepalen het gewenste veiligheidsniveau. Het hoogheemraadschap gaat daarom naar een andere manier van toetsen, ontwerpen en gegevensbeheer. Beheer, onderhoud en vergunningverlening worden aangepast, de functie van regionale en overige waterkeringen bij de waterveiligheid wordt onderzocht en innovatieve oplossingen worden gesteund. Intussen wordt doorgegaan met het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP). Ook het programma om de boezemkades te versterken wordt gecontinueerd. Wateroverlast is schadelijk, maar niet levensbedreigend. De komende periode ontwikkelt het hoogheemraadschap een basisniveau voor de preventie en wordt gezamenlijk werk gemaakt van gevolgbeperking. De flexibele besturing van het systeem wordt vergroot en verbeterd en er wordt eens schaderegeling afgesproken. Waar mogelijk neemt het hoogheemraadschap het groot onderhoud van stedelijk water over van gemeenten. De adviesrol in de ruimtelijke ordening wordt versterkt, om verbeteringen in het watersysteem te kunnen koppelen aan ruimtelijke ontwikkelingen. Het programma Wateropgave wordt afgerond, waardoor het risico op wateroverlast beperkt wordt.

Zoet water wordt kostbaar en minder vanzelfsprekend. De kans op zoet watertekort wordt in de komende jaren groter, onder invloed de klimaatverandering. Het hoogheemraadschap zorgt daarom voor een duurzame en eerlijke verdeling van het zoet water met de huidige infrastructuur. Dat wordt gedaan door duurzaam beheer van de beschikbare hoeveelheid schoon zoet water. In de planperiode wordt een programma opgesteld voor het uitwerken van de voorgenomen strategie. Voor schoon en gezond water worden lopende uitvoeringsprogramma's en beheersactiviteitenvoortgezet. In overleg met de partners zijn maatregelen bepaald voor de Kaderrichtlijn Water (KRW),waarvoor een resultaatverplichting is aangegaan. Het programma 2e Fase KRW-doelen10 vervangt het huidige KRW-programma, omdat dit een ruimere doelstelling heeft gekregen. Gewerkt wordt nu ook aan de opgaven die worden bepaald door belangen en eisen van de omgeving. Het hoogheemraadschap werkt nauw samen met de gemeenten in het gebied en met PWN aan een doelmatig en duurzaam afvalwaterketenbeheer. Er wordt stevig ingezet op innovaties die hieraan bijdragen, op effectgericht werken en op bronaanpak.

Crisisbeheersing: als het toch dreigt fout te gaan moet het hoogheemraadschap klaar staan. Daarom wordt er samen met de partners voor gezorgd dat daadkrachtig kan worden gehandeld bij een (dreigende) crisis. Daarnaast worden watergerelateerde risico's uitgewerkt in risicoprofielen, worden zogenoemde hotspots benoemd en opgenomen in de Waterrisicokaart. Het vereiste kwaliteitsniveau van de crisisbeheersingsorganisatie wordt bepaald op grond van het maatschappelijk aanvaardbare schadeprofiel. Ook wordt een actieve bijdrage geleverd aan het Coördinatieplan overstromingen van de veiligheidsregio's. Daarnaast beschikt het Hoogheemraadschap over een verordening: de Keur 2016. Hierin staan de geboden en verboden die betrekking hebben op watergangen en waterkeringen. Voor het uitvoeren van werkzaamheden kan een vergunning nodig zijn.

4.4.3 Riolering en waterkwaliteit

Binnen het plan is geen sprake van activiteiten die als gevolg kunnen hebben dat vervuild hemelwater naar het oppervlaktewater afstroomt. Het hemelwater kan dus als schoon worden beschouwd. Er wordt een gescheiden stelsel aangelegd en aangeboden. Met het oog op de waterkwaliteit wordt het gebruik van uitloogbare materialen zoals koper, lood en zink zoveel mogelijk voorkomen.

4.4.4 Verharding en compenserende maatregelen

Om een goed functionerend watersysteem te garanderen en te behouden bij nieuwe ontwikkelingen is er een compensatieplicht voor de toename van het verhard oppervlak. In het kader van het moederplan ' De Draai' (dat 2750 woningen mogelijk maakt) is deze voor de eindsituatie berekend. De minimale hoeveelheid open water is bepaald aan de hand van de uitgangspunten van het hoogheemraadschap en aan de hand van de "Keur 2016" van HHNK. Voor het plan is een berekening opgesteld, conform de richtlijnen van het hoogheemraadschap, waarbij rekening is gehouden met een compensatie-eis van 12,5%. Het totaal oppervlak van het plangebied is circa 163 hectare, inclusief bestaande bebouwing en Reigersdaal. De toename van de verharding is 590.000 m2. Hierdoor bedraagt de benodigde watercompensatie 73.750 m2. De toename van het wateroppervlak in het gebied als gevolg van het dempen en graven is 95.500 m2. Hiermee wordt voldaan aan de eis van HHNK om de toename verharding te compenseren met open water.

4.4.5 Conclusie

Het aspect water staat de uitvoerheid van het initiatief niet in de weg.

4.5 Luchtkwaliteit

4.5.1 Algemeen

Bij ruimtelijke plannen, verkeersplannen en milieuvergunningen moet het aspect luchtkwaliteit volwaardig in de beoordeling en besluitvorming worden meegenomen. Op 15 november 2007 is daarom de ‘Wet luchtkwaliteit’ in werking getreden. Met de ‘Wet luchtkwaliteit’, bijbehorende bepalingen enhulpmiddelen, wil de overheid zowel de verbetering van de luchtkwaliteit bewerkstelligen als ook degewenste ontwikkelingen in ruimtelijke ordening doorgang laten vinden. De wet kent op het gebied van de luchtkwaliteit eisen, welke zijn opgenomen in Hoofdstuk 5 titel 2 van de ‘Wet milieubeheer’. Deze luchtkwaliteitseisen hebben betrekking op plaatsen waar naar redelijke verwachting mensen blootgesteld staan aan luchtverontreiniging. De luchtkwaliteitseisen zijn vastgelegd in normen in de vorm van grenswaarden, plandrempels en alarmdrempels. Daarnaast zijn er luchtkwaliteitseisen opgenomen in het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Besluit NIBM) en de bijbehorende ministeriële Regeling niet in betekende mate bijdragen (Regeling NIBM). In het Besluit NIBM en de Regeling NIBM zijn de uitvoeringsregels vastgelegd die betrekkinghebben op het begrip NIBM. In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan deluchtverontreiniging. Deze gevallen kunnen zonder toetsing aan de grenswaarden voor het aspect luchtkwaliteit uitgevoerd worden. Ook als het bevoegd gezag op een andere wijze, bijvoorbeeld door berekeningen, aannemelijk kan maken dat het geplande project niet in betekenende mate bijdraagt, kan toetsing van de luchtkwaliteit achterwege blijven.De definitie van 'niet in betekenende mate' is 3% van de grenswaarde voor NO2 en PM10. De 3% komt overeen met 1,2 microgram/m3 (µg/m3). Als een project voor één stof de 3%-grens overschrijdt, dan verslechtert het project 'in betekenende mate' de luchtkwaliteit. De 3%-norm is in de Regeling NIBM uitgewerkt in concrete voorbeelden, waaronder voor zover hier van belang:

  • woningbouw: 1.500 woningen netto bij één ontsluitende weg en 3.000 woningen bij twee ontsluitende wegen.
4.5.2 Toets en conclusie

De ontwikkeling is, met 42 woningen, als NIBM aan te merken. Het aspect luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan niet in de weg.

4.6 Bodem

4.6.1 Algemeen

Wet bodembescherming

Het doel van de Wet bodembescherming (Wbb) is in de eerste plaats het beschermen van de land- of waterbodem zodat deze nu en in de toekomst kan worden benut door mens, dier en plant. Via de Wbb heeft de Rijksoverheid de mogelijkheid algemene regels te stellen voor de uitvoering van werken, het transport van stoffen en het toevoegen van stoffen aan de bodem. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem, waarop deze ontwikkelingen gaan plaatsvinden, geschikt is of geschikt is gemaakt voor de beoogde functie. Bij nieuwbouwactiviteiten dient de bodemkwaliteit door middel van onderzoek in beeld te zijn gebracht. In het algemeen geldt dat nieuwe bestemmingen bij voorkeur op een schone bodem dienen te worden gerealiseerd.

Besluit bodemkwaliteit

Het doel van het Besluit bodemkwaliteit (2008) is de bodem beter te beschermen en meer ruimte te bieden voor nieuwe bouwprojecten. Ook geeft het besluit gemeenten en provincies meer verantwoordelijkheid om de bodem te beheren.

Wabo, Wbb en Woningwet

Op grond van de Wabo geldt bij een redelijk vermoeden van ernstige bodemverontreiniging een uitgestelde inwerkingtreding van de omgevingsvergunning totdat de verontreiniging is opgeheven.

Voorts geldt ten aanzien van de bodem dat de Woningwet gemeenten verplicht in hun bouwverordening voorschriften omtrent het tegengaan van bouwen op verontreinigde bodem op te nemen. Die voorschriften moeten in elk geval betrekking te hebben op het verrichten van onderzoek naar aard en mate van verontreiniging van de bodem en de aard, omvang en opbouw van het op te stellen onderzoek.

4.6.2 Toets

Door Sweco is verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (zie Bijlage 2).

De bodem werd onderzocht met hypothese ‘onverdacht niet lijnvormig’. Uit de analyses bleek dat slechts in één mengmonster een licht verhoogd gehalte aan kwik is aangetoond in de bovengrond (0,00-0,50). Op basis van de chemische parameters is de grond ‘Altijd Toepasbaar’. Er zijn PFAS-verbindingen (PFOA en PFOS) aangetoond boven detectiegrens. Op basis van PFAS is de grond toepasbaar als klasse Landbouw/Natuur. In het grondwater overschrijden molybdeen, xylenen en naftaleen de streefwaarde.

Gezien de resultaten van het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voor het onverdacht gedeelte opgestelde hypothese “onverdachte locatie”, strikt genomen niet juist is. De oorzaak voor het licht verhoogde gehalte aan kwik is niet bekend. Gezien de relatief lage gehalten en de toekomstige bestemming van de locatie is er echter geen enkele aanleiding tot het verrichten van vervolgonderzoek met een aangepaste hypothese.

Op basis van de onderzoeksresultaten aan de CROW 400 kan worden geconcludeerd dat er geen veiligheidsklasse van toepassing is voor grondroerende werkzaamheden.

Op basis van de uitkomsten van het onderzoek behoeven er vanuit milieuhygiënische oogpunt gezien geen beperkingen te worden gesteld aan het toekomstige gebruik van de locatie als nieuwbouwlocatie.

4.6.3 Conclusie

Het aspect bodem staat de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan niet in de weg.

4.7 Natuur

4.7.1 Algemeen

In de natuurwetgeving worden gebiedsbescherming en soortenbescherming onderscheiden. Beide beschermingsregimes zijn van belang voor de ontwikkelingsmogelijkheden van een gebied. De soortenbescherming is geregeld in de Wet natuurbescherming. Hierin zijn verschillende beschermingsregimes voor soorten aangewezen.

4.7.2 Toets

In het kader van de voorgenomen ontwikkeling is quickscan natuur uitgevoerd (zie Bijlage 3, Natuurtoets Van der Goes en Groot, 27 februari 2023). Uit dit onderzoek blijkt het volgende:

Soortenbescherming:

  • Het onderzoeksgebied is in potentie geschikt voor beschermde soorten vogels.
  • Gezien de uitgevoerde toetsing, kunnen van de vissen, amfibieën en grondgebonden zoogdieren alleen 'vrijgestelde' soorten verblijvend aanwezig zijn. Voor deze aangetroffen of verwachte 'vrijgestelde' soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd als werkzaamheden worden verricht in het kader van ruimtelijke ontwikkeling en inrichting, zoals het besproken plan.
  • Teneinde de vestiging van overwinterende Rugstreeppadden in het plangebied te voorkomen, dienen opgeslagen zandhopen te worden verwijderd voorafgaand aan het overwinteringsseizoen van de Rugstreeppad of te worden afgeschermd met folie of een zogenaamd 'amfibieënscherm'.
  • In het plangebied kunnen broedvogels met niet-jaarrond be-schermde nesten voorkomen. Voor de verwachte aanwezige broedvogels dienen werkzaamheden waarbij nesten vernield of verstoord kunnen worden, buiten het broedseizoen plaats te vinden. Een ontheffing is voor broedvogels dan niet nodig. Het broedseizoen loopt grofweg van half maart tot half juli.
  • Voor het mogelijk incidentele terreingebruik van het plangebied door overige vogels met jaarrond beschermde nesten (Torenvalk, Huismus, Sperwer en Ransuil), wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter leefgebied en in de naaste omgeving veel vergelijkbaar of beter biotoop aanwezig is. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor deze soorten en ze kunnen gemakkelijk uitwijken.
  • Voor incidenteel aanwezige kleine marterachtigen wordt geen belangrijk negatief effect verwacht vanwege de grootte van het plangebied en de ruime aanwezigheid vergelijkbaar en beter biotoop in de naaste omgeving. De dieren kunnen derhalve gemakkelijk tijdelijk uitwijken. Het plangebied biedt geen essentieel leefgebied voor kleine marterachtigen.
  • In de bebouwing en bomen rondom het plangebied kunnen mogelijk vleermuizen verblijven. Tijdens de werkzaamheden moet worden voorkomen dat 's nachts felle verlichting aan blijft staan, zodat eventueel aanwezige verblijfplaatsen van vleermuizen in de omgeving van het plangebied niet worden verstoord.
  • In de bomen naast het plangebied kunnen mogelijk vogels met jaarrond beschermde nesten (Buizerd, Havik, Boomvalk of Sperwer) broeden. De afstand tot het plangebied is dusdanig groot dat verstoring niet wordt verwacht.
  • Voor de mogelijk aanwezige foeragerende vleermuizen in het plangebied wordt geen negatief effect verwacht van de ingreep omdat het plangebied slechts een klein deel uitmaakt van een veel groter foerageergebied en in de naaste omgeving veel vergelijk-baar of beter biotoop aanwezig is. De vleermuizen kunnen derhalve gemakkelijk tijdelijk uitwijken.
  • Het plangebied kan gebruikt worden als (klein) onderdeel van een vliegroute door vleermuizen. Vooral tijdens de aanlegfase zijn veranderingen aan de orde. De aard van het plangebied zal echter tijdens de aanleg maar ook later niet dusdanig veranderen dat belangrijke gevolgen worden verwacht.

Gebiedsbescherming en overige natuurwetgeving

  • Gezien de aard van de plannen, de reikwijdte daarvan en de locatie van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden is, buiten eventuele indirecte gevolgen door toegenomen stikstofemissie, op voorhand uit te sluiten dat beschermde gebieden onder de Wnb of andere (provinciaal) beschermde of aangewezen gebieden, direct beïnvloed worden door de plannen.
  • Vanwege de grote afstand tot stikstofgevoelige habitattypes en toekomstige gebruik van het plangebied worden geen significante effecten verwacht op stikstofgevoelige habitattypes. Aanbevolen wordt hierover navraag te doen bij het bevoegd gezag, de Provincie Noord-Holland.
4.7.3 Conclusie

Het aspect natuur staat de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan niet in de weg.

4.8 Stikstof

4.8.1 Algemeen

In het kader van de natuurwetgeving moeten de effecten van het plan op de stikstofdepositie in stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden inzichtelijk te worden gemaakt. Daarbij dient te worden nagegaan of ten gevolge van het plan significante negatieve effecten optreden in:

  • 1. stikstofgevoelige habitattypen en/of
  • 2. stikstofgevoelige leefgebieden.
4.8.2 Toets

Door Sweco is Onderzoek stikstofdepositie uitgevoerd (zie Bijlage 4). Voor de toetsing van de effecten is een stikstofberekening uitgevoerd met de AERIUS Calculator (2022). De berekening is opgesteld conform het document 'Instructie gegevensinvoer voor AERIUS Calculator 2022.2' van BIJ12 (juli 2023).

Zowel de aanlegfase als de gebruiksfase zijn beschouwd. Er is in de aanlegfase van de planontwikkeling geen toename berekend van de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden, op basis van de gehanteerde uitgangspunten. Negatieve effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zijn daarmee in de aanlegfase op voorhand uit te sluiten. Ook in de gebruiksfase de planontwikkeling is geen toename berekend van de stikstofdepositie in de omliggende Natura 2000-gebieden, op basis van de gehanteerde uitgangspunten. Negatieve effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden zijn daarmee ook in de gebruiksfase op voorhand uit te sluiten. Voor de planontwikkeling is geen Wnb-vergunning benodigd voor het onderdeel stikstofdepositie, op basis van de gehanteerde uitgangspunten in deze notitie.

4.8.3 Conclusie

Het aspect stikstof staat de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan niet in de weg.

4.9 Externe veiligheid

4.9.1 Algemeen

Externe veiligheid heeft betrekking op de gevaren die mensen lopen als gevolg van aanwezigheid in de directe omgeving van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen:

  • bedrijven waar gevaarlijke stoffen worden bewaard en/of bewerkt;
  • transportroutes (wegen, waterwegen, spoorwegen) waarlangs gevaarlijke stoffen worden vervoerd;ondergrondse buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen.

De aan deze activiteiten verbonden risico's moeten tot een aanvaardbaar niveau beperkt blijven.

Het wettelijk kader voor risicobedrijven is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) en de Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi). Voor LPG-tankstations geldt voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen tevens de circulaire effectafstanden externe veiligheid lpg-tankstations.

Voor het vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoorwegen waterwegen is het wettelijk kader vastgelegd het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de Regeling Basisnet.

De normen voor ondergrondse buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb).

4.9.2 Toets

Het plangebied Korenbloem ligt binnen een afstand van 200 meter van de N194 waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt. Daarnaast lopen er een aantal aardgasleidingen van Gasunie langs het plangebied. Door bureau Aviv is onderzoek naar de veiligheidsrisico's uitgevoerd. Het rapport is opgenomen in Bijlage 5.

N194

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling binnen deelgebied Korenbloem.

Groepsrisico

Het groepsrisico is kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. De verdere verantwoording van het groepsrisico kan achterwege blijven. Wel dient het bestuur van de veiligheidsregio in de gelegenheid te worden gesteld om advies uit te brengen. In de toelichting bij het besluit dient in elk geval in te worden gegaan op de mogelijkheden tot voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de mogelijkheden voor personen om zich in veiligheid te brengen indien een ramp zich voordoet.

Aardgasleidingen

Plaatsgebonden risico

Het plaatsgebonden risico vormt geen belemmering voor de ontwikkeling binnen deelgebied Korenbloem.

Groepsrisico

Voor de beschouwde aardgasleidingen is het groepsrisico in zowel de huidige als toekomstige situatie kleiner dan 10% van de oriëntatiewaarde. Volstaan kan worden met een beperkte verantwoording van het groepsrisico. Het plangebied Korenbloem bestaat volledig uit grondgebonden woningen en kent een lage personendichtheid. De woningen zijn niet specifiek aangewezen voor niet- of minder zelfredzame personen. Er is een duidelijke ontsluitingsstructuur waardoor bewoners van het gebied de mogelijkheid hebben om weg te vluchten van de risicobron. Het plangebied is ook goed ontsloten voor hulpdiensten.

Belemmeringenstrook

Het plandeel Korenbloem bevindt zich buiten de belemmeringenstrook.

4.9.3 Conclusie

Het onderdeel externe veiligheid staat de uitvoerbaarheid van het uitwerkingsplan niet in de weg.

4.10 Kabels en leidingen

Planologisch relevante buisleidingen dienen in het uitwerkingsplan te worden bestemd. De bestemming leiding wordt gecombineerd met de bestemming van de gronden waarin de leiding is gelegen en beperkt de rechten en het gebruik van die gronden (de zogenaamde dubbelbestemming).

Planologisch relevante leidingen zijn:

hoofdtransportleidingen;

  • hoogspanningsleidingen van 50 Kv en hoger;
  • buisleidingen voor het transport van brandbare gassen met een druk van 20 bar of hoger;
  • buisleidingen voor het transport van brandbare vloeistoffen met een diameter van 400 mm en groter;
  • buisleidingen voor het transport van giftige stoffen;
  • buisleidingen met een diameter van 400 mm en groter en gelegen buiten de bebouwde kom;
  • buisleidingen voor het transport van afvalwater van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier met een diameter van 400 mm en groter (hoofdleidingen van en naar de afvalwaterzuiveringsinrichting);
  • optisch vrije paden (straalpaden).

Niet-planologisch relevante leidingen behoeven geen bescherming/regeling in het uitwerkingsplan. Deze leidingen (riool(pers)leidingen, leidingen nutsvoorzieningen, drainageleidingen) vervullen uitsluitend een functie voor de aanwezige functies in het gebied (kavelaansluitingen) en kunnen ook zonder planologische regeling worden aangelegd. Deze leidingen zijn veelal aangelegd langs en/of in combinatie met aanwezige infrastructuur. Bij de technische uitwerking van het plan wordt de veiligheid van deze kabels en leidingen gewaarborgd via het KLIC-systeem

Relevantie plangebied

Binnen het plangebied zijn geen planologisch relevante leidingen aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.

4.11 Archeologie en cultuurhistorie

4.11.1 Algemeen

Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening is iedere gemeente verplicht aandacht te besteden aan de archeologie en cultuurhistorie op haar grondgebied en dit te verwerken in bestemmingsplannen en andere ruimtelijke instrumenten. De gemeente Dijk en Waard heeft archeologisch beleid dat is vastgelegd in een beleidsnota met archeologiekaart.

4.11.2 Toets

De archeologische waarden in het plangebied zijn uitvoerig onderzocht in het kader van het moederplan ' De Draai'. Binnen de exploitatiegrens van het te ontwikkelen gebied is alles vrijgegeven en hoeft geen verder archeologisch onderzoek te worden verricht.

4.11.3 Conclusie

Het aspect archeologie staat de uitvoerbaarheid van het initiatief niet in de weg.

4.12 M.e.r.-beoordeling

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r.-wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009.Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.- (beoordeling) uit te voeren.Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt. Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij kleine bouwprojecten beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook kleine projecten het milieu relatiefzwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is. Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen.Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig.

Relevantie plangebied

Om te bepalen of een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is, dient bepaald te worden of de ontwikkelingde drempelwaarden uit lijst D van het Besluit m.e.r. overschrijdt, of de ontwikkeling in een kwetsbaar gebied ligt en of er belangrijke milieugevolgen zijn.In het plangebied vindt woningbouw plaats. In het geval van een stedelijk ontwikkelingsproject is direct een m.e.r.-beoordeling noodzakelijk als de activiteit gaat om de bouw van 2.000 woningen of meer in een aaneengesloten gebied of als de activiteit een omvang heeft van 100 hectare of een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m² of meer (activiteit D 11.2. Bijlage bij het Besluit m.e.r.). De voorgenomen ontwikkeling van 42 woningen ligt ver beneneden de drempelwaarden, zoals opgenomen in het Besluit m.e.r.

In onderdeel A van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is bepaald wat verstaan wordt onder een gevoelig gebied. Als gevoelig gebied zijn gebieden aangewezen die beschermd worden op basis van de natuurwaarden, landschappelijke waarden, cultuurhistorische waarden en waterwingebieden. Het plangebied ligt niet in een gebied dat beschermd wordt vanuit specifieke natuurwaarden. Het plan ligt daarnaast zodanig ver verwijderd van het Natuurnetwerk Nederland, een Vogel- of Habitatrichtlijngebied of overig beschermd natuurgebied dat van externe werking geen sprake kan zijn.

Verder behoort het plangebied niet tot een gebied waarbinnen een Rijksmonument ligt en ligt het niet in een Belvedèregebied. Het plangebied betreft ook geen landschappelijk waardevol gebied. In de voorgaande paragrafen zijn reeds de verschillende milieueffecten beschouwd, zoals geluid en luchtkwaliteit. Hieruit blijkt dat er als gevolg van de ontwikkeling geen sprake zal zijn van nadelige milieugevolgen. Zoals beschreven in de voorafgaande alinea’s zijn er geen 'belangrijke nadelige milieugevolgen’ te verwachten en is het daarom niet noodzakelijk een m.e.r.- procedure te doorlopen.

Hoofdstuk 5 Juridische planopzet

Dit uitwerkingsplan is opgesteld conform de SVBP 2012, alsmede de Wet ruimtelijke ordening (Wro), en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het uitwerkingsplan is vervat in een verbeelding, regels en deze toelichting

5.1 De verbeelding

De verbeelding is getekend op een bijgewerkte en digitale kadastrale ondergrond schaal 1:1.000.

5.2 De regels

Bij het opstellen van de regels is uitgegaan van het rapport Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP2012) en de regels van het moederplan ‘De Draai'. De regels zijn verdeeld in 4 hoofdstukken, te weten:

  • Hoofdstuk 1: Inleidende regels met daarin de begrippen en de wijze van meten;
  • Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels. Hierin worden de regels voor de op de verbeelding opgenomen bestemmingen gegeven;
  • Hoofdstuk 3: Algemene regels, waaronder zijn opgenomen de anti-dubbeltelregel, algemene bouwregels en algemene afwijkings-, wijzigings- en procedureregels;
  • Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels, waarin het overgangsrecht en de slotregel zijn opgenomen. Het belangrijkste doel van de planregels is om de bouw- en gebruiksregels van de bestemming aan te geven.
5.2.1 Inleidende regels

In artikel 1 zijn bepalingen (begrippen) opgenomen welke in het algemeen spraakgebruik onvoldoende vastliggen en waarbij verschillen in interpretatie bij toepassing van de planregels mogelijk zijn. Deze zijn afkomstig uit het moederplan 'De Draai 2019'. Voor het gemak zijn enkele begrippen uit de Woningwet/ Bouwverordening/ Wabo overgenomen. Verder zijn enkele begrippen afkomstig van de SVBP2012. In artikel 2 wordt aangegeven op welke manier hoogte, lengte, breedte, inhoud en oppervlakte van bouwwerken/ percelen gemeten moeten worden.

5.2.2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Woongebied

In het moederplan hebben de nog te ontwikkelen plandelen van De Draai een globale eindbestemming. Deze systematiek is voortgezet voor het plandeel uitwerkingsplan Korenbloemstraat.

Er zijn binnen de gehele ontwikkeling van de De Draai maximaal 2.750 woningen mogelijk (rekening houdend met alle woonbestemmingen binnnen het plan). Binnen het uitwerkingsplan is ruimte voor het realiseren van 43 grondgebonden woningen. De maximale footprint van een woning hangt samen met de omvang van het bouwperceel. De maximale goot- en bouwhoogte staat aangegeven op de verbeelding. Behalve woningbouw is een aantal aan woning gerelateerde functies toegestaan als verkeer-en parkeervoorzieningen, water, groen, tuinen en erven. Net als in de bestemming ‘Woongebied’ uit het moederplan is een regeling opgenomen voor beroep en bedrijf aan huis en voor bed & breakfast.

5.2.3 Algemene regels

Artikel 4 Anti-dubbeltelregel

n de Anti-dubbeltelregel wordt bepaald dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, deze bij de beoordeling van latere plannen buiten beschouwing blijft. Het nog overgebleven terrein mag dus niet nog eens meegenomen worden bij het toestaan van een ander bouwwerk.

Artikel 5 Algemene gebruiksregels

In dit artikel is een opsomming opgenomen van gebruik dat als strijdig met het uitwerkingsplan wordt gezien.

Artikel 6 algemene afwijkingsregels

In dit artikel zijn categoriën van gevallen genoemd waarin burgemeester en wethouders de mogelijkheid hebben om, onder voorwaarden, op ondergeschikte onderdelen af te wijken van het uitwerkingsplan.

Artikel 7 Overige regels

Dit artikel heeft betrekking op de parkeernormen die gelden binnen het uitwerkingsgebied.

Verder is er in dit artikel een koppeling gelegd naar het Masterplan De Draai en het Beeldkwaliteitplan De Draai.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

Artikel 8 Overgangsrecht en artikel 9 slotbepaling

In de bepaling Overgangsrecht is geregeld in hoeverre en onder welke voorwaarden bestaande gebouwen en het bestaand gebruik van gronden en bouwwerken mogen afwijken van het plan. In de Slotregel is aangegeven op welke wijze de regels van het uitwerkingsplan kunnen worden aangehaald.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.1 Inspraak

Voordat het plan in procedure wordt gebracht, kan een inspraakprocedure worden doorlopen en moet het plan ter advies aan verschillende instanties aangeboden worden. Gezien de geringe impact van de ruimtelijke activiteit (mede in relatie tot de vigerende planologische situatie) en het feit dat er over het moederplan De Draai 2019 uitvoerig is geparticipeerd, wordt er geen algemene inspraak verleend en wordt het plan direct als ontwerp ter inzage gelegd. Gedurende de terinzagelegging van het ontwerp-uitwerkingsplan krijgen burgers, maatschappelijke organisaties en andere belanghebbenden de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen.

Wel heeft de gemeente met enkele omwonenden overleg gevoerd over een aantal over enkele uitvoeringsaspecten rondom het graven van watergangen en de wijze van heien.

6.2 Bestuurlijk vooroverleg

In het kader van het moederplan De Draai 2019 heeft uitvoerig vooroverleg plaatsgevonden met zowel Provincie Noord- Holland als met het hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier. De provincie heeft niet gereageerd. Aangezien het hier gaat om een binnenstedelijk gebied en er ook geen provinciaal werkingsgebied op deze locatie geldt, hoeft het uitwerkingsplan niet opnieuw aan de provincie te worden voorgelegd.

Bij de voorbereiding van het moederplan heeft het Hoogheemraadschap aangegeven dat De Draai fasegewijs wordt ontwikkeld en er bij elke fase overleg tussen gemeente en hoogheemraadschap plaats vindt, waarbij het eindplaatje van het watersysteem leidend is. Voor de meeste fases betekent dit dat het ontwerp voldoet aan de gestelde uitgangspunten in de watertoets. Voorliggend uitwerkingsplan dient o.a. ter afronding van de hoofdwatergangenstrucuur van De Draai en draagt bij aan (de uitvoering van) het met het waterschap overeengekomen en afgestemde gewenste eindbeeld. Van separaat bestuurlijk vooroverleg kan worden afgezien.

6.3 Zienswijzen

De resultaten van de terinzagelegging van het ontwerpuitwerkingsplan worden hier te zijner tijd beschreven.

6.4 Economische uitvoerbaarheid

Op 1 juli 2008 zijn samen met de Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepalingen omtrent de grondexploitatie (Afdeling 6.4 Wro) in werking getreden. In de Grex-wet is bepaald dat de gemeente bij het vaststellen van een planologische maatregel waarin mogelijkheden voor een bouwplan gecreëerd worden,verplicht is maatregelen te nemen die verzekeren dat de kosten die gepaard gaan met de ontwikkelingvan de locatie worden verhaald op de initiatiefnemer van het plan. Deze verplichting vervalt indien de gronden volledig in eigendom zijn van de gemeente.Indien het kostenverhaal anderszins is verzekerd, dan kan de gemeente afzien van het opstellen vaneen exploitatieplan. Eveneens is de gemeente niet verplicht een exploitatieplan vast te stellen in bijhet Besluit ruimtelijke ordening (Bro) aangegeven gevallen waar het kostenverhaal minimaal is, of nietopweegt tegen de bestuurlijke lasten (artikel 6.12, lid 2, aanhef, juncto artikel 6.2.1a Bro).Het voorliggende initiatief heeft betrekking op het kunnen bouwen van diverse woningen. Het betreft daarmee een bouwplan in de zin van artikel 6.2.1 van het Besluit ruimtelijke ordening, waarvoor in principe kostenverhaal noodzakelijk is.

Relevantie plangebied

Kostenverhaal heeft plaats door middel van een anterieure overeenkomst tussen gemeente en de initiatiefnemer.