Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Buitengebied, Kolholsterweg 5 Zijldijk
Status: voorontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1979.WPKolholsterweg5-CO01
1 Inleidende regels
 
Artikel 1 Begrippen
 
In deze regels wordt verstaan onder:
 
1. plan:
het wijzigingsplan Buitengebied, Kolholsterweg 5 Zijldijk.
 
2. bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1979.WPKolholsterweg5-CO01
 
3. aanduiding
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
 
4. aanduidingsgrens:
de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
 
5. ander bouwwerk:
een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
 
6. aanbouw:
een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
7. agrarisch aanverwant bedrijf:
een bedrijf dat in nauwe relatie staat tot het agrarisch bedrijf, waarvan de werkzaamheden in hoofdzaak bestaan in de vorm van het houden van dieren en/of het telen en bewerken van gewassen, al dan niet in combinatie met het verlenen van diensten aan derden, zoals een gebruiksgerichte paardenhouderij;
 
8. agrarisch bedrijf
een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of het houden van dieren;
 
9. agrarisch loonbedrijf:
een bedrijf waarbinnen uitsluitend of overwegend arbeid wordt verricht ter productie of levering van goederen of diensten ten behoeve van agrarische bedrijven;
 
10. archeologisch deskundige:
een afgestudeerd archeoloog met kennis en ervaring in het Noord-Nederlandse kustgebied;
 
11. archeologisch monument:
een terrein dat op basis van de Monumentenwet 1988 door het Rijk is aangewezen als beschermd archeologisch monument;
 
12. archeologisch onderzoek:
een onderzoek (bureauonderzoek en/of boren en/of graven en/of begeleiden) verricht door een daartoe bevoegde instantie;
 
13. archeologisch onderzoeksgebied:
een gebied met een daaraan toegekende hoge archeologische verwachting vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
 
14. archeologisch waardevol gebied:
een gebied met daaraan toegekende archeologische waarde vanwege de kennis en wetenschap van de in dat gebied voorkomende overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden;
 
15. bassin:
een mest- of waterbak voor de opslag van mest of water ten behoeve van agrarische activiteiten;
 
16. bebouwing:
één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;
 
17. bebouwingspercentage:
een in de regels dan wel in een bouwvlak aangegeven percentage, dat de oppervlakte van het deel van het bouwvlak aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd, dit met inbegrip van de oppervlakte van an­dere bouwwerken;
 
18. bedrijf:
een onderneming gericht op het bedrijfsmatig vervaardigen en/of bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen;
 
19. (bedrijfseigen) mest- en/of organische (bij)productvergisting:
de verwerking van op het bedrijf zelf geproduceerde en van andere bedrijven aangevoerde mest, waaraan eigen en/of van derden afkomstige co-onderstraten (bijvoorbeeld maïs) wordt/­worden toegevoegd. Het digestaat (restproduct) wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
 
20. bedrijfsgebouw:
een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;
 
21. bedrijfswoning:
een woning in of bij een gebouw of op een bouwperceel, kennelijk slechts be­doeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
 
22. beperkt kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een richtwaarde voor het risico dan wel een risicoafstand is bepaald, die in acht genomen moet worden;
   
23. beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis:
een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, genoemd in bijlage 1, dat in of bij een woonhuis wordt uitgeoefend, waarbij het woonhuis in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is en waarbij:
  1. detailhandel die direct verband houdt met een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit, alsmede in goederen die ter plaatse in het kader van de beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis zijn vervaardigd, bewerkt of hersteld, in beperkte mate wordt toegestaan;
  2. de woonfunctie als overwegende functie van het perceel niet wordt aangetast;
  3. de activiteiten passen binnen de woonomgeving, wat in elk geval betekent dat geen onevenredige afbreuk mag worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en bouwwerken, waartoe in ieder geval de ten gevolge van bedoelde activiteiten voor de omgeving te verwachten hinder en het verlies van privacy in aanmerking genomen dienen te worden;
  4. zodanige verkeersaantrekkende activiteiten, waardoor extra verkeersmaatregelen, waaronder extra parkeervoorzieningen buiten eigen erf, noodzakelijk zijn, niet worden toegestaan;
  5. reclame-uitingen kleiner dan 0,25 m² mogelijk zijn; 
24. beroeps- dan wel bedrijfsvloeroppervlakte:
de totale (bruto) vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een beroeps- of bedrijfsactiviteit aan huis, een (dienstverlenend) bedrijf en/of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;
 
25. bestaand:
de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik, die bestaan ten tijde van het inwerkingtreden van het bestemmingsplan;
 
26. bestemmingsgrens:
de grens van het bestemmingsvlak;
 
27. bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
 
28. bijgebouw:
een opzichzelfstaand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
29. bosbouw:
het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie;
 
30. bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of verande­ren en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
 
31. bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
 
32. bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benade­ring gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met in­begrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder;
 
33. bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels, een zelfstan­dige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
 
34. bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel;
 
35. bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en andere bouwwerken zijn toegelaten;
 
36. bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander mate­riaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
 
37. bunker:
een opzichzelfstaand betonnen verdedigingswerk;
 
38. cultuurgrond:
grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die hobbymatig in gebruik zijn en niet worden gebruikt ten behoeve van een agrarische bedrijfsvoering;
 
39. cultuurhistorische waarden:
waarden van een gebied en/of de daarin voorkomende bebouwing, ele­menten en structuren, die uitdrukking geven aan de beschavingsgeschie­denis en/of het gebruik door de mens in de loop van die geschiedenis;
 
40. dak:
iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
 
41. detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
 
42. erf
het binnen de bestemming gelegen gedeelte van het bouwperceel, met uitzondering van het binnen het bouwvlak gelegen gedeelte van het bouwperceel;
   
43. erotisch getinte vermaaksfunctie:
een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voor­stellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal;
 
44. evenement:
een publieke activiteit met een tijdelijk, plaatsgebonden en van het regu­liere gebruik afwijkend karakter, plaatsvindend in de open lucht of in tijde­lijke onderkomens en in het algemeen bedoeld ter ontspanning en/of ver­maak, waaronder begrepen commerciële, culturele, religieuze, recreatieve en/of sportieve, of daarmee gelijk te stellen activiteiten, zoals markten, braderieën, beurzen, kermissen, festiviteiten, wedstrijden, bijeenkomsten, festivals, e.d.;
 
45. extensief dagrecreatief medegebruik:
een extensief dagrecreatief medegebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, kanoën, een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik;
 
46. fruitteelt:
de teelt of het kweken van fruit aan houtige gewassen;
 
47. galerie:
tentoonstellings- en verkoopruimte voor kunst, alsook ondergeschikte horeca ten dienste van deze functies;
 
48. gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
 
49. gebruiksgerichte paardenhouderij:
een agrarisch aanverwant bedrijf dat is gericht op het africhten, het opleiden en het trainen, alsmede het opvangen en stallen van paarden en/of pony's;
 
50. gebruiksmogelijkheden:
de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken;
 
51. geluidsbelasting:
de geluidsbelasting vanwege een weg, een industrieterrein, een bedrijfsperceel en/of een spoorweg;
 
52. geluidsgevoelige functies:
in een gebouw of op een terrein aanwezige functies die maken dat een ge­bouw of terrein als geluidsgevoelig object wordt aangemerkt;
 
53. geluidsgevoelige objecten:
gebouwen welke dienen ter bewoning of andere geluidsgevoelige gebouwen of terreinen, zoals bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluid­hinder;
  
54. geluidszoneringsplichtige inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge de Wet geluidhinder rondom het terrein van vestiging in een bestemmingsplan een geluidszone moet worden vast­gesteld;
 
55. gezinshuis:
een gezinshuis is een kleinschalige vorm van hulp en zorg voor uithuisgeplaatste jongeren. Opvang in een gezin in een normale leefomgeving. De gezinshuisouders vormen de vaste basis en bieden professionele begeleiding.
 
56. grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk niet in gebouwen plaatsvindt, zoals een melkveehouderij, een akkerbouwbedrijf of een biologisch veehouderijbedrijf, waarbij het gebruik van agrarische gronden noodzakelijk is voor het functioneren van het bedrijf;
 
57. hogere grenswaarde:
een bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, die hoger is dan de voor­keurgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
 
58. hoofdgebouw:
een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;
 
59. horecabedrijf:
een bedrijf waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies wordt verstrekt, één en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uit­zondering van een erotisch getinte ver­maaksfunctie;
 
60. horecabedrijf categorie 1:
een complementair horecabedrijf dat is gericht op het hoofdzakelijk over­dag bereiden en verstrekken van (niet of licht alcoholhoudende) dranken en eenvoudige etenswaren aan bezoekers van andere functies, met name functies als centrumvoorzieningen en dagrecreatie, zoals een automatiek, een broodjeszaak, een cafetaria, een croissanterie, een koffiebar, een lunchroom, een ijssalon, een petit-restaurant, een snackbar, een snack-kiosk, een tearoom, een traiteur, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
 
61. horecabedrijf categorie 2:
een horecabedrijf met een in het algemeen hoge bezoekersfrequentie ge­durende de avond, dat voornamelijk is gericht op het bereiden en verstrek­ken van maaltijden en/of (alcoholische) dranken, zoals een bar, een (grand)café, een eetcafé, een restaurant, een café-/restaurant, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf, al dan niet in combinatie met logiesvertrekking of een zalencentrum;
     
62. horecabedrijf categorie 3:
een horecabedrijf, dat voornamelijk is gericht op het ‘s avonds en/of ‘s nachts verstrekken van (alcoholische) dranken en waar tevens gelegenheid wordt geboden tot dansen of vergelijkbaar vermaak, zoals een bar-/dancing, een discotheek, een nachtclub, en/of een naar de aard en invloed op de omgeving daarmee gelijk te stellen horecabedrijf;
 
63. houtteelt:
de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend het kweken van bomen ten behoeve van de houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt en waarvoor daartoe ontheffing is verleend van de meldings- en herplantplicht ex artikel 2 en 3 van de Boswet;
 
64. intensief kwekerijbedrijf:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondge­bon­den agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het telen van gewassen, zoals een champignonkwekerij, een witlofkwekerij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen met (nagenoeg) geen gebruik van daglicht;
 
65. intensief veehouderijbedrijf:
een agrarisch bedrijf met een in hoofdzaak niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering in de vorm van het houden van dieren, zoals een rundveemesterij (exclusief vetweiderij), een varkens-, vleeskalver-, pluimvee- of pelsdierhouderij, of een combinatie van deze bedrijfsvormen, alsmede naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijfsvormen en (nagenoeg) geen weidegang;
 
66. incidenteel evenement:
een eenmalig, niet periodiek terugkerend evenement;
 
67. kampeermiddel:
een tent, een tentwagen, een kampeerauto, een caravan of een stacaravan, dan wel enig ander daarmee vergelijkbaar voertuig of onderkomen, dat geheel of ten dele is bestemd of opgericht dan wel wordt of kan worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
 
68. kantine:
een restauratieve voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrekken van etenswaren, eenvoudige maaltijden en/of dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling;
 
69. kap:
een afdekking onder een hoek van meer dan 5 graden met het horizontale vlak;
 
70. kas:
een bouwwerk, niet zijnde een tunnelkas of een naar de aard daarmee vergelijkbaar bouwwerk, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van groente, vruchten, bloemen of planten;
 
71. kunstobject:
voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
 
72. kunstwerk
een ander bouwwerk voor civieltechnische en/of infrastruc­turele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct of een sluis, dan wel een daarmee gelijk te stellen voor­ziening;
 
73. kwetsbaar object:
een object waarvoor ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen, een grenswaarde voor het risico dan wel een risicoafstand tot een risico­volle inrichting is bepaald die in achtgenomen moet worden;
 
74. landschappelijke waarden:
waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aan­wezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied;
 
75. ligplaats:
een gedeelte van het openbare water, bestemd of geschikt om door een woonschip met toegestane voorzieningen te worden ingenomen;
 
76. maatschappelijke voorzieningen:
educatieve, informatieve, levensbeschouwelijke, medische, sociaal-medische, culturele en sociaal-culturele voorzieningen, zorg- en welzijnsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienst­verlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;
 
77. manege:
een voorziening met een publieksgericht karakter, waar gelegenheid wordt geboden tot het berijden en verzorgen van paarden en/of pony’s (waaronder begrepen het stallen, het lesgeven, de verhuur, het dresseren en trainen, alsmede het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen) eventueel in combinatie met daaraan gerelateerde en ondergeschikte detailhandel;
 
78. manege-activiteiten:
bedrijfsactiviteiten met een publieksgericht karakter, die zijn gericht op het bieden van gelegenheid tot het berijden en verzorgen van paarden en pony's (waaronder het lesgeven, de verhuur of het organiseren van wedstrijden en/of andere hippische evenementen);
 
79. meetverschil:
een door de feitelijke terreininrichting aanwezig verschil tussen het beloop van lijnen in het veld en een aangegeven bestemmings- of bouwgrens;
 
80. milieusituatie:
de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin door de mate van scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geur, stof, geluid, gevaar, licht en/of trilling;
    
81. natuurlijke waarden:
de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied. Onderdeel van de natuurlijke waarden vormt steeds een beoordeling van de soortbescherming op basis van de Flora- en faunawet;
 
82. niet-grondgebonden agrarische bedrijfsvoering:
een agrarische bedrijfsvoering die hoofdzakelijk in gebouwen plaatsvindt, en die als zodanig niet afhankelijk is van agrarische gronden als productiemiddel, zoals een intensief veehouderijbedrijf of een intensief kwekerijbedrijf;
 
83. normaal agrarisch gebruik:
het gebruik dat, gelet op de bestemming, regelmatig noodzakelijk is voor een goede grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en grondgebonden agrarisch gebruik van de gronden;
 
84. normaal onderhoud:
het onderhoud, dat gelet op de bestemming regelmatig noodzakelijk is voor een goed beheer en gebruik van de gronden en gebouwen die tot de betreffende bestemming behoren;
 
85. ondergeschikte tweede tak:
een ondergeschikt bestandsdeel van de totale bedrijfsomvang van een agrarisch bedrijf;
 
86. overige opgaande teeltvormen:
de teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken, het kweken van fruit aan houtige gewassen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen;
 
87. nutsvoorzieningen:
een voorziening ten behoeve van de telecommunicatie en de gas-, water- en elektriciteitsdistributie, alsmede soortgelijke voorzieningen van openbaar nut, waaronder in ieder geval worden begrepen transformatorhuisjes, pompstations, gemalen, telefooncellen en zendmasten;
 
88. overkapping:
elk ander bouwwerk dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
 
89. peil:
  1. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:
    de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  2. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:
    de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  3. indien in, op of over het water wordt gebouwd:
    het gemiddelde waterpeil;  
90. periodiek evenement:
een evenement dat in min of meer dezelfde vorm met een zekere regelmaat (bijvoorbeeld wekelijks, maandelijks of (half)­jaarlijks) wordt gehouden;
 
91. productiegebonden detailhandel:
detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;
 
92. prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;
 
93. recreatief medegebruik:
een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;
 
94. relatie:
een figuur dat twee afzonderlijk weergegeven delen van een bouwperceel met elkaar verbindt, zodanig dat voor toepassing van de regels sprake is van één bouwperceel;
 
95. restauratieve voorziening:
voorziening ten dienste van een bedrijf of instelling, gericht op het verstrek­ken van (eenvoudige) spijzen en dranken aan de reguliere gebruikers van dat bedrijf of die instelling, zoals een kantine of mensa;
 
96. risicovolle inrichting:
een inrichting bij welke ingevolge het Besluit Externe Veiligheid Inrichtingen een grenswaarde, een richtwaarde voor het risico dan wel een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
 
97. schuur:
een vrij in het open veld staande schuur, die wordt gebruikt voor het stallen van of schuilgelegenheid bieden aan vee, de opslag van agrarische producten of agrarische werktuigen dan wel kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten;
 
98. seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden ver­richt, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden.
 
Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
 
99. silo:
een bouwwerk ten behoeve van opslagdoeleinden;
   
100. steiger:
een zelfstandige constructie aan de oever, die tot ligplaats dient voor vaartuigen, en die een diepte heeft van ten hoogste 1,5 m en een lengte van ten hoogste 6 m;
 
101. straat- en bebouwingsbeeld
de waarde van een gebied in stedenbouwkundige zin door de mate van samenhang in aanwezige bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op een goede verhouding tussen bouwmassa en open ruimte, een goede hoogte- en breedteverhouding tussen de bebouwing onderling en de samenhang in bouwvorm en ligging tussen bebouwing die ruimtelijk op elkaar georiën­teerd is;
 
102. torensilo:
een gebouw ten behoeve van opslagdoeleinden;
 
103. tunnelkas:
elke constructie van hout, metaal of ander materiaal, welke met plastic of in gebruik daarmee overeenstemmend materiaal is afgedekt en dient als teeltondersteuning voor bedekte teelten;
 
104. uitbouw:
een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
 
105. verkeersveiligheid:
de waarde van een gebied voor de veiligheid van het verkeer door de mate van overzichtelijkheid en vrij uitzicht (met name bij kruisingen van wegen en uitritten) en de (mogelijke) effecten van bebouwing en overige inrichtingselementen op de gedragingen van verkeersdeelnemers;
 
106. verkoopvloeroppervlakte:
de voor het publiek zichtbare en toegankelijke (besloten) winkelruimte voor de detailhandel;
 
107. voorkeurgrenswaarde:
de bij een bestemmingsplan in acht te nemen maximale waarde voor de geluidsbelasting van geluidsgevoelige objecten, zoals deze rechtstreeks kan worden afgeleid uit de Wet geluidhinder en/of het Besluit Geluidhinder;
 
108. vuurwerkbedrijf:
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op de vervaardiging of assemblage van vuurwerk of de handel in vuurwerk, dan wel de opslag van vuurwerk en/of de daarvoor benodigde stoffen;
 
109. windturbine:
een bouwwerk ten behoeve van de opwekking van windenergie;
 
110. wonen:
het huisvesten in een woning van één afzonderlijk huishouden 
 
111. woning:
een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
 
112. woonhuis:
een gebouw dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
 
113. woonsituatie:
de waarde van een gebied voor de woonfunctie door de situering van om die woonfunctie liggende functies en bebouwing, daarbij in het bijzonder gelet op de daglichttoetreding, het uitzicht, de mate van privacy en het voorkómen of beperken van hinder;
 
114. zorgboerderij:
een zorgfunctie als hoofdtak waarbij de sociaal-medische opvang van personen, al dan niet in de vorm van het ter plaatse woonachtig zijn, gecombineerd wordt met agrarische activiteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische of natuurbeherende activiteiten;
 
115. zorgfunctie:
een zorgfunctie als neventak bij een agrarisch bedrijf waarbij een directe relatie bestaat tussen de sociaal-medische opvang van personen en de agrarische bedrijfsactiviteiten, in die zin dat de personen behulpzaam zijn bij de agrarische bedrijfsactiviteiten.
 
Artikel 2 Wijze van meten
 
2.1 Gebouwen en bouwwerken
 
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
 
a. de breedte van een gebouw:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren;
 
b. de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
 
c. de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
 
d. de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
 
e. de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;
 
f. de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevel van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
 
g. de hoogte van een windturbine:
vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de windturbine.
 
2.2 Ondergeschikte bouwdelen
 
Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, antennes, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons, overstekende daken en naar aard en omvang daarmee gelijk te stellen bouwdelen buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van de bouwhoogte, dan wel de bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 meter bedraagt.
 
2.3 Maatvoering
 
Alle maten zijn, tenzij anders aangegeven:
  1. voor lengten in meters (m);
  2. voor oppervlakten in vierkante meters (m2);
  3. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m3);
  4. voor verhoudingen in procenten (%);
  5. voor hoeken/hellingen in graden (°).   
2.4 Meten
 
Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.
  
2 Bestemmingsregels
 
Artikel 3 Agrarisch
 
3.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘agrarisch’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. cultuurgrond;
  2. extensieve dagrecreatie;
  3. bescherming van de karakteristieke huisgrachten en bijbehorende (opgaande) beplanting;
met de daarbij behorende:
  1. tuinen en erven, parkeervoorzieningen, wegen en paden, water, groenvoorzieningen, nutsvoorzieningen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 
In de bestemming zijn niet begrepen:
  • boom- en fruitteelt, met uitzondering van de teelt van niet-opgaande gewassen;
  • houtteelt en de aanleg van bos, met uitzondering van bestaand productiebos;
  • mestvergisting.
 
Het doeleind extensieve dagrecreatie is beperkt tot de inrichting en het gebruik van dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, visoevers, voorzieningen voor de kanovaart en naar de aard daarmee gelijk te stellen voorzieningen.
Van de in de bestemming begrepen wegen mag het aantal rijstroken ten hoogste twee bedragen.
 
3.2 Bouwregels
 
3.2.1 Gebouwen
 
Het bouwen van gebouwen is niet toegestaan.
 
3.2.2 Overige gebouwen
 
Voor het bouwen van overige gebouwen gelden de volgende regels:
  1. gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding mogen worden gebouwd, waarbij geldt dat:
    1. de maximale inhoud bedraagt 50 m3 per gebouw, dan wel ten hoogste de bestaande inhoud indien deze meer bedraagt;
    2. de bouwhoogte bedraagt ten hoogste 3,5 meter;. 
3.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. binnen een afstand van 5 meter gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming Water mogen geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande bouwwerken, geen gebouwen zijnde.     
3.3 Nadere eisen
 
Burgemeester en wethouders kunnen met het oog op het voorkomen van een onevenredige aantasting van:
  • het landschapsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
 
nadere eisen stellen aan:
  • de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
 
3.4 Afwijken van de bouwregels
  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.3 voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij het betreffende waterschap.
  2. De onder a bedoelde afwijkingen mogen daarnaast:
    • geen onevenredige afbreuk doen aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
    • geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen.
  3. Aan de onder a bedoelde afwijking wordt bovendien de voorwaarde gesteld dat gezorgd wordt voor een goede landschappelijke inpassing. 
3.5 Specifieke gebruiksregels
 
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden;
  2. het gebruik van de gronden en gebouwen voor horecadoeleinden;
  3. het gebruik van de gronden en gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden;                        
3.6 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
  1. lid 3.1:
    voor het gebruik van agrarische cultuurgrond als tuin, mits:
    • het perceel grenst aan de bestemming Wonen;
    • geen bouwwerken zijn toegestaan;
    • bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning een plan voor landschappelijke inpassing wordt ingediend; 
  2. lid 3.5, onder c:
    voor kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
    • geen kampeerterrein mag worden aangelegd op de gronden die mede zijn bestemd als Waarde – Geomorfologie, Waarde – Invloedsgebied wierden of Waarde – Landschap;
    • de afstand tot de erfgrens van de dichtstbijzijnde woning van derden ten minste 50 meter bedraagt;
    • het kleinschalig kampeerterrein grenst aan de woning van de betreffende beheerder;
    • kamperen uitsluitend mogelijk is van 15 maart tot en met 31 oktober;
    • maximaal 15 standplaatsen voor kampeermiddelen zijn toegestaan;
    • stacaravans niet zijn toegestaan;
    • per kleinschalig kampeerterrein maximaal drie chalets en/of trekkershutten zijn toegestaan;
    • de totale oppervlakte aan bebouwing voor sanitaire voorzieningen maximaal 50 m2 bedraagt;
    • bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning een plan voor landschappelijke inpassing wordt ingediend; 
  3. lid 3.5, onder c:
    voor een ‘bed and breakfast’, mits:
    • het aantal kamers ten behoeve van bed and breakfast maximaal drie bedraagt, voor ten hoogste zes personen in totaal;
    • parkeren op eigen terrein plaatsvindt. 
 
3.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  1. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren:
    • het aanleggen van dagrecreatieve voorzieningen, in de vorm van voet-, fiets- en ruiterpaden, picknickplaatsen, parkeervoorzieningen, de inrichting van visoevers en voorzieningen voor de kanovaart;
    • het aanleggen van landbouwontsluitingswegen, voet- en fietspaden;
    • het dempen van huisgrachten en het rooien van houtsingels die deel uitmaken van erven.
  2. De onder a bedoelde vergunning is niet vereist indien het werken en/of werkzaamheden betreft die het normale onderhoud tot doel hebben.
  3. Voor zover voor meerdere werken en/of werkzaamheden vergunningen worden gevraagd en deze in één (inrichtings)plan zijn ondergebracht, wordt dit plan in zijn geheel in de beoordeling betrokken.
 
Artikel 4 Wonen
 
4.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ‘wonen’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, al dan niet in combinatie met een aan huis verbonden beroep, zoals vermeld in bijlage 2 bij de regels;
met de daarbij behorende:
  1. hoofdgebouwen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen, tuinen, water en bouwwerken, geen bouwwerken zijnde. 
4.2 Bouwregels
 
4.2.1 Hoofdgebouwen
 
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
  1. per bouwvlak is ten hoogste één woning toegestaan;
  2. de goot- en bouwhoogte bedragen respectievelijk maximaal 3,5 meter en 8 meter, dan wel ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer bedragen;
  3. de woning moet zijn voorzien van een kap, waarvan de dakhelling minimaal 30° en maximaal 60° dient te bedragen;
  4. de oppervlakte van de woning inclusief de bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedraagt ten hoogste 300 m², dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt;
  5. ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij’ dient de woonfunctie beperkt te blijven tot de voormalige bedrijfswoning en dient de bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, te worden gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
  6. binnen een afstand van 5 meter gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming Water mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande gebouwen. 
4.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
 
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden daarnaast de volgende regels:
  1. de goot- en bouwhoogte van de aan- en uitbouwen en bijgebouwen bedragen niet meer dan respectievelijk 3 meter en 5,5 meter, dan wel de bestaande hoogten indien deze hoger zijn;
  2. de aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen op ten minste 1 meter achter de voorgevel van de woning, dan wel het verlengde hiervan, te worden gebouwd;
  3. binnen een afstand van 5 meter gemeten vanaf de boveninsteek van watergangen met de bestemming Water mogen geen gebouwen worden gebouwd, met uitzondering van de bestaande gebouwen.         
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
 
De bouwhoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt ten hoogste 3 meter.
 
4.3 Afwijken van de bouwregels 
  1. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:
    1. lid 4.2.1, sub d:
      voor het vergroten van de oppervlakte van de bijgebouwen met 450 m2 ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van bedrijf – agrarisch hulpbedrijf’, mits:
      • er geen extra ontsluiting naar de weg wordt aangelegd;
      • de maatvoering aansluit bij het hoofdgebouw, met dien verstande dat de goothoogte mag worden verhoogd naar 4 meter;
      • de niet meer in gebruik zijnde opstallen worden gesaneerd;
      • bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning een plan voor landschappelijke inpassing wordt ingediend;
      • geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de milieusituatie, het bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de natuurlijke en landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; 
    2. lid 4.2.1, sub f en lid 3.2.2, sub c:
      voor het bouwen van gebouwen, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij het betreffende waterschap.
  2. De onder a bedoelde afwijkingen mogen daarnaast:
    • geen onevenredige afbreuk doen aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
    • geen negatieve invloed hebben op de ontwikkelingsmogelijkheden van andere gronden en gebouwen. 
 
4.4 Specifieke gebruiksregels
 
4.4.1 Toegestaan gebruik
 
De uitoefening van een aan huis verbonden beroep is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd en er geen ernstige hinder of afbreuk aan het woonmilieu wordt gedaan. Dit betekent dat:
  • de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • aan huis verbonden activiteiten ten behoeve van het beroep uitsluitend inpandig mogen worden verricht;
  • maximaal 100 m² van de oppervlakte van hoofd- en bijgebouwen mag worden gebruikt voor de aan huis verbonden activiteiten;
  • degene die de gebruiker is van de woning ook degene moet zijn die het aan huis verbonden beroep uitoefent;
  • de ruimtelijke uitstraling van de activiteiten qua aard, omvang en intensiteit verenigbaar moet zijn met het karakter van de omringende woonomgeving. Dit betekent onder andere dat er geen andere reclame-uitingen dan een naambord in de tuin of aan de woning mogen zijn;
  • behoudens een beperkte verkoop in het klein, in direct verband met het aan huis verbonden beroep, geen detailhandel mag plaatsvinden;
  • het gebruik geen nadelige invloed mag hebben op de verkeersafwikkeling en de parkeersituatie ter plaatse; ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat dient te worden geparkeerd op eigen terrein.
  
4.4.2 Strijdig gebruik
 
Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in elk geval wordt begrepen:
  1. het gebruik van gronden en gebouwen voor een aan huis verbonden bedrijf;
  2. het gebruik van de gronden en gebouwen voor verblijfsrecreatieve doeleinden en/of horeca;
  3. het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
  4. het gebruik van bijgebouwen voor zelfstandige bewoning;
  5. het gebruik van gronden als paardrijbak. 
4.5 Afwijken van de gebruiksregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in: 
  1. lid 4.4.2, sub a:
    voor een aan huis verbonden bedrijf, mits:
    1. de bedrijfsvloeroppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de oppervlakte van de binnen het bestemmingsvlak aanwezige bebouwing;
    2. de bedrijfsactiviteit wordt uitgeoefend door in ieder geval een van de bewoners van de woning;
    3. de woonsituatie en/of gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast;
    4. er geen onevenredige parkeerdruk voor de omgeving optreedt;
    5. er geen detailhandel plaatsvindt anders dan productiegebonden detailhandel;
    6. de bedrijvigheid zich beperkt tot bedrijven behorend tot de milieucategorieën 1 en 2 van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering van de VNG of daaraan qua aard en omvang gelijk te stellen (zie Staat van bedrijven, bijlage 3); 
  2. lid 4.4.2, sub b:
    voor kleinschalig kamperen, met dien verstande dat:
    • de afwijking niet van toepassing is voor zover de gronden mede bestemd zijn als Waarde – Geomorfologie, Waarde – Invloedsgebied wierden, Waarde – Landschap of Waarde - Wierde;
    • de afstand tot de erfgrens van de dichtstbijzijnde woning van derden ten minste 50 meter bedraagt;
    • het kleinschalig kampeerterrein grenst aan de woning van de betreffende beheerder;
    • kamperen uitsluitend mogelijk is van 15 maart tot en met 31 oktober;
    • maximaal 15 standplaatsen voor kampeermiddelen zijn toegestaan;
    • stacaravans niet zijn toegestaan;
    • per kleinschalig kampeerterrein maximaal drie chalets en/of trekkershutten zijn toegestaan;
    • de oppervlakte van sanitairgebouwen maximaal 50 m2 bedraagt;
    • bij de aanvraag voor de omgevingsvergunning een plan voor landschappelijke inpassing wordt ingediend;  
  3. lid 4.4.2, sub b:
    voor een bed and breakfast, mits:
    1. het aantal kamers ten behoeve van bed and breakfast maximaal drie bedraagt, voor ten hoogste zes personen in totaal;
    2. parkeren op eigen erf plaatsvindt; 
  4. lid 4.4.2, sub e:
    voor paardrijbakken, mits:
    1. de afstand tussen de paardrijbak en een bestaande woning van derden ten minste 30 meter bedraagt;
    2. de oppervlakte van de paardrijbak niet meer dan 800 m² bedraagt;
    3. een open omheining wordt toegepast met een maximale hoogte van 2 meter;
    4. de paardrijbak niet is voorzien van bestrating of andere verharding;
    5. er geen lichtmasten worden geplaatst;
    6. de paardrijbak landschappelijk wordt ingepast.  
4.6 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming van woningen ter plaatse van de aanduiding ’specifieke bouwaanduiding - voormalige boerderij’ wijzigen ten behoeve van:
  1. aan het landelijk gebied gebonden niet-agrarische bedrijven;
  2. sociale, culturele, medische en educatieve voorzieningen;
  3. een bedrijf behorend tot de milieucategorieën 1 en 2, alsmede behorend tot categorie 3.1 voor zover naar aard en invloed op de omgeving met de categorieën 1 en 2 gelijk te stellen bedrijvigheid van de publicatie Bedrijven en Milieuzonering van de VNG (zie Staat van bedrijven, bijlage 3);
  4. recreatieve functies in de vorm van groepsaccommodaties, hotels en/of pensions;
  5. maneges en pensionstallen;
  6. opslag van caravans en daarmee vergelijkbare kampeermiddelen. 
Aan deze functiewijzigingen zijn de volgende voorwaarden verbonden:
  • de activiteiten zijn uitsluitend toegestaan in combinatie met de woonfunctie;
  • de activiteiten dienen plaats te vinden binnen de gebouwen;
  • de bestaande maatvoering, die wordt bepaald door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, blijft gehandhaafd, behoudens geringe uitwendige aanpassingen;
  • er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van nabijgelegen (agrarische) bedrijven;
  • er mag geen onevenredige afbreuk worden gedaan aan het milieu, de kwaliteit van de bodem en het grond- en oppervlaktewater;
  • er dient zorg te worden gedragen voor een goede landschappelijke inpassing;
  • er mag geen onaanvaardbare verkeersaantrekkende werking ontstaan;
  • de opslag van materialen of goederen op het terrein, anders dan voor het verwezenlijken van de bestemming, is uitgesloten;
  • de vestiging van maneges is uitsluitend toegestaan in de nabijheid van kernen.
 
Na wijziging behoudt het perceel de aanduiding ‘specifieke bouwaanduiding – voormalige boerderij’ en de bestemming die past bij de nieuwe functie (respectievelijk Bedrijf, Horeca, Maatschappelijk of Recreatie).
 
Artikel 5 Waarde - Archeologie 2
 
5.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor ´Waarde - Archeologie 2´aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
 
In geval van strijdigheid van bepalingen gaan de regels van dit artikel vóór de bepalingen die ingevolge van andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.
 
5.2 Bouwregels
 
Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,4 m beneden het maaiveld wordt geroerd, met uitzondering van:
  1. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 50 m2 wordt uitgebreid.
  2. bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 50 m² ten behoeve van andere voor deze gronden geldende bestemmingen; 
5.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, mits: 
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  4. Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.              
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
 
5.4.1 Vergunningplicht
 
Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, of de volgende werkzaamheden uit te voeren:
  1. het ontgronden, afgraven, egaliseren van gronden over een oppervlakte groter dan 50 m2;
  2. het mengen, diepploegen, ontginnen van gronden dieper dan 0,4 m beneden het maaiveld;
  3. het graven of dempen van watergangen;
  4. het graven van sleuven breder dan 0,5 m beneden het maaiveld en dieper dan 1 m beneden het maaiveld ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen, drainage en funderingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  5. het permanent verlagen van het waterpeil. 
5.4.2 Voorwaarden
 
Een vergunning als bedoeld in lid 5.4.1 wordt slechts verleend indien:
  1. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad;
  3. één of meer van de volgende voorwaarden in acht wordt of worden genomen:
    1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    2. een verplichting tot het uitvoeren van archeologisch onderzoek door middel van opgravingen;
    3. een verplichting de bouw van het bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg. 
Indien het voornemen bestaat om aan de omgevingsvergunning voorwaarden te verbinden, wordt een archeologisch deskundige om advies gevraagd.
 
Indien het voornemen bestaat om een omgevingsvergunning te verlenen voor het permanent verlagen van het waterpeil, zoals bedoeld in lid 5.4.1 sub e, wordt de waterbeheerder vooraf om advies gevraagd.
 
5.4.3 Uitzonderingen vergunningplicht
 
Het verbod als bedoeld in lid 5.4.1 is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:
  1. plaatsvinden in of op gronden waarvan schriftelijk is aangetoond dat de bodem ter plaatse reeds is verstoord;
  2. reeds in uitvoering zijn ten tijde van de inwerkingtreding van het plan;
  3. het normale onderhoud betreffen;
  4. (her)drainage en het uitbaggeren van sloten betreffen;
  5. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning.    
5.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door:
  1. de grenzen van de bestemming aan te passen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  2. aan gronden alsnog de bestemming ´Waarde - Archeologie 2´ toe te kennen, indien uit archeologisch onderzoek blijkt dat de begrenzing van de gronden met deze medebestemming, gelet op ter plaatse aanwezige archeologische waarden, aanpassing behoeft.
 
Artikel 6 Waarde - Ruimtelijke kwaliteit
 
6.1 Bestemmingsomschrijving
 
De voor 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit' bestemde gebieden zijn mede bestemd voor het behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten waaronder wordt begrepen:
  1. het aanwezige straat-, bebouwings- en/of landschapsbeeld ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied';
  2. de stedenbouwkundige, landschappelijke en/of architectonische waarden en/of ruimtelijk-visuele waarden van de gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek pand'. Meer informatie over de achtergronden en de beoordeling van de panden is beschikbaar via www.bugelhajema.nl/karakteristiekepandenloppersum. Deze informatie maakt juridisch geen deel uit van het bestemmingsplan. 
6.2 Bouwregels
 
In afwijking van het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemming(en) gelden voor het bouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek pand' dat de bestaande goot- en bouwhoogten, de kapvorm en oppervlakte van het gebouw, alsmede de bestaande gevelindeling en de bestaande ligging dienen te worden gehandhaafd, tenzij het gebouwen betreft waarvoor reeds een sloopvergunning voor het slopen van het gehele gebouw is verleend en de sloop is uitgevoerd.
 
6.3 Afwijken van de bouwregels
 
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.2 en toestaan dat de goot- of bouwhoogte, kapvorm of oppervlakte, de gevelindeling en/of de ligging wordt gewijzigd, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke verschijningsvorm van het gebouw en er rekening wordt gehouden met ligging en context van het bestaande gebouw.
 
6.4 Omgevingsvergunning voor het slopen van gebouwen
 
6.4.1 Omgevingsvergunningplicht
  1. Binnen het op de verbeelding aangegeven gebied 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied' mogen gebouwen niet zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gesloopt worden;
  2. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek pand' mogen gebouwen en delen van gebouwen niet zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning gesloopt worden.             
6.4.2 Voorwaarden vergunningverlening
  1. Karakteristiek gebied
    1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 onder a wordt voor gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied' uitsluitend verleend indien:
      1. de sloop niet leidt tot achteruitgang van de kenmerkende waarden van een gebied, zodanig dat het stedenbouwkundig dan wel landschappelijk beeld onevenredig wordt aangetast;
      2. de aanvraag om vergunning is voorzien van:
        • een plan tot herinrichting van de locatie waaruit blijkt dat het kenmerkende stedenbouwkundig dan wel landschappelijk beeld niet onevenredig wordt aangetast;
        • een planning van de sloop en herinrichting.
    2. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 onder a wordt uitsluitend verleend als er garantie bestaat voor een goede herinvulling binnen redelijke termijn na de sloop van een gebouw, waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt hersteld. In de omgevingsvergunning zal een voorschrift worden opgenomen waarin de datum waarop de herinvulling gereed moet zijn, wordt vastgelegd.
  2. Karakteristiek pand
    1. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 6.4.1 onder b wordt voor gebouwen en delen van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek pand' uitsluitend verleend indien:
      1. sprake is van een algemeen belang waarvoor het karakteristieke gebouw moet wijken; of,
      2. wordt aangetoond dat zinvol (her)gebruik van het gebouw overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende bestemming objectief gezien niet mogelijk is en het belang van de vergunningaanvrager bij sloop van het gebouw in redelijkheid dient te prevaleren boven het cultuurhistorisch belang bij behoud ervan. De aanvrager van een omgevingsvergunning dient daartoe een rapport van een onafhankelijke deskundige te overleggen, dat ingaat op:
        • de bouwkundige en gebruikstechnische staat van het gebouw;
        • de mate waarin het gebouw geschikt is of door het treffen van voorzieningen geschikt kan worden gemaakt voor zinvol (her)gebruik overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende bestemming; of,
      3. de karakteristieken van het gebouw niet langer aanwezig zijn en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kunnen worden hersteld; of,
      4. het delen van een gebouw betreft die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop van deze delen geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt; of
      5. het delen van een gebouw betreft die wel als karakteristiek zijn aan te merken, maar deze delen worden vervangen door gelijkwaardige karakteristieke delen.
    2. Het overleggen van een deskundigenrapport als bedoeld in lid b onder 1 sub b is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders uit andere beschikbare informatie afdoende blijkt dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden.
    3. In het geval dat sloop van volledige gebouwen op grond van het gestelde in lid b onder 1 sub b of c mogelijk is, dient de aanvraag om sloopvergunning tevens te worden voorzien van:
      1. een plan voor de herinrichting van de locatie ten behoeve van het behoud van de ruimtelijke kwaliteit dat tot stand is gekomen middels de maatwerkmethode;
      2. een planning van de sloop en herinrichting.
    4. Een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 onder b wordt uitsluitend verleend als er garantie bestaat voor een goede herinvulling binnen redelijke termijn na de sloop van een gebouw, waardoor de ruimtelijke kwaliteit van het gebied wordt hersteld. In de omgevingsvergunning zal een voorschrift worden opgenomen waarin de termijn waarbinnen de herinvulling gereed moet zijn, wordt vastgelegd.
    5. Indien burgemeester en wethouders het voornemen hebben om een omgevingsvergunning als bedoeld in lid 6.4.1 onder b te verlenen, wordt een deskundige op het gebied van stedenbouw, landschapsarchitectuur en cultuurhistorie om een schriftelijk advies gevraagd. 
6.4.3 Uitzondering
 
Het gestelde onder 6.4.1 is niet van toepassing voor zover het sloop betreft:
  1. van vrijstaande bijbehorende bouwwerken bij woningen en bij bedrijfsgebouwen die gebouwd zijn na 1 januari 1950 of die niet behoren tot de oorspronkelijke bebouwing;
  2. ten behoeve van gewoon onderhoud en herstel;
  3. van inpandige delen van een gebouw;
  4. ten behoeve van het uitvoeren van destructief onderzoek;
  5. die noodzakelijk is ter voorkoming van instortingsgevaar en daarbij sprake is van een acute bedreiging van veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
  6. van gebouwen waarvoor reeds een sloopvergunning voor het slopen van het volledige bouwwerk is verleend. 
6.5 Wijzigingsbevoegdheid
 
Burgemeester en wethouders kunnen de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek pand' wijzigen indien naar het oordeel van een deskundige op het gebied van stedenbouw en/of landschap voldoende duidelijk is dat:
  1. een bouwwerk of deel van een bouwwerk of gebied niet of niet meer als karakteristiek kunnen worden beschouwd;
  2. een bouwwerk als karakteristiek dient te worden aangemerkt.
 
3 Algemene regels
 
Artikel 7 Anti-dubbeltelregel
 
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
 
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
 
8.1 Toegestaan gebruik
 
Het gebruik van het hoofdgebouw van woningen en bedrijfswoningen voor het verlenen van mantelzorg is toegestaan.
 
8.2 Strijdig gebruik
 
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in elk geval gerekend:
  1. het gebruik en laten gebruiken van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  2. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  3. het gebruik van gronden ten behoeve van weekmarkten, jaarmarkten, evenementen, festiviteiten, manifestaties, en horecaterreinen en/of standplaatsen voor detailhandel, indien die activiteiten een aaneengesloten periode van meer dan 14 dagen omvatten;
  4. het storten van puin en afvalstoffen;
  5. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  6. het gebruik en laten gebruiken van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen.
 
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
 
9.1 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:
  1. de in het plan gegeven maten en afmetingen tot niet meer dan 10% van die maten en afmetingen;
  2. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennemasten ten behoeve van telecommunicatie, waarvan de bouwhoogte ten hoogste 40 meter mag bedragen, met uitzondering van de gronden met de bestemming Natuur, Bos, Waarde - Geomorfologie, Waarde - Invloedsgebied wierden en Waarde – Landschap, waar alleen antennemasten met een bouwhoogte van ten hoogste 5 meter mogen worden gebouwd, mits:
    • wordt voorzien in een goede landschappelijke en stedenbouwkundige inpassing;
  3. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
    • de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ bedraagt;
    • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten hoogste 15 meter bedraagt;
  4. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  5. het bepaalde in het plan en worden toegestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  6. het bepaalde in het plan ten aanzien van de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en worden toegestaan dat de hoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10 meter, met dien verstande dat de hoogte van reclamemasten ten hoogste 6 meter mag bedragen, mits wordt gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing;
  7. het bepaalde in het plan ten aanzien van de plaatsing van windturbines met een ashoogte van niet meer dan 15 meter, mits wordt gezorgd voor een goede landschappelijke inpassing en mits de afstand van de windturbine tot de dubbelbestemmingen Leiding – Gas, Leiding – Hoogspanning en Leiding – Hoogspanningsverbinding groter is dan de masthoogte + 1/3 wieklengte. 
9.2 De onder lid 9.1, sub a bedoelde afwijkingsmogelijkheden gelden niet ten aanzien van:
  • de hoogte van reclamemasten (ten hoogste 6 meter),
  • de ashoogte van windturbines (ten hoogste 15 meter);
  • het uitbreidingspercentage van de oppervlakte van gebouwen voor niet-agrarische functies (ten hoogste 20%);
  • de maximale oppervlakte van woningen, aan- en uitbouwen en bijgebouwen (ten hoogste 300 m2);
  • de hoogte van antennemasten voor mobiele telecommunicatie (ten hoogste 40 meter respectievelijk 5 meter in bestemming Natuur, Bos, Waarde - Geomorfologie, Waarde - Invloedsgebied wierden en Waarde – Landschap).
  
9.3 de onder 9.1 sub b en c toegelaten bouwwerken mogen er niet toe leiden dat in gebieden, waarin geen bebouwing mag worden opgericht, zoals bebouwingsvrije zones, bebouwing wordt opgericht.
 
9.4 De onder 9.1 bedoelde afwijkingen mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid.
 
9.5 Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde ten aanzien van het gebruik van vrijstaande bijgebouwen bij (bedrijfs)woningen voor tijdelijke inwoning van een hulpbehoevende, met als doel het verlenen van mantelzorg, mits:
  1. de hulpbehoevende een naast familielid, vriend of kennis is;
  2. de hulpbehoevendheid is geïndiceerd;
  3. er sprake is van langdurige verzorging (minimaal 371 dagen);
  4. er geen sprake is van een zelfstandige woning.
 
4 Overgangs- en slotregels
 
Artikel 10 Overgangsrecht
 
10.1 Overgangsrecht bouwwerken
  1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  2. Er kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in lid 10.1. onder a een omgevingsvergunning worden verleend voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het sublid a met maximaal 10%.
  3. Sublid a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 
10.2 Overgangsrecht gebruik
  1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sublid a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  3. Indien het gebruik, bedoeld in sublid a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  4. Sublid a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daar¬onder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
 
Artikel 11 Slotregel
 
Deze regels kunnen worden aangehaald als: 'Regels behorende bij het wijzigingsplan Buitengebied, Kolholsterweg 5 Zijldijk’.