direct naar inhoud van Regels
Plan: TAM-omgevingsplan ZigtenZaaier
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1979.TAM137BP-ON01

Regels

Dit TAM-IMRO omgevingsplan is gericht op het faciliteren van gebiedsontwikkeling op de locatie van 't Zigt en de Zaaier die is voorzien van de functies 'Groen', 'Verkeer - Verblijfsgebied' 'Wonen' in de verbeelding behorende bij dit plan en is als een nieuw hoofdstuk (hoofdstuk 22a) opgenomen in het omgevingsplan van de gemeente Eemsdelta. Dit hoofdstuk is bekend gemaakt en digitaal beschikbaar gesteld met de landelijke voorziening.

De in deze wijziging uitgegeven deel van het omgevingsplan (hierna: dit deel) weergegeven hoofdstukken moeten gelezen worden als paragrafen van hoofdstuk 22a van het omgevingsplan van de gemeente Eemsdelta.

In de in dit deel weergegeven artikelen moet in de artikel kop na het woord 'Artikel' en de spatie en direct voor het artikelnummer '22a.' gelezen worden. In de kop van de bijlagen bij het in dit deel weergegeven hoofdstuk moet na het woord ‘Bijlage’, na de spatie en direct voor het nummer van de bijlage ‘[22a.]’ gelezen worden.

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begripsbepaling

1.1 Begripsbepalingen

Begripsbepalingen die zijn opgenomen in bijlage I van de Omgevingswet, bijlage I bij het Besluit activiteiten leefomgeving, bijlage I bij het Besluit bouwwerken leefomgeving, bijlage I bij het besluit kwaliteit leefomgeving, bijlage I bij het Omgevingsbesluit en bijlage I bij de Omgevingsregeling, zijn van toepassing op dit hoofdstuk.

Artikel 2 Aanvullende begripsbepalingen

2.1 TAM-omgevingsplan:

TAM-omgevingsplan Hoofdstuk 22a Zigt en Zaaier met identificatienummer NL.IMRO.1979.TAM137BP-ON01 van de gemeente Eemsdelta;

2.2 plan:

het omgevingsplan van gemeente Eemsdelta;

2.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

2.4 aanduidingsgrens:

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

2.5 aan-huis-verbonden bedrijf:

het beroepsmatig verlenen van diensten of het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid door middel van handwerk, waarvan de omvang in een woning met bijbehorende gebouwen past en de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin in overwegende mate behouden blijft;

2.6 aan-huis-verbonden beroep:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, Vastgesteld technisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en de daarbijbehorende gebouwen met behoud van de woning kan worden uitgeoefend;

2.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of andere bouwwerken;

2.8 bebouwingspercentage:

een op de plankaart of in de regels aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

2.9 bed and breakfast:

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte, mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt binnen de woning aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben;

2.10 bedrijfsvloeroppvervlakte:

de totale bruto oppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden beroep c.q. een aan-huis-verbonden bedrijf, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

2.11 bestaand gebruik:

het gebruik dat bestaat ten tijde van het van kracht worden van het betreffende gebruiksverbod;

2.12 bestemmingsgrens;

de grens van een bestemmingsvlak;

2.13 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

2.14 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk;

2.15 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

2.16 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw, souterrain en zolder;

2.17 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

2.18 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

2.19 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

2.20 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

2.21 bijbehorend bouwwerk:

een functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegenaan gebouwd(e) gebouw of overkapping;

2.22 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

2.23 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

2.24 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

2.25 hoofdgebouw:

één of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is;

2.26 huishouden:

een alleenstaande, dan wel twee of meer personen, die een duurzame (gemeenschappelijke) huishouding voer(t)(en) of wil(len) voeren, waar bij een gemeenschappelijke huishouding sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan (kamerverhuur wordt daaronder niet begrepen);

2.27 kamerverhuur:

woonvorm waarbij sprake is van woonruimte die geen eigen toegang heeft en waarbij de bewoner afhankelijk is van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte;

2.28 kap:

een dak dat voor minder dan 50% in het horizontale vlak ligt;

2.29 kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde;

2.30 logiesverstrekkend bedrijf:

een bedrijf waar, tegen vergoeding, logies worden verstrekt, waarbij de logieseenheden enkel zijn ingericht voor nachtverblijf; naast het verstrekken van logies worden accommodaties aangeboden voor dagverblijf en maaltijdbereiding;

2.31 nevengebruik:

een bedrijfs- of beroepsmatige activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht ondergeschikt is aan de op de ingevolge deze beheersverordening toegestane hoofdfunctie op een perceel;

2.32 overkapping:

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, van één bouwlaag dat dient ter overdekking en niet dan wel met ten hoogste twee wanden is omgeven;

2.33 peil:
  • a. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
2.34 prostitutie:

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding;

2.35 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een seksbioscoop, een seks automatenhal, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

2.36 wonen:

het huisvesten in een woning van één afzonderlijk huishouden;

2.37 woning:

een complex van ruimten, bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden dan wel een naar de aard daarmee gelijk te stellen groep van personen, dat naar de aard en de inrichting uitsluitend is bedoeld voor bewoning;

2.38 woonhuis:

een gebouw, dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

Artikel 3 Toepassingsbereik

  • 1. De besluiten op grond van artikel 22.1, onder a, van de Omgevingswet zijn niet van toepassing voor zover het gaat over regels opgenomen in een besluit als bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, onder a, b, c, g, h, i, j, k, l of m, van de Invoeringswet Omgevingswet op de locatie, bedoeld in het derde lid.
  • 2. De regels in afdeling 22.2, met uitzondering van paragraaf 22.2.7.3, en afdeling 22.3 zijn niet van toepassing voor zover die regels in strijd zijn met regels in dit TAM-omgevingsplan.
  • 3. De regels in dit TAM-omgevingsplan zijn van toepassing op de locatie Zigt en Zaaier waarvan de geometrische bepaalde planobjecten zijn vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1979.TAM137BP-ON01.

Artikel 4 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

4.1 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

4.2 de dakhelling van een bouwwerk:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak (voorzover in de regels een dakhelling is voorgeschreven, is deze niet van toepassing op de horizontale gedeelten van afgeknotte daken, de bovenste dakvlakken van mansardekappen en op dakvlakken welke niet evenwijdig aan de noklijn zijn gelegen);

4.3 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, dan wel de druiplijn, het boeiboord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

4.4 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

4.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

4.6 de afstand tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel:

vanaf enig punt van een bouwwerk tot de (zijdelingse) grens van een bouwperceel.

Ondergeschikte bouwdelen:

Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwdelen als:

  • a. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten en uitbouwen met een oppervlakte van 2 m² of kleiner;
  • b. overstekende daken;
  • c. luifels als geïntegreerd onderdeel van een uitbouw;

buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1 m ten opzichte van de bouwgrens of bestemmingsgrens bedraagt.

Artikel 5 Aanvraagvereisten

De aanvraagvereisten, bedoeld in paragraaf 22.5.2 van dit omgevingsplan, zijn van overeenkomstige toepassing op een omgevingsvergunning die is vereist op grond van dit hoofdstuk.

Artikel 6 Algemeen gebruiksverbod

Het is verboden om gronden of bouwwerken te gebruiken anders dan overeenkomstig de in Hoofdstuk 2 aan de locatie toegedeelde functie.

Hoofdstuk 2 Functies en activiteiten

Artikel 7 Groen

7.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locatie die op de verbeelding zijn aangewezen als Groen.

7.2 Functieomschrijving

Een als Groen aangewezen locatie mag gebruikt worden voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. water;
  • c. fiets- en voetpaden en ontsluiting voor woningen;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. speelvoorzieningen;
  • f. openbare nutsvoorzieningen.
7.3 Bouwactiviteit
7.3.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. Er mogen geen gebouwen gebouwd worden, enkel ten behoeve van het openbare nut met een maximum van 20 m2;
  • b. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan 3 m zijn.
7.3.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
  • a. de bouwhoogte van vlaggenmasten, lichtmasten, kunstobjecten en speelvoorzieningen mag niet meer dan 5 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag niet meer dan 2 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen.
7.4 Specifieke functieregels

Gronden mogen niet gebruikt worden voor:

  • a. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
  • b. het gebruik van gronden en bouwwerken voor verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • c. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden of detailhandel.
7.5 Maatwerkvoorschriften

Er kunnen maatwerkvoorschriften worden gesteld over de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en daarbij wordt rekening gehouden met:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het straatbeeld;
  • c. het bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid.  

Artikel 8 Verkeer - Verblijfsgebied

8.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locatie die op de verbeelding zijn aangewezen als Verkeer - Verblijfsgebied.

8.2 Functieomschrijving

Een als Verkeer - Verblijfsgebied aangewezen locatie mag gebruikt worden voor:

  • a. (woon)straten en pleinen;
  • b. fiets- en voetpaden;
  • c. parkeer- en groenvoorzieningen;
  • d. water;
  • e. openbare nutsvoorzieningen.
8.3 Specifieke functieregels

Het is verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken dan wel te laten gebruiken in strijd met de in lid 8.2 gegeven functieomschrijving.

8.4 Bouwactiviteit
8.4.1 Bouwwerken

Er mogen geen gebouwen worden gebouwd.

8.4.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

De bouwhoogte voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer dan 3 m bedragen.

8.4.3 Vergunningplicht

Er mag worden afgeweken met een omgevingsvergunning van het bepaalde in lid 8.4.2 waarbij de hoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden vergroot tot 15 m.

8.4.4 Beoordelingsregels

De vergunning als bedoeld in lid 8.4.3 wordt uitsluitend verleend indien:

  • a. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke waarden, het bebouwingsbeeld en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • b. deze wijziging voor reclamemasten tot ten hoogste 6 m zal worden toegepast.

Artikel 9 Wonen

9.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locatie die op de verbeelding zijn aangewezen als Wonen.

9.2 Functieomschrijving

Een als Wonen aangewezen locatie mag gebruikt worden voor:

  • a. wonen al dan niet in combinatie met ruimte voor een huis-verbonden beroep en/of bedrijf;

met daarbij behorende:

  • b. groenvoorzieningen;
  • c. water;
  • d. verkeersvoorzieningen;
  • e. verblijfsvoorzieningen;
  • f. openbare nutsvoorzieningen.
9.3 Specifieke functieregels

Gronden mogen niet gebruikt worden voor:

  • a. het gebruik van een woningen ten behoeve van meer dan één huishouden, waaronder begrepen kamerverhuur;
  • b. het overschrijden van het maximum aantal te bouwen wooneenheden van 12;
  • c. het gebruik van bijgebouwen voor bewoning;
  • d. het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf, zodanig dat:
    • 1. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 30% van de totale gezamenlijke begane vloeroppervlakte van de aanwezige bebouwing op een bouwperceel;
    • 2. de bedrijfsvloeroppervlakte meer bedraagt dan 45 m2;
    • 3. het nevengebruik wordt uitgeoefend door iemand anders dan de bewoner van de woning;
    • 4. de activiteiten vergunning- of meldingplichtig zijn ingevolge de Wet milieubeheer of andere milieuwetgeving;
    • 5. de bedrijfsactiviteiten niet voorkomen in of gelijk zijn te stellen met categorie 1 als vermeld in de als Bijlage 1 opgenomen staat van bedrijven;
    • 6. de activiteiten betrekking hebben op detailhandel, horeca of seksinrichtingen;
    • 7. de beroeps- of bedrijfsmatig nevengebruik van de bebouwing nadelige invloed heeft op de normale afwikkeling van het verkeer of onevenredige parkeerdruk veroorzaakt, ten aanzien van het laatste geldt als uitgangspunt dat er dient te worden geparkeerd op eigen terrein;
    • 8. reclame-uitingen worden aangebracht, met uitzondering van de op de grond van de Algemene Plaatselijke Verordening vergunningsvrije vormen.
  • e. het gebruik van de gronden voor opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens deze bestemming toegelaten bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • f. het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen;
  • g. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
9.4 Bouwactiviteit
9.4.1 Hoofdgebouwen
  • a. als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
  • b. een hoofdgebouw mag uitsluitend binnen een bouwvlak worden gebouwd;
  • c. de afstand van de voorgevel van het hoofdgebouw tot de perceelgrenzen is aan de voorzijde minimaal 2,00 meter en maximaal 4,00 meter;
  • d. het aantal hoofdgebouwen per bouwvlak bedraagt ten hoogste de ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' aangegeven aantal;
  • e. een hoofdgebouw wordt twee aaneen gebouwd;
  • f. de afstand van een hoofdgebouw of een blok van aaneengebouwde hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelgrens is minimaal 3 m;
  • g. de goothoogte van een hoofdgebouw mag niet minder zijn dan de ter plaatse van de aanduiding 'minimale goothoogte (m)' en niet meer dan de ter plaatse van de aanduiding 'maximum goothoogte (m)'aangegeven hoogte.
  • h. de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag niet meer zijn dan de ter plaatse 'maximum bouwhoogte (m)'.
  • i. de dakhelling van een hoofdgebouw mag niet minder dan 25° zijn;
  • j. een bouwperceel mag niet meer dan 50% worden bebouwd.
9.4.2 Bijbehorende bouwwerken
  • a. bijbehorende bouwwerken moeten ten minste 10 m achter de erfgrens aan de voorzijde worden gebouwd;
  • b. de afstand tot de zijdelingse bouwperceelsgrens bedraagt niet minder dan 1 m;
  • c. de goothoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 3,5 m zijn;
  • d. de bouwhoogte van een bijgebouw mag niet meer dan 6 m zijn;
  • e. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer dan 70 m2 zijn;
  • f. de gezamenlijke oppervlakte mag niet meer bedragen dan de oppervlakte van het hoofdgebouw;
  • g. een bouwperceel mag niet niet meer dan 50% worden bebouwd.
9.4.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde
  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van vlagmasten en lichtmasten niet meer dan 5 m bedraagt;
  • b. de bouwhoogte van terreinafscheidingen mag voor de naar de weg gekeerde bouwgrens ten hoogste 1 m zijn en daarachter ten hoogste 2 m zijn;
  • c. in aanvulling op sub b mag de bouwhoogte op zijerven die grenzen aan een openbare weg (niet zijnde een brandgang tussen twee gebouwen) of openbaar groengebied op een afstand van 1 m of minder uit de perceelgrens ten hoogste 1 m zijn.
9.4.4 Vergunningplicht voor afwijken

Er mag worden afgeweken met een omgevingsvergunning van het bepaalde in:

  • a. lid 9.4.1 sub e: ten behoeve van een kleinere afstand tot de grens van het bouwperceel, dan wel het bouwen op de grens van het bouwperceel;
  • b. lid 9.4.2 sub c: ten behoeve van een kleinere afstand tot de grens van het bouwperceel, dan wel het bouwen op de grens van het bouwperceel.
9.4.5 Beoordelingsregels

De vergunning als bedoeld in lid 9.4.4 wordt verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het straatbeeld;
  • c. het bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid.
9.5 Maatwerkvoorschriften

Er kunnen maatwerkvoorschriften worden gesteld over de plaats van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en daarbij wordt rekening gehouden met:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het straatbeeld;
  • c. het bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid.  

Artikel 10 Waarde - Archeologie 4

10.1 Toepassingsbereik

De regels in dit artikel zijn van toepassing op de locatie die op de verbeelding zijn aangewezen als Waarde - Archeologie 4.

10.2 Functieomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden.

10.3 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,40 m wordt geroerd, met uitzondering van:

  • a. bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 200 m2 wordt uitgebreid;
  • b. bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m2 ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).
10.4 Aanvraagvereisten

Bij een aanvraag om een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit in het gebied Waarde - Archeologie 4 wordt in het geval de aanvraag betrekking heeft op het bouwen en/of vergroten van bouwwerken van/met meer dan 200 m2 in aanvulling op artikel 22.35 door de aanvrager een rapport overlegd waarin naar oordeel van het bevoegd gezag:

  • a. in voldoende mate is aangegeven dat de archeologische waarden van gronden niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel niet (meer) aanwezig zijn.
10.5 Vergunningvoorschriften
  • a. Het bevoegd gezag kan één of meerdere van de volgende voorwaarden verbinden aan een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.4:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplicting tot het doen van opgravingen;
    • 3. de verplichting de bouw van ee nbouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.
  • b. Indien het bevoegd gezag voorwaarden verbind aan een omgevingsvergunning wordt een archeologische deskundige om advies gevraagd.
10.6 Vergunningplicht

Het is verboden op of in de voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het bevoegd gezag de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of van werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het ontgronden, afgraven, egaliseren of ophogen van gronden over een totaal aaneengesloten oppervlakte groter dan 200 m2, waarbij in acht wordt genomen de oppervlakte welke reeds eerder door voornoemde werken is beperkt;
  • b. het mensen, diepploegen of ontginnen van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m2 en dieper dan 0,40 m;
  • c. het graven, uitbaggeren of dempen van watergangen;
  • d. het aanbrengen van systematische drainage in agrarische percelen dieper dan 0,40 m;
  • e. het graven van sleuvel breder dan 0,50 m en dieper dan 1 m ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • f. het permanent verlagen van het waterpeil.
10.7 Uitzonderingen

Het bepaalde in artikel 10.6 is niet van toepassing, indien:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 11 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 12 Algemene regels functieoverstijgende bouwactiviteiten

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de gebiedsfuncties en de overige functies, uitsluitend worden overschreden door:

  • a. tot gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, trappen (huizen), galerijen, hellingbanen, funderingen, balkons, erkers, serres, entreeportalen, veranda’s, afdaken, plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen en schoorstenen of daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 2,00 m;
  • b. andere ondergeschikte onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer bedraagt dan 1,00 m.

Artikel 13 Overige activiteiten

13.1 Laad- en losruimte
  • a. Indien het beoogde gebruik van een bouwwerk aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen uitsluitend verleend indien aan of in dat bouwwerk dan wel op het onbebouwde terrein bij het bouwwerk wordt voorzien in die ruimte. Deze bepaling geldt niet:
    • 1. voor bestaand gebruik, waarbij de herbouw van een bouwwerk zonder functiewijziging wordt beschouwd als bestaand gebruik;
    • 2. voor zover op andere wijze in de nodige laad- of losruimte wordt voorzien.
  • b. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende laad- en losgelegenheid wordt voorzien indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

13.2 Parkeren
  • a. Een bouwwerk, waarvan een behoefte aan parkeergelegenheid wordt verwacht, kan niet worden gebouwd of gebruikt wanneer op het bouwperceel of in de omgeving daarvan niet in voldoende parkeergelegenheid is voorzien en in stand wordt gehouden;
  • b. Bij een omgevingsvergunning wordt op basis van de normen die zijn neergelegd in de CROW-uitgave 2018 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen' (publicatie 381) bepaald of er sprake is van voldoende parkeergelegenheid, met dien verstande dat indien voornoemde uitgave gedurende de planperiode worden gewijzigd, rekening wordt gehouden met die wijziging;
  • c. Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in sub a en worden toegestaan dat in minder dan voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie.
13.3 Algemene afwijkingsregels
13.3.1 Vergunningplicht

Er kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:

  • a. de op de verbeelding of in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
13.3.2 Beoordelingscriteria

De vergunning als bedoeld in lid 13.3.1 wordt verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan:

  • a. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • b. het straatbeeld;
  • c. het bebouwingsbeeld;
  • d. de verkeersveiligheid.