Plan: | Loppersum - Warmtecentrale Badweg |
---|---|
Status: | voorontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1979.99BP-VO01 |
De gemeente Eemsdelta is bezig met het verduurzamen van haar gemeente. Eén van de doelstellingen hierbij is het verduurzamen van bestaande woningen en utiliteitsgebouwen door het aanleggen van een warmtenet. Het aanleggen van een warmtenet zorgt ervoor dat woningen niet meer op het aardgasnet aangesloten hoeven worden.
In de kern Loppersum is sprake van een concreet initiatief voor het aanleggen van een warmtenet. Het doel van het project is het realiseren een aardgasloos warmtenet voor 59 woningen en 5 utiliteitsgebouwen in het jaar 2023. Hiervoor is echter ook een warmtecentrale nodig. De voorgenomen ontwikkeling bestaat dan ook uit het realiseren van een warmtecentrale.
Het realiseren van een warmtecentrale is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied betreft (delen van) de percelen gelegen ter hoogte van de Badweg. Deze percelen staan kadastraal bekend als gemeente Loppersum, sectie E, perceel 2503 en sectie F, perceel 1413, 1768, 1769 en 1770. In figuur 1.1 is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Weergave ligging plangebied (bron: kadastralekaart.com)
Het plangebied is gelegen binnen de plangrenzen van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Loppersum'. Dit bestemmingsplan is op 27 oktober 2014 vastgesteld door de gemeenteraad van Loppersum.
Verder gelden er nog enkele bestemmingsplannen in aanvulling op dit bestemmingsplan. Zo regelt het bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' (vastgesteld op 5 maart 2018 door de gemeenteraad van Loppersum) het vastleggen van karakteristieke panden en gebieden binnen de gemeente, evenals het archeologische beleid van de gemeente. Ondanks dat het plangebied een dubbelbestemming met betrekking tot de ruimtelijke kwaliteit heeft gekregen in dit bestemmingsplan, gelden hiervoor geen aanvullende regels. De meest noordelijke strook van het plangebied is gelegen in de dubbelbestemming 'Waarde – Archeologie 4'.
Daarnaast geldt het bestemmingsplan 'Welstandsluw bouwen' (vastgesteld op 29 juni 2020 door de gemeenteraad van Loppersum). Dit bestemmingsplan zorgt voor een versoepeling in het bouw- en welstandsregime. Deze versoepeling geldt enkel voor woonbestemmingen en is daarmee niet relevant voor de beoogde ontwikkeling.
Tot slot ligt het plangebied binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Veegplan Eemsdelta' (vastgesteld door de gemeenteraad van Eemsdelta (voorheen gemeente Loppersum) op 29 juni 2022). Dit bestemmingsplan stelt regels – evenals het bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' – met betrekking tot karakteristieke panden, archeologische waarden en specifieke gebieden. Voor het plangebied worden geen aanvullende regels gesteld.
Het plangebied kent op basis van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Loppersum' de enkelbestemming 'Bedrijf' en 'Maatschappelijk'. Verder kent het plangebied de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop 2'.
In figuur 1.2 is de uitsnede van het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Loppersum' opgenomen.
Figuur 1.2 Uitsnede bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Loppersum' met aanduiding plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
De voor 'Bedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
maar ook voor de daarbij behorende:
In de bestemming zijn geluidzoneringsplichtige inrichtingen en risicovolle inrichtingen niet begrepen. In de bestemming is detailhandel uitsluitend begrepen voor zover deze is aan te merken als rechtstreeks voortvloeiend uit de activiteiten van een bedrijf en daaraan ondergeschikt is.
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
met de daarbij behorende:
Ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone – molenbiotoop 2' gelden, naast de in de andere bestemmingen gegeven regels, regels ter bescherming van openheid met het oog op een vrije windvang voor de molen.
De voor ´Waarde - Archeologie 4´ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden.
Op basis van het vigerende bestemmingsplan is het niet mogelijk een warmtecentrale te realiseren. Ter plaatse van de beoogde locatie ligt geen bouwvlak, waardoor geen gebouw mag worden opgericht. Daarnaast is een warmtecentrale in strijd met de gebruiksregels van zowel de bestemming 'Bedrijf' als de bestemming 'Maatschappelijk'.
De toelichting is als volgt opgebouwd.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de toekomstige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het, voor het plan relevante, beleid. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en milieutechnische aspecten die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan komen aan bod in hoofdstuk 6.
Het plangebied betreft (gedeelten van) de percelen gelegen ter hoogte van de Badweg te Loppersum. Het gaat om een locatie die is ingesloten tussen de gemeentewerf (Industrieweg 4) en het parkeerterrein van de kerk (Badweg 20), aan de noordwestzijde van Loppersum.
Het plangebied is in de huidige situatie onbebouwd. Het betreft een groenstrook met watergang.
In de figuren 2.1 en 2.2 is een luchtfoto en een vooraanzicht van het plangebied weergegeven.
Figuur 2.1 Luchtfoto plangebied (bron: Google Maps, 2022)
Figuur 2.2 Huidige situatie (bron: Google Streetview, april 2016)
De gemeente Eemsdelta is voornemens een aardgasloos warmtenet uit te rollen voor 59 woningen en 5 utiliteitsgebouwen. Om deze gebouwen aan te kunnen sluiten op het warmtenet is onder andere een warmtecentrale nodig. Ter plaatse van het plangebied wordt derhalve een warmtecentrale gerealiseerd.
De warmtecentrale beslaat een oppervlakte van circa 117 m2 (13 meter bij 9 meter), met een bouwhoogte van circa 5 meter. De warmte wordt opgewekt door lucht/water warmtepompen. Daarnaast is een zonnecollector installatie voorzien. Het uitgangspunt is dat de zonnecollectoren er in de zomer voor zorgen dat de warmtepompen minder vaak hoeven in te schakelen voor de energie die het warmtenet afgeeft voor het tapwatergebruik. Wanneer mogelijk zullen de zonnecollectoren laden in de tussenseizoenen.
In het warmtenet zijn drie buffervaten voorzien. Een 5 m3 buffer ten behoeve van het maximum aantal schakelingen van de warmtepompen en twee grote buffers van circa 25 m3 welke dienen voor de opslag van energie. De lucht/water warmtepompen worden in de buitenlucht opgesteld. Dit geldt tevens voor de twee grote buffers. Ook is sprake van twee piekketels en enkele transportpompen.
Om de warmtecentrale te kunnen realiseren wordt de watergang binnen het plangebied gedempt.
In navolgende figuren wordt de beoogde ontwikkeling weergegeven.
Figuur 2.3 Inrichtingstekening begane grond (bron: Bilfinger Tebodin)
Figuur 2.4 Gevelaanzichten (bron: Bilfinger Tebodin)
Figuur 2.5 Erfinrichtingstekening (bron: Rho Adviseurs)
De kaders van het rijksbeleid op het gebied van de fysieke leefomgeving zijn opgenomen in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). De NOVI is op 11 september 2020 vastgesteld en is vanaf 12 februari 2021 bindend voor het Rijk als geldende visie onder de Wet ruimtelijke ordening. De NOVI vervangt daarmee de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR, 2012).
Met de NOVI geeft het Rijk een langetermijnvisie op de toekomst en de ontwikkeling van de leefomgeving in Nederland. Nederland staat immers voor een aantal urgente opgaven, die zowel lokaal, nationaal als wereldwijd spelen. Het zijn grote en complexe opgaven op het gebied van klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw. Deze opgaven zullen Nederland flink veranderen.
De toenemende druk op de fysieke leefomgeving vraagt daarbij om een actievere Rijksoverheid. De NOVI stelt een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Regie vanuit het Rijk betekent echter niet het centraliseren van taken en verantwoordelijkheden; wel het geven van richting op grote opgaven en regie op goed samenspel, zowel publiek als publiek/privaat.
In de NOVI zijn de genoemde opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Om dit te bereiken worden 21 nationale belangen benoemt in de NOVI waarop de nationale overheid zich richt. Deze hebben onder andere betrekking op het zorgdragen voor een woningvoorraad die aansluit op de woonbehoeften, het waarborgen en realiseren van een veilig, robuust en duurzaam mobiliteitssysteem, het beperken van klimaatverandering, het waarborgen van de hoofdinfrastructuur voor transport van stoffen via (buis)leidingen, het behouden en versterken van cultureel erfgoed en landschappelijke en natuurlijke kwaliteiten van (inter)nationaal belang en het verbeteren en beschermen van natuur en biodiversiteit. Deze 21 nationale belangen hebben ook een relatie met het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), die in de navolgende paragraaf wordt toegelicht.
Toetsing en conclusie
Voorliggend initiatief sluit aan op het nationale belang 'een betrouwbare, betaalbare en veilige energievoorziening, die in 2050 CO2-arm is, en de daarbij benodigde infrastructuur'. Er is geen sprake van strijd met de NOVI.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Gemeenten moeten bij het vaststellen van bestemmingsplannen, wijzigingsplannen of uitwerkingsplannen rekening houden met het Barro. Doel van het Barro is bepaalde onderwerpen uit het nationale beleid te verwezenlijken. In het Barro worden een aantal projecten opgesomd die een groot Rijksbelang hebben. Per project worden regels gegeven, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. De regels zijn een uitwerking van de onderwerpen uit het nationale beleid.
In het Barro zijn veertien onderwerpen met bijzonder rijksbelang beschreven:
Toetsing en conclusie
Het voorgenomen initiatief valt niet onder één van de onderwerpen met bijzonder rijksbelang uit het Barro. Door de beoogde ontwikkeling zal geen nationaal belang worden geschaad.
Zorgvuldig ruimtegebruik is het uitgangspunt van de (rijks)overheid. Om dit principe beter te borgen is sinds 2012 de ladder voor duurzame verstedelijking opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Sinds 1 juli 2017 luidt de formulering van de Ladder in artikel 3.1.6 lid 2 van het Bro: 'De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.'
Op grond van de ladder moeten de volgende punten worden geadresseerd:
In artikel 1.1.1 van het Bro is het begrip 'stedelijke ontwikkeling' als volgt gedefinieerd: 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Daarnaast dient gekeken te worden naar gevormde jurisprudentie.
Uit de tot dusver gevormde jurisprudentie ten aanzien van het begrip 'stedelijke ontwikkeling' blijkt dat de omvang van de ontwikkeling een rol speelt. Zo wordt een project vanaf twaalf woningen of meer aangemerkt als een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. Voor overige stedelijke functies wordt gesteld dat voor andere stedelijke ontwikkelingen in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2. Door de toevoeging van 'in beginsel' bij iedere ondergrens, lijkt de Afdeling duidelijk te willen maken dat er geen sprake is van 'harde' ondergrenzen.
Toetsing en conclusie
Gelet op de nota van toelichting van het Bro, het feit dat nutsvoorzieningen in het Bro niet zijn gedefinieerd als stedelijke ontwikkeling, de strekking van de regeling van het Bro en de tot dusver gevormde jurisprudentie van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State kan een warmtecentrale niet worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling in de zin van het Bro. De ladder voor duurzame verstedelijking is derhalve niet van toepassing.
Het ruimtelijk beleid is door de provincie Groningen vastgelegd in de Omgevingsvisie 2016-2020. Deze Omgevingsvisie is door Provinciale Staten vastgesteld op 1 juni 2016. In de Omgevingsvisie wordt al het ruimtelijk beleid gebundeld in één document. Omdat dit document inmiddels diverse wijzigingen heeft ondergaan, is ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing getoetst aan de geconsolideerde versie van juni 2022. De provinciale belangen uit de visie zijn in de Omgevingsverordening vertaald in bindende regels die bij ruimtelijke plannen en ontwikkelingen in acht dienen te worden gehouden. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden als functionele aspecten waaronder verkeer en vervoer en wonen.
Op het gebied van duurzaamheid en energietransitie stimuleert de provincie onder andere de realisatie van (duurzame) energie, waaronder windenergie, zonne-energie, biomassa en alternatieven voor aardgas.
Toetsing en conclusie
Dit initiatief levert een bijdrage aan de ambities van de provincie Groningen op het gebied van duurzame energie en is daarmee in overeenstemming met de Omgevingsvisie.
Ter uitvoering van het beleid uit de Omgevingsvisie hebben Provinciale Staten op 1 juni 2016 de Omgevingsverordening vastgesteld. De Omgevingsverordening bevat regels over de fysieke leefomgeving en wel voor de onderwerpen ruimtelijke ordening, milieu, water, verkeer en ontgrondingen. Daarmee sluit het aan bij eerdere verordeningen. De Omgevingsverordening bevat algemene regels omtrent de inhoud van bestemmingsplannen en de daarbij behorende toelichting. Ook dienen deze regels in acht genomen te worden bij omgevingsvergunning die afwijken van het bestemmingsplan. In de ruimtelijke onderbouwing dient hieraan getoetst te worden. De regels uit de Omgevingsverordening moeten bewerkstelligen dat provinciale ruimtelijke belangen doorwerken op het lokale niveau. Na vaststelling op 1 juni 2016 is de Omgevingsverordening inmiddels diverse malen gewijzigd. Omdat dit document inmiddels diverse wijzigingen heeft ondergaan, is ten behoeve van de ruimtelijke onderbouwing getoetst aan de geconsolideerde versie van juni 2022.
Toetsing en conclusie
De Omgevingsverordening ziet primair toe op het buitengebied. Het stedelijk gebied wordt met name geregeld in gemeentelijk beleid. Voor de beoogde ontwikkeling gelden geen specifieke regels vanuit de Omgevingsverordening. Er is geen sprake van strijd met de Omgevingsverordening.
De RES 1.0 Groningen is de energiestrategie van de Groninger gemeenten, de waterschappen Noorderzijlvest en Hunze en Aa's en de provincie Groningen in samenwerking met verschillende stakeholders.
In het Klimaatakkoord is opgenomen dat we in 2050 volledig gebruikmaken van duurzame alternatieven bij het verwarmen van onze woningen en gebouwen. Te beginnen met het isoleren en/of aardgasvrij maken van 20% van de gebouwde omgeving in 2030. De regie van deze warmtetransitie ligt bij de gemeenten, waarvoor alle Groningse gemeenten een Transitievisie Warmte (TVW) opstellen met als deadline eind 2021. De gemeente Eemsdelta heeft momenteel nog geen Transitievisie Warmte.
Wel wordt er in de RES 1.0 Groningen gekeken naar een aantal alternatieve warmtebronnen. Voor kernen of wijken met veel of dichte bebouwing vormen warmtenetten een kansrijk alternatief. De warmte kan afkomstig zijn van diverse bronnen zoals geothermie, restwarmte industrie (hoge temperatuur) of aquathermie, zonthermie, bodemwarmte, restwarmte industrie en bedrijven (lage temperatuur).
De grootste potentie van industriële restwarmte zit in de industriegebieden van de Eemshaven en Oosterhorn bij Delfzijl. In theorie kan hiermee de gehele provincie van warmte worden voorzien. Verschillende partijen hebben daarom de handen ineengeslagen en doen onderzoek naar de mogelijkheden voor de regio zoals transport via een pijplijn naar de stad Groningen. De gemeente Eemsdelta is een onderzoek gestart naar de mogelijkheden van distributie van deze hogetemperatuurwarmte in haar eigen gemeente. Uit verdere inventarisatie van (industriële) restwarmte blijkt dat deze voldoende in beeld zijn bij gemeenten, maar geen regionale potentie als warmtebron hebben.
Toetsing en conclusie
Met voorliggend initiatief wordt een warmtecentrale mogelijk gemaakt ten behoeve van een warmtenet. Dit sluit aan op de ambities die uiteen worden gezet in de RES 1.0 Groningen.
Loppersum 2012-2020 vastgesteld. In deze structuurvisie zijn de beleidskeuzen van de gemeente Loppersum neergelegd ten aanzien van verschillende thema's.
Voor de dorpsgebieden is het beleid hoofdzakelijk gericht op het wonen, de leefbaarheid, de voorzieningen en de plaatselijke bedrijvigheid. De navolgende beleidskeuzen worden hierbij genoemd:
Ten aanzien van het aspecten duurzaamheid en energie stelt de gemeente zich tot doel:
Toetsing en conclusie
Met het beoogde initiatief wordt een warmtecentrale mogelijk gemaakt. Dit komt tegemoet aan de doelstelling ten aanzien van duurzaamheid en energiebesparing. De ontwikkeling is in lijn met de structuurvisie Loppersum 2012-2020.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bepaalt dat overheden bij het vaststellen van bestemmingsplannen moeten aantonen dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening (Wro artikel 3.1 lid 1). Onderdeel hiervan is het zorgen voor een goede milieuzonering: de overheid dient er op toe te zien dat er voldoende afstand in acht wordt genomen tussen enerzijds functies die hinder of gevaar veroorzaken (bijvoorbeeld bedrijven), en anderzijds functies die daar last van hebben (bijvoorbeeld woningen). Die afstand moet ook weer niet onnodig groot zijn, omwille van een efficiënt ruimtegebruik. Bij het toestaan van nieuwe bedrijven of andere milieubelastende functies dient rekening gehouden te worden met de milieuruimte die in de toekomst nodig is en dient beoordeeld te worden of ter plaatse van in de nabijheid gelegen gevoelige functies, zoals woningen sprake blijft van een adequaat woon- en leefmilieu. Bij het bepalen hiervan kunnen de richtlijnen in de VNG-handreiking 'Bedrijven en milieuzonering', editie 2009 worden gehanteerd. Deze handreiking beveelt per standaard bedrijfstype een afstand aan tot woningen of andere 'kwetsbare' functies. De afstand hangt onder meer af van de aard van de omgeving: een rustige woonwijk verdient een hoger beschermingsniveau dan een gebied waar al enige hinder is van bedrijven of infrastructuur (gemengd gebied).
Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen) worden hinder en gevaar voorkomen en wordt het bedrijven mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt getoetst conform:
Een richtafstand uit de VNG handreiking kan worden beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten redelijkerwijs kan worden uitgesloten. In geval van een gemengd gebied kan worden gewerkt met een verkleinde richtafstand.
Toetsing
Het plangebied ligt ingesloten tussen verschillende type functies, waaronder een gemeentewerf, parkeerterrein, kerkgebouw, woningen en overige bedrijvigheid. De omgeving van het plangebied kan daarom worden aangemerkt als gemengd gebied, waardoor gewerkt kan worden met een verkleinde afstand.
Met de beoogde ontwikkeling wordt een warmtecentrale mogelijk gemaakt. Dit is geen gevoelige functie.
Wel heeft de warmtecentrale een akoestische invloed op de omgeving, waardoor getoetst dient te worden of omliggende gevoelige functies hier in onevenredige mate overlast door ervaren. Om dit te bepalen is advies ingewonnen van de Omgevingsdienst Groningen.
De Omgevingsdienst geeft aan dat de woningen aan de Badweg 22 en Industrieweg 6B maatgevend zijn. Voor deze woningen gelden de volgende geluidnormen en -waarden.
Voor de Badweg 22 geldt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de woning moet voldoen aan 50 dB(A) in de dagperiode (07.00 tot 19.00 uur), 45 dB(A) in de avondperiode (19.00 tot 23.00 uur) en 40 dB(A) in de nachtperiode (23.00 tot 07.00 uur). De maximale geluidniveaus (piekgeluiden) moeten voldoen aan 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode.
Voor de Industrieweg 6B geldt dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau op de woning moet voldoen aan 55 dB(A) in de dagperiode (07.00 tot 19.00 uur), 50 dB(A) in de avondperiode (19.00 tot 23.00 uur) en 45 dB(A) in de nachtperiode (23.00 tot 07.00 uur). De maximale geluidniveaus (piekgeluiden) moeten voldoen aan 70 dB(A) in de dagperiode, 65 dB(A) in de avondperiode en 60 dB(A) in de nachtperiode.
Naast de aanwezigheid van woningen is sprake van het Kinderdagverblijf Tante Muis aan de Badweg 20. De dagopvang is geopend op werkdagen. In de beoordeling en toetsing is verondersteld dat de gebruikstijden liggen tussen 07.00 en 19.00 uur, ofwel in de dagperiode. De te beoordelen grenswaarde is overeenkomstig de woningen aan de Badweg aangehouden op 50 dB(A).
Om te bepalen of aan deze grenswaarden wordt voldaan, is een akoestisch onderzoek uitgevoerd. Deze rapportage is bijgevoegd in bijlage 1.
Uit dit onderzoek blijkt dat het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau in de richting van de woningen ten hoogste 49 dB(A) etmaalwaarde voor de woningen op het industrieterrein bedraagt, met een grenswaarde van 55 dB(A) en 47 dB(A) voor de woningen aan de Badweg met een grenswaarde van 50 dB(A). Op het kinderdagverblijf wordt in de dagperiode 40 dB(A) berekend, waarmee wordt voldaan aan 50 dB(A).
Daarmee voldoet de warmtecentrale aan de aangegeven grenswaarden. Er is geen sprake van onevenredige overlast op de gevoelige functies in de omgeving. Ook bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering of uitbreidingsmogelijkheden belemmerd.
Andersom zijn in de omgeving van het plangebied geen bedrijven gelegen die de warmtecentrale in haar bedrijfsvoering kunnen belemmeren.
Het uitgevoerde akoestisch onderzoek is tevens beoordeeld door Omgevingsdienst Groningen. Deze beoordeling is bijgevoegd in bijlage 2. De Omgevingsdienst Groningen geeft aan dat met het akoestisch onderzoek wordt aangetoond dat wordt voldaan aan de langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus en de maximale geluidsniveaus voldaan aan de richtwaarden uit de VNG handreiking. Het akoestisch onderzoek wordt daarmee akkoord bevonden.
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan worden aangenomen dat de warmtecentrale niet wordt belemmerd in de bedrijfsvoering, dat omliggende bedrijven niet worden belemmerd in hun bedrijfsvoering of uitbreidingsmogelijkheden en dat sprake is van een goed woon- en leefklimaat voor omliggende gevoelige functies.
Verkeer
Voorliggend initiatief betreft de realisatie van een warmtecentrale. Hier zullen structureel geen personen aanwezig zijn. Enkel tijdens de bouw zullen er verkeersbewegingen van en naar het plangebied zijn. Tijdens ingebruikname van de warmtecentrale zijn enkel de verkeersbewegingen in het kader van onderhoud relevant. Nu enkel sprake is van periodiek onderhoud heeft het initiatief niet tot nauwelijks invloed op de verkeersbewegingen in de omgeving. Er is geen sprake van een noemenswaardige verkeersaantrekkende werking. Het initiatief vormt geen belemmering voor de verkeersveiligheid in de omgeving.
Parkeren
Het aantal benodigde parkeerplaatsen kan worden berekend aan de hand van de kencijfers van de publicatie 'CROW 381 Toekomstbestendig parkeren' uit 2018.
Echter, nu er doorgaans geen personen aanwezig zullen zijn ter plaatse van de warmtecentrale is geen sprake van een structurele extra parkeerbehoefte. Ten tijde van het periodiek onderhoud kan gebruik gemaakt worden van de aanwezige parkeermogelijkheden in de directe omgeving.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het beoogde initiatief.
Een belangrijk onderdeel van de planvorming is de watertoets. Sinds 1 november 2003 is de watertoets voor alle ruimtelijke plannen verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (bijgevoegd in bijlage 3) is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Toetsing
Het plangebied is gelegen in het beheergebied van waterschap Noorderzijlvest. Het waterschap is verantwoordelijk voor het watersysteem en het zuiveren van het aangeboden stedelijk afvalwater.
Met de beoogde ontwikkeling wordt een warmtecentrale van circa 117 m2 gerealiseerd. Als gevolg hiervan dient de secundaire watergang – voor zover deze zich in het plangebied bevindt - gedempt te worden. Voor het dempen van de watergang is een watervergunning benodigd.
Het dempen van oppervlaktewater kan alleen worden toegestaan als de wateraan- en afvoer niet wordt gehinderd.
Daarnaast geldt bij demping dat het verlies aan waterberging (gerekend op de waterlijn) moet worden gecompenseerd binnen het peilgebied waarbinnen de demping plaatsvindt. Voor de bepaling van het te dempen wateroppervlak dient als uitgangspunt de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) het object Water.
Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, van beperkte invloed. Op basis van de Digitale Watertoets geeft waterschap Noorderzijlvest een positief wateradvies.
Conclusie
Met de beoogde ontwikkeling wordt aangesloten op het beleid van het waterschap. Er worden geen waterhuishoudkundige bezwaren verwacht tegen de voorgenomen ontwikkeling. De watervergunning wordt aangevraagd.
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones of bij bepaalde veranderingen aan de weg zelf (zoals het verhogen van de maximumsnelheid of het uitbreiden van het aantal rijstroken) moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Toetsing
De warmtecentrale is geen geluidsgevoelige functie. Wegverkeers-, railverkeers- en industrielawaai zijn derhalve niet relevant. Wel heeft de warmtecentrale zelf een (akoestische) invloed op de omgeving. Hier is reeds op ingegaan in paragraaf 4.1.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het beoogde initiatief.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening, moet in geval van ruimtelijke ontwikkelingen worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde functiegebruik. Hierbij is van belang of een nieuw te realiseren functie kan worden aangemerkt als bodemgevoelige functie.
Ter plaatse van locaties die verdacht worden van bodemverontreiniging, moet ten minste verkennend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In geval van verontreinigingen is de Wet bodembescherming van toepassing. In de wet is geregeld dat als ter plaatse van een plangebied ernstige verontreinigingen worden aangetroffen, er sprake is van een saneringsgeval.
Toetsing
Een warmtecentrale kan niet worden aangemerkt als bodemgevoelige functie, nu hier structureel geen personen aanwezig zijn. Op basis van dit gegeven is een bodemonderzoek niet noodzakelijk en kan worden aangenomen dat de beoogde locatie geschikt is voor het toekomstige gebruik.
Voor de volledigheid is ook het bodemloket geraadpleegd. Uit het bodemloket blijkt dat het plangebied voldoende onderzocht is in het kader van de Wet bodembescherming op basis van het uitgevoerde (historische) bodemonderzoek.
Conclusie
Het aspect bodem staat de uitvoering van het beoogde initiatief niet in de weg.
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:
De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de oude regelingen golden. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod op beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de huidige situatie in de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.
Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen. De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Toetsing
Voor de meest noordelijke strook van het plangebied geldt een dubbelbestemming met betrekking tot archeologie, namelijk 'Waarde – Archeologie 4'. Voor gebieden ter plaatse van deze dubbelbestemming geldt dat de grond in beginsel niet dieper geroerd mag worden dan 50 centimeter, zonder daarbij een archeologisch onderzoek uit te laten voeren. Uitzonderingen op deze hoofdregel worden gevormd door onder andere bouwwerken met een grondgebonden oppervlak tot 200 m2. De warmtecentrale overschrijdt deze onderzoeksgrens niet, waardoor de uitzondering van toepassing is. Het uitvoeren van archeologisch onderzoek is niet nodig.
Wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, geldt op grond van artikel 53 van de Erfgoedwet een meldingsplicht.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat geen archeologisch onderzoek nodig is.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Het plangebied ligt niet in een gebied met aangewezen cultuurhistorische waarden.
Toetsing
Het plangebied zelf kent, op basis van de geldende bestemmingsplannen, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van het plangebied bevindt zich wel een rijksmonument, namelijk een molen. Het plangebied is gelegen in de molenbiotoop van deze molen (juridisch verankerd in een vrijwaringszone - molenbiotoop). Omdat het plangebied is gelegen op circa 300 meter afstand en de bouwhoogte van de warmtecentrale is vastgelegd op 4 meter, worden de bouwregels van de vrijwaringszone niet overtreden waardoor sprake is van aantasting van de openheid ten behoeve van de vrije windvang van de molen.
In de nabijheid van het plangebied bevinden zich geen gemeentelijke monumenten. Tenslotte is sprake van een perceelgebonden ontwikkeling die de cultuurhistorische waarde van de omgeving niet aantasten. Het plan is dan ook uitvoerbaar vanuit cultuurhistorisch oogpunt.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 zijn beide aspecten geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierbij dient te worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt.
Toetsing
Gebiedsbescherming – Natura 2000
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 10 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Waddenzee'. Gezien de afstand van het plangebied tot het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied en de aard en omvang van het voornemen wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van Natura 2000-gebieden.
Gebiedsbescherming – Natuur Netwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet in, of direct naast het NNN. Gronden die tot het NNN behoren liggen op ruim 3,7 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de afstand van het plangebied tot de NNN en de aard en omvang van het voornemen wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.
Soortenbescherming
Door middel van een verkennend ecologisch onderzoek is bepaald of het plangebied mogelijk geschikt is voor beschermde soorten. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage 4.
Op basis van dit uitgevoerde onderzoek kan het volgende worden geconcludeerd:
Om negatieve effecten als gevolg van de werkzaamheden op de aanwezige broedvogels te voorkomen, wordt gewerkt buiten het broedseizoen. Voor nationaal beschermde soorten geldt de zorgplicht. Dit houdt in dat schade aan wilde planten en dieren zoveel als redelijkerwijs mogelijk is, wordt voorkomen.
Conclusie
Negatieve effecten op Natura 2000-gebieden en NNN kan op voorhand worden uitgesloten. Voor wat betreft soortenbescherming geldt dat nader onderzoek niet noodzakelijk is en dat geen ontheffing in het kader van de Wet natuurbescherming aangevraagd hoeft te worden.
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het beoogde initiatief.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
In het kader van het aspect externe veiligheid is de Atlas van de Leefomgeving geraadpleegd.
Figuur 4.2 Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied (rode ster) (bron: Atlas Leefomgeving)
Toetsing
In de directe omgeving van het plangebied is geen sprake van risicovolle inrichtingen en buisleidingen die invloed hebben op de ontwikkeling in het plangebied. Ook is geen sprake van relevante transportroutes gelegen in de nabijheid van het plangebied. Er is geen sprake van belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling. In de warmtecentrale komen er geen personen op een vaste basis te werken. Gemiddeld zal er ongeveer 1 keer per maand 1 onderhoudsmonteur bij de warmtecentrale langskomen. Er is daardoor geen sprake van een toevoeging van grote aantallen personen gedurende een groot gedeelte van de dag. Hierdoor is de warmtecentrale conform het Bevi niet aan te merken als een (beperkt) kwetsbaar object. Een toetsing aan het Bevt is derhalve niet noodzakelijk.
Andersom voorziet het initiatief niet in het oprichten van een risicovolle inrichting, het realiseren van buisleidingen ten behoeve van vervoer van gevaarlijke stoffen en heeft het initiatief geen transport van gevaarlijke stoffen tot gevolg. Het project valt niet onder het Bevi. Daarnaast gelden er geen veiligheidsafstanden in het kader van het Activiteitenbesluit milieubeheer. De warmtecentrale maakt in het kader van het Bevi geen opslag of productie van gevaarlijke stoffen mogelijk. De warmtecentrale is geen risicobron in het kader van externe veiligheid.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het beoogde initiatief.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
Toetsing en conclusie
Uit de toelichting en verbeelding van het vigerende bestemmingsplan is op te maken dat er geen planologisch relevante kabels en leidingen in het plangebied of in de directe omgeving daarvan aanwezig zijn. Ten behoeve van de realisatie van de warmtecentrale zullen wel kabels en leidingen worden aangelegd. Het gaat hierbij om kabels en leidingen die geen planologische relevante kennen, waardoor hier geen regeling voor hoeft te worden opgenomen.
De Wet luchtkwaliteit (verankerd in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5, titel 2) is een implementatie van diverse Europese richtlijnen omtrent luchtkwaliteit, waarin ter bescherming van mens en milieu onder andere grenswaarden voor vervuilende stoffen in de buitenlucht (o.a. fijn stof en stikstofdioxide) zijn vastgesteld.
De wet stelt bij een (dreigende) grenswaardenoverschrijding aanvullende eisen en beperkingen voor ruimtelijke plannen die "in betekenende mate" (IBM) leiden tot verslechtering van de luchtkwaliteit. Daarnaast moet uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening afgewogen worden of het aanvaardbaar is het plan op deze plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het plan "niet in betekenende mate" (NIBM) bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Om te bepalen of het plan NIBM bijdraagt is een berekening opgesteld met de NIBM tool 2022. Hierbij is uitgegaan van een worst-case scenario.
Figuur 4.1 Berekening NIBM tool 2022
Conclusie
Uit de berekening door middel van de NIBM tool blijkt dat voor de beoogde ontwikkeling geen nader onderzoek naar de effecten op de luchtkwaliteit nodig is. Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering vormt voor het beoogde initiatief.
In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat op basis van selectiecriteria vastgesteld dient te worden of de activiteit belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zal hebben of niet. Onderdeel D van de bijlage bevat activiteiten, plannen en besluiten waarvoor het maken van een m.e.r.-beoordeling verplicht is. Voor elke activiteit die genoemd wordt in kolom 1 van onderdeel D van het Besluit m.e.r. moet beoordeeld worden of er sprake is van (mogelijke) nadelige milieugevolgen. Voor activiteiten die onder de drempelwaarde zoals genoemd in kolom 2 van onderdeel D vallen, volstaat een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze motivering dient qua inhoud aan te sluiten bij de m.e.r.-beoordeling, maar heeft geen vormvereisten.
De volgende activiteiten uit het Besluit m.e.r. kunnen raakvlakken hebben met de beoogde ontwikkeling:
Het vermogen van de beoogde warmtecentrale overschrijdt deze drempelwaarde niet, waardoor deze activiteit niet aan de orde is.
Nu bij de beoogde warmtecentrale geen productie van elektriciteit, stoom én warm water plaatsvindt, is deze activiteit niet aan de orde.
Met het beoogde initiatief is geen sprake van een wijziging of uitbreiding, waardoor deze activiteit niet aan de orde is.
Toetsing en conclusie
Op grond van bovenstaande toetsing is gebleken dat het initiatief niet onder één van de activiteiten uit het Besluit m.e.r. valt. De beoogde ontwikkeling is dan ook niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Het is niet noodzakelijk om een m.e.r-procedure te doorlopen.
In een bestemmingsplan zijn de bouw- en gebruiksmogelijkheden voor een bepaald gebied opgenomen. Het onderhavige bestemmingsplan regelt de inrichting van het gebied op hoofdlijnen door de gronden te beleggen met een bestemming. Het juridische deel van het bestemmingsplan bestaat uit de verbeelding (kaart) in samenhang met de regels. In dit hoofdstuk wordt het juridische deel van het bestemmingsplan nader toegelicht.
De regels en verbeelding zijn opgesteld conform de RO-standaarden 2012, waarbij in het bijzonder het IMRO 2012 (Informatiemodel Ruimtelijke Ordening) en de SVBP 2012 (Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen) van belang zijn.
Het bestemmingsplan 'Loppersum - Warmtecentrale Badweg' bestaat uit een verbeelding, regels en een toelichting. De verbeelding en de regels tezamen vormen het juridisch bindende deel van het plan. Verbeelding en regels dienen te allen tijde in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding krijgen alle gronden binnen het plangebied een bestemming. Binnen een bestemming kunnen nadere aanduidingen zijn aangegeven. De juridische betekenis van deze bestemmingen en aanduidingen zijn terug te vinden in de regels. Een gedeelte van de informatie op de verbeelding heeft geen juridisch betekenis, maar is slechts opgenomen om de leesbaarheid van en oriëntatie op de verbeelding te vergroten, zoals een kadastrale/BGT ondergrond. Alle letters, aanduidingen en lijnen worden verklaard in de legenda op de verbeelding.
De regels bepalen de gebruiksmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied en geven tevens de bouw- en gebruiksmogelijkheden met betrekking tot bouwwerken aan. De regels van het bestemmingsplan 'Loppersum - Warmtecentrale Badweg' zijn opgebouwd conform de door de SVBP 2012 voorgeschreven systematiek en omvatten inleidende regels, bestemmingsregels, algemene regels de overgangs- en slotregels.
De regels zijn opgebouwd uit een aantal hoofdstukken.
Hoofdstuk 1 Inleidende regels
In hoofdstuk 1 is een uitleg van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen
opgenomen, alsmede de wijze van meten.
Hoofdstuk 2 Bestemmings
In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingen opgenomen. Voor de bestemmingen zijn de volgende onderdelen opgenomen:
In de bestemmingsomschrijving wordt een nadere omschrijving gegeven van de aangegeven bestemmingen op de verbeelding. Het gaat dan om een beschrijving van de toegelaten functies (gebruiksdoeleinden), al dan niet aangevuld met aanwijzingen omtrent de ruimtelijke inrichting.
In de bouwregels wordt aangegeven aan welke voorwaarden bouwwerken moeten voldoen. Nadere eisen hebben in de praktijk meestal alleen betrekking op de plaats en
de afmetingen van de bebouwing.
In de specifieke gebruiksregels wordt aangegeven welke vormen van gebruik in
ieder geval strijdig worden geacht met de bestemming of juist wel zijn toegestaan bij recht en onder welke voorwaarden
Hoofdstuk 3 Algemene regels
In dit hoofdstuk zijn een anti-dubbeltelregel, de algemene bouwregels, de algemene gebruiksregels, de algemene aanduidingsregels en de algemene afwijkingsregels opgenomen. Zoals de titel van het hoofdstuk al aangeeft, gelden deze regels voor het hele plangebied.
Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein niet nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kortweg gezegd komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
De algemene bouwregels en de algemene gebruiksregels bevatten regels die gelden voor alle bestemmingen in het bestemmingsplan.
In de algemene aanduidingsregels zijn regels opgenomen die voor bepaalde, in het bestemmingsplan aangegeven gebieden gelden.
Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Bedrijf - Nutsvoorziening
In het bestemmingsplan 'Loppersum - Warmtecentrale Badweg' komt één enkelbestemming voor, namelijk de bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening'. Van dubbelbestemmingen is geen sprake.
De bestemming 'Bedrijf - Nutsvoorziening' maakt gebouwen ten behoeve van collectieve energievoorzieningen, warmte-/koude-opslagvoorzieningen en overige duurzaamheidsvoorzieningen bij recht mogelijk.
De gebouwen moeten worden gerealiseerd binnen het bouwvlak tot een maximum bouwhoogte van 5 meter. Daarnaast kunnen bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gerealiseerd tot een maximum bouwhoogte van 7 meter. Voor terrein- en erfafscheiding is de maximum bouwhoogte begrensd op 3 meter.
Vrijwaringszone - molenbiotoop
Het plangebied is gelegen binnen een beschermingszone van een molen die buiten het plangebied is gesitueerd. Op een afstand van 100 m tot 400 m van de molen geldt een per 100 m oplopende hoogte. De stijging is 2 m per 100 m. Dit betekent dus een bouwhoogte van 11,4 m op 200 m afstand enzovoort. Ook voor beplanting geldt deze hoogtebeperking. Dit is geborgd in een omgevingsvergunningstelsel.
Naast de algemene aanduidingsregels en de algemene wijzigingsregels die
hiervoor zijn toegelicht, bevat hoofdstuk 3 van de regels nog:
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en opstallen die in strijd zijn met dit bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet.
Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan één jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.
Om draagvlak voor het warmtenet te creëren, is de communicatie vooral gericht op het proactief informeren over en het betrekken van de deelnemers bij het proces, de inhoud en het resultaat. De gemeente gaat zoveel mogelijk met deelnemers in gesprek en sluit, waar mogelijk, aan bij hun wensen en houden rekening met hun belangen. Het project wordt samen met de deelnemers opgepakt. Overwegingen van beslissingen worden uitgelegd. Dit verhoogt het draagvlak, begrip en acceptatie.
Tot nu toe is elke woningeigenaar bezocht door de projectleider vanuit de gemeente, zijn er een aantal centrale bijeenkomsten georganiseerd, zijn er zes nieuwsbrieven verzonden en is er een enquête gehouden onder een groep inwoners van Loppersum over een dorpsmolen. Bij ieder communicatiemoment wordt er gekeken welke middelen er ingezet worden om de doelgroepen zo optimaal mogelijk te informeren (o.a. website, persbericht, social media).
Het bestemmingsplan wordt in het kader van overleg als bedoel in artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) eerst als voorontwerp voorgelegd aan een aantal (mogelijke) belanghebbende overheidsinstanties.
Het ontwerpbestemmingsplan wordt vervolgens voor zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode wordt een ieder in de gelegenheid gesteld om zienswijzen tegen het bestemmingsplan kenbaar te maken (artikel 3.8 Wro). De uitkomsten hiervan kunnen nieuwe niet voorziene uitgangspunten voor het bestemmingsplan geven.
Het bestemmingsplan wordt vervolgens, al dan niet gewijzigd, vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan ligt zes weken ter inzage. Tijdens die periode bestaat voor belanghebbenden de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te dienen.
Voor de uitvoerbaarheid van het plan is het van belang te weten of het economisch uitvoerbaar is. De kosten voor de uitvoering van het voornemen en daarmee samenhangende kosten komen voor rekening van de initiatiefnemer.
Het plan wordt derhalve economisch uitvoerbaar geacht.
Grondexploitatie
De gemeente moet, volgens de grondexploitatieregeling in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de gemaakte gemeentelijke kosten verhalen op de initiatiefnemers van de ontwikkeling. In dit geval is de gemeente zelf initiatiefnemer. Het vaststellen van een grondexploitatieplan is niet aan de orde.