direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Allersmaweg 4 Godlinze
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1979.66BP-ON01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Initiatiefnemer wenst zich samen met zijn echtgenote te begraven op eigen grond aan de Allersmaweg 4 te Godlinze. Het perceel heeft in het vigerende bestemmingsplan 'Bierum, Losdorp, Godlinze' een bedrijfsbestemming. Op grond van de regels van het huidige bestemmingsplan is het oprichten van de twee begraafplaatsen niet toegestaan. Deze ontwikkeling past daarom niet in het geldende bestemmingsplan. Om deze ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken, is voorliggend bestemmingsplan opgesteld.

1.2 Ligging, begrenzing en juridische status van het besluitgebied

Het plangebied betreft een stuk van het perceel Allersmaweg 4 te Godlinze.

Godlinze is een wierdedorp in het noordoosten van de provincie Groningen, gelegen in de gemeente Eemsdelta. Het perceel ligt in het noordwesten, aan de rand van het dorp. Initiatiefnemer wil de graven realiseren achter zijn bedrijfspand.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.66BP-ON01_0001.png"

Afbeelding 1.1: Globale ligging plangebied (bron: GoogleMaps).

Het plangebied is gelegen in het vigerende bestemmingsplan 'Bierum, Losdorp, Godlinze' (vastgesteld op 15 augustus 2013). Hierin heeft het de bestemming 'Bedrijf'. Daarnaast heeft het perceel de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Wierde invloedszone'.

Hieronder is een uitsnede opgenomen van het bestemmingsplan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.66BP-ON01_0002.png"

Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Bierum, Losdorp, Godlinze' (bron: ruimtelijkeplannen.nl).

Zoals genoemd is op grond van de regels van het huidige bestemmingsplan het oprichten van de twee graven niet toegestaan. Daarom is het initiatief strijdig met het huidige bestemmingsplan. De graven zullen mogelijk worden gemaakt met de bestemming 'Maatschappelijk - Begraafplaats'. Zie voor een nadere toelichting op de planregels Hoofdstuk 5.

Daarnaast is het perceel onderdeel van het 'Facetplan Cultuurhistorie' (vastgesteld op 26 november 2020). Hierin heeft het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' en 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit'. Het aspect archeologie komt aan bod in paragraaf 4.6.1. Binnen laatstgenoemde dubbelbestemming is echter geen nadere aanduiding karakteristiek gebied of object opgenomen. Het initiatief is dan ook niet strijdig met cultuurhistorie. Het aspect cultuurhistorie komt nader aan bod in paragraaf 4.6.2.

Het 'Facetplan parkeren en actualisering diverse bestemmingen' (vastgesteld op 22 december 2021) voert een aantal actualiseringen door in diverse bestemmingsplannen van de voormalige gemeente Delfzijl. 'Veegplan Eemsdelta 2022' (vastgesteld op 9 juni 2022) herziet eveneens een aantal bestemmingsplannen. Waar nodig worden de wijzigingen uit beide plannen overgenomen in voorliggende planregels.

Tot slot geldt het 'Facetbestemmingsplan kamergewijze verhuur' (vastgesteld op 25 april 2023) ter plaatse van het plangebied. Dit plan beoogt kamerverhuur binnen woonbestemmingen en bestemmingen met een bedrijfswoning tegen te gaan. Het plangebied krijgt een maatschappelijke bestemming om (enkel en alleen) 2 graven mogelijk te maken. De facetregeling is niet van toepassing op het initiatief.

1.3 Leeswijzer

Het volgende hoofdstuk beschrijft het initiatief. Hoofdstuk 3 gaat in op het ruimtelijk beleid van het Rijk, de provincie en de gemeente. In hoofdstuk 4 doet verslag van de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 staat stil bij de juridische vormgeving van de planregels. In het laatste hoofdstuk 6 komen de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van dit plan aan bod.

Hoofdstuk 2 Planbeschrijving

2.1 Huidige situatie

Initiatiefnemer woont aan de Allersmaweg 4 te Godlinze. Hij exploiteert hier zijn bedrijf (bedrijfscategorie 1/2). De twee graven worden gerealiseerd aan de achterzijde van het betreffende pand. Aan de noordzijde van het perceel, ligt de Provincialeweg. Het perceel aan de overzijde van de provinciale weg is in gebruik als Sportpark Godlinze. Op het naastgelegen perceel, aan de Allersmaweg 2, ligt een restaurant (geëxploiteerd door familie van initiatiefnemer). Op dit perceel is eveneens een bedrijfswoning aanwezig.

Ten zuiden van het plangebied, ligt de Hoofdweg. Aangrenzend aan het plangebied, bevinden zich hier 3 woningen en een (voormalige) kerk. Hieronder is de ligging van het plangebied aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.66BP-ON01_0003.png"

Afbeelding 2.1: Globale ligging plangebied (bron: GoogleMaps).

2.2 Toekomstige situatie

De gronden, ten behoeve van het oprichten van de bijzondere particuliere begraafplaats (twee graven), is gelegen aan de achterzijde van het pand. Initiatiefnemer is voornemens om marmeren beelden te plaatsen bij de 2 graven.

Een voorwaarde die de gemeente Eemsdelta stelt voor het oprichten van deze bijzondere begraafplaats is dat deze niet vanaf de openbare weg is te zien. Om aan deze voorwaarde te voldoen, is een voorwaardelijke verplichting in de planregels opgenomen. Deze luidt dat het groen dusdanig moet worden aangelegd en in stand moet worden gehouden, dat de begraafplaats niet te zien is vanaf de openbare weg. Initiatiefnemer heeft de verantwoordelijkheid om aan deze plicht te voldoen. Initiatiefnemer heeft momenteel de situatie ter plekke ingepast met laurierstruiken en coniferen om te voldoen aan deze plicht.

Initiatiefnemer heeft daarnaast de plicht om te voldoen aan de voorwaarden die voortvloeien uit de Wet op de Lijkbezorging en het Besluit op de Lijkbezorging. Deze voorschriften voorzien onder meer in het exploiteren van een begraafplaats, de inrichting van het graf en het voldoen aan grafrust (10 jaar). Dit zijn voorwaarden die vanuit rijkswetgeving voortvloeien en veelal niet de goede ruimtelijke ordening treffen. Daarom worden zij niet in het bestemmingsplan geregeld, maar op een andere (juridische) wijze vastgelegd. Paragraaf 3.1 staat ingegaan op het rijksbeleid.

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) van kracht geworden. De NOVI is een instrument van de nieuwe Omgevingswet en loopt vooruit op de inwerkingtreding van die wet. Vanwege het uitstel van de inwerkingtreding van de Omgevingswet komt de NOVI als structuurvisie uit onder de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Zodra de Omgevingswet in werking is getreden, zal deze structuurvisie gelden als de Nationale Omgevingsvisie, zoals in de nieuwe wet bedoeld.

De NOVI bevat de hoofdzaken van het beleid voor de fysieke leefomgeving. Uit de Omgevingswet volgt dat al het strategische beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, én het nieuwe strategische beleid op het beleidsterrein van de fysieke leefomgeving worden opgenomen in de NOVI.

Het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4, 2001) en de Rijksnatuurvisie 2014 gaan op in en worden vervangen door de NOVI en het bijbehorende Nationaal Milieubeleidskader. De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vervalt geheel, behalve paragraaf 4.9 Caribisch Nederland en Caribische Exclusieve Economische Zone. De NOVI geldt verder als wijziging van enkele onderdelen van het Nationaal Waterplan 2016-2021 (NWP) op grond van de Waterwet.

In zijn totaliteit kent de NOVI in totaal 21 nationale belangen en opgaven die het verder uitwerkt. Die opgaven zijn niet meer op zichzelf staand op te lossen, maar grijpen in elkaar. Met de NOVI zoekt het Rijk een perspectief om de grote opgaven aan te pakken, om Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Om die reden worden binnen de NOVI prioriteiten gesteld. De NOVI stelt daarbij een integrale aanpak voor: integraal, samen met andere overheden en maatschappelijke organisaties, en met meer regie vanuit het Rijk. Met steeds een zorgvuldige afweging van belangen werkt het Rijk aan de vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.


Centraal bij de afweging van belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving, zowel van de boven- als van de ondergrond. De NOVI onderscheidt daarbij drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal; en.
  • Afwentelen wordt voorkomen.


Het Rijk zal bij de uitvoering van de NOVI zichtbaar maken hoe de afwegingsprincipes benut worden. Met de NOVI presenteert het Rijk een integrale, op samenwerking gerichte aanpak. De NOVI geeft een gebiedsgericht afwegingskader en sturende visie in een, gericht op het realiseren van een gezond, leefbaar, herkenbaar en economische sterk Nederland. Het initiatief is niet strijdig met de NOVI.

3.1.2 Wet op de Lijkbezorging

Op grond van de Wet op de Lijkbezorging worden begraafplaatsen onderscheiden in gemeentelijke en bijzondere. De Wet op de Lijkbezorging regelt de lijkbezorging in ruime zin, zoals de locatie en beheer van een bijzondere begraafplaats. De wet geeft aan dat een bijzondere begraafplaats kan worden aangelegd en in stand gehouden door een kerkgenootschap, een privaatrechtelijke rechtspersoon en een natuurlijk persoon. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar de bijzondere begraafplaats ligt, moet hiervoor toestemming geven en kan maatregelen voorschrijven om de grond geschikt te maken voor het gebruik als begraafplaats. De gemeenteraad is het bevoegde gezag voor het aanwijzen van de locatie.

Initiatiefnemer moet voldoen aan de vereisten die uit de wet voortvloeien. Er moet een register worden bijgehouden met de begraven lijken en een nauwkeurige aanduiding van de plaats waar deze begraven zijn. Voorts zijn onder andere voorschriften gesteld ten behoeve van het exploiteren van een begraafplaats en het voldoen aan grafrust. Met laatstgenoemde wordt bedoelt dat gedurende minimaal 10 jaren het graf niet geruimd mag worden.

Dit zijn zaken die niet lenen om te worden vastgelegd in een bestemmingsplan. Initiatiefnemer zorgt ervoor door op een andere (juridische) wijze hieraan te voldoen.

3.1.3 Besluit op de lijkbezorging

Het Besluit op de lijkbezorging regelt onder meer de wijze van begraven en de inrichting van het graf. Het stoffelijk overschot, zo schrijft het besluit voor, dient te worden begraven in een kist of een omhulsel dat is afgestemd op het doel van begraving. Als een kist wordt gebruikt, moet deze zijn vervaardigd van biologisch afbreekbaar materiaal, dat het doel van begraving niet belemmert. Voor de inrichting van een graf wordt aangegeven dat er zich minimaal 65 centimeter grond boven op de kist of het omhulsel moet bevinden. De afstand tussen de kisten bedraagt minimaal 30 centimeter. Er mogen niet meer dan drie stoffelijke overschotten boven elkaar worden begraven. Tevens zal de kist of het omhulsel zich 30 centimeter boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand moeten begeven. Uitgaande van een kisthoogte van 50 centimeter, betekent dit dat de grondwaterstand 145 centimeter beneden maaiveld moet blijven.

In paragraaf 4.3 is het hydrologische onderzoek opgenomen welke is uitgevoerd ten behoeve voorliggend initiatief. Voor het overige bevat het Besluit zaken die zich niet lenen om te worden vastgelegd in het bestemmingsplan.

3.1.4 Inspectierichtlijn lijkbezorging

De Inspectierichtlijn lijkbezorging geeft informatie en adviezen over de belangrijkste milieuhygiënische aspecten van de lijkbezorging. Doel van deze richtlijn is het beantwoorden van de meest gestelde vragen over lijkbezorging en bijdragen aan het voorkomen van milieu hygiënische problemen. Met het oog hierop geeft de richtlijn adviezen voor het tegengaan van bodem- en grondwaterverontreiniging, onvolledige lijkvertering en hinder.

Volgens de richtlijn is een zand- of zavelgrond het meest geschikt om te begraven. Daarnaast moet de afwatering van een (normale) begraafplaats milieuhygiënisch kritisch worden bezien, net zoals de mogelijkheid om eventuele maatregelen te nemen die voorkomen dat het water terechtkomt in het grond- of oppervlaktewater.

De afstand tussen de begraafplaats en de dichtstbijzijnde woning dient bij voorkeur 20 m tot 30 m te bedragen en de privacy op de begraafplaats moet worden gewaarborgd.

Ten slotte moet geluidshinder voor de nabije omgeving worden voorkomen en moeten zo nodig maatregelen worden getroffen tegen het toenemen van het verkeer.

Het aspect bodem en geluid worden in paragraaf 4.3 en 4.1 uitgewerkt. De andere eisen en adviezen die voortvloeien uit de Richtlijn lenen zich niet om te worden vastgelegd in het bestemmingsplan.

3.1.5 Ladder voor duurzame verstedelijking

De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.

De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.

De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang, welke navolgend worden getoetst:

  • 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
  • 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
  • 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
  • 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
  • 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?


Ad 1. Stedelijke ontwikkeling

Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Het project is gelet op de omvang, te weten twee particuliere graven, en in relatie tot de omgeving niet aan te merken als een stedelijk ontwikkeling. De graven worden aangelegd op eigen (bedrijfs- en woon)perceel in de bebouwde kom en voorzien in eigen behoefte. Een nadere toets aan de Ladder is niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Provinciale omgevingsvisie

De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. De visie en verordening zijn inmiddels al enkele malen geactualiseerd. Op 25 mei 2022 hebben Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie voor de laatste keer gewijzigd en de geconsolideerde versie vastgesteld.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Het provinciale beleid is in de Omgevingsvisie geordend in vijf samenhangende thema's: ruimte, natuur en landschap, water, mobiliteit en milieu. Bij deze thema's zijn elf provinciale 'belangen' geformuleerd, te weten:

Ruimte

  • 1. Ruimtelijke kwaliteit
  • 2. Aantrekkelijk vestigingsklimaat
  • 3. Ruimte voor duurzame energie
  • 4. Vitale landbouw

Natuur en landschap

  • 5. Beschermen landschap en cultureel erfgoed
  • 6. Vergroten biodiversiteit

Water

  • 7. Waterveiligheid
  • 8. Schoon en voldoende water

Mobiliteit

  • 9. Bereikbaarheid

Milieu

  • 10. Tegengaan milieuhinder
  • 11. Gebruik van de ondergrond

Het plangebied is onderdeel van de volgende visiekaarten (voor zover relevant):

Kaart Ruimte

Op deze kaart is het perceel aangewezen als 'Stedelijk gebied'. Het doel is om ruimtelijke kwaliteit te versterken. De provincie wil stedelijke ontwikkelingen zo veel mogelijk laten plaatsvinden binnen bestaand stedelijk gebied, om zo het grote contrast tussen het stedelijk gebied en het buitengebied, dat zo bepalend is voor de identiteit van de provincie, te behouden en versterken. Dit in lijn met de 'ladder voor duurzame verstedelijking', die bij nieuwe stedelijke ontwikkeling vraagt om motivering en afweging van (1) de ruimtevraag, (2) de beschikbare ruimte en (3) de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. De ladder is positief doorlopen in paragraaf 3.1.5.

Kaart landschap

Op deze kaart is het perceel aangewezen als 'Wierden en Waddengebied' en 'Zones rond wierden en wierdedorpen'. De provincie heeft als doel het beschermen en versterken van de kenmerkende landschapsstructuren en het culturele erfgoed dat bijdraagt aan de identiteit en de variëteit van de diverse landschappen in de provincie. De provincie werkt aan het behoud en versterking van het karakter, diversiteit en belevingswaarde van het landschap, door:

  • behoud en versterking van de cultuurhistorische, natuurlijke, archeologische en aardkundige waarden van het landschap als onderdeel van de samenhangende landschapsstructuur;
  • door ontwikkeling van de samenhangende landschapsstructuur en toevoegen van kwaliteit aan het landschap bij ruimtelijke ontwikkelingen.

Het Wierdengebied wordt gekenmerkt door grote open ruimten, wierden(dorpen) langs natuurlijke waterlopen in de kerngebieden en wierde(dorpe)n in reeksen aan/langs oude kustlijnen. Het Waddengebied is een grootschalig open dijkenlandschap van parallelle dijken met boerderijreeksen langs slaperdijken. De Waddenzee wordt gekenmerkt door een natuurlijke dynamiek met verplaatsende getijdegeulen, zandplaten en eilanden.

Het initiatief gaat slechts uit van het toestaan van een bijzondere particuliere begraafplaats voor twee graven, welke gelegen zijn aan de achterzijde van het bedrijfspand, in de achtertuin. Dit tast de landschappelijke waarden niet aan. In paragraaf 4.6.2 wordt het aspect cultuurhistorie besproken. Hier wordt ook toegelicht dat de dubbelbestemming 'Waarde - Wierde invloedszone' blijft gehandhaafd, maar dat het initiatief hier niet strijdig mee is.

Kaart Natuur

Op deze kaart is het perceel aangewezen als 'Waddengebied'. De provincie heeft als doel het beschermen en ontwikkelen van de biodiversiteit, zowel binnen als buiten het Nationaal Natuurnetwerk Nederland. Het Waddengebied is één van de Natura 2000-gebieden met internationaal bijzondere natuurwaarden. Het beleid in de Waddenzee is gericht op het behoud van het oppervlak en het versterken van de kenmerkende natuurwaarden. Een ander belangrijk beleidsdoel is om menselijke invloeden die de natuurwaarden aantasten te verminderen.

Het initiatief gaat slechts uit van het toestaan van een bijzondere particuliere begraafplaats voor twee graven, welke gelegen zijn aan de achterzijde van het pand, in de achtertuin. Er worden geen natuurwaarden aangetast. Het ecologische onderzoek, uitgewerkt in paragraaf 4.7, bevestigt dit.

Overige kaarten

De Kaart Opgaven (energyport, gaswinning, groei en krimp, Waddengebied) en Schaalvergroting landbouw zijn niet relevant voor het initiatief. Zoals vaker benoemd: het initiatief gaat slechts uit van het toestaan van een bijzondere particuliere begraafplaats voor twee graven.

3.2.2 Provinciale omgevingsverordening

De bovenstaande thema's en provinciale belangen zijn in de omgevingsverordening vertaald in bindende regels voor ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden, als functionele aspecten waaronder verkeer, vervoer en wonen. Op 15 november 2022 hebben Gedeputeerde Staten de Omgevingsverordening voor de laatste keer gewijzigd en de geconsolideerde versie vastgesteld.

Artikel 2.53.2 stelt dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op de zones rond wierden en wierdedorpen (zoals aangegeven op kaart 7) regels bevat gericht op bescherming van de landschappelijke openheid. Hier voldoet het bestemmingsplan aan, door de vigerende dubbelbestemming 'Waarde - Wierde invloedszone' over te nemen. Paragraaf 4.6.2 zet uiteen dat de wierde door het initiatief niet wordt aangetast. De dubbelbestemming 'Waarde - Wierde invloedszone' blijft gehandhaafd.

De andere artikelen die betrekking hebben op het besluitgebied niet relevant voor het initiatief. Het initiatief is niet strijdig met de provinciale Omgevingsverordening.

3.3 Gemeentelijk beleid

De 'Beheersverordening gemeentelijke begraafplaatsen gemeente Eemsdelta 2023' is 1 januari 2023 in werking getreden. De regels zijn een uitwerking van artikel 35 van de Wet op de lijkbezorging en artikel 149 van de Gemeentewet. Er zijn regels opgenomen voor:

  • openstelling, orde en rust op begraafplaatsen;
  • voorschriften voor lijkbezorging;
  • indeling en uitgifte van graven;
  • grafbedekkingen;
  • ruiming van graven;
  • kerkgenootschappen;
  • instandhouding van historische graven en opvallende grafbedekking.

Waar nodig voldoet initiatiefnemer aan deze regels. Er worden geen regels gegeven over locatieaanwijziging van bijzondere particuliere begraafplaatsen, zoals aan de orde is in onderhavig geval. Het initiatief is behandelt in de gemeenteraad van de voormalige gemeente Delfzijl. De gemeenteraad heeft besloten in principe medewerking te verlenen aan het oprichten van de bijzondere particuliere begraafplaats. De gemeenteraad heeft de bevoegdheid om een locatie aan te wijzen als bijzondere begraafplaats. Vervolgens moet het college toestemming geven voor het in gebruik nemen van de begraafplaats. Omdat de gemeente geen overig beleid hierop heeft, wordt teruggevallen op het wettelijke kader. Dit wettelijke (rijks)kader is uitgewerkt in paragraaf 3.1.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Geluid

De begraafplaats wordt in het kader van de Wet geluidhinder niet beschouwd als een geluidgevoelig object. Een akoestisch onderzoek is daarom niet noodzakelijk. De verkeersaantrekkende werking van een begraafplaats kan wel leiden tot een toename van geluidsbelasting op de omgeving. Echter is er voor voorliggend initiatief geen sprake van een verkeersaantrekkende werking.

In de Inspectierichtlijn lijkbezorging is het advies opgenomen te streven naar een geluidsbelasting van niet meer dan 40 dB(a). De begraafplaats zal aan dit advies voldoen.

Conclusie

Ten aanzien van het aspect geluid treden er geen belemmeringen op.

4.2 Luchtkwaliteit

Wettelijk kader

De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • er is geen sprake van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project leidt, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
  • een project draagt 'niet in betekenende mate' (NIMB) bij aan de luchtverontreiniging;
  • een project past binnen het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) of binnen een regionaal programma van maatregelen.


In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.

Plan
Het initiatief bestaat uit het oprichten van een bijzondere, particuliere begraafplaats, bestaande uit twee graven. De CROW-publicatie 381 (2018) heeft voor verschillende variabelen kerncijfers. De gemeente Eemsdelta is geclassificeerd als weinig stedelijk en het plangebied is gelegen in de rest bebouwde kom.

Het initiatief draagt niet in een betekenende mate bij aan luchtverontreiniging. De begraafplaats is dusdanig klein van aard. Op grond van de nibm-tool is een project pas in betekende mate bij een toename van het aantal verkeersbewegingen met circa 1.050 per dag (met 5 procent aandeel vrachtverkeer). Gezien de ontwikkeling wordt geconcludeerd dat het aantal verkeersbewegingen onder de grens zal blijven.

Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.

4.3 Hydrologisch onderzoek

Wettelijk kader

Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.

Bij ruimtelijke ontwikkelingen wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water. Voorts zijn in de Wet op de lijkbezorging, het Besluit op de Lijkbezorging en de Inspectierichtlijn lijkbezorging voorwaarden opgenomen ten behoeve van de inrichting van het graf en milieu-hygiënische aspecten. Dit is in paragraaf 3.1 uitgewerkt.

Onderzoek

Zoals bij het wettelijk kader aangegeven, gelden er vanuit rijkswet- en regelgeving voorschriften voor het realiseren van een begraafplaats. Om uitvoering te kunnen geven aan deze voorwaarden is door Wiertsema & Partners, in januari 2022, een geotechnisch onderzoek uitgevoerd. De gemeente Eemsdelta heeft de monitoring van de grondwaterstanden (jaarrond) uitgevoerd. Het Geotechnisch onderzoek is als bijlage opgenomen.

Het onderzoek naar de grondwaterstanden heeft plaats gevonden tussen 11 oktober 2022 en 11 juli 2023. De metingen zijn verricht t.o.v. het maaiveld en zijn afgerond naar heel of half cm:
13 oktober 2022 grondwaterstand t.o.v. maaiveld - 1,75 m
14 december 2022 grondwaterstand t.o.v. maaiveld - 1,70 m
23 februari 2023 grondwaterstand t.o.v. maaiveld - 1,35 m
11 april 2023 grondwaterstand t.o.v. maaiveld -1,40 m
28 juni 2023 grondwaterstand t.o.v. maaiveld -1,65m


Conclusie

In het kader van het Besluit op de lijkbezorging is het realiseren van een grafkelder en/of een zandgraf met betrekking tot de grondwaterstand mogelijk. In het plangebied worden 2 grafkelders gerealiseerd. Met betrekking tot het voornemen treden er geen belemmeringen op.

4.4 Milieuzonering

Inleiding

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.


Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.

Onderzoek

Een begraafplaats valt onder categorie 1. Hiermee heeft het een richtafstand van 10 meter, voor het aspect geluid. De aspecten geur, stof en gevaar hebben een richtafstand van 0 meter.

De dichtsbijzijnde (milieugevoelige) functie is de bestemming 'Maatschappelijk' (Hoofdweg 52). Dit bouwvlak is gelegen op 16,5 meter vanaf de grens van het plangebied. De dichtsbijzijnde woning aan de Hoofdweg ligt op een afstand van circa 34 meter. Het betreft een particulier initiatief. In het plangebied zal geen sprake zijn van bezoekers en/of een verkeersaantrekkende werking.

Conclusie

Het initiatief is uitvoerbaar wat betreft het aspect milieuzonering.

4.5 Externe veiligheid

Inleiding

Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).

Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).

Onderzoek

Volgens de risicokaart (risicokaart.nl) ligt het plangebied niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, spoor-, water- en wegtransportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen.

Zo ligt de dichtstbijzijnde buisleiding van de Gasunie op circa 450 meter ten westen van het plangebied. Ten oosten van het plangebied ligt op circa 640 meter een andere buisleiding van de Gasunie. Ten oosten van het plangebied ligt op circa 200 meter de Maatschap W.F. Biemond en C.J Biemond (branche Teelt van groenten en wortel- en knolgewassen). Bij het bedrijf, dat geen Bevi-inrichting is, ligt een bovengrondse tank met propaan of ander vloeibaar gemaakt brandbaar gas.

De buisleidingen en het bedrijf zijn op voldoende afstand van het plangebied gelegen en belemmeren het initiatief niet. Bovendien zijn op kortere afstand van de genoemde leidingen en de inrichting gevoeligere functies gelegen.

In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen, waarbij het plangebied globaal blauw is omcirkeld.

afbeelding "i_NL.IMRO.1979.66BP-ON01_0004.png"

Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart; plangebied globaal blauw omcirkeld (bron: www.risicokaart.nl).

Conclusie

Ten aanzien van het aspect externe veiligheid treden er geen belemmeringen op. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

4.6 Archeologie en cultuurhistorie

4.6.1 Archeologie

Inleiding

De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.

De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het besluitgebied bevatten. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.6.2. Voor zover in een besluitgebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.

Noord-Groninger gemeenten, waaronder de gemeente Eemsdelta, hebben gezamenlijk inhoud gegeven aan het archeologiebeleid (RAAP-rapport 1732; 2008). Kern van dat beleid is de Archeologische verwachtingskaart en beleidskaart. In 2016 heeft een herziening van de archeologische verwachtingskaart en beleidskaart plaatsgevonden. In het rapport wordt onderscheid gemaakt in vier typen gebieden:

  • 1. wettelijk beschermde archeologische monumenten;
  • 2. archeologisch waardevolle gebieden (niet-beschermde AMK-terreinen, wierden, borgen, boerderijplaatsen, ARCHIS-waarnemingen en de wemen);
  • 3. gebieden van archeologisch belang (historische kernen);
  • 4. archeologische onderzoeksgebieden (hoge verwachtingen van de verwachtingskaart en de beek- en rivierdalen).

De indeling in vier typen gebieden is leidend voor de beleidsbepaling ten aanzien van archeologie. Oftewel, en zoals in een aantal vigerende plannen al werd toegepast, is er een indeling gemaakt in vier beschermingsniveaus voor archeologie, te weten de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 1 tot en met 4'. Op deze wijze worden de in de gemeente Eemsdelta voorkomende archeologische (verwachtings)waarden weergegeven op de verbeelding en voorzien van specifieke regels die voortvloeien uit het archeologiebeleid.

Onderzoek

De archeologische waarde in het plangebied is in het bestemmingsplan 'Bierum, Losdorp, Godlinze' en het 'Facetplan Cultuurhistorie' doorvertaald naar 'Waarde - Archeologie 4'.

Voor de gronden ter plaatse van de bestemming 'Waarde - Archeologie 4' geldt een vergunningplicht bij het bouwen van bouwwerken die groter zijn dan 200 m2 en waarbij de bodem dieper dan 45 cm onder maaiveld (-Mv) wordt geroerd.

Deze grens zal door het initiatief niet worden overschreden. Het betreft slechts de aanleg van twee graven. Hierdoor is archeologisch onderzoek niet nodig.

Conclusie

Vanuit het aspect archeologie is het planvoornemen uitvoerbaar. De dubbelbestemming blijft gehandhaafd op het plangebied.

4.6.2 Cultuurhistorie

Inleiding

Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.

Onderzoek

In het bestemmingsplan 'Facetplan Cultuurhistorie' heeft het perceel de dubbelbestemming 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit'. Het plangebied heeft echter geen nadere aanduiding karakteristiek gebied of karakteristiek pand. Op basis van de dubbelbestemming gelden geen bouwregels, sloopregels of aanlegregels.

Op grond van het bestemmingsplan 'Bierum, Losdorp, Godlinze' geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Wierde invloedszone'. Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van het wierdeterrein. In de gebruiksregels is een verbod op de aanleg van bos en boomgaarden en het aanbrengen van houtteelt opgenomen. Hiervan is geen sprake. Ook zijn een aantal werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden aangewezen als vergunningplichtig. Hieronder valt het initiatief niet.

Conclusie

Vanuit het aspect cultuurhistorie is het planvoornemen uitvoerbaar.

4.7 Ecologie

4.7.1 Wettelijk kader

In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden moet men beoordelen in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming (Wnb) en in het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.

4.7.2 Ecologische inventarisatie

Vanwege de aard, omvang en locatie van het plan is geen quickscan in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) uitgevoerd. Door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs is op basis van de beschikbare gegevens, recente foto's en de kennis over leefgebieden van soorten een inschatting gemaakt van de natuurwaarden in het plangebied. Tevens is gekeken naar de effecten op beschermde gebieden in de omgeving.

SOORTENBESCHERMING

Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:

  • alle van nature in Nederland in het wild voorkomende vogels die vallen onder de Vogelrichtlijn (Wnb art. 3.1-3.4);
  • dier- en plantensoorten die beschermd zijn op grond van de Habitatrichtlijn en de verdragen van Bern en Bonn (Wnb art. 3.5-3.9);
  • nationaal beschermde dier- en plantensoorten genoemd in de bijlage van de wet (Wnb art. 3.10-3.11).

Van deze laatst genoemde groep beschermde soorten mogen provincies een zogenaamde 'lijst met vrijstellingen' opstellen (Wnb art. 3.11). Voor de soorten op deze lijst geldt een vrijstelling van de verboden genoemd in art. 3.10 eerste lid van de Wnb.

Onderzoek

Het plangebied heeft zeer beperkte natuurwaarden. Gezien de inrichting en het gebruik van het gebied worden alleen enkele algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën en algemene, niet jaarrond beschermde, broedvogels in en direct rond het plangebied verwacht.

Als gevolg van de ontwikkeling kunnen verblijfplaatsen van algemene grondgebonden zoogdieren en amfibieën (zoals huisspitsmuis en gewone pad) worden verstoord, mogelijk kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. Deze soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht.

Het is verboden nesten van vogels (indien nog in functie) te vernietigen of te verstoren. Gezien de aard van de ontwikkeling (begraven) wordt echter geen zodanige verstoring verwacht dat een verbodsbepaling overtreden wordt

GEBIEDSBESCHERMING

Voor onderhavig projectgebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Wnb en de provinciale structuurvisie en verordening.

WET NATUURBESCHERMING

In de Wnb is de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.

NATUURNETWERK NEDERLAND

Het Natuurnetwerk Nederland is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen belangrijke natuurgebieden in Nederland. Dat voldoende robuust is voor een duurzame verbetering van de omstandigheden voor de wilde flora en fauna en voor natuurlijke leefgemeenschappen. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De begrenzing en ruimtelijke bescherming van de provinciale NNN is Groningen uitgewerkt in de omgevingsverordening Groningen 2019.

WEIDE- EN AKKERVOGELLEEFGEBIED

Vanuit het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid wordt buiten de NNN-gebieden bij ruimtelijke plannen specifiek ingezet op de bescherming van weide- en akkervogelleefgebied. Hiertoe zijn specifieke gebieden aangewezen.

4.7.3 Conclusie

Gezien de aard van het plan is een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze ontwikkeling is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.

4.8 M.e.r.-beoordeling

Op 1 april 2011 is het (gewijzigde) Besluit m.e.r. in werking getreden. Een belangrijke wijziging betreft het indicatief maken van de drempelwaarden in onderdeel D (betreft de m.e.r.-beoordeling) van de bijlage bij het Besluit m.e.r.

Concreet betekent dit dat, ook wanneer ontwikkelingen onder de in lijst D opgenomen drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er nog steeds van moet vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben, de zogenaamde 'vergewisplicht'. Daarbij zijn in het bijzonder de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EU-richtlijn van belang. Deze omstandigheden betreffen onder andere de kenmerken van de potentiële effecten en cumulatie.

Op grond van artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht dient het bevoegd gezag zijn eventuele keuze voor géén m.e.r.-beoordeling voor een activiteit die beneden de drempelwaarde valt, te motiveren in de overwegingen van het moederbesluit. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Op basis van de vormvrije m.e.r. blijkt of al dan niet een m.e.r. of m.e.r.-beoordeling noodzakelijk is.

De beoogde ontwikkeling uit voorliggend bestemmingsplan is niet opgenomen in de activiteiten zoals opgenomen in onderdeel D van de bijlage van het Besluit m.e.r. Het opnemen van een vormvrije m.e.r.-beoordeling en het doorlopen van een m.e.r.-(beoordelings)procedure is niet noodzakelijk. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.

Hoofdstuk 5 Juridische vormgeving

5.1 Algemeen

Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:

  • een verbeelding van het plangebied, zowel analoog (bestaande uit een kaartblad, schaal 1:1.000 met
    bijbehorende legenda en verklaring) als digitaal, waarin alle bestemmingen van de gronden worden aangewezen;
  • de regels waarin de bestemmingen worden beschreven en waarbij per bestemming het doel wordt of de doeleinden worden genoemd.


Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt en wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.

Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.

5.2 Bestemmingsplanregels

In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:

De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs. Voor de regels is - waar mogelijk - aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan 'Bierum, Losdorp, Godlinze' (vastgesteld op 15 augustus 2013). Verder zijn de veeg- en facetplannen zoals besproken in paragraaf 1.2 meegenomen waar nodig.

5.2.1 Inleidende regels

Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en de wijze van meten. Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.

5.2.2 Bestemmingsregels

Er zijn een aantal bestemmingen van toepassing op het plangebied, welke hieronder worden toegelicht.

MAATSCHAPPELIJK - BEGRAAFPLAATS

Deze gronden zijn bestemd voor een begraafplaats met twee graven, met daaraan ondergeschikt onder andere groenvoorzieningen. Gebouwen zijn niet toegestaan. Aan het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn voorwaarden gesteld. Daarnaast geldt de plicht tot de aanleg en instandhouding van groenvoorzieningen, zodanig dat de begraafplaats niet vanaf de openbare weg zichtbaar is.

WAARDE - ARCHEOLOGIE 4

Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud van archeologische (verwachtings)waarden. Er geldt een onderzoeks- en vergunningplicht indien bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m2 worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,45 m -Mv wordt geroerd. Daarnaast gelden voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning. Gedacht kan worden aan het graven van waterlopen en het ontgronden van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m2. Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen door de grenzen van de bestemming aan te passen, indien op basis van archeologisch onderzoek door een daartoe bevoegde instantie is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

WAARDE - WIERDE INVLOEDSZONE

Deze gronden zijn mede bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van het wierdeterrein. Het gebruik van gronden voor aanleg van bos en boomgaarden en het aanbrengen van houtteelt is verboden. Daarnaast gelden voor een aantal werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden een omgevingsvergunning. Gedacht kan worden aan het afgraven en ophogen van gronden, het aanbrengen van houtwallen en het wijzigen van het verkavelingspatroon.

5.2.3 Algemene regels

In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder kort toegelicht.


ANTI-DUBBELTELREGEL

Het doel van de anti-dubbeltelregel (Artikel 6) is om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.


ALGEMENE BOUWREGELS

De algemene bouwregels bevatten de mogelijkheid om in kleine mate de bouwgrenzen te overschrijden.

ALGEMENE GEBRUIKSREGELS

In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen.

ALGEMENE AFWIJKINGSREGELS

In de algemene afwijkingsregels is een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.

Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen vanzelfsprekendheid zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.


OVERIGE REGELS

In de overige regels zijn de gemeentelijke parkeerregels en regels ten behoeve van laden en lossen opgenomen.

5.2.4 Overgangs- en slotregels

In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.

Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.

Hoofdstuk 6 Uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

De kosten voor het plan komen ten laste van de initiatiefnemer. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening is er geen sprake van een plan waarvoor een exploitatieplan vereist is. Tussen initiatiefnemer en de gemeente Eemsdelta zal een anterieure overeenkomst worden gesloten.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

6.2.1 Vooroverleg

De vooroverleginstanties hebben aangegeven dat er geen aanvullingen, dan wel opmerkingen zijn op het bestemmingsplan.

6.2.2 Zienswijzen

Het ontwerp-bestemmingsplan wordt gedurende zes weken ter visie gelegd. Gedurende deze periode heeft iedereen de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen. De resultaten hiervan worden te zijner tijd verwerkt.