Plan: | Eekwerdermeedenweg 3 Wirdum |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1979.65BP-VG01 |
Aan de Eekwerdermeedenweg 3 te Wirdum is al meer dan vijftien jaar een wijnboerderij gevestigd. De wijnboerderij is een zelfvoorzienend familiebedrijf. Bij deze wijnboerderij zijn in totaal zeven woningen aanwezig, te weten: één in de boerderij (de oorspronkelijke bedrijfswoning), één in de schuur en vijf woningen op het erf. De voormalige gemeente Loppersum heeft deze situatie tijdens een handhavingscontrole geconstateerd. ln het huidige bestemmingsplan is geregeld dat per bedrijf één bedrijfswoning is toegestaan. Het gebruik van de aanwezige bouwwerken ten behoeve van zeven woningen is derhalve in strijd met het bestemmingsplan. Met voorliggend bestemmingsplan wordt de situatie gelegaliseerd.
Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Eemsdelta, ten zuiden van het dorp Wirdum (zie navolgende afbeelding). Het perceel ligt aan het einde van de doodlopende weg Eekwerdermeedenweg en ligt op het kadastrale perceel gemeente Loppersum, sectie F, nummers 480 en 481. Het plangebied is omgeven door een open landschap, met her en der (agrarische) bedrijven en woningen verspreid.
Afbeelding 1.1: Ligging plangebied, waarbij het plangebied rood is omlijnd (bron: GoogleMaps)
De juridisch/planologische regeling voor het plangebied is vastgelegd in de bestemmingsplannen 'Buitengebied' (vastgesteld op 27 mei 2013) en 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' (vastgesteld op 5 maart 2018).
In het bestemmingsplan 'Buitengebied' heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf' met de specifieke bouwaanduiding 'voormalige boerderij' en de aanduiding 'windturbine'. Daarnaast gelden de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4'.
In het bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' zijn de archeologische bestemmingen geactualiseerd. In het bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' heeft het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4' (aldus in plaats van Archeologie 2).
Afbeelding 1.2: Uitsnede bestemmingsplan 'Buitengebied', waarbij het plangebied met de marker is aangegeven (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Op grond van het vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied' zijn de zeven woningen op het erf niet mogelijk. Op basis van het bestemmingsplan zijn onder andere bestaande bedrijven toegestaan, inclusief één bedrijfswoning, waarbij deze woonfunctie is beperkt tot het hoofdgebouw van de voormalige boerderij. Het gebruik van de overige zes gebouwen voor bewoning, met uitzondering van de bedrijfswoning, is volgens de specifieke gebruiksregels in strijd met de bestemming. Ter legalisatie is voorliggend bestemmingsplan opgesteld, die voorziet in een toegesneden juridisch-planologische regeling voor het planvoornemen.
De toelichting is als volgt opgezet. In hoofdstuk 2 wordt een beknopte beschrijving gegeven van de huidige en toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 bevat een samenvatting van het relevante beleid op rijks, provinciaal en gemeentelijk niveau. De relevante secundaire wet- en regelgeving en de invloed die vanuit milieukundig en ruimtelijk oogpunt wordt uitgeoefend op het onderhavig plangebied, staat in hoofdstuk 4 centraal. Hoofdstuk 5 geeft uitleg over de juridische regelingen die in dit bestemmingsplan zijn opgenomen. De laatste twee hoofdstukken 6 en 7 zijn gereserveerd voor respectievelijk de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan.
Aan de Eekwerdermeedenweg 3 te Wirdum is reeds meer dan vijftien jaar een wijnboerderij gevestigd. Het bedrijf, een familiebedrijf, kweekt producten waarvan door het bedrijf zelf wijn wordt gemaakt. De wijn wordt verkocht en daarnaast worden ook feesten en bijeenkomsten georganiseerd met een wijnproeverij en rondleiding door het bedrijf. Het familiebedrijf is volledig zelfvoorzienend. Op het perceel zijn in totaal zeven woningen aanwezig, te weten: één in de boerderij (de oorspronkelijke bedrijfswoning), één in de schuur en vijf woningen op het erf. De panden op het perceel zijn niet aangesloten op het aardgasnet, omdat gebruik wordt gemaakt van twee grote houtgestookte ketels voor verwarming en warm water. Ook zijn de panden op het perceel niet aangesloten op de riolering; zij maken gebruik van septic tanks.
Tijdens een handhavingscontrole door de voormalige gemeente Loppersum is aangegeven dat de woningen al ruim vijftien jaren op het perceel staan en in gebruik zijn. In de beginjaren werden hier mensen met een zorgbehoefte opgevangen. Tegenwoordig is alleen sprake van bewoning door familie en worden twee woningen verhuurd aan derden. De gemeente heeft in die periode nooit een verzoek tot handhaving of anderszins klachten ontvangen over de bedrijfsvoering en/of de bewoning van het betreffende perceel.
Er is op basis van bovenstaande een illegale situatie aanwezig voor wat betreft de woningen op het perceel Eekwerdermeedenweg 3 te Wirdum. Hieronder is een afbeelding opgenomen van de ligging van het bedrijf en de woningen. Ter plaatse van nummer 3 is de bedrijfswoning gelegen en ter plaatse van nummer 3b en 3c de wijnboerderij. Ter plaatse van 3a is de schuur gelegen die in gebruik is als woning. Ter plaatse van nummer 3d tot en met 3h zijn de overige vijf woningen gelegen.
Afbeelding 2.1: Ligging gebouwen (bron: gemeente Eemsdelta)
Er is op basis van het bovenstaande een illegale situatie aanwezig voor wat betreft de woningen op het perceel aan de Eekwerdermeedenweg 3. Als sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift - in dit geval het huidige bestemmingsplan - dan moet het bestuursorgaan dat bevoegd is om handhavend op te treden in de regel van deze bevoegdheid gebruikmaken. Dit vanwege het algemeen belang dat gediend is met handhaving. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren handhavend op te treden. Dit kan zich voordoen wanneer er concreet zicht op legalisatie bestaat of wanneer handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhavend optreden dient te worden afgezien.
De huidige situatie is, zoals in paragraaf 2.1 beschreven, meer dan vijftien jaar geleden ontstaan, waarbij in de beginjaren mensen met een zorgbehoefte werden opgevangen. Door verschuiving in de bedrijfsvoering naar een familiebedrijf in kweken van producten en produceren van wijnsoorten, is tegenwoordig alleen sprake van bewoning door familie en worden twee woningen verhuurd aan derden.
Enerzijds bestaat het belang om niet strijdig met het bestemmingsplan te handelen. Anderzijds bestaat het belang van de huidige bewoners om - voor zolang dat duurt - permanent te kunnen wonen in hun huidige woning. De bewoning vindt al gedurende zeer lange periode plaats bij het zelfvoorzienende familiebedrijf. Zoals in Hoofdstuk 4 is geoordeeld, is bewoning op het erf in lijn met de milieuaspecten. Wat betreft milieuzonering ondervindt de omgeving, maar ook het wijnboerderij zelf, geen hinder van de bewoning op het erf. Andersom bevinden zich in de omgeving van de woningen geen functies die onevenredige hinder opleveren voor de bewoners van de woningen. Gezien de belangen van de omgeving, is handhavend optreden zodanig onevenredig in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat van handhavend optreden dient te worden afgezien. Hierbij in acht genomen is het feit dat de bewoning van tijdelijke aard zal zijn, aangezien in dit bestemmingsplan wordt opgenomen dat sprake zal zijn van een legalisatietraject en persoonsgebonden overgangsrecht.
De legalisatie is namelijk onder de voorwaarde dat de vijf losstaande woningen naast de bestaande bedrijfswoning een recreatiebestemming krijgen. Op grond van een persoonsgebonden overgangsrecht wordt de (permanente) bewoning in de vijf woningen dan toegestaan, zodat op de lange termijn het gebruik weer teruggebracht wordt naar een bedrijf met een bedrijfswoning en vijf recreatiewoningen. De zesde woning (in de schuur) wordt eveneens op grond van het persoonsgebonden overgangsrecht toegestaan, maar komt na beëindiging van de huidige bewoning te vervallen.
Het persoonsgebonden overgangsrecht kan onder meer worden toegepast wanneer het gebruik reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan en ook niet in de destijds geldende algemene overgangsregels te vatten is en handhavend optreden tot een onbillijkheid van overwegende aard zou leiden.
De uitsterfregeling op basis van artikel 3.1 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) is geen optie voor deze situatie. Wanneer de uitsterfregeling wordt toegepast, wordt het gebruik positief bestemd en mag het gebruik niet opnieuw een aanvang nemen als het eenmaal wordt beëindigd. De huidige situatie is dat de woningen worden verhuurd voor permanente bewoning. Wanneer de uitsterfregeling wordt toegepast, betekent dit dat de verhuur van permanente bewoning ook na vertrek van de huidige bewoners voortgezet kan worden. Het gaat dan niet om de persoon die de woning huurt, maar om het gebruik van huren voor permanente bewoning.
Daarom wordt gekozen voor een persoonsgebonden overgangsrecht. Het gebruik is zowel in strijd met het huidige bestemmingsplan 'Buitengebied' alsook het bestemmingsplan 'Buitengebied' dat daarvoor het geldende plan was. Uit jurisprudentie volgt dat sprake van 'onbillijkheid van overwegende aard' kan zijn wanneer de mate van (potentiële) ernstige schade voor de natuurlijke persoon een rol speelt. Hierbij moet onder meer gedacht worden aan een onevenredig ingrijpen in de persoonlijke (financiële) situatie van de natuurlijke persoon. (ABRVS 17 december 2014 ECLi:NL:RVS:2014:4571; ABRvS 22 januari 2014 ECLI:NL:RVS:2014:93)
Gezien het feit dat de beschreven situatie er zeker vijftien jaar gevestigd is, het een familiebedrijf is waarbij veelal familieleden woonachtig zijn in de betreffende woningen, het bedrijf zelfvoorzienend is en de verhuur voor bewoning onderdeel is van de inkomsten om het bedrijf zelfvoorzienend in stand te houden, wordt beoordeeld dat handhavend optreden in deze situatie wel tot een onbillijke situatie zou leiden.
Dit persoonsgebonden overgangsrecht is geen onevenredige beperking in het gebruik, want na beëindiging van het recht wordt de mogelijkheid geboden om de woningen te gebruiken als recreatiewoning, waarbij er continuïteit in gebruik en inkomsten mogelijk blijft.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties.
In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit bestemmingsplan past in die lijn.
Over gebiedsontwikkeling is in de SVIR opgenomen dat 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang is. Hierbij hanteert het Rijk de Ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In paragraaf 4.11 wordt nader op de Ladder ingegaan.
Met deze drie rijksdoelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in het SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse gebieden. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn voor deze rijksbelangen bindende regels opgenomen die bij ruimtelijke plannen in acht dienen te worden gehouden. Voor het plangebied van dit bestemmingsplan zijn geen specifieke beleidsuitgangspunten geformuleerd.
De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is doorvertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Die Omgevingsverordening is op 1 juni 2016 door Provinciale Staten vastgesteld. Op 20 februari 2019 hebben Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gewijzigd en de geconsolideerde versie vastgesteld.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Het provinciale beleid is in de Omgevingsvisie geordend in vijf samenhangende thema's: ruimte, natuur en landschap, water, mobiliteit en milieu en elf provinciale 'belangen'.
Het plangebied is onderdeel van de volgende visiekaarten (voor zover relevant):
Buitengebied
Onder het buitengebied verstaat de provincie die gebieden die buiten stedelijke gebieden liggen en een overwegend agrarische-, natuur- en recreatieve functie hebben. De provincie wil de waarde van het buitengebied voor natuur en recreatie ontwikkelen en de landschappelijke kernkarakteristieken behouden en waar mogelijk versterken. Ook wil zij het buitengebied als woongebied aantrekkelijk houden en bedrijven de mogelijkheid bieden om zich te vestigen in vrijkomende bebouwing en zich daar te ontwikkelen. Omdat de inrichting van het buitengebied zowel vitaal als duurzaam dient te zijn, is daarnaast zuinig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt. Hiervoor heeft de provincie regels opgenomen in de Omgevingsverordening (titel 2.3).
Het initiatief gaat uit van de legalisatie van de woningen. De bewoning wordt onder het overgangsrecht tijdelijk toegestaan. Na beëindiging van het recht wordt de mogelijkheid geboden om de woningen te gebruiken als recreatiewoning, waarbij er continuïteit in gebruik en inkomsten mogelijk blijft. Dit is in lijn met de visie om een vitaal en aantrekkelijk buitengebied te creëren.
Landschap
Het gebied is aangegeven als 'Centrale Woldgebied en Duurswold'. Het Centrale Woldgebied wordt vooral gekenmerkt door grootschalig open landschap met reeksen boerderijen op huiswierden of inversieruggen. Duurswold heeft een grootschalig open landschap met daarin lintdorpen (groene linten) op flauwe zandruggen.
Het initiatief gaat slechts uit van een functiewijziging ten behoeve van de legalisering van de recreatiewoningen; er wordt niets gebouwd of gesloopt. Daarom worden geen landschappelijke waarden aangetast.
Groei en krimp
Sterke demografische groei en krimp liggen in de provincie Groningen op korte afstand van elkaar. De provincie voert beleid gericht op de leefbaarheid: van de kleine dorpen tot de stedelijke kernen. Met een aantrekkelijke leefomgeving, snel internet en goede bereikbaarheid wil de provincie zowel de stedelijke kernen als de dorpen leefbaar houden. Zij geeft veel aandacht aan dorpen en de bereikbaarheid van voorzieningen. De provincie ondersteunt en biedt veel ruimte aan ontwikkelingen van onderop om de leefbaarheid en sociale cohesie in de provincie te versterken. Deze complexe vraagstukken, in de dorpen en de steden, vragen om maatwerk: een gezamenlijke aanpak van gemeenten, woningbouwcorporaties, diverse andere organisaties en burgers.
De opgave vraagt om een goede balans in te voeren maatregelen. Enerzijds zijn voor het behoud en herstel van de leefbaarheid omvangrijke investeringen noodzakelijk in met name de voorzieningenstructuur en de woningvoorraad. Anderzijds is het van belang om ruimte te bieden aan de groeiende stad voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van stad en regio. De opgave 'Groei en krimp' richt zich onder andere op het ondersteunen van leefbaarheidsinitiatieven in de hele provincie en investeren in de kwaliteit van landschap, ten behoeve van het stimuleren van recreatie en toerisme.
Het initiatief is hiermee in lijn. De wijnboerderij met naastgelegen recreatiewoningen is een investering in de recreatie en het toerisme.
De bovenstaande thema's en provinciale belangen zijn in de omgevingsverordening vertaald in bindende regels voor ruimtelijke plannen en -ontwikkelingen. Het gaat hierbij om zowel ruimtelijke aspecten waaronder landschapswaarden en cultuurhistorische waarden, als functionele aspecten waaronder verkeer, vervoer en wonen.
Hieronder zijn de artikelen weergegeven die betrekking hebben op het plangebied:
Inpassing van ruimtelijke ontwikkelingen (artikel 2.8)
De toelichting op een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied, biedt afhankelijk van en evenredig aan de aard, omvang en ruimtelijke gevolgen van een ruimtelijke ontwikkeling, inzicht in:
Aan deze aspecten is, waar van toepassing, aandacht besteed in deze toelichting.
Nieuwvestiging (artikel 2.13.1)
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied bevat geen bestemmingen die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling, tenzij, zoals in dit bestemmingsplan het geval is, het een stedelijke ontwikkeling betreft die aansluit op het bestaand stedelijk gebied.
De woningen staan al op het erf van de wijnboerderij en worden slechts voor een tijdelijke periode gelegaliseerd en krijgen de bestemming 'Recreatie'.
Permanente bewoning van recreatieverblijven (artikel 2.33)
Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied voorziet niet in de mogelijkheid van permanente bewoning van recreatiewoningen. Het bestemmingsplan voldoet hieraan. Slechts onder het tijdelijke overgangsrecht wordt de (permanente) bewoning van de recreatiewoningen toegestaan. De toelichting bij artikel 2.33 stelt namelijk dat het verbod niet wegneemt dat burgemeester en wethouders op grond van artikel 4, lid 10 uit Bijlage II van het Bor in sommige gevallen een persoonsgebonden omgevingsvergunning kunnen verlenen voor het gebruik van een recreatiewoning voor permanente bewoning. Artikel 4, lid 10 uit Bijlage II van het Bor noemt de volgende eisen:
Hieraan voldoet het plan.
In 2012 is de Structuurvisie Loppersum 2012-2020 vastgesteld. In deze beleidsnota zijn de beleidskeuzen van de voormalige gemeente Loppersum neergelegd ten aanzien van verschillende thema's.
Voor de dorpsgebieden is het beleid hoofdzakelijk gericht op het wonen, de leefbaarheid, de voorzieningen en de plaatselijke bedrijvigheid. De navolgende beleidskeuzen worden hierbij genoemd:
Loppersum is voor recreatie een mooie, maar wellicht nog te weinig ontdekte (voormalige) gemeente. Voor vormen van recreatie in de openlucht (fiets- en wandelrecreatie, kleinschalige vaarrecreatie, schaatsen) is het bij uitstek geschikt. De cultuurhistorisch waardevolle dorpskernen fungeren daarin als fraaie en rustieke pleisterplaatsen. Het beleid voor recreatie richt zich dan ook op het (verder) benutten van de gemeente voor passende vormen van openluchtrecreatie (fietsen, varen, wandelen, schaatsen) en daarnaast op het ruimte bieden aan kleinschalige verblijfsrecreatie.
De wijnboerderij met naastgelegen recreatiewoningen is een investering in de recreatie en het toerisme. De wijnboerderij organiseert namelijk ook rondleidingen en wijnproeverijen. Daarnaast betreft het kleinschalige bedrijfsrecreatie. Het bestemmingsplan voorziet in vijf recreatiewoningen.
De Welstandsnota Loppersum (vastgesteld d.d. 23 juli 2020) dient als toetsinstrument bij bouwplannen. Waar het bestemmingsplan de functie en het ruimtebeslag van bouwwerken regelt, geeft de welstandsnota regels voor de (architectonische) vormgeving (criteria voor het uiterlijk en de plaatsing van bouwwerken). Het welstandsbeleid is daarbij ondergeschikt aan het bestemmingsplan; de planologische ruimte die het bestemmingsplan biedt, kan niet worden ingeperkt door de welstandsnota.
Het plangebied van dit bestemmingsplan is niet aangewezen op de welstandsnotakaart. Bovendien bestaan de woningen al en gaat het bestemmingsplan slechts uit van een functiewijziging. Er wordt niets gebouwd.
Inleiding
Regels ten aanzien van geluidhinder zijn vastgelegd in de Wet geluidhinder (Wgh). Het doel van de Wet geluidhinder is tweeledig. Enerzijds de bescherming van het milieu en anderzijds de bescherming van de volksgezondheid. Bepalend is steeds de situering van geluidsbronnen ten opzichte van geluidsgevoelige bestemmingen, zoals woningen en scholen. De Wgh gaat uit van zones langs wegen, spoorwegen en industrieterreinen. Binnen dergelijke zones zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen alleen toegestaan indien de geluidsbelasting op de buitengevel onder of hoogstens gelijk is aan de voorkeursgrenswaarde.
De Wet geluidhinder is alleen van toepassing binnen de van rechtswege aanwezige zone van een weg. Volgens de Wet geluidhinder heeft elke weg een zone. Conform art. 74 lid 2 Wgh zijn wegen waarvoor een maximum snelheid van 30 km per uur geldt hiervan uitgezonderd, evenals wegen die deel uitmaken van een woonerf.
Onderzoek wegverkeer
Het plangebied maakt onderdeel uit van een 60 km/h zone. Formeel is daarmee akoestisch onderzoek aan de orde. De Eekwerdermeedenweg is echter een doodlopende weg, die doodloopt bij het perceel van initiatiefnemer, de Eekwerdermeedenweg 3. De weg wordt slechts gebruikt als 'oprit' ten behoeve van de enkele woningen en het bedrijf die zijn gelegen aan de Eekwerdermeedenweg. Daarom kent het een lage verkeersintensiteit. Op grond hiervan mag worden gesteld dat de geluidsbelasting op de gevels van de recreatiewoningen ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB blijft en dat verder onderzoek niet nodig is. Hiernaast zijn recreatiewoningen in het kader van de Wet geluidhinder geen geluidsgevoelige objecten.
Onderzoek windturbine
Ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' is een windturbine met een ashoogte van ten hoogste 15 meter toegestaan. Dergelijke kleinschalige windturbines produceren geluid. Hoeveel geluid precies is afhankelijk van het type windturbine en de windsnelheid. Artikel 3.14a van het Activiteitenbesluit milieubeheer bevat geluidsnormen voor windturbines. Daarin staat dat een windturbine, ten behoeve van het voorkomen of beperken van geluidhinder, moet voldoen aan de norm van ten hoogste 47 dB Lden en aan de norm van ten hoogste 41 dB Lnight op de gevel van gevoelige gebouwen, tenzij deze zijn gelegen op een gezoneerd industrieterrein, en bij gevoelige terreinen op de grens van het terrein. Deze geluidsnormering wordt landelijk acceptabel geacht.
Er is op voorhand geen reden om hier in het algemeen een nog strengere normering voor te hanteren. In bijzondere omstandigheden, zoals cumulatie van verschillende geluidsbronnen of andere windturbines, kunnen op grond van artikel 3.14a lid 2 en 3 van het Activiteitenbesluit milieubeheer maatwerkvoorschriften worden gesteld. Omdat het bestemmingsplan slechts één kleine windturbine toestaat en in de omgeving geen sprake is van cumulatie, is dit niet aannemelijk.
De dichtstbijgelegen recreatiewoning ligt op circa 45 meter. Als de windturbine voldoet aan de wettelijke norm van ten hoogste 47 dB Lden en de norm van ten hoogste 41 dB Lnight op de gevel, dan zullen de recreatiewoningen niet worden belemmerd. Immers wordt dan voldaan aan de wettelijke grens van het geluid afkomstig van windturbines op de gevel.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het initiatief.
Inleiding
Ter plaatse van de aanduiding 'windturbine' is een windturbine met een ashoogte van ten hoogste 15 meter toegestaan. Het plaatsen van een kleinschalige windturbine heeft naast ruimtelijke gevolgen ook visuele gevolgen. Hoewel de windturbine maximaal 15,00 m hoog mag zijn, kan de windturbine gevolgen teweegbrengen. Zo hebben de draaiende wieken van een windturbine mogelijk slagschaduw en lichtreflectie als gevolg. De positionering van kleinschalige windturbines kan veel uitmaken in het al dan niet optreden van visuele hinder. Door een goede positionering van kleine windturbines, waarbij men rekening houdt met zonlicht en schaduwwerking, kan men het effect van slagschaduw en lichtreflectie beperken. Het Activiteitenbesluit milieubeheer stelt regels omtrent lichtschittering en slagschaduw. Het Activiteitenbesluit milieubeheer bepaalt in artikel 3.14, vierde lid, en in samenhang met artikel 3.12, eerste lid, van de Activiteitenregeling milieubeheer dat om slagschaduw en lichtschittering te voorkomen een windturbine is:
"voorzien van een automatische stilstandvoorziening die de windturbine afschakelt indien slagschaduw optreedt ter plaatse van gevoelige objecten voorzover de afstand tussen de windturbine en de gevoelige objecten minder dan 12 maal de rotordiameter bedraagt en gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden en voorzover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen of woonwagens ramen bevinden".
Slagschaduw en lichtschittering moeten zoveel mogelijk worden beperkt (artikel 3.13, eerste lid van het Activiteitenregeling milieubeheer) door de toepassing van niet-reflecterende materialen of coatinglagen op de betreffende onderdelen.
Onderzoek
De dichtstbijgelegen recreatiewoning ligt op circa 45 meter. Alle recreatiewoningen zijn gelegen tussen bomen. De windmolen staat in de uithoek van het plangebied. De recreatiewoningen worden eerst permanent bewoond onder het persoonsgebonden overgangsrecht. Zodra dit persoonsgebonden overgangsrecht echter eindigt, worden de recreatiewoningen slechts tijdelijk door toeristen bewoond.
Door middel van de regelgeving van het Activiteitenbesluit milieubeheer wordt zoveel als mogelijk visuele hinder voorkomen. Een automatische stilstandvoorziening wordt toegepast indien gemiddeld meer dan 17 dagen per jaar gedurende meer dan 20 minuten per dag slagschaduw kan optreden en voorzover zich in de door de slagschaduw getroffen uitwendige scheidingsconstructie van gevoelige gebouwen of woonwagens ramen bevinden.
Conclusie
Het aspect vormt geen belemmering voor het initiatief.
Inleiding
De Wet luchtkwaliteit is bedoeld om de negatieve effecten op de volksgezondheid aan te pakken, als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Anderzijds heeft de wet tot doel mogelijkheden te creëren voor ruimtelijke ontwikkeling. Volgens de nieuwe regeling vormt luchtkwaliteit in beginsel geen belemmering voor het uitoefenen van een ruimtelijk project als aan minimaal één van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
Plan
Het initiatief bestaat uit het legaliseren van de woningen in het plangebied. De CROW-publicatie 381 (2018) heeft voor verschillende variabelen kerncijfers. Dit plangebied is geclassificeerd als niet stedelijk en is gelegen in het buitengebied. Het gaat om de toevoeging van vijf recreatiewoningen.
Voor de verkeersgeneratie van een bungalowhuisje is een kental van gemiddeld 2,7 verkeersbewegingen per etmaal opgenomen.
Onderzoek
Voor kleinere ruimtelijke en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu in samenwerking met Kenniscentrum InfoMil de nibm-tool 2020 ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project kan derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit vanwege de toename van het verkeer is niet noodzakelijk.
Achtergrondniveau
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijnstof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de achtergrondniveaus voor NO2 en PM10 ruimschoots onder de grenswaarden liggen.
Conclusie
Het project kan worden beschouwd als een nibm-project. Daarnaast is de luchtkwaliteit in en rond het plangebied zodanig dat de normen voor een goed woonklimaat worden gewaarborgd.
Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
Het Besluit Bodemkwaliteit streeft naar duurzaam bodembeheer waarbij een balans gezocht wordt tussen bescherming van de bodemkwaliteit voor mens en milieu enerzijds en het gebruiken van de bodem voor maatschappelijke ontwikkelingen anderzijds. Het Besluit bevat regels voor kwaliteitsborging (Kwalibo), bouwstoffen, grond en baggerspecie. Bij het mogelijk maken van ruimtelijke initiatieven moet de vraag worden gesteld of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het huidige of toekomstige gebruik van die bodem en of deze optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd. Het uitgangspunt hierbij is dat aanwezige bodemverontreiniging geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de gebruikers van de bodem en dat de bodemkwaliteit niet verslechtert door grondverzet (bijvoorbeeld graafwerkzaamheden). Dit is het zogenaamde stand still-beginsel.
Omdat het initiatief betrekking heeft op het mogelijk maken van vijf recreatiewoningen, die eerst onder het persoonsgebonden overgangsrecht permanent worden bewoond, waarin voortdurend of nagenoeg voortdurend mensen (langer dan twee uur per dag) zullen verblijven, is door Sigma Bouw en Milieu een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (projectnummer: 20-M9483, d.d. 18 september 2020). Dit onderzoek is als bijlage 1 opgenomen.
Onderzoek
Uit het onderzoek blijkt dat op basis van zintuigelijke waarnemingen in het opgeboorde bodemmateriaal geen bodemvreemde afwijkingen of asbestverdacht materiaal aangetroffen is. In de bovengrondmonsters is ten hoogste een licht verhoogd gehalte aan lood, zink en minerale olie t.o.v. de achtergrondwaarde aangetroffen. De tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde wordt in deze gevallen niet overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding is tot het stellen van aanvullend onderzoek. In de ondergrond zijn geen van verhoogde gehalten aangetroffen. Het grondwater bevat een verhoogd gehalte aan barium t.o.v. de achtergrondwaarde. De tussenwaarde (indicatie voor nader onderzoek) en de bodemindex-waarde wordt in deze gevallen niet overschreden zodat er uit milieuhygiënische overweging geen directe aanleiding is tot het stellen van aanvullend onderzoek.
Op basis van de resultaten van het verkennend bodemonderzoek blijkt dat de locatie niet geheel vrij is van bodemverontreiniging. De bovengrond en het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie bevat enkele stoffen verhoogd t.o.v. de achtergrondwaarde respectievelijk de streefwaarde. Deze lichte verontreinigingen overschrijden de tussenwaarde/bodemindex-waarde niet en geven daardoor geen formele aanleiding tot het instellen van een nader onderzoek.
Conclusie
Op basis van het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect bodem geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het project.
Inleiding
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering wordt het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds verstaan. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Als uitgangspunt voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt veelal de VNG-uitgave Bedrijven en Milieuzonering uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke indicatieve richtafstand. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het plan mogelijk is.
Onderzoek
Het plan voorziet in de realisatie van vijf recreatiewoningen, die eerst onder het persoonsgebonden overgangsrecht permanent worden bewoond. De in het plangebied gelegen wijnboerderij is een categorie 2-bedrijf. De grootste richtafstand van de wijnboerderij is 30 meter. Hieraan voldoet niet iedere recreatiewoning. Echter is de activiteit van de wijnboerderij dusdanig kleinschalig van aard, dat de gemeente van mening is dat met een minimale afstand van 20 meter van de bedrijfsbestemmingsgrens tot de gevels van de recreatiewoningen geen negatieve (geluids)invloed van het bedrijf bestaat, en de recreatiewoningen andersom het bedrijf niet negatief beïnvloeden.
Wat betreft de zesde woning in de schuur wordt ook afgeweken van de richtafstand. Deze schuur is binnen de bedrijfsbestemming zelf gelegen. Het gebruik van de schuur voor permanente bewoning komt na beëindiging van de huidige bewoning te vervallen. Daarna is de schuur slechts overeenkomstig de bedrijfsbestemming te gebruiken. Omdat het gebruik van de schuur voor permanente bewoning slechts tijdelijk van aard is en na beëindiging hersteld wordt, is de gemeente ook hierbij van mening dat een tijdelijke afwijking van de richtafstand gerechtvaardigd is en de (tijdelijke) bewoning in de schuur geen hinder van het bedrijf ervaart.
Verder zijn geen bedrijven in de invloedsfeer van het plangebied gelegen. Het dichtstbijzijnde agrarische bouwvlak ligt op circa 350 meter van het plangebied.
Conclusie
De aanwezige bedrijvigheid legt geen onevenredige hinder op het plangebied en andersom legt het initiatief geen onevenredige hinder op omliggende bedrijven. Hierdoor is het planvoornemen op dit punt uitvoerbaar.
Inleiding
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. De wet- en regelgeving rond het thema externe veiligheid zijn vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen worden onderscheiden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen de risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak veiligheidsafstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen. Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR).
Onderzoek
Volgens de risicokaart (risicokaart.nl) ligt het plangebied niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, spoor-, water- en wegtransportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Zo ligt de dichtstbijzijnde leiding van de NAM en Gasunie op circa 800 en 875 m afstand van het plangebied. Ten noorden van het plangebied is op circa 2 km een treinspoor gelegen. In onderstaande afbeelding is een uitsnede van de risicokaart opgenomen. De marker in het midden duidt het plangebied aan.
Afbeelding 4.1: Uitsnede risicokaart (bron: www.risicokaart.nl)
Conclusie
Ten aanzien van het aspect externe veiligheid treden er geen belemmeringen op. Het plan is op dit punt uitvoerbaar.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid). In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (2018) van CROW zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen.
Bij de beoordeling of er voldoende parkeergelegenheid bestaat hoeft alleen rekening te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van het realiseren van het bouwplan.
Het initiatief bestaat uit het legaliseren van de recreatiewoningen in het plangebied. De CROW-publicatie 381 (2018) heeft voor verschillende variabelen parkeerkerncijfers. Dit plangebied is geclassificeerd als niet stedelijk en is gelegen in het buitengebied. Het gaat om de toevoeging van vijf recreatiewoningen.
Voor parkeercijfers bij een bungalowhuisje is een kental van gemiddeld 2,1 parkeerbehoefte opgenomen. Dit komt neer op een behoefte van afgerond 11 parkeerplaatsen. Het plangebied heeft voldoende ruimte om de parkeergelegenheid op eigen terrein op te lossen.
Inleiding
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze in werking treedt. Vooruitlopend hierop zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast moet ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied bevatten. Dit is uitgewerkt in paragraaf 4.8.2. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, moet op grond van voorgaande dan ook worden aangegeven op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologische waarden rekening wordt gehouden.
Noord-Groninger gemeenten hebben gezamenlijk inhoud gegeven aan het archeologiebeleid (RAAP-rapport 1732; 2008). Kern van dat beleid is de Archeologische verwachtingskaart en beleidskaart. In 2016 heeft een herziening van de archeologische verwachtingskaart en beleidskaart plaatsgevonden. In het rapport wordt onderscheid gemaakt in vier typen gebieden:
De indeling in vier typen gebieden is leidend voor de beleidsbepaling ten aanzien van archeologie. Oftewel, en zoals in een aantal vigerende plannen al werd toegepast, is er een indeling gemaakt in vier beschermingsniveaus voor archeologie, te weten de dubbelbestemmingen Waarde - Archeologie 1 tot en met 4. Op deze wijze worden de in de voormalige gemeente Loppersum voorkomende archeologische (verwachtings)waarden weergegeven op de verbeelding en voorzien van specifieke regels die voortvloeien uit het archeologiebeleid.
Onderzoek
De archeologische waarde is in het plangebied in het bestemmingsplan 'Buitengebied' doorvertaald naar 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 4'. In het bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' zijn de archeologische bestemmingen geactualiseerd. In dit plan heeft het perceel 'Waarde - Archeologie 4' gekregen. Omdat er niets wordt gebouwd en geen werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden worden uitgevoerd, is geen vergunning nodig. Het plan gaat uit van slechts een functiewijziging ten behoeve van de recreatiewoningen. De archeologische waarden worden daarom niet aangetast. Wel is de huidige archeologische bestemming 'Waarde - Archeologie 4' opgenomen.
Conclusie
Vanuit het aspect archeologie is het planvoornemen uitvoerbaar.
Inleiding
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van bestemmingsplannen. De overige cultuurhistorische waarden moeten, naast de archeologische waarden, worden betrokken in het onderzoek.
In de voormalige gemeente Loppersum is in 2018 het bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' vastgesteld, waarin de archeologische aspecten en de cultuurhistorische waarden zijn vastgelegd.
Onderzoek
Het bestemmingsplan 'Cultureel Erfgoed gemeente Loppersum' ligt over het plangebied heen. Het plangebied heeft echter geen aanduiding 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek gebied' of 'specifieke vorm van waarde - karakteristiek pand'. Derhalve heeft het plangebied geen cultuurhistorische waarden. Voorts kan worden opgemerkt dat het plan slechts uitgaat van een functiewijziging ten behoeve van de legalisering van de recreatiewoningen; er wordt niets gebouwd of gesloopt.
Conclusie
Vanuit het aspect cultuurhistorie is het planvoornemen uitvoerbaar.
Inleiding
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het van belang om aandacht te besteden aan beschermde natuurwaarden. De effecten op natuurwaarden moet men beoordelen in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De wettelijke grondslag hiervan ligt per 1 januari 2017 in de Wet natuurbescherming (Wnb) en in het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid. De Wnb regelt onder andere de soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreft de in het wild voorkomende vogels onder de vogelrichtlijn en de dier- en plantensoorten onder de habitatrichtlijn. Dier- en plantensoorten die in de bijlage van de wet genoemd worden vallen ook onder de beschermde soorten, op deze lijst mogen provincies een 'lijst met vrijstellingen' opstellen (artikel 3.11 van de Wnb). In de Wnb is eveneens de bescherming van Natura 2000-gebieden geregeld. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningsplichtig. Relevant daarbij is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied.
Onderzoek
Omdat dit bestemmingsplan niet voorziet in ruimtelijke ingrepen en er dus niks wordt gebouwd en/of gesloopt, kan ecologisch onderzoek achterwege blijven en vormt het aspect geen belemmering voor het onderhavige plan.
Conclusie
Het planvoornemen is wat betreft het aspect ecologie uitvoerbaar.
Inleiding
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.
Waterschappen hebben op grond van de Waterwet een belangrijke taak met betrekking tot het waterbeheer. In een waterbeheerplan geven zij functies aan het water waarbij afstemming wordt gezocht met het ruimtelijk beleid. Als leidende principes voor een duurzaam waterbeheer geldt een tweetal ‘tritsen’:
Onderzoek
Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van waterschap Noorderzijlvest. Via de Digitale Watertoets is het waterschap Noorderzijlvest van onderhavig bestemmingsplan op de hoogte gebracht. Op 6 augustus 2020 is de Digitale Watertoets doorlopen. Het watertoetsdocument is als Bijlage 2 opgenomen. Op basis van de antwoorden op de vragen en geraakte kaartlagen volgt uit deze Digitale Watertoets dat het initiatief geen waterschapsbelang heeft, omdat bij dit plan alleen een functieverandering optreedt. Overleg met het waterschap is niet nodig. Mochten er in de toekomst wijzigingen in het plan voordoen dan kan de Digitale Watertoets nogmaals worden doorlopen.
Conclusie
Vanuit het aspect water is het planvoornemen uitvoerbaar.
De Ladder voor duurzame verstedelijking is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De eerste vraag bij de Laddertoets is of er sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Blijkens de Nota van Toelichting (2017) worden onder "andere stedelijke voorzieningen" als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, onder i, Bro, verstaan: accommodaties voor onderwijs, zorg, cultuur, bestuur en indoorsport en leisure. Daartoe kunnen volgens de rechtspraak van de Afdeling onder meer accommodaties voor recreatie worden gerekend (Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2017:943).
Het initiatief gaat echter, in tegenstelling tot de situatie in de genoemde uitspraak, slechts uit van vijf recreatiewoningen. Het aantal recreatiewoningen zal niet worden uitgebreid en nadere dagrecreatieve voorzieningen en/of (bij)gebouwen ten behoeve van de recreatie zijn niet toegestaan. Onder het overgangsrecht worden de recreatiewoningen eerst permanent bewoond, totdat deze bewoning eindigt.
Ondanks dat sprake is van de legalisatie van de vijf recreatiewoningen, en daarmee de toevoeging van vijf recreatiewoningen, is het slechts een geringe toevoeging. Voor wonen geldt, dat voor woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is (ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921). Het initiatief is kleinschalig van aard en omvang in relatie tot de omgeving. Daarom kan worden geconcludeerd dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Daarmee is het initiatief niet strijdig met de Ladder.
Inleiding
In de Wet milieubeheer en het bijbehorende Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is wettelijk geregeld voor welke projecten en besluiten een vorm van m.e.r.-verplichting geldt. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie situaties. Ten eerste zijn activiteiten benoemd waarvoor het maken van een milieueffectrapportage verplicht is en waarvoor altijd een m.e.r.-procedure moet worden doorlopen (m.e.r.-plicht). In bijlage C van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-plicht geldt.
Ten tweede zijn activiteiten benoemd waarvoor het bevoegd gezag nader moet beoordelen of een m.e.r.-procedure wel of niet nodig is (m.e.r.-beoordelingsplicht). In bijlage D van het Besluit m.e.r. is aangegeven voor welk type activiteiten een m.e.r.-beoordelingsprocedure moet worden doorlopen. Hierbij zijn per type activiteiten drempelwaarden opgenomen.
Ten derde moet voor ontwikkelingen die onder de drempelwaarden blijven zoals genoemd in bijlage D van het Besluit m.e.r, wel beoordeeld worden of de geplande activiteiten geen belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu hebben (vormvrije m.e.r.-beoordeling). Voor deze motivering/toets wordt een aanmeldingsnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling geschreven. Uit de aanmeldingsnotitie kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure worden gevolgd. Op basis van de aanmeldingsnotitie neemt het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit.
Voor activiteiten die niet zijn opgenomen in de bijlagen C en D van het Besluit m.e.r geldt geen vorm van een m.e.r. verplichting.
Toetsing
Een uitgebreide beschrijving van het plangebied is opgenomen in hoofdstuk 2. Het bestemmingsplan valt in categorie D11.2 van bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage. Deze categorie bevat: 'uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen'. Binnen deze categorie geldt de volgende drempelwaarde:
Het plangebied blijft ruim onder de drempelwaarden. Voor het plan geldt dan ook geen m.e.r.-beoordelingsplicht. Er wordt dan ook volstaan met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Daarbij gaat het om de vraag of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De 'belangrijke nadelige gevolgen' kunnen worden ontleend aan het toetsingskader van bijlage III van de Europese Richtlijn Milieueffectbeoordeling. Hierbij is onderscheid gemaakt in drie hoofdthema's:
1. Kenmerken van het project
Conform bijlage III van de EU-richtlijn dienen de volgende aspecten in overweging te worden genomen:
Criteria | Beschrijving van de mogelijke effecten | Doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk? |
Kenmerken van het project | ||
Omvang van het project | Zie hoofdstuk 2. | nee |
Cumulatie met andere projecten | In de omgeving van het projectgebied zijn geen grootschalige ontwikkelingen bekend die kunnen leiden tot een stapeling (cumulatie) van milieueffecten. | nee |
Gebruik van natuurlijke hulpbronnen | Het gebruik van natuurlijke hulpbronnen ten behoeve van realisatie van de gebouwde omgeving is niet van toepassing. De (recreatie)woningen staan er al en worden slechts gelegaliseerd. Verder wordt er niets gebouwd of gesloopt. | nee |
Productie van afvalstoffen | Afvalstoffen komen vrij en/of ontstaan als gevolg van normaal gebruik van de (recreatie)woningen. Huishoudelijk afval wordt op de gebruikelijke wijze ingezameld en verwerkt. | nee |
Verontreiniging en hinder | Verontreiniging en hinder kunnen ontstaan als gevolg van verkeersbewegingen door de recreatiewoningen. Gelet op de omvang van het plan draagt het project echter slechts in 'niet in betekenende mate' bij aan de luchtkwaliteit (zie paragraaf 4.3). Effecten op de omgeving als gevolg van verkeerslawaai zijn eveneens beperkt aangezien de toename van het aantal verkeersbewegingen zeer gering is en deze opgaan in de gebruikelijke verkeersstromen (zie paragraaf 4.7). Zoals aangetoond in dit hoofdstuk van de ruimtelijke onderbouwing zijn de overige milieueffecten niet van toepassing of slechts zeer gering. |
nee |
Risico van ongevallen | Volgens de risicokaart ligt het plangebied niet in het invloedsgebied van risicovolle inrichtingen, spoor-, water- en wegtransportroutes voor gevaarlijke stoffen of buisleidingen. Zie paragraaf 4.6. | nee |
2. Plaats van het object
Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn, moet in het bijzonder in overweging worden genomen:
Criteria | Beschrijving van de mogelijke effecten | Doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk? |
Plaats van het project | ||
Het bestaande grondgebruik | Zie hoofdstuk 2. | nee |
Relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied | Omdat dit bestemmingsplan niet voorziet in ruimtelijke ingrepen en er dus niks wordt gebouwd en/of gesloopt, kan ecologisch onderzoek achterwege blijven en vormt het aspect geen belemmering voor het onderhavige plan. | nee |
Het opnamevermogen van het natuurlijke milieu | Natuurwaarden in en rond het projectgebied worden niet negatief beïnvloed, omdat geen sprake is van ruimtelijke ingrepen. | nee |
3. Kenmerken van het potentiële effect
Bij de potentiële effecten van het project wordt voor zover relevant gekeken naar:
Criteria | Beschrijving van de mogelijke effecten | Doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk? |
Kenmerken van het potentiele effect | ||
Het bereik van het effect | De effecten als gevolg van de legalisering van de bestaande woningen, het tijdelijk permanent bewonen en het vervolgens het uitoefenen van de recreatiefunctie is slechts beperkt. | nee |
Het grensoverschrijdende karakter van het effect | Van grensoverschrijdende milieueffecten is geen sprake. | nee |
De waarschijnlijkheid van het effect | De effecten duren zo lang het projectgebied als zodanig in gebruik is. De effecten zijn uitsluitend omkeerbaar door het gebruik te beëindigen. | nee |
Het project is in zekere zin onomkeerbaar, maar in vergelijking met de drempelwaarde van een relatief zeer geringe omvang. Wanneer er geen 'belangrijke nadelige gevolgen' zijn voor het milieu, is het conform de wetgeving en de vigerende praktijk niet nodig om een volledige m.e.r.-procedure te doorlopen.
Conclusie
Omdat de activiteiten ruim onder de drempelwaarden zoals opgenomen in categorie 11.2 van bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage blijft, is een vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld. De activiteiten hebben geen belangrijke nadelige milieueffecten. Het is niet noodzakelijk de m.e.r.-procedure te doorlopen.
In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de vormgeving van de verbeelding en de regels.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt.
Het plan bestaat uit:
Ook zijn de regels van de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2012 (SVBP 2012) toegepast. Met deze standaard worden de regels en de verbeelding zodanig opgebouwd en ingericht dat plannen goed met elkaar kunnen worden vergeleken.
Het bestemmingsplan, met de daarbij behorende toelichting, wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie beslissend.
Voor wat betreft de regels is zoveel mogelijk aangesloten bij de systematiek en inhoud van het moederplan 'Buitengebied'. De wijzigingen uit het 'Veeg-Facetplan Bg Loppersum' (vastgesteld op 31 oktober 2016) zijn hierbij meegenomen. In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels
Dit hoofdstuk bestaat uit een drietal bestemmingen, die de navolgende tekst afzonderlijk bespreekt:
BEDRIJF
Allereerst heeft het plangebied de bestemming 'Bedrijf'. Ter plaatse van deze bestemming is het bestaande bedrijf toegestaan, met daarbij behorende bedrijfsgebouwen en één bedrijfswoning. Daarnaast zijn onder meer tuinen, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen toegestaan. Voor het plangebied geldt de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - voormalige boerderij', waarbij de bestaande maatvoering, die bepaald wordt door de goothoogte, dakhelling, nokhoogte, nokrichting en oppervlakte, moet worden gehandhaafd. De woonfunctie (bedrijfswoning) is beperkt tot het hoofdgebouw van de voormalige boerderij. Daarnaast zijn een aantal specifieke gebruiksregels geformuleerd, waaronder het verbod op buitenopslag van materialen en goederen anders dan ter verwezenlijking van de bestemming. Onder voorwaarden kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van het gebruik na agrarische bedrijfsbeëindiging.
Voorts wordt het gebruik van de gebouwen voor bewoning verboden, met uitzondering van de bedrijfswoning. Ter afwijking van dit verbod op bewoning mag het bestaande gebruik, te weten permanente bewoning van de schuur, uitsluitend door de huidige bewoners worden voortgezet. Na beëindiging van het gebruik van de schuur voor permanente bewoning door deze bewoners, wordt het verbod inachtgenomen en mogen de gebouwen niet voor bewoning worden gebruikt. Deze uitzondering is opgenomen onder Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
Tot slot is een windturbine toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'windturbine'. Deze windturbine is bedoeld voor de eigen energiebehoefte. De turbine mag een ashoogte hebben van ten hoogste 15 meter.
RECREATIE
Binnen de bestemming 'Recreatie' zijn de vijf bestaande gebouwen bestemd voor dag- en verblijfsrecreatie in de vorm van groepsaccomodatie, gastenkamers en logies en ontbijt, met de daarbij behorende dagrecreatieve voorzieningen in de vorm van kleinschalige voorzieningen. Daarnaast zijn onder meer tuinen, parkeervoorzieningen, paden en groenvoorzieningen toegestaan. De bestaande maatvoering wordt hierbij in acht genomen. Aan het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn voorwaarden gesteld. Daarnaast zijn een aantal specifieke gebruiksregels geformuleerd, waaronder het verbod op het gebruik van de gronden voor reclamedoeleinden anders dan voor het op de gronden gevestigde bedrijf.
Voorts wordt het gebruik van de gebouwen voor bewoning verboden. Ter afwijking van dit verbod op bewoning mag het bestaande gebruik, te weten permanente bewoning van de vijf recreatiewoningen, uitsluitend door de huidige bewoners worden voortgezet. Na beëindiging van het gebruik van de recreatiewoningen voor permanente bewoning door deze bewoners, wordt het verbod inachtgenomen en mogen gronden en gebouwen niet voor permanente bewoning worden gebruikt. Deze uitzondering is opgenomen onder Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels.
WAARDE - ARCHEOLOGIE 4
De voor ´Waarde - Archeologie 4´aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Op deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 0,5 m beneden het maaiveld wordt geroerd, en de bouwwerken een oppervlakte groter dan 200 m² behelsen. Hiervan zijn bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 200 m2 wordt uitgebreid uitgezonderd. Een omgevingsvergunning wordt slechts onder voorwaarden verleend. Daarnaast is voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een vergunning verplicht. Hierbij kan worden gedacht aan het afgraven van gronden over een oppervlakte groter dan 200 m2 of het graven van sleuven breder dan 0,5 m beneden het maaiveld en dieper dan 1 m beneden het maaiveld ten behoeve van het aanbrengen van ondergrondse leidingen.
De algemene regels bestaan uit een viertal regels:
De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro opgenomen. Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
De Algemene gebruiksregels, Algemene afwijkingsregels en Overige regels zijn ontleend aan het moederplan 'Bestemmingsplan Buitengebied' en het 'Veeg-Facetplan Bg Loppersum'. In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke specifieke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met de bestemmingen. In de algemene afwijkingsregels zijn een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan (op ondergeschikte punten) aan te passen. In de overige regels worden de parkeernormen van toepassing verklaard.
In dit hoofdstuk zijn Artikel 10 Overgangsrecht en Artikel 11 Slotregel opgenomen.
Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Het persoonsgebonden overgangsrecht ten behoeve van de permanente bewoning van de bedrijfsschuur en de vijf recreatiewoningen is eveneens opgenomen onder het overgangsrecht. Dit persoonsgebonden overgangsrecht geldt uitsluitend voor de rechthebbenden ten tijde van het verkrijgen van rechtskracht van het plan, te weten de bewoners die ten tijde van de inwerkingtreding van dit plan een huurovereenkomst hebben voor de huur van deze woningen op het perceel, en niet door diens rechtsopvolgers (bijvoorbeeld familie). Na het eindigen van dit persoonsgebonden overgangsrecht is (permanente) bewoning van de schuur verboden en mogen de recreatiewoningen slechts voor recreatieve bewoning worden gebruikt, en niet meer voor permanente bewoning.
In de slotregel van het bestemmingsplan wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.
Voor dit bestemmingsplan is een verkennende exploitatie opgesteld. Deze exploitatie is sluitend, zodat het project financieel uitvoerbaar is.
In het kader van het wettelijke vooroverleg is het bestemmingsplan naar de betrokken instanties ter beoordeling toegezonden. De provincie Groningen en het waterschap Noorderzijlvest hebben een reactie op het plan toegezonden, welke zijn opgenomen in Bijlage 3 en Bijlage 4. Hoofdstuk 2 van de toelichting is aangevuld naar aanleiding van de reactie van de provincie Groningen.
Het ontwerpbestemmingsplan Eekwerdermeedenweg 3 Wirdum heeft ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er geen zienswijzen binnengekomen.