Plan: | Westergeest - Kertiersreed |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | wijzigingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1970.WpWggroenBijmastr-VA01 |
De bewoners van de B. Bijmastrjitte 5 t/m 11 (oneven) en de Foarikker 6 te Westergeest hebben gezamenlijk een stuk gemeentelijk groen langs de Kertiersreed van de gemeente overgenomen om die bij de huidige woonpercelen te kunnen betrekken. Deze gronden zijn in het geldende bestemmingsplan bestemd als 'Groen'. Om de groenstrook bij de huidige woon- en tuinpercelen te kunnen betrekken dient de bestemming te worden gewijzigd naar 'Wonen' en 'Tuin'. Een wijziging van het bestemmingsplan is dan noodzakelijk.
De gemeente heeft aangegeven bereid te zijn de bestemming te wijzigen naar Wonen/Tuin door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid die in het geldende bestemmingsplan is opgenomen.
De wijzigingsbevoegdheid laat het toe om de groenbestemming onder voorwaarden te wijzigen naar een Woon- en tuinbestemming. Het voorliggende wijzigingsplan is daarvoor opgesteld en beoogt de genoemde bestemmingen mogelijk te maken. Een wijzigingsplan is in formele zin hetzelfde als een bestemmingsplan en bestaat uit een toelichting, regels en een verbeelding.
Het plangebied (de groenstrook) ligt in het dorp Westergeest (gemeente Noardeast-Fryslân), langs de Kertiersreed. De groenstrook grenst aan de achterzijde van de woonpercelen behorende bij de adressen Bareld Bijmastrjitte 5, 7, 9 en 11 en de Foarikker 6 en wordt onderbroken door de Bareld Bijmastrjitte.
Figuur 1. Ligging van het plangebied in Westergeest
Het plangebied omvat de volgende kadastrale percelen:
Figuur 2. Luchtfoto van het plangebied met de kadastrale kaart daarop geprojecteerd
Bestemmingsplan Westergeest
Het geldende bestemmingsplan is 'Bestemmingsplan Westergeest' (vastgesteld op 3 mei 2012). De gronden van het plangebied hebben de bestemming 'Groen'.
Figuur 3. Uitsnede van het geldende bestemmingplan (ruimtelijkeplannen.nl)
Voorwaarden wijzigingsbevoegdheid
Een wijzigingsbevoegdheid kent altijd bepaalde voorwaarden die in acht moeten worden genomen. In het bestemmingsplan Westergeest zijn de onderstaande voorwaarden opgenomen ten aanzien voor de wijzigingsbevoegdheid van de bestemming 'Groen'.
In hoofdstuk 2 wordt de ontwikkeling aan deze wijzigingsvoorwaarden getoetst.
Dit wijzigingsplan bestaat uit zes hoofdstukken. Na dit inleidende hoofdstuk komt in hoofdstuk 2 het planvoornemen kort aan de orde. De daarop volgende hoofdstukken behandelen het van toepassing zijnde beleidskader (hoofdstuk 3) en geven de onderbouwing van de uitvoerbaarheid wat betreft milieukundige en planologische randvoorwaarden (hoofdstuk 4). Hoofdstuk 5 bevat de juridische vormgeving en hoofdstuk 6 gaat ten slotte in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
De groenstrook ligt aan de Kertiersreed in Westergeest. De strook bestaat voor het grootste gedeelte uit grasland. Langs de Kertiersreed, net buiten het plangebied, bevindt zich een bomenrij met daartussen lage struikachtige begroeiing. Hier bevindt zich ook een slootje. De nieuwe eigendomsgrens (kadastrale grens) loopt door de sloot langs de Kertiersreed. Er is geen bebouwing aanwezig in het plangebied.
Figuur 4. Luchtfoto van de huidige situatie
Figuur 5. Straatbeeld van de Kertiersreed met daarnaast de groenstrook
De kadastrale percelen 3054 tot en met 3058 - de huidige groenstrook - wordt betrokken bij de bestaande woonpercelen. Een strook van 3 meter direct langs het openbaar toegankelijk gebied (langs de Kertiersreed) krijgt een tuinbestemming. Het grootste deel van het plangebied krijgt een woonbestemming en wordt gezien als uitbreiding van de huidige erven.
De wijziging mag niet leiden tot oneenredige aantasting van:
Hieronder wordt voor deze ontwikkeling aan de wijzigingsvoorwaarden getoetst.
Straat- en bebouwingsbeeld
Met dit wijzigingsplan wordt een logische opdeling gemaakt van de gronden die zijn bestemd voor 'Tuin' en 'Wonen'. Met het oog op een zorgvuldige ruimtelijke uitstraling van de Kertiersreed worden de gronden met een tuinbestemming daar waar mogelijk vrijgehouden van bouwwerken.
Verkeersveiligheid
De Kertiersreed is een voor autoverkeer doodlopende weg. Het plan maakt geen toename van verkeer mogelijk. Er worden ook geen nieuwe ontsluitingsmogelijkheden voorzien. Ten aanzien van de verkeerssituatie en verkeersveiligheid treden geen wijzigingen op en worden geen belemmeringen verwacht.
Gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden
De groenstrook wordt betrokken bij de aangrenzende woonpercelen. Er grenzen geen andere woonpercelen aan het plangebied, enkel agrarische percelen en de Kertiersreed. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden worden beperkt.
Bezonnings- en privacysituatie
De percelen worden bij de bestaande woonkavels betrokken. Dit levert bij omwonenden geen problemen op voor de bezonnings- en privacysituatie, aangezien de omwonenden allen initiatiefnemers zijn van het plan.
Met het voorliggende plan wordt voldaan aan de wijzigingsbevoegdheid die in het geldende bestemmingsplan is opgenomen.
De gemeente Noardeast-Fryslân wil met het oog op een zorgvuldige ruimtelijke uitstraling, het straatbeeld en de verkeersveiligheid in de tuinbestemming geen gebouwen op basis van het bestemmingsplan en het omgevingsvergunningvrije bouwen toestaan.
Om onaanvaardbare doorkruising van de regeling voor het vergunningvrij bouwen te voorkomen moet - logischerwijs - een ruimtelijke afweging worden gemaakt ter onderbouwing van de hiervoor beschreven inperking. De onderbouwing maakt de redengevende locatie-specifieke omstandigheden inzichtelijk. Op deze locatie worden de vergunningvrije bouwmogelijkheden ingeperkt omwille van overwegingen ten aanzien van verkeersveiligheid, de ligging en de nabijheid van de naar de weg gerichte gevels van de buren.
Verkeersveiligheid
De Kertiersreed is een smalle weg met meerdere ontsluitingen (hoeksituaties). Hoge bouwwerken tot aan het openbaar toegankelijk gebied (in dit geval de Kertiersreed) zorgen voor een onoverzichtelijke verkeerssituatie. Op hoeksituaties is in dat geval onvoldoende zicht, waardoor de verkeersveiligheid in het gedrang komt.
Straat en bebouwingsbeeld
De inperking van vergunningvrije bouwwerken is ook verbonden met het zorgvuldig houden van het straat- en bebouwingsbeeld van de Kertiersreed zelf. Het gaat dan om de belevingswaarde van de openbare ruimte van de Kertiersreed. Door erfbebouwing in de tuinbestemming zou die in ruimtelijke zin vrij 'eng' gaan ogen.
Ruimtelijke kwaliteit
De huidige groenstrook is gelegen aan de westelijke dorpsrand van Westergeest. Deze groenstrook zorgt met name in het noordwesten van het plangebied voor een rustige en zachte overgang van het agrarische open landschap naar de bebouwing van de dorpskern. Hoge bouwwerken in de tuinbestemming zorgen voor een te harde en abrupte overgang tussen dorpse bebouwing en het landelijk gebied.
Nabijheid voorgevel buren
De voorgevel van het tegenover de groenstrook gelegen woonhuis (Kertiersreed 5) bevindt zich op vrij korte afstand van de nieuwe perceelsgrenzen langs de Kertiersreed in het plangebied. Hoge bouwwerken op de perceelsgrens zorgen, door de korte afstand, voor een onevenredige aantasting van het woongenot van de buren.
Om bovengenoemde redenen zijn hoge bouwwerken op of nabij de nieuwe eigendomsgrens ruimtelijk onwenselijk. In de aan de gronden toegekende tuinbestemming is dan ook aangegeven dat geen sprake is van achtererfgebied in de zin van art. 1, bijlage 2 Besluit omgevingsrecht.
Op 13 maart 2012 is de “Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte” (SVIR) van kracht geworden. Dit betreft een nieuw, integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Het Rijk zet in op topsectoren zoals logistiek, water, hightech, creatieve industrie, chemie en voedsel en tuinbouw, waar de kracht van Nederland ligt ten opzichte van internationale concurrenten. De bereikbaarheid en mobiliteit van personen en goederen is daarbij van groot belang. Ontwikkelingen in leefbaarheid en veiligheid hangen sterk samen met bevolkingsgroei en in krimp. De veranderende behoeften op het gebied van wonen en werken leggen daarbij een extra druk op een markt waar de totale vraag afneemt: kwaliteit gaat voor kwantiteit. De ambitie is dat in 2040 de woon-werklocaties in steden en dorpen aansluiten op de kwalitatieve vraag en dat locaties voor transformatie en herstructurering zoveel mogelijk worden benut.
Met bovengenoemde rijksdoelen zijn 13 nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio’s. Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
De Wro biedt in artikel 4.3 de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een AMvB. Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerst verantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van bestemmingsplannen. In de AMvB Ruimte zijn nationale belangen, die juridische doorwerking vragen, gewaarborgd. Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro), de AMvB Ruimte, is op 30 december 2011 in werking getreden, met uitzondering van enkele onderdelen.
De AMvB ruimte staat niet in de weg aan het voorliggende wijzigingsplan. Voor het overige zijn, op grond van het Barro, geen nationale belangen gemoeid met het voorliggende wijzigingsplan.
Het plan is niet strijdig met Rijksbeleid.
Op 13 december 2006 is door Provinciale Staten het “Streekplan Fryslân 2007: 'Om de kwaliteit fan de romte' vastgesteld. Het streekplan geeft de visie van Provinciale Staten op het ruimtelijk beleid van de provincie weer. Het streekplan vormt de basis van het provinciale beleid voor de periode 2006 tot 2016. De beleidskaders zijn uitgewerkt in de Verordening Romte Fryslân (2014).
Centraal in het streekplan staat het begrip ‘ruimtelijke kwaliteit’. Hiermee bedoelt de provincie dat in ruimtelijke plannen, in ontwerpen en in de uitvoering expliciet gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde worden toegevoegd aan de omgeving. Deze drie waarden waarborgen op de langere termijn een doelmatig gebruik en herkenbaarheid van de ruimte. Het betekent ook een ruimtelijke inrichting die bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. De provincie wil deze doelstellingen koppelen aan een krachtige sociaaleconomische ontwikkeling in een leefbare omgeving.
Het plangebied is gelegen in bestaand stedelijk gebied. Westergeest is aangemerkt als 'overige kern'. Op basis van het streekplan is uitbreiding van woonpercelen mogelijk binnen bestaand stedelijk gebied.
Het Streekplan Fryslân uit 2007 heeft op basis van het overgangsrecht van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) de status van structuurvisie gekregen. Met de invoering van de Wro is de goedkeuringsbevoegdheid van bestemmingsplannen van de gemeente vervallen. De provincie heeft daarentegen wel de mogelijkheid gekregen om een provinciale verordening op te stellen. In 2010 heeft de Provincie Fryslân derhalve het initiatief genomen om te komen tot de Verordening Romte Fryslân. Deze is op 21 februari 2018 voor het laatst gewijzigd vastgesteld.
In de Verordening Romte Fryslân is aangegeven welke onderwerpen de provincie van provinciaal belang acht en op welke wijze de provinciale belangen moeten worden vertaald in gemeentelijke ruimtelijke plannen. Als daaraan niet wordt voldaan, zal de provincie een zienswijze indienen en eventueel een aanwijzing geven als onvoldoende aan die zienswijze tegemoet wordt gekomen. Het streekplanbeleid, zoals dat hiervoor is aangegeven, is in het kader van de verordening voorzien van concrete beleidsregels. Deze beleidsregels zijn betrokken bij het opstellen van dit bestemmingsplan.
Het hele plangebied maakt deel uit van het stedelijk gebied zoals dat is bepaald op de kaarten die deel uitmaken van de verordening. Voorliggend voornemen is dan ook mogelijk binnen de regels van de Verordening.
Het plan is niet strijdig met het Streekplan Fryslân 2007 en de Verordening Romte Fryslân.
Het plangebied ligt binnen het in In het in 2012 vastgestelde bestemmingsplan 'Westergeest'. Met het voorliggende plan wordt voldaan aan de wijzigingsbevoegdheid die in het geldende bestemmingsplan is opgenomen. Deze wijzigingsbevoegdheid is door de gemeenteraad vastgesteld.
Na het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid zijn de regels van de artikelen 14 (Tuin) en 18 (Wonen - 1) van overeenkomstige toepassing.
Het wijzigingsplan maakt het mogelijk om middels een wijzigingsbevoegdheid onder voorwaarden af te kunnen wijken van de bestemmingsregels uit het moederplan. Daarom wordt in het navolgende hoofdstuk ingegaan op de planologische randvoorwaarden die van toepassing zijn.
Kader
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een bestemmingsplan inzicht moet worden verkregen over de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder andere inzicht moet worden verkregen in de noodzakelijke financiële investering van een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is een onderdeel van de onderzoeksverplichting van het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad bij de voorbereiding van een bestemmingsplan.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening moet voorkomen worden dat gronden waarvan bekend is dat de milieuhygiënische kwaliteit onvoldoende is, worden bestemd met een bestemming die daarvoor gevoelig is.
Toetsing
Voor het onderzoek naar de milieuhygiënische bodemkwaliteit van het plangebied is de kaart van het Bodemloket geraadpleegd. Hieruit blijkt dat in het plangebied geen historische gegevens aanwezig zijn van mogelijke vervuiling. Het bodemonderzoek dat hier eerder is uitgevoerd wijst uit dat de bodem voldoende is onderzocht en/of is gesaneerd.
Conclusie
Wat betreft de milieuhygiënische bodemkwaliteit is voorliggend plan uitvoerbaar.
Figuur 6. Fragment van de bodeminformatiekaart Bodemloket (bodemloket.nl)
Kader
Bedrijven (of andere milieubelastende bedrijvigheid) in de directe omgeving van woningen (of (andere) milieugevoelige gebieden) kunnen daar (milieu)hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), is het waarborgen van voldoende afstand tussen bedrijven en woningen noodzakelijk.
In de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009) van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) wordt de richtafstandenlijst voor milieubelastende activiteiten gehanteerd, zowel voor bedrijven als maatschappelijke instellingen als scholen en sportvoorzieningen. Per bedrijfstype zijn voor elk van de aspecten geur, stof, geluid en gevaar de minimale afstanden aangegeven die in de meeste gevallen kunnen worden aangehouden tussen een bedrijf en woningen om hinder en schade aan mensen binnen aanvaardbare normen te houden. De grootste afstand is bepalend. De genoemde maten zijn richtinggevend, maar met een goede motivering kan en mag hiervan worden afgeweken. Er dient te worden aangetoond dat het plan buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid in de nabije omgeving valt. Tevens dient te worden aangetoond dat het plan geen belemmering vormt voor de nabijgelegen functies.
Toetsing
Het plan maakt geen milieuhinder veroorzakende functie mogelijk en door de ligging in een woonbuurt vormt het plan geen belemmering voor nabijgelegen bedrijven. In de nabijheid van het plangebied zijn geen bedrijven aanwezig, waardoor de woonpercelen buiten de invloedssfeer van bedrijvigheid liggen. Milieuhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het plan.
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het beperken van risico's voor de burger door deze activiteiten. Hiertoe zijn risico's gekwantificeerd, namelijk door middel van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico.
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risico-kaart ontwikkeld. Op de risicokaart staan verschillende risico-ontvangers en risicobronnen aangegeven. Ten behoeve van het voorliggende bestemmingsplan is op de risicokaart nagegaan of er ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn. Op basis van deze kaart blijkt dat in de omgeving van het plangebied geen risicobronnen aanwezig zijn. Ook maakt het wijzigingsplan en de voorgenomen ontwikkeling geen risicoveroorzakende inrichtingen mogelijk in het plangebied.
De uitbreiding van de woonpercelen is wat betreft externe veiligheid uitvoerbaar.
Soortenbescherming
Het plangebied bestaat uit grasland. De ecologische verwachtingswaarde van het plangebied is laag. Gezien de terreinomstandigheden en de aard van de ontwikkeling is een ontheffing van de Wnb voor beschermde soorten niet nodig. In verband met de soortbescherming van de Wnb is het wel nodig om bij de planning van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen van vogels.
Gebiedsbescherming
Vrijwel ieder bouwproject veroorzaakt stikstofuitstoot en -depositie. Als die stikstofdepositie plaatsvindt op een Natura 2000-gebied, is voor het bouwproject een vergunning op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) vereist. Als de afstand tot een dergelijk gebied groter is dan 10 kilometer, dan zal voor verreweg de meeste projecten kunnen worden geconcludeerd dat op voorhand significante effecten op stikstofgevoelige habitattypes in Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten.
Het perceel bevindt zich in een dorpsgebied op de overgang met het buitengebied. Het meest nabijgelegen stikstofgevoelige Natura 2000-gebied is Waddenzee op circa 12 kilometer afstand tot de grens van het plangebied, gevolgd door de Groote Wielen op circa 14 kilometer afstand tot de grens van het plangebied. Gezien de aard en schaal van de ontwikkeling zijn op voorhand significante effecten op stikstofgevoelige habitattypes in Natura 2000-gebieden uit te sluiten en kan een AERIUS-berekening achterwege worden gelaten.
Een nadere analyse van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. De ontwikkeling is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Verordening Romte Fryslân.
Conclusie
Er worden geen negatieve effecten op natuurwaarden of in het kader van de Wnb beschermde gebieden verwacht. Het project wordt voor de Wnb uitvoerbaar geacht.
Kader
Op grond van artikel 3.1.1 Bro is de watertoets verplicht voor bestemmingsplannen. In een hierover op te nemen paragraaf dient te worden aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. In die paragraaf dient uiteengezet te worden of en in welke mate het plan in kwestie gevolgen heeft voor de waterhuishouding, dat wil zeggen het grondwater en het oppervlaktewater. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets: ‘het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren (door de waterbeheerder), afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten’.
Watertoets
Het wijzigingsplan is door middel van de digitale watertoets voorgelegd aan Wetterskip Fryslân. Het Wetterskip heeft op het plan gereageerd met een wateradvies (datum 5-2-2020, dossiercode 20200205-2-22409). Het wateradvies is opgenomen als bijlage bij deze toelichting (Bijlage 1). Het Wetterskip vraagt de volgende passage in ruimtelijke plannen op te nemen ten aanzien van toename van verharding.
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan vijf jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is verboden zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk.
Procedure geen waterschapsbelang
Uit de watertoets blijkt dat het plan geen invloed heeft op het watersysteem en de waterketen. Dit betekent dat er ten aanzien van de bestemmingswijziging geen nader overleg nodig is tussen en waterschap en initiatiefnemers. De beperkte invloed van het plan kan opgevangen worden met standaard maatregelen zoals vermeld in de leidraad watertoets. Centraal hierin staat de waterveiligheid, voldoende water en schoon water.
Conclusie
Wat betreft het aspect water is het plan uitvoerbaar.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.
Op de FAMKE zijn voor het gemeentelijk grondgebied de bekende als wel de te verwachten archeologische waarden aangegeven. Daarbij worden voor het plangebied twee verschillende onderzoeksperioden onderscheiden, te weten:
Het plangebied is kleiner dan de onderzoeksdrempel die de provincie aanbeveelt. Gezien het voorgaande mag het plan wat betreft het aspect archeologie als uitvoerbaar worden geacht. In alle gevallen blijft voor het plangebied de archeologische meldingsplicht van kracht. Concreet houdt dit in dat wanneer bij eventuele graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan de vinder redelijkerwijs moet kunnen weten dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, te weten de Minister.
Ten opzichte van het moederplan zijn er geen ontwikkelingen die cultuurhistorische waarden kunnen schaden. Op de cultuurhistorische waardenkaart van de provincie Fryslân is aangegeven dat de Kertiersreed, die net buiten het plangebied valt, een oud pad is. Hier wordt met het omzetten van de bestemming naar Wonen en Tuin geen afbreuk aan gedaan. Daarnaast komen in het plangebied geen monumenten of beschermde dorpsgezichten voor.
Figuur 7. Uitsnede van de Cultuurhistorische Kaart Fryslân
Vanuit het oogpunt van cultuurhistorie mag het plan uitvoerbaar worden geacht.
De archeologische en cultuurhistorische waarden staan de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waar normaal gesproken geen mensen komen (weilanden bijvoorbeeld).
Projecten die ‘niet in betekenende mate’ (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als ‘niet in betekenende mate’ wordt beschouwd.
Met het planvoornemen worden geen extra motorvoertuigbewegingen per weekdaggemiddelde gegenereerd. Nader onderzoek is niet aan de orde. Luchtkwaliteit staat de uitvoerbaarheid niet in de weg.
Met het planvoornemen worden geen nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Het erf en de tuinen van de betreffende bestaande woningen worden slechts uitgebreid. Gesteld kan worden dat de bestemmingswijziging geen extra verkeersgeneratie zal opleveren. Extra parkeerbehoefte is evenmin aan de orde. De bebouwde kom van Westergeest bestaat uit één 30 km/uur zone ter bevordering van de verkeersveiligheid van alle verkeersdeelnemers. Het plan voorziet niet in nieuwe ontsluitingen op of andere wijzigingen aan de Kertiersreed.
Kader
De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-verantwoording houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben en die van een zodanige omvang kunnen zijn dat er aanleiding bestaat om de (uitgebreide) m.e.r.-procedure te doorlopen. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken. De drempelwaarden waarbij deze verplichting aan de orde is, zijn vastgelegd in de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.).
Afweging
Het plan maakt de uitbreiding van een aantal bestaande woonpercelen mogelijk. Een m.e.r.-beoordeling is niet aan de orde. Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals opgenomen in dit hoofdstuk, blijkt verder dat het project geen significante effecten op de omgeving heeft.
Het wijzigingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden binnen het plangebied. De wijze waarop deze regeling juridisch kan worden vormgegeven, wordt bepaald door de Wet ruimtelijke ordening (Wro) en het bijbehorende Besluit ruimtelijke ordening (Bro). Het wjzigingsplan bestaat uit een digitale verbeelding met bijbehorende regels en een toelichting.
In de digitale verbeelding is het plangebied weergegeven met de van toepassing zijnde bestemming(en). De bijbehorende bestemmingsregels zijn in de regels opgenomen. Hierin is juridisch vastgelegd wat op de betreffende gronden is toegestaan. In de toelichting ten slotte is gemotiveerd hoe en waarom de bestemmingen op deze wijze zijn tot stand zijn gekomen.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan dat elders in Westergeest geldt: 'bestemmingsplan Westergeest'. Voor de wijze van meten geldt dat ook deze overeenkomt met dat bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk bestaat uit een tweetal bestemmingsregels:
De navolgende tekst bespreekt de bestemmingen afzonderlijk.
'Tuin'
Ten behoeve van een aantrekkelijk dorpsbeeld is het wenselijk om op de tuinbestemming weinig bebouwing toe te staan. Met het oog op een zorgvuldige ruimtelijke uitstraling moeten de gronden met de tuinbestemming vrij worden gehouden van gebouwen. Om deze reden wordt ook de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, beperkt.
'Wonen-1'
Deze bestemming heeft betrekking op het grootste deel van het plangebied. Het aantal woningen mag niet worden vergroot. Behalve wonen zijn binnen de bestemming aan-huis-verbonden beroepen toegestaan, mits dat niet leidt tot onevenredige hinder voor omwonenden. Hiervoor mag maximaal 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw en aangebouwde ondergeschikte gebouwen worden benut, met een maximum van 45 m². Het bouwen is mogelijk binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken.
Ondergeschikte gebouwen mogen worden gebouwd binnen het bouwvlak en binnen de vlakken die op de verbeelding zijn aangeduid met “erf”. Ondergeschikte gebouwen moeten ten minste 3 m achter de voorgevel worden gebouwd. Hoofdgebouwen moeten op minimaal 3 m van de zijdelingse perceelsgrens worden gebouwd, behalve als in de bestaande situatie de afstand kleiner is, zoals bij aan elkaar gebouwde woningen.
De algemene regels bestaan uit een drietal regels:
De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen. De 'Algemene gebruiksregels' en de 'Algemene afwijkingsregels' zijn ontleend aan het 'bestemmingsplan Westergeest'. Voor deze algemene regels geldt dat onderdelen van de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied uit de artikelen zijn verwijderd.
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Tot slot bevat hoofdstuk 4 de 'Slotregel' waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.
Het wijzigingsplan is opgesteld naar aanleiding van een verzoek van de initiatiefnemers. Zij zijn reeds eigenaar van de betreffende percelen. In het voorliggende geval zullen de kosten van de onderzoeken van het wijzigingssplan en de uitvoering van het plan door de initiatiefnemer worden gedragen, hetgeen is vastgelegd in de legesverordening van de gemeente Noardeast Fryslân.
Door de herziening van het voor de betreffende gronden geldende bestemmingsplan is er de kans dat door eigenaren van gronden in de directe omgeving van het plangebied, bij de gemeente op grond van artikel 6.1 van de Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. Hierover wordt tussen de gemeente en initiatiefnemers een planschadeverhaalovereenkomst gesloten.
Door middel van de grondexploitatieregeling beschikt de gemeente over de mogelijkheid tot het verhalen van kosten, bijvoorbeeld voor het bouw- en woonrijp maken en kosten voor de ruimtelijke procedure. Er is in de voorliggende situatie geen sprake van een bouwplan ex art. 6.2.1. Bro. Er bestaat zodoende geen juridische plicht tot het vaststellen van een exploitatieplan. In dit geval wordt er een overeenkomst gesloten tussen gemeente en de initiatiefnemers, waarin het kostenverhaal is geregeld. Hierin wordt ook rekening gehouden met mogelijke planschade.
Op basis van bovenstaande mag het voorliggende bestemmingsplan economisch uitvoerbaar worden geacht.
Het plan is als ontwerp zes weken ter inzage gelegd. Tijdens deze periode is aan belanghebbenden de mogelijkheid geboden tot het indienen van zienswijzen. Binnen die periode is één zienswijze binnengekomen.
In het kader van beantwoording van deze zienswijze is een 'reactienota zienswijze ontwerpwijzigingsplan Westergeest - Kertiersreed' opgesteld (Bijlage 2). De zienswijze is primair niet ontvankelijk en subsidiair ongegrond verklaard, en heeft derhalve niet tot aanpassingen van het wijzigingsplan geleid.
De vaststelling van het wijzigingsplan wordt vervolgens door het College van Burgemeester en Wethouders bekend gemaakt en ter inzage gelegd. Tegen het besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.