direct naar inhoud van Regels
Plan: Oudwoude, Foarwei 45
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1970.BpOwFoarwei45-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

Voor de gronden binnen deze herziening zijn de regels van het bestemmingsplan Oudwoude 7 april 2013 gewijzigd dan wel aangevuld zoals hierna is aangegeven. Behoudens onderstaande wijzigingen blijven de overige begrippen ongewijzigd van toepassing.

1.1 plan (nieuw):

het bestemmingsplan Oudwoude, Foarwei 45 als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1970.BpOwFoarwei45-VA01 van de gemeente Noardeast-Fryslân.

1.2 bestemmingsplan (nieuw):

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanbouw (nieuw):

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een (hoofd)gebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het (hoofd)gebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het (hoofd)gebouw;

1.4 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 doorvaarthoogte (nieuw):

de verticale afstand tussen het hoogst toegestane waterpeil en de onderkant van een overspanning boven de vaarweg;

1.6 bestemmingsplan 'Oudwoude':

het bestemmingsplan 'Oudwoude': met identificatienumme NL.IMRO.0079.BpOwDorp11-Vg01 van de gemeente Noardeast-Fryslân.

1.7 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.8 bedrijfswoning/dienstwoning:

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.9 beroep/bedrijf aan huis:

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.10 bestaand:

die vergunde situatie zoals die is op het moment dat het bestemmingsplan in werking treedt;

1.11 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.12 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.13 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen van een standplaats;

bouwgrens:

1.14 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.15 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;

1.16 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.17 bouwperceelsgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.18 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.19 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.20 dak:

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.21 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.22 Partiële herziening Oudwoude 2014:

het Partiële herziening Oudwoude 2014: met identificatienummer NL.IMRO.0079.PhOwDorp14-Vg01 van de gemeente Dongeradeel.

1.23 hoofdgebouw:

een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken, met uitzondering van ondergeschikte bebouwing;

1.24 kampeermiddel:

een mobiel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;

1.25 ondergeschikte bebouwing:
  • ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen;
  • een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;
1.26 ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen:
  • een gebouw dat als afzonderlijke ruimte dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
  • een op zichzelf staand gebouw, dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
1.27 peil:
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd: het Nieuw Amsterdams Peil.
1.28 permanente bewoning:

bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;

1.29 seksinrichting:

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.30 verbeelding:

de verbeelding van het bestemmingsplan 'Oudwoude, Foarwei 45', bestaande uit kaart met identificatienummer NL.IMRO.1970.BpOwFoarwei45-VA01.

1.31 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen gevel;

1.32 voorste bouwgrens:

een naar de weg gekeerde bouwgrens;

1.33 woning:

een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.2 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

2.3 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.6 de afstand tot de zijdelingse perceelgrens:

de kortste afstand vanaf enig punt van een (hoofd)gebouw tot de zijdelingse perceelgrens;

2.7 de bouwhoogte van een molen en windturbine:

vanaf het peil tot aan de (wieken)as van de molen;

2.8 bedrijfsvloeroppervlak:

de totale vloeroppervlakte van kantoren, winkels of bedrijven met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen, trappenhuizen, gangen en overige dienstruimten;

2.9 de doorvaarhoogte (nieuw):

tussen het bouwwerk en het hoogst toegestane waterpeil, waar deze afstand het kleinst is.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • d. tuinen;
  • e. groenvoorzieningen;
  • f. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • g. water,

en tevens voor:

  • h. het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, waarvan de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende Bijlage 1 ‘Landschapskenmerken’.

3.2 Bouwregels

  • a. Op of in deze gronden:

  • 1. mogen geen gebouwen worden gebouwd;
  • 2. mag geen ondergeschikte bebouwing worden gebouwd met uitzondering van:
  • erkers tot een breedte van 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw, met een maximale diepte van 1,5 m en een maximale bouwhoogte van niet meer dan 30 cm boven de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
  • bestaande ondergeschikte bebouwing.

  • b. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • 1. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
  • 2. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 m mag bedragen;
  • 3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m;
  • 4. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
  • 5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 2 m.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de bezonnings- en privacysituatie.

3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • het wijzigen van de verkavelingsstructuur die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door de houtsingels, zoals die zijn weergegeven op de bij deze regels behorende Bijlage 1 ‘Landschapskenmerken’ als “houtsingels overig”, met dien verstande dat:
  • 1. onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels;
  • 2. onder wijzigen wordt eveneens begrepen het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen;
  • 3. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend op basis van een door de aanvrager in te dienen landschapsplan dat geheel in overeenstemming is met:
  • de beschrijving landschapskenmerken – besloten gebied, zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 1 ‘Landschapskenmerken’;
  • de richtlijnen voor het verwijderen van houtsingels, zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 1 ‘Landschapskenmerken’;
  • de richtlijnen voor de inrichting van houtsingels (compensatie voor verlies), zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 1 ‘Landschapskenmerken’.

  • b. Het onder sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op vergunde werken of werkzaamheden die:

  • 1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

  • c. In afwijking van het verbod in sub a is een omgevingsvergunning niet vereist voor het verwijderen van houtsingels ter plaatse van gronden die op de landschapskaart (deel uitmakende van de bij deze regels behorende Bijlage 1 ‘Landschapskenmerken’) zijn aangegeven met “houtsingels overig”, voor zover:

  • 3. het te verwijderen deel van “houtsingels overig” het realiseren van niet meer dan twee dammen in iedere lange zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam of dammen ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
  • 4. het te verwijderen deel van “houtsingels overig” het realiseren van niet meer dan één dam in iedere korte zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert.

  • d. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de land-schappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende Bijlage 1‘Landschapskenmerken’.

  • e. Indien het verlenen van de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

Artikel 4 Wonen - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Wonen – 1’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met een beroep/bedrijf aan huis zoals genoemd in de bij deze regels gevoegde Bijlage 2: Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis,

met de daarbij behorende

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. openbare nutsvoorzieningen;
  • c. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  • d. waterlopen.

De uitoefening van een beroep/bedrijf aan huis is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit betekent dat:

  • de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • uitsluitend zeer beperkte reclame-uitingen zijn toegestaan;
  • parkeren op eigen erf moet plaatsvinden;
  • geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publieksaantrekkende werking;
  • bij het hebben van een webwinkel de levering van producten (inkoop en verkoop) niet thuis plaatsvindt, maar wordt verzorgd via post/koerier;
  • geen buitenopslag van goederen plaats mag vinden;
  • de woonfunctie mag worden gecombineerd met een beroep/bedrijf aan huis, voor zover de oppervlakte hiervan niet meer dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen bedraagt, met een maximum van 45 m².

4.2 Bouwregels

  • a. Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:

  • 1. de hoofdgebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd, met dien verstande dat de voorgevel van het hoofdgebouw in de voorste bouwgrens dient te worden gebouwd en de maximale bouwdiepte 15 m bedraagt;
  • 2. het aantal woningen binnen een bouwvlak of/en bestemmingsvlak bedraagt niet meer dan het bestaande aantal, dan wel het aangegeven aantal ter plaatse van de aanduiding “maximum aantal wooneenheden”;
  • 3. de goothoogte respectievelijk bouwhoogte bedraagt niet meer dan respectievelijk 6 m en 9,5 m, dan wel de bestaande goot- en bouwhoogte indien deze meer is;
  • 4. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m, dan wel ten minste de bestaande afstand, indien deze minder is.

  • b. Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing ten behoeve van wonen gelden de volgende regels:

  • 1. ondergeschikte bebouwing wordt gebouwd binnen een bouwvlak dan wel op de gronden ter plaatse van de aanduiding “erf”;
  • 2. ondergeschikte bebouwing wordt ten minste 3 m achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw gebouwd;
  • 3. de goothoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan 30 cm boven de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd, dan wel de bestaande goothoogte indien deze meer bedraagt;
  • 4. in afwijking van de goothoogte voor ondergeschikte bebouwing als bedoeld in lid 4.2 , sub b, onder 3, mag niet meer dan 30% van de totale gootlengte van ondergeschikte bebouwing met een hogere goothoogte worden gebouwd;
  • 5. de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 6 m, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt;
  • 6. de gezamenlijke oppervlakte van ondergeschikte bebouwing bedraagt:
  • niet meer dan 100 m² per bouwperceel, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt; of
  • niet meer dan 10% van de oppervlakte van het bouwperceel, met een maximum van 150 m² per bouwperceel, met dien verstande dat niet meer dan 50% van het bouwperceel wordt bebouwd, dan wel de bestaande oppervlakte indien deze meer bedraagt.

  • c. Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van openbare nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • 1. de inhoud per gebouwtje bedraagt niet meer dan 50 m³;
  • 2. de bouwhoogte per gebouwtje bedraagt niet meer dan 3 m.

  • d. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • 1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden ten minste 3 m achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het dichtst naar de weg gelegen hoofdgebouw gebouwd, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en vlaggenmasten;
  • 2. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van) de naar de weg gekeerde gevel(s) van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 m mag bedragen;
  • 3. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 m mag bedragen;
  • 4. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
  • 5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5,5 m.

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de bezonnings- en privacysituatie.

4.4 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. het bepaalde in lid 4.2 , sub a onder 1, ten behoeve van het bouwen achter de voorste bouwgrens;
  • b. het bepaalde in lid 4.2, sub b onder 1, ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing buiten het bouwvlak en buiten de gronden ter plaatse van de aanduiding “erf”;
  • c. het bepaalde in lid 4.2, sub b onder 2 en sub d onder 1, ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing en bouwwerken, geen gebouwen zijnde. De afwijkingsbevoegdheid ziet uitsluitend op hoeksituaties.

waarbij geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de bezonnings- en privacysituatie.

4.5 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  • het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande onderschikte gebouwen voor een beroep/ bedrijf aan huis, met uitzondering van het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande onderschikte gebouwen voor een beroep/bedrijf aan huis ten behoeve van opslag;
  • niet-permanente bewoning;
  • het stallen van vlieg-, vaar- en voertuigen, anders dan ten behoeve van het woongenot;
  • het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken voor detailhandelsactiviteiten bij een beroep/bedrijf aan huis, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik.

Voorwaardelijke verplichting - erfinrichting

  • 1. Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van het in Bijlage 3 opgenomen Erfinrichtingsplan.
  • 2. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in lid 4.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen twee jaar na onherroepelijk worden van het bestemmingsplan geheel uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van het in Bijlage 2 opgenomen Erfinrichtingsplan.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.1 voor de vestiging van beroep/bedrijf aan huis die niet zijn genoemd in de Bijlage 2: Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis, mits deze beroepen/bedrijven aan huis naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat kunnen worden gelijkgesteld met de aan beroepen/bedrijven aan huis die wel zijn genoemd.

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • het wijzigen van de verkavelingsstructuur die mede wordt bepaald door het slotenpatroon en door de houtsingels, zoals die zijn weergegeven op de bij deze regels behorende Bijlage 1 ‘Landschapskenmerken’ als “houtsingels overig”, met dien verstande dat:
  • 1. onder wijzigen wordt begrepen het geheel of gedeeltelijk verwijderen van houtsingels;
  • 2. onder wijzigen wordt eveneens begrepen het geheel of gedeeltelijk dempen, verbreden, verdiepen of aanleggen van watergangen;
  • 3. een omgevingsvergunning uitsluitend wordt verleend op basis van een door de aanvrager in te dienen landschapsplan dat geheel in overeenstemming is met:
  • de beschrijving landschapskenmerken – besloten gebied, zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 1 ‘Landschapskenmerken’;
  • de richtlijnen voor het verwijderen van houtsingels, zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 1 ‘Landschapskenmerken’;
  • de richtlijnen voor de inrichting van houtsingels (compensatie voor verlies), zoals die zijn weergegeven in de bij deze regels behorende Bijlage 1 ‘Landschapskenmerken’.

  • b. Het onder sub a bedoelde verbod is niet van toepassing op vergunde werken of werkzaamheden die:

  • 1. het normale onderhoud, gebruik en beheer betreffen;
  • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan.

  • c. In afwijking van het verbod in sub a is een omgevingsvergunning niet vereist voor het verwijderen van houtsingels ter plaatse van gronden die op de landschapskaart (deel uitmakende van de bij deze regels behorende Bijlage 1 ‘Landschapskenmerken’) zijn aangegeven met “houtsingels overig”, voor zover:

  • het te verwijderen deel van “houtsingels overig” het realiseren van niet meer dan twee dammen in iedere lange zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m per dam, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam of dammen ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert;
  • het te verwijderen deel van “houtsingels overig” het realiseren van niet meer dan één dam in iedere korte zijde van een perceel betreft, met een breedte van niet meer dan 10 m, mits na verwijdering van de houtsingel ter plaatse van de nieuwe dam ten minste 75% van de oorspronkelijke lengte van de houtsingel resteert.

  • d. Een omgevingsvergunning als bedoeld in sub a kan alleen worden verleend als hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de cultuurhistorische en landschappelijke waarden, waarbij de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende Bijlage 1 ‘Landschapskenmerken’.

  • e. Indien het verlenen van de omgevingsvergunning gevolgen kan hebben voor de waterhuishouding, wordt de aanvraag voor de omgevingsvergunning voorgelegd aan het bevoegde waterschap met het verzoek de aanvraag te voorzien van een deskundigenadvies.

4.8 Wijzigingsbevoegdheid

  • a. Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening, de bestemming wijzigen ten behoeve van de bestemming ‘Tuin’, met dien verstande dat:

  • 1. Na het toepassen van de wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 3 ‘Tuin’ van overeenkomstige toepassing zijn.

  • b. De onder a bedoelde wijziging mag niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • de bezonnings- en privacysituatie.

  • c. Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is de in artikel 9 genoemde procedure van toepassing.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

  • a. De voor ‘Waarde – Archeologie’ aangewezen gronden zijn, naast de aangegeven andere bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
  • b. In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

5.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de aangegeven andere bestemmingen, mogen op deze gronden geen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van:

  • a. ingrepen met een oppervlakte van minder dan 2.500 m2 en een diepte van minder dan 0,4 m;

5.3 Afwijken van de regels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2, sub a en sub b, voor het bouwen van bouwwerken, waarbij de oppervlakte met meer dan 2.500 m² wordt uitgebreid en voor het bouwen van bouwwerken, met een oppervlakte groter dan 2.500 m², mits:

  • a. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • b. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad; of
  • c. de volgende voorwaarden in acht genomen worden indien, op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten kunnen worden verstoord:

  • 1. een verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
  • 2. een verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • 3. een verplichting de uitvoering van werken en werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg.

5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

  • a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van Burgemeester en Wethouders de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren:

  • 4. het ontgronden, afgraven, egaliseren, mengen, diepploegen en ontginnen van gronden met dien verstande dat het werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden betreft met een oppervlakte groter dan 100 m² en dieper dan 30 cm;
  • 5. het graven van watergangen;
  • 6. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en drainage en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur dieper dan 30 cm;
  • 7. het verlagen van het peil.

  • b. Een omgevingsvergunning als bedoeld onder a wordt slechts verleend indien:

  • 1. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat geen archeologische waarden aanwezig zijn; of
  • 2. op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden niet onevenredig worden geschaad; of
  • 3. de volgende voorwaarden in acht worden genomen, wanneer op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden kunnen worden verstoord:
  • een verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; of
  • een verplichting tot het doen van opgravingen; of
  • een verplichting de uitvoering van de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumenten zorg.

  • c. Het verbod als bedoeld onder a is niet van toepassing op werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden die:

  • reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het inwerkingtreden van dit plan; of
  • het normale onderhoud betreffen; of
  • mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of werkzaamheden; of
  • op archeologisch onderzoek gericht zijn.

5.5 Wijzigingsbevoegdheid

  • a. Burgemeester en Wethouders kunnen, overeenkomstig Wet ruimtelijke ordening, het plan wijzigen in die zin dat aan de gronden in het plan de bestemming ‘Waarde – Archeologie’ wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.
  • b. Op de voorbereiding van een besluit tot wijziging als bedoeld onder a is de in artikel 24 geregelde procedure van toepassing.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene gebruiksregels

7.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen, met uitzondering van het bepaalde in artikel 10 van deze regels;
  • het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

  • a. Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van:

  • 1. de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. Teneinde deze bij de definitieve uitmeting van het plan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie;
  • 2. het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • 3. het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen of aanduidingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • 4. het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 25 m mag bedragen;
  • 5. het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
  • de inhoud per gebouwtje niet meer dan 100 m³ en de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
  • de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 15 m bedraagt.

  • b. De onder a. bedoelde afwijkingen bij omgevingsvergunning mogen niet leiden tot een onevenredige aantasting van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • een samenhangend straat- en bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de bezonnings- en privacysituatie.

Artikel 9 Algemene procedureregels

9.1 Procedureregels nadere eisen
  • 1. Een ontwerpbesluit tot nadere eisen waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijbehorende stukken, gedurende 2 weken ter secretarie ter inzage.
  • 2. Het college van Burgemeester en Wethouders maakt de terinzagelegging te voren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze bekend.
  • 3. De bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen voor een ieder.
  • 4. Gedurende de in lid a genoemde termijn kan een ieder bij het College van Burgemeester en Wethouders mondeling en schriftelijk zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.

9.2 Procedureregels afwijkingsregels

Op de voorbereiding van een ontwerpbesluit tot afwijking bij een omgevingsvergunning is de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde procedure van toepassing.

9.3 Procedureregels wijzigingsregels

Op de voorbereiding van een ontwerpbesluit tot wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening genoemde procedure van toepassing.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 10 Overgangsrecht

10.1 bouwwerken

  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het bestemmingsplan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
  • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld onder a met maximaal 10%.
  • c. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

10.2 gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld onder a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Het bepaalde onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 11 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het wijzigingsplan 'Oudwoude, Foarwei 45' van de gemeente Noardeast-Fryslân.