Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Brongersmaweg 10 Kollumerpomp
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1970.BpKpBrongersmawg10-VA01

Regels

1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:
  1. het plan:
    het bestemmingsplan 'Brongersmaweg 10 Kollumerpomp';
  2. het bestemmingsplan:
    de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1970.BpKpBrongersmawg10-VG01 met de bijbehorende regels en de bijlagen;
  3. aanduiding:
    een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee de gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
  4. aanduidingsgrens:
    de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
  5. agrarisch medegebruik
    een agrarisch gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit agrarische gebruik is toegestaan;
  6. bebouwing:
    één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  7. bebouwingsbeeld
    de visuele waarden van het totaal aan bebouwing en de bebouwing in het landschap;
  8. Bêd & Brochje
    Logiesruimte in de vorm van een kleinschalige recreatief verblijf met een kortstondig karakter en ondergeschikt aan de woonfunctie;
  9. bedrijfsbebouwing:
    bebouwing ten behoeve van een bedrijf, waaronder ook wordt verstaan bedrijfswoningen al dan niet in combinatie met ondergeschikte bebouwing;
  10. bedrijfswoning/dienstwoning:
    een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van  een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;
  11. beroep/bedrijf aan huis:
    een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;
  12. bestaand:
    het gebruik dat en/of de bebouwing die ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan legaal plaatsvindt, respectievelijk aanwezig is, dan wel bebouwing die kan worden gebouwd krachtens een verleende bouw- en/of omgevingsvergunning;
  13. bestemmingsgrens:
    de grens van een bestemmingsvlak;
  14. bestemmingsvlak:
    een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
  15. bouwen:
    het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, als mede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen van een standplaats;
  16. bouwgrens:
    de grens van een bouwvlak;
  17. bouwlaag:
    een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke bouwhoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en kapverdieping;
  18. bouwperceel:
    een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
  19. bouwperceelgrens:
    een grens van een bouwperceel;
  20. bouwvlak:
    een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
  21. bouwwerk:
    elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
  22. cultuurhistorie:
    fysieke overblijfselen van de historie, zowel bovengronds als ondergronds, van het cultuurlandschap met zijn historische landschapselementen als verbinding daartussen;
  23. cultuurhistorische waarde:
    de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
  24. dak:
    iedere bovenbeëindiging van een gebouw;
  25. detailhandel
    het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ter verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik, of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
  26. eerste bouwlaag:
    de bouwlaag op de begane grond;
  27. gebouw:
    elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
  28. hogere grenswaarde
    een maximale waarde voor de geluidsbelasting, die hoger is dan de voorkeursgrenswaarde en die in een concreet geval kan worden vastgesteld op grond van de Wet geluidhinder c.q. het Besluit geluidhinder;
  29. hoofdgebouw:
    een gebouw dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmeting, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken, met uitzondering van ondergeschikte bebouwing;
  30. inrichtingsplan:
    een plan waarbij ten minste aandacht dient te worden besteed aan de begrenzing van het (beoogde  bouwperceel en de inpassing van de nieuwe ontwikkeling met aangeven van de ligging van erfverhardingen, de plaatsing en vormgeving van (bouw werken en de erfbeplanting, waarbij bijlagen bij de regels bijlage 4 ‘Handleiding inrichtingsplan’ als behorende bij deze regels dient als richtinggevend kader voor het opstellen van een inrichtingsplan;
  31. kampeermiddel:
    een mobiel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf;
  32. kwetsbaar object:
    een object waarvoor ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde voor het risico c.q. een risico-afstand tot een risicovolle inrichting is bepaald, die in achtgenomen moet worden;
  33. landschappelijke waarde:
    de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;
  34. milieusituatie:
    de waarde van een gebied in milieuhygiënische zin, die wordt bepaald door de mate van de scheiding tussen milieugevoelige en milieubelastende functies, daarbij in het bijzonder gelet op het voorkómen dan wel beperken van hinder door geluid, luchtkwaliteit, geur, stof en gevaar (externe veiligheid ;
  35. nadere eis:
    een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;
  36. niet-permanente bewoning:
    bewoning van een verblijf voor recreatieve bewoning;
  37. onderbouw:
    een gedeelte van een gebouw, dat wordt afgedekt door een vloer waarvan de bovenkant minder dan 1,2 m boven peil is gelegen;
  38. ondergeschikte bebouwing:
    1. ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen;
    2. een bouwwerk van één bouwlaag dat dient ter overkapping en niet of slechts gedeeltelijk met wanden is omsloten;
  39. ondergeschikte detailhandel:
    detailhandel die qua oppervlakte en qua functie ondergeschikt is aan de hoofdactiviteit van een niet-detailhandelsbedrijf;
  40. ondergeschikte gebouwen of delen van gebouwen:
    hieronder wordt de volgende bebouwing verstaan:
    • een gebouw dat als afzonderlijke ruimte dan wel als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan de hoofdvorm;
    • een op zichzelf staand gebouw, dat gelet op de bestemming en door zijn ligging en/of architectonische verschijningsvorm ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;
  41. paardenbak:
    buitenrijbaan ten behoeve van paardrijactiviteiten, voorzien van een zandbed en al dan niet voorzien van een omheining;
  42. peil:
    1. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst, de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
    2. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst, de hoogte van het terrein ter plaatse van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw dan wel het aansluitend afgewerkte maaiveld;
    3. indien in of op het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil dan wel het ter plaatse geldende waterpeil;
  43. permanente bewoning:
    bewoning van een verblijf als hoofdverblijf;
  44. risicovolle inrichting:
    een inrichting, bij welke ingevolge het Besluit externe veiligheid inrichtingen een grenswaarde dan wel richtwaarde voor het risico c.q. een risico-afstand moet worden aangehouden bij het in het bestemmingsplan toelaten van kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten;
  45. seksinrichting:
    een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;
  46. vast kampeermiddel:
    een stacaravan, trekkershut of ander recreatief verblijf, dat naar aard en inrichting bestemd is om duurzaam ter plaatse te blijven en al dan niet direct steun vindt in of op de grond en daardoor als bouwwerk is aan te merken;
  47. voorgevel:
    de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien een gebouw met meerdere zijden aan een weg grenst, de als zodanig door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen gevel;
  48. voorkeursgrenswaarde:
    de waarde voor de geluidsbelasting, zoals deze is opgenomen in de Wet geluidhinder;
  49. voorste bouwgrens:
    een naar de weg gekeerde bouwgrens, indien de voorste bouwgrens met meerdere zijden aan de weg grenst, de als zodanig door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen gevel;
  50. woning:
    een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
  1. de dakhelling
    langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.
  2. de goothoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat met het meten van de goothoogte ondergeschikte bouwdelen zoals wolfskappeneinden en goten van dakkapellen worden niet meegerekend;
  3. de inhoud van een bouwwerk:
    tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
  4. de bouwhoogte van een bouwwerk:
    vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
  5. de oppervlakte van een bouwwerk:
    tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
  6. afstanden:
    afstanden tussen bouwwerken onderling alsmede afstanden van bouwwerken tot erfafscheidingen worden daar gemeten waar deze afstanden het kleinst zijn.
Bij de toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen van bouwwerken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt.

2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Tuin

 

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ‘Tuin’ aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. tuinen;
en tevens voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. verkeers- en verblijfsvoorzieningen;
  3. water;
  4. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding; 
  5. het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, waarvan de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende bijlagen bij de regels bijlage 1 ‘Landschapskenmerken’.
 

3.2 Bouwregels

  1. Op of in deze gronden:
    1. mogen geen gebouwen worden gebouwd;
    2. mag geen ondergeschikte bebouwing worden gebouwd met uitzondering van:
      1. erkers tot een breedte van 50% van de breedte van de gevel van het hoofdgebouw, met een maximale diepte van 1,5 m en een maximale bouwhoogte van niet meer dan 30 cm boven de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw;
      2. bestaande ondergeschikte bebouwing.
  1. Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
    1. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
    2. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van  de naar de weg gekeerde gevel(s  van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 m bedraagt;
    3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van  de naar de weg gekeerde gevel(s  van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m;
    4. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen achter (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van  de naar de weg gekeerde gevel(s  van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 m bedraagt;
    5. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, achter (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van  de naar de weg gekeerde gevel(s  van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 2 m.

3.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  • de landschapskenmerken als opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 1 ‘Landschapskenmerken’;
  • de verkeersveiligheid.

3.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  1. het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  2. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen;
  3. het gebruiken of laten gebruiken van de gronden voor verblijfsrecreatie;
  4. het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor paardenbakken;
  5. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van horeca.

Artikel 4 Wonen - 1

 

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
  1. wonen, al dan niet in combinatie met een beroep/bedrijf aan huis zoals genoemd in de bijlagen bij de regels bijlage 2 ‘Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis’;
en tevens voor:
  1. groenvoorzieningen;
  2. ontsluitingswegen;
  3. parkeervoorzieningen;
  4. water;
  5. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding,
  6. agrarisch medegebruik
  7. het behoud en herstel van cultuurhistorische, landschappelijke en natuurlijke waarden, waarvan de landschappelijke waarden zijn gespecificeerd in de bij deze regels behorende bijlagen bij de regels bijlage 1 ‘Landschapskenmerken’.
De uitoefening van een beroep/bedrijf aan huis is uitsluitend toegestaan voor zover de woonfunctie in overwegende mate wordt gehandhaafd en geen ernstige hinder of afbreuk wordt gedaan aan het woonmilieu. Dit betekent dat:
  • de woonfunctie in ruimtelijke en visuele zin primair moet blijven;
  • uitsluitend zeer beperkte reclame-uitingen zijn toegestaan;
  • parkeren op eigen erf moet plaatsvinden;
  • geen sprake mag zijn van een onevenredige verkeers- en/of publiekaantrekkende werking;
  • bij het hebben van een webwinkel de levering van producten (inkoop en verkoop  niet thuis plaatsvindt, maar wordt verzorgd via post/koerier;
  • geen buitenopslag van goederen plaats mag vinden;
  • de woonfunctie mag worden gecombineerd met een beroep/bedrijf aan huis, voor zover de oppervlakte hiervan niet meer dan 50% van de oppervlakte van het hoofdgebouw, vermeerderd met het oppervlak van aan het hoofdgebouw gebouwde ondergeschikte gebouwen bedraagt, met een maximum van 45 m².
 

4.2 Bouwregels

 
4.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen ten behoeve van wonen, gelden de volgende regels:
  1. het hoofdgebouw dient binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  2. het aantal woningen binnen een bouwvlak bedraagt niet meer dan één woning;
  3. de oppervlakte van het hoofdgebouw bedraagt maximaal 150 m²;
  4. de goot- en bouwhoogte bedragen niet meer dan 3,5 m respectievelijk 9,5 m;
  5. de dakhelling dient ten minste 30° en niet meer dan 50° te bedragen;
  6. de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse bouwperceelgrens bedraagt ten minste 3 m.
4.2.2 Ondergeschikte bebouwing
Voor het bouwen van ondergeschikte bebouwing ten behoeve van wonen, gelden de volgende regels:
  1. ondergeschikte bebouwing wordt gebouwd binnen een bouwvlak dan wel op de gronden ter plaatse van de aanduiding 'erf';
  2. ondergeschikte bebouwing wordt ten minste 3 m achter (de lijn welke kan worden getrokken in het verlengde van  de naar de weg gekeerde gevel(s  van het hoofdgebouw gebouwd;
  3. de goothoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 3 m, dan wel niet meer dan 30 cm boven de bovenzijde van de afgewerkte vloer van de eerste verdieping van het hoofdgebouw, voor zover aan dit hoofdgebouw wordt gebouwd, met dien verstande dat ten minste 70% van de totale gootlengte van ondergeschikte bebouwing dient te voldoen aan de voorgeschreven maximale goothoogte;
  4. de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing bedraagt niet meer dan 6 m;
  5. de gezamenlijke oppervlakte van ondergeschikte bebouwing bedraagt maximaal 150 m² per bouwperceel.
4.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
  1. bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden ten minste 3 m achter (de lijn die kan worden getrokken in het verlengde van  de naar de weg gekeerde gevel(s  van het hoofdgebouw gebouwd, met uitzondering van terrein- en erfafscheidingen en vlaggenmasten;
  2. de bouwhoogte van terrein- en erfafscheidingen vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van  de naar de weg gekeerde gevel(s  van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2 m bedraagt;
  3. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, vóór (de lijn die in het verlengde kan worden getrokken van  de naar de weg gekeerde gevel(s  van het hoofdgebouw, bedraagt niet meer dan 1 m;
  4. de bouwhoogte van overige terrein- en erfafscheidingen bedraagt niet meer dan 2 m, met dien verstande dat daarop een open gaasconstructie met een minimale maaswijdte van 10 cm is toegestaan, waarbij de gezamenlijke bouwhoogte van de terrein- en erfafscheiding en de gaasconstructie niet meer dan 2,5 m bedraagt;
  5. de bouwhoogte van vlaggenmasten bedraagt niet meer dan 8 m;
  6. de bouwhoogte van damwanden bedraagt niet meer dan 40 cm vanaf het peil;
  7. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van paardenbakken, met uitzondering van lichtmasten die niet zijn toegestaan, bedraagt niet meer dan 1,5 m;
  8. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5,5 m. 

4.3 Nadere eisen

Burgemeester en Wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met het oog op het voorkomen van onevenredige aantasting van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  2. de landschapskenmerken als opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 1 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
  3. het woon- en leefklimaat en de landschappelijke kenmerken zoals deze blijken uit de bijlagen bij de regels bijlage 4 behorende Handleiding inrichtingsplan;
  4. de verkeersveiligheid.
 

4.4 Afwijken van de bouwregels

 
4.4.1 Algemeen
Burgemeester en Wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken conform het bepaalde in artikel 4 lid 4.2 en artikel 4 lid 4.3 mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  • de landschapskenmerken als opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 1 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
  • de verkeersveiligheid. 
4.4.2 Afwijkende goothoogte hoofdgebouwen
Er kan worden afgeweken van artikel 4 lid 2.1 sub d  ten behoeve van een hogere goothoogte van niet meer dan 6 m.
4.4.3 Ondergeschikte agrarische medegebruik
Er kan worden afgeweken van artikel 4 lid 2.2 sub e, ten behoeve van het bouwen van ondergeschikte bebouwing tot een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 200 m² ten behoeve van het agrarische medegebruik als bedoeld in artikel 4 lid 1 bovenop de reeds toegestane gezamenlijke oppervlakte van 150 m², met dien verstande dat:
  1. de gebruiker van de woonfunctie grond in eigendom, pacht of duurzame huur heeft;
  2. de gezamenlijke oppervlakte van ondergeschikte bebouwing niet meer dan 80 m2 mag bedragen indien de gebruiker van de woonfunctie slechts over één hectare agrarische cultuurgrond beschikt en dat deze gezamenlijke oppervlakte met 30 m2 per hectare mag worden verhoogd, voor zover de gebruiker van de woonfunctie over meer dan één hectare beschikt;
  3. de goothoogte van ondergeschikte bebouwing niet meer dan 3,5 m bedraagt;
  4. de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing niet meer dan 9 m bedraagt;
  5. de dakhelling van ondergeschikte bebouwing ten minste 30° bedraagt.
4.4.4 Toepasbaarheid
Bij toepassing van de in artikel 4 lid 4.3 bedoelde afwijkingsmogelijkheden bij omgevingsvergunning geldt dat door de initiatiefnemer conform de richtlijnen uit de bij deze regels behorende Handleiding inrichtingsplan (zie bijlagen bij de regels bijlage 4) een inrichtingsplan is opgesteld dat door burgemeester en wethouders is goedgekeurd voorafgaand aan van de besluitvorming over de omgevingsvergunning voor het afwijken van het bestemmingsplan.

4.5 Specifieke gebruiksregels

 
4.5.1 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik in strijd met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  • het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande ondergeschikte gebouwen voor bewoning;
  • het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande onderschikte gebouwen voor een beroep/ bedrijf aan huis, met uitzondering van het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande onderschikte gebouwen voor een beroep/bedrijf aan huis ten behoeve van opslag;
  • het gebruiken of laten gebruiken van bouwwerken voor niet-permanente bewoning;
  • het gebruiken of laten gebruiken van de gronden als opslag-, stort- of bergplaats van al dan niet afgedankte goederen en materialen, anders dan ten behoeve van het woongenot;
  • detailhandelsactiviteiten bij een beroep/bedrijf aan huis, anders dan direct voortvloeiend uit het beroeps- of bedrijfsmatig gebruik en met uitzondering van een webwinkel;
  • het gebruiken of laten gebruiken van gronden als standplaats voor kampeermiddelen;
  • het gebruiken of laten gebruiken van gebouwen voor nieuwe Bêd & Brochje;
  • het gebruiken of laten gebruiken van gronden voor paardenbakken;
  • het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.
4.5.2 Landschappelijke inpassing (voorwaardelijke verplichting
Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gebouwen en overkappingen zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlagen bij de regels bijlage 3 opgenomen landschappelijk inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede stedenbouwkundige inpassing. In afwijking hiervan mogen gebouwen en overkappingen worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van twaalf maanden na inwerkingtreding van het bestemmingsplan uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlagen bij de regels bijlage 3 opgenomen landschappelijk inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede stedenbouwkundige inpassing.
   
4.5.3 Sloopregeling (voorwaardelijke verplichting .
  1. tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval wordt gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van nieuwe bouwwerken zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlagen bij de regels bijlage 3 opgenomen inrichtingsplan teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  2. tot een met de bestemming strijdig gebruik in elk geval wordt gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van nieuwe bouwwerken zonder de sloop van de bestaande woning;
  3.  in afwijking van het bepaalde onder a mogen nieuwe bouwwerken overeenkomstig de bestemming 'Wonen - 1' worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 18 maanden na verlening van de omgevingsvergunning bouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen conform het in bijlagen bij de regels bijlage 3 opgenomen inrichtingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing;
  4.  in afwijking van het bepaalde onder b mogen nieuwe bouwwerken overeenkomstig de bestemming 'Wonen - 1'' worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 18 maanden na verlening van de omgevingsvergunning bouwen uitvoering wordt gegeven aan de sloop van de bestaande woning.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels

4.6.1 Algemeen
Burgemeester en Wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken conform het bepaalde artikel 4 lid 6.2 mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 
  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  • de landschapskenmerken als opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 1 ‘Landschapskenmerken’ behorende bij deze regels;
  • de verkeersveiligheid.
4.6.2 Beroep/bedrijf aan huis
Er kan worden afgeweken van artikel 4 lid 1 sub a voor de vestiging van beroepen en bedrijven die niet zijn genoemd in de bijlagen bij de regels bijlage 2 ‘Lijst van toegestane beroepen en bedrijven aan huis’, mits deze beroepen/bedrijven naar aard en effecten op het woon- en leefklimaat van de aangrenzende woongebieden, al dan niet onder te stellen voorwaarden, voor wat betreft geur, stof, gevaar en geluid, kunnen worden gelijk gesteld met de beroepen/bedrijven die wel zijn genoemd.

Artikel 5 Waarde - Archeologie

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie' aangewezen gronden zijn, naast de aangegeven samenvallende bestemmingen (basisbestemming), tevens bestemd voor het herstel en behoud van archeologische waarden.
 
In geval van strijdigheid van regels gaan de regels van dit artikel vóór de regels die ingevolge andere artikelen op de desbetreffende gronden van toepassing zijn.

5.2 Bouwregels

Voor het bouwen van bouwwerken geldt dat bij gebiedsoverstijgende ingrepen van meer 2500 m² en dieper dan 30 cm een karterend (boor onderzoek moet worden uitgevoerd.

3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

 

7.1 Algemeen

In aanvulling op het bepaalde in dit plan gelden de volgende algemene bouwregels:
  1. voor zover legaal gebouwde (delen van  bouwwerken op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde aantallen, percentages en maten (waaronder de situering, volume, oppervlakte en dakhelling , gelden de dan aanwezige bestaande aantallen, percentages en maten, uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel;
  2. voor zover legaal aangelegde (delen van  werken, geen bouwwerk zijnde en/of werkzaamheden op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan niet voldoen aan de in het plan genoemde regels voor het aanleggen van werken, geen bouwwerk zijnde en/of het uitvoeren of laten uitvoeren van werkzaamheden, gelden deze uitsluitend ter plaatse van de afwijking, als vervangende regel;
  3. ten behoeve van particuliere opwekking van elektriciteit is het bouwen van wokkels en turbi's op het dak van een gebouw toegestaan voor zover de toegestane bouwhoogte, c.q. de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt, met niet meer dan 2 meter wordt overschreden.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

 

8.1 Algemeen

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:
  • het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  • het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van inrichtingen als bedoeld in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  • het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen.

8.2 Evenementen

  1. Evenementen uit categorie 1 zijn toegestaan, mits de bestemming evenementen toestaat en hiervoor een vergunning dan wel toestemming op grond van andere regelgeving is verleend.
  2. Evenementen uit categorie 2 en 3 zijn niet toegestaan, tenzij de bestemming dit ter plaatse van de aanduiding "evenemententerrein" toestaat, voor de aangegeven aantal dagen per kalenderjaar en hiervoor een vergunning dan wel toestemming op grond van andere regelgeving is verleend.

Artikel 9 Algemene aanduidingsregels

 

9.1 Vrijwaringszone - Radar grondstation Burum

Nieuwe bouwwerken met een bouwhoogte van meer dan 22 m, die zijn toegestaan op grond van de bestemmingsregels en voor zover zijn gelegen binnen het gebied ter plaatse van de aanduiding "vrijwaringszone - radar grondstation Burum' mogen niet worden gebouwd zonder een toetsing vooraf door het Ministerie van Defensie. Uit de toetsing dient te zijn gebleken dat geen ontoelaatbare verstoring van de ontvangst van het aanwezige grondstation plaatsvindt.

Artikel 10 Algemene afwijkingsregels

 

10.1 Afwijking maatvoering

10.1.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen conform het bepaalde in artikel 10 lid 1.2 t/m artikel 10 lid 1.9, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  2. de landschapskenmerken als opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 1 'Landschapskenmerken' behorende bij deze regels;
  3. de verkeersveiligheid.
10.1.2 10%-regeling
 artikel 10 lid 1.3 Er kan worden afgeweken van de in het plan gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages teneinde deze bij de definitieve uitmeting van het plan in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie.
10.1.3 Wegen en paden
Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en toestaan dat het beloop of profiel van wegen en paden of de aansluiting van wegen en/of paden onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of intensiteit daartoe aanleiding geeft.
10.1.4 Bestemmings-, bouw- of aanduidingsgrenzen
Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en toestaan dat bestemmings- of bouwgrenzen of aanduidingsgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft.
10.1.5 Antennes
Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor het bouwen van antennes, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 25 m bedraagt.
10.1.6 Kunstwerken
Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor het bouwen van kunstwerken en/of het oprichten van kunst, waarvan de bouwhoogte niet meer dan 5 m bedraagt.
10.1.7 Openbare nutsgebouwen
Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan en toestaan dat openbare nutsgebouwen, voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, gebouwen ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwen, en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, mits:
  1. de inhoud per gebouw niet meer dan 100 m³ en de bouwhoogte niet meer dan 3 m bedraagt;
  2. de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde niet meer dan 15 m bedraagt.
10.1.8 Windwatermolens
Er kan worden afgeweken van het bepaalde in het plan voor het bouwen van windwatermolens, met dien verstande dat de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 10 m
10.1.9 Ondergeschikte bebouwing
Er kan worden afgeweken van toegestane maatvoering voor ondergeschikte bebouwing, met dien verstande dat:
  1. de afwijkingsmogelijkheid uitsluitend ziet op die gevallen waarbij sprake is van karakteristieke kleinschaligheid van het oorspronkelijke hoofdgebouw;
  2. de afwijkingsmogelijkheid uitsluitend wordt toegepast in combinatie met de instandhouding van de karakteristieke kleinschaligheid van het oorspronkelijke hoofdgebouw;
  3. de goothoogte van ondergeschikte bebouwing niet meer bedraagt dan 5 m;
  4. de bouwhoogte van ondergeschikte bebouwing niet meer bedraagt dan 8 m.

Artikel 11 Algemene wijzigingsregels

 

11.1 Wijzigingsbevoegdheden

11.1.1 Algemeen
Burgemeester en wethouders kunnen overeenkomstig de Wet ruimtelijke ordening de bestemming wijzigen conform het bepaalde in artikel 11 lid 1.2 t/m artikel 11 lid 1.4, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
  1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden, waaronder de bezonnings- en privacysituatie;
  2. de landschapskenmerken als opgenomen in bijlagen bij de regels bijlage 1 'Landschapskenmerken' behorende bij deze regels;
  3. de verkeersveiligheid.
11.1.2 Bouwwerken van openbaar nut
Het plan kan worden gewijzigd in die zin dat een transformatorstation, gasdrukmeet- en regelstation, rioolgemaal en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken van openbaar nut mogen worden gebouwd tot een maximum inhoud van 400 m³ en een maximum bouwhoogte van 4 m.
11.1.3 Wonen -1
Het plan kan worden gewijzigd in die zin dat ten behoeve van de bestemming 'Wonen - 1' een opvaart mag worden gegraven, met dien verstande dat voor de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid het Wetterskip om advies moet zijn gevraagd omtrent de aanleg van de opvaart en het advies wordt betrokken bij het opstellen van een wijzigingsplan.
11.1.4 Seksinrichting
Het plan kan worden gewijzigd in die zin dat maximaal één seksinrichting binnen het plangebied mogelijk wordt gemaakt.
11.1.5 Procedure
Op de voorbereiding van het besluit tot wijziging is de in artikel 12 genoemde procedure van toepassing.

Artikel 12 Algemene procedureregels

12.1 Procedureregels nadere eisen

  1. Een ontwerpbesluit tot nadere eisen waarbij toepassing wordt gegeven aan het bepaalde in de Wet ruimtelijke ordening, ligt, met bijbehorende stukken, gedurende 2 weken ter secretarie ter inzage.
  2. Het college van Burgemeester en Wethouders maakt de terinzagelegging tevoren in één of meer dag-, nieuws- of huis-aan-huisbladen, of op een andere geschikte wijze bekend.
  3. De bekendmaking houdt mededeling in van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen voor eenieder.
  4. Gedurende de in artikel 12 lid 1 sub a genoemde termijn kan eenieder bij het College van Burgemeester en Wethouders mondeling en schriftelijk zienswijzen indienen tegen het ontwerpbesluit.

12.2 Procedureregels afwijkingsregels

Op de voorbereiding van een ontwerpbesluit tot afwijking bij een omgevingsvergunning is de in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht genoemde procedure van toepassing.
 
Burgemeester en wethouders geven slechts toepassing aan de in dit plan bedoelde bevoegdheden ten aanzien van afwijkingen indien uit onderzoek is komen vast te staan dat kan worden voldaan aan wettelijke bepalingen, dan wel aannemelijk is dat afwijking/ontheffing/vrijstelling daarvan kan of zal worden verkregen, ten aanzien van: Archeologie, Watertoets, Luchtkwaliteit, Externe Veiligheid, Geluid, Flora en fauna, Bodemkwaliteit en Natuurbescherming, alsmede andere aspecten die onderhevig zijn aan wettelijke bepalingen.

12.3 Procedureregels wijzigingsregels

Op de voorbereiding van een wijziging is de in de Wet ruimtelijke ordening genoemde procedure van toepassing.
 
Burgemeester en wethouders geven slechts toepassing aan de in dit plan bedoelde bevoegdheden ten aanzien van wijzigingen indien uit onderzoek is komen vast te staan dat kan worden voldaan aan wettelijke bepalingen, dan wel aannemelijk is dat afwijking/ontheffing/vrijstelling daarvan kan of zal worden verkregen, ten aanzien van: Archeologie, Watertoets, Luchtkwaliteit, Externe Veiligheid, Geluid, Flora en fauna, Bodemkwaliteit en Natuurbescherming, alsmede andere aspecten die onderhevig zijn aan wettelijke bepalingen.

Artikel 13 Overig- en afstemmingsregels

 

13.1 Nieuwbouw en herbouw van woningen

Indien nieuwbouw of herbouw van een bestaande (bedrijfs- woning plaatsvindt, moet worden voldaan aan de volgende voorwaarden:
  1. de bestaande en op basis van dit plan mogelijke bedrijfsvoering, dan wel de woonsituatie op omliggende percelen, dan wel nabij gelegen percelen, niet in een ongunstiger situatie komt te verkeren;
  2. indien de (bedrijfs - woning dichter naar de weg wordt gerealiseerd in relatie tot de bestaande situering, dient de geluidsbelasting op de gevel niet meer te bedragen dan de voorkeursgrenswaarde.

4 Overgangs- en slotregels

Artikel 14 Overgangsrecht

14.1 Overgangsrecht bouwwerken

Voor bouwwerken luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    2. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan;
  2. het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van dit lid onder a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in dit lid onder a met maximaal 10%;
  3. dit lid onder a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

14.2 Overgangsrecht gebruik

Voor gebruik luidt het overgangsrecht als volgt:
  1. het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet;
  2. het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in dit lid onder a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind;
  3. indien het gebruik, bedoeld in dit lid onder a, na het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten;
  4. dit lid onder a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 15 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Brongersmaweg 10 Kollumerpomp' van de gemeente Noardeast-Fryslân.