direct naar inhoud van Regels
Plan: Bestemmingsplan Fietspad Súd Ie
Status: voorontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1970.BpFietspadsudie-VO01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het 'Bestemmingsplan Fietspad Súd Ie' met identificatienummer NL.IMRO.1970.BpFietspadsudie-VO01 van de gemeente Noardeast-Fryslân.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels, regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.5 agrarisch grondgebruik

grasland, akkerbouw- en tuinbouwgronden, die zowel bedrijfsmatig als hobbymatig in gebruik zijn.

1.6 agrarisch medegebruik

het agrarisch grondgebruik, waarbij het agrarisch gebruik ondergeschikt is aan de natuurfunctie van de gronden.

1.7 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.8 bestaand

het gebruik dat en/of de bebouwing die ten tijde van de inwerkingtreding van het plan legaal plaatsvindt, respectievelijk aanwezig is, dan wel bebouwing die kan worden gebouwd krachtens een verleende bouw- en/of omgevingsvergunning.

1.9 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.10 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming.

1.11 bosbouw

het geheel van bedrijfsmatig handelen en van activiteiten gericht op de instandhouding en ontwikkeling van bestaande respectievelijk nieuwe bossen ten behoeve van (de functies) natuur, houtproductie, landschap, milieu en recreatie.

1.12 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen van een standplaats.

1.13 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.14 dagrecreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve medegebruik is toegestaan, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, recreatievaart, een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik en waarbij geen sprake is van nachtverblijf.

1.15 dagrecreatief gebruik

een recreatief gebruik van gronden, zoals wandelen, fietsen, paardrijden, recreatievaart, een vissteiger, een picknickplaats, of een naar de aard daarmee gelijk te stellen medegebruik en waarbij geen sprake is van nachtverblijf.

1.16 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.17 gebruiksmogelijkheden

de mogelijkheden om gronden en bouwwerken overeenkomstig de daaraan toegekende bestemming te gebruiken.

1.18 kampeermiddel

een mobiel en/of vast kampeermiddel dan wel enig ander onderkomen of enig ander voertuig of gewezen voertuig of gedeelte daarvan, een en ander voor zover deze onderkomens of voertuigen geheel of ten dele blijvend zijn bestemd of opgericht dan wel worden of kunnen worden gebruikt voor recreatief nachtverblijf.

1.19 kunstobject:

voortbrengsel van de beeldende kunsten in de vorm van een bouwwerk, geen gebouw zijnde.

1.20 kunstwerk:

een werk ten behoeve van civieltechnische en/of infrastructurele doeleinden, zoals een brug, een dam, een duiker, een tunnel, een via- of aquaduct, een in- of doorlaat, dan wel een daarmee gelijk te stellen voorziening.

1.21 landschappelijke waarden

waarden in verband met de verschijningsvorm van een gebied en de aanwezigheid van waarneembare structuren en/of elementen in dat gebied.

1.22 Lokaal recreatief overstappunt (LROP)

een voorzieningen ondersteunend aan de recreatie en bedoeld om de overstap te kunnen maken van het ene naar het andere (recreatieve) vervoermiddel: van auto naar fiets of vaartuig, van fiets naar auto of vaartuig of van vaartuig naar auto of fiets. Ter plaatse zijn enkele kleinschalige voorzieningen aanwezig, zoals aanleggelegenheid, parkeerplaatsen, informatiepaneel, rust en schuilgelegenheid.

1.23 milieusituatie

de situatie, waarbij milieuaspecten dienen te worden beoordeeld, zoals hinder voor omwonenden, externe veiligheid en een verkeersaantrekkende werking. In het bijzonder dient er bij de situering en omvang van milieubelastende functies (o.a. bedrijven) op te worden gelet dat de gebruiksmogelijkheden van milieugevoelige functies (o.a. woningen) zo weinig mogelijk wordt beperkt. Omgekeerd dient er bij uitbreiding of nieuwvestiging van milieugevoelige functies op te worden gelet dat bestaande milieubelastende functies zo weinig mogelijk in hun functioneren worden beperkt.

1.24 natuurlijke waarden

de aan een gebied toegekende waarden in verband met de geologische, bodemkundige en biologische elementen voorkomende in dat gebied (bij de afweging van het begrip natuurlijke waarden zal de Wet natuurbescherming steeds onderdeel van het toetsingskader zijn).

1.25 normaal onderhoud, gebruik en beheer

een gebruik gericht op het in zodanige conditie houden of brengen van objecten dat het voortbestaan van deze objecten op tenminste het bestaande kwaliteitsniveau wordt bereikt.

1.26 nutsvoorzieningen:

voorzieningen voor het openbaar nut, zoals elektriciteits-, gas- en drinkwatervoorziening.

1.27 opgaande meerjarige teelt

de meerjarige teelt van opgaande sierbeplanting als heesters en struiken, het kweken van fruit aan houtige gewassen en naar de aard daarmee gelijk te stellen vormen van opgaande teelt van meerjarige gewassen.

1.28 overkapping

een bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder wanden dan wel met ten hoogste één wand.

1.29 peil
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • c. indien in het water wordt gebouwd het Normaal Amsterdams Peil;
  • d. indien gebouwen en bouwwerken direct aan het water worden gebouwd, zoals in het geval van de waterbelevingsstekjes, het Normaal Amsterdams Peil.
1.30 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding.

1.31 seksinrichtingen

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.32 waterbelevingsstekje

een voorzieningen ondersteunend aan de recreatie en bedoeld als rust- en uitkijkpunt, waar het landschap kan worden beleefd. Ter plaatse zijn enkele kleinschalige voorzieningen aanwezig, zoals een uitkijkpunt, aanleggelegenheid, fietsparkeerplaatsen, informatiepaneel, rustgelegenheid.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.2 de inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidsmuren en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.3 de bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.4 de oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

2.5 lengte, breedte en diepte van een gebouw

tussen (de lijnen, getrokken door) de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren).

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Agrarisch

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch grondgebruik;
  • b. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de landschappelijke, natuurlijke en cultuurhistorische waarden van het open landschap;
  • c. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van kleine natuur- en landschapselementen;

met daaraan ondergeschikt:

  • d. doeleinden van natuurontwikkeling en agrarisch natuurbeheer;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. extensief dagrecreatief medegebruik;
  • g. wegen en paden;
  • h. water.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden zullen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

3.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van reclamemasten zal ten hoogste 6,00 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vlaggenmasten zal ten hoogste 8,00 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van vrijstaande reclameobjecten, geen reclamemasten of vlaggenmasten zijnde, zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van een antennemast zal ten hoogste 25,00 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal hoogste 2,00 m bedragen.
3.3 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van de gronden en bouwwerken voor niet-agrarische bedrijvigheid en detailhandel;
  • b. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
  • c. de stalling en opslag van niet-agrarische producten, zoals auto's, caravans en boten;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen en/of de aanleg van wegen en paden met een groter oppervlak dan 200 m² en anders dan ten behoeve van het agrarisch gebruik of de noodzakelijke bereikbaarheid van bebouwde percelen;
  • e. het gebruik van de gronden en ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;
  • f. het gebruik van gronden ten behoeve van bosbouw;
  • g. het gebruik van gronden ten behoeve van de sierteelt, fruitteelt, boomteelt of overige opgaande vormen van teelt;
  • h. het aanplanten van bebossing en/of opgaande beplanting anders dan ten behoeve van erfbeplanting, wegbeplanting, schuilgelegenheid voor vee;
  • i. het gebruik van gronden ten behoeve van de aanleg van een paardrijbak met de daarbijbehorende bouwwerken;
  • j. het gebruik van de gronden zodanig dat afbreuk wordt gedaan aan de zichtbaarheid en de belevingswaarde van bunkers;
  • k. de opslag van nucleair afval;
  • l. het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
3.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
3.4.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen met een oppervlakte van ten minste 200 m². Daarbij moet ten minste 10% van de toename van het verhard oppervlak wordt gecompenseerd met de aanleg van waterlopen en/of -partijen, tenzij met het waterschap een andere wijze van compensatie overeen is gekomen;
  • b. het aanleggen van perceel- en/of kavelontsluitingswegen met een grotere breedte dan 4,00 m en een grotere oppervlakte dan 200 m². Daarbij moet ten minste 10% van de toename van het verhard oppervlak wordt gecompenseerd met de aanleg van waterlopen en/of -partijen, tenzij met het waterschap een andere wijze van compensatie overeen is gekomen;
  • c. het afgraven, ophogen of egaliseren van gronden, zodanig dat er een verschil in hoogte c.q. diepte ten opzichte van het bestaande maaiveld ontstaat van meer dan 30 cm, het graven en dempen van sloten uitgezonderd;
  • d. het aanleggen van voorzieningen ten behoeve van het extensief dagrecreatief medegebruik en/of het educatief medegebruik;
  • e. het aanleggen van transport-, energie- en/of telecommunicatiekabels en/of -leidingen.
3.4.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 3.4.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden welke:

  • a. het normale onderhoud en/of het normale agrarische gebruik betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.
3.4.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de natuurlijke en landschappelijke waarden van het open landschap en de cultuurhistorische en archeologische waarden.

Artikel 4 Verkeer

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. (ontsluitings)wegen;
  • b. paden;
  • c. bruggen, dammen en/of duiker;
  • d. waterlopen en waterpartijen;
  • e. sloten, bermen en beplanting;
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende;

  • h. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2 Bouwregels
4.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden zullen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

4.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, waaronder bruggen ten behoeve van de ontsluiting van erven, zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vrijstaande reclameobjecten zal ten hoogste 2,00 m bedragen.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 4.2.2 onder a in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, wordt vergroot tot 15,00 m, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.

Artikel 5 Verkeer - Fiets- en voetpaden

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Fiets- en voetpaden' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. fiets- en voetpaden;
  • b. (ontsluitings)wegen;
  • c. een lokaal recreatief overstappunt (LROP) ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - LROP', inclusief parkeervoorzieningen, overkappingen, informatiepanelen en/of kunstwerken;
  • d. sloten, vaarten en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer en waterberging;
  • e. het behoud van de natuurlijke en landschappelijke waarden;
  • f. ter plaatse van de aanduiding 'waterkering' zijn de gronden tevens bestemd voor:
    • 1. werken ten behoeve van de (primaire) waterkering;
    • 2. behoud van cultuurhistorische waarden van dijken;

met daarbij behorende:

    • 1. gebouwen en overkappingen ten behoeve van de (primaire) waterkering;
  • g. ter plaatse van de aanduiding 'natuur' zijn de gronden tevens bestemd voor:
    • 1. het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden van de zilte graslanden als weidevogel- en foerageergebieden;
    • 2. poelen, en daarmee gelijk te stellen water;

met daaraan ondergeschikt:

    • 1. uitsluitend agrarisch medegebruik;
  • h. bermen en beplanting;
  • i. bruggen, dammen en/of duikers;
  • j. waterlopen en waterpartijen;
  • k. agrarisch gebruik, met uitzondering van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'natuur';
  • l. dagrecreatief gebruik;
  • m. (fiets)parkeervoorzieningen;
  • n. nutsvoorzieningen;

met de daarbijbehorende;

  • bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder kades, steigers, aanleggelegenheden en waterstekjes.
5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen gelden de volgende regels:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'waterkering':
    • 1. bedraagt de oppervlakte van de gebouwen en overkappingen ten behoeve van de (primaire) waterkering per gebouw niet meer dan 150 m²;
    • 2. bedraagt de goothoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 4,00 m;
    • 3. bedraagt de bouwhoogte van een gebouw of een overkapping ten hoogste 8,00 m;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - LROP' bedraagt de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen maximaal 3 meter;
  • c. voor het overige zullen op of in deze gronden geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.
5.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, zal ten hoogste 5,00 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van vrijstaande reclameobjecten zal ten hoogste 2,00 m bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van recreatie - LROP' bedraagt de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde maximaal 5 meter.
5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Bouwhoogte bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 5.2.2 onder a in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, wordt vergroot tot 15,00 m, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de verkeersveiligheid, de landschappelijke waarden en de gebruiksmogelijkheden van nabijgelegen gronden.

5.4 Specifieke gebruiksregels
  • A. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het gebruik van de gronden en ten behoeve van verblijfsrecreatieve doeleinden;

  • B. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met de aanduiding 'waterkering' wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het ophogen, afgraven, ontgronden en/of egaliseren van gronden, voorzover deze werkzaamheden niet de aanpassing/verbetering van bestaande dijkovergangen en dijkdoorgangen of de aanleg van een recreatief fietspad met bijbehorenende waterstekjes tot doel hebben;
    • 2. het diepploegen van gronden;
    • 3. het gebruik van gronden anders dan als recreatief fiets-/voetpad en/of grasland.

  • C. Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met de aanduiding 'natuur' wordt in ieder geval gerekend:
    • 1. het opslaan van mest en/of andere landbouwproducten;
    • 2. het scheuren, het omzetten en/of anderszins ingrijpend wijzigen van gronden ten behoeve van een permanent ander gebruik, met uitzondering van de aanleg van een recreatief fietspad en de aanleg van waterkeringen;
    • 3. het aanleggen van drainage; het gebruik van gronden ten behoeve van het aanplanten of laten ontstaan van bomen en/of ander opgaand houtgewas.
5.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen in die zin dat de bestemming 'Verkeer - Fiets- en voetpaden' wordt gewijzigd in 'Agrarisch', mits na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van artikel 3 van overeenkomstige toepassing zijn.

Artikel 6 Water

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. sloten, vaarten en daarmee gelijk te stellen waterlopen ten behoeve van de wateraanvoer en -afvoer, de waterberging, het behoud van de natuurlijke en landschappelijke waarden en de recreatievaart;
  • b. waterbelevingsstekjes ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - waterbelevingsstekjes';
  • c. recreatief medegebruik van het water en de oevers;

met de daarbijbehorende:

  • d. kaden, dijken en oeverstroken;
  • e. bruggen, dammen, gemalen en duikers;
  • f. nutsvoorzieningen;
  • g. paden;
  • h. aanleggelegenheden, steigers, walbeschoeiingen en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwwerken;
  • i. bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen en overkappingen

Op of in deze gronden mogen alleen gebouwen en overkappingen worden gebouwd ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van water - waterbelevingsstekjes' en uitsluitend ten behoeve van de waterbelevingsstekjes, met een maximale bouwhoogte van 6,00 meter.

6.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde ten behoeve van de waterbelevingsstekjes worden gebouwd, met een maximale bouwhoogte van 2,00 meter.

6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Gebouwen en overkappingen

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2.1 in die zin dat de bouwhoogte van de bouwconstructie maximaal 8 meter bedraagt.

6.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van de gronden als permanente ligplaats voor vaartuigen en/of woonschepen.

Artikel 7 Verkeer - Fiets- en voetpaden - Voorlopig

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer - Fiets- en voetpaden - Voorlopig' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. rijstroken, werkstroken en werkterreinen voor de aanleg van het fietspad;
  • b. ontsluitingswegen en paden;
  • c. opslagterreinen;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. nutsvoorzieningen;
  • f. civieltechnische en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • g. water;
  • h. groenvoozieningen en bermen.
7.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mogen ten behoeve van de bestemming gebouwen, overkappingen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde worden gebouwd met dien verstande dat de volgende regels gelden:

  • a. de bouwhoogte van gebouwen en overkappingen bedraagt maximaal 5 meter;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde bedraagt maximaal 10 meter.
7.3 Geldigheidsduur voorlopige bestemming

De voorlopige bestemming als bedoeld in artikel 7.1 geldt tot vijf jaar na inwerkingtreding van dit plan, waarna de bestemming Agrarisch, als bedoeld in artikel 3, als definitieve bestemming geldt.

7.4 Wijzigingsbevoegdheid voorlopige bestemming

Het bevoegd gezag kan de voorlopige bestemming 'Verkeer - Fiets- en voetpaden - Voorlopig' gedurende de geldigheidsduur van de voorlopige bestemming, zoals bedoeld in lid 7.3, wijzigen naar de definitieve bestemming als bedoeld in artikel 3.

Artikel 8 Leiding - Gas

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Leiding - Gas' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • a. transportleidingen voor aardgas en/of aardgaswatercondensaat;

met de daarbijbehorende:

  • b. veiligheidszones;
  • c. bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
8.2 Bouwregels
8.2.1 Gebouwen en overkappingen

In afwijking van het bepaalde bij de andere ter plaatse aangewezen bestemmingen mogen op of in deze gronden, binnen een bebouwingsvrije zone van 5,00 m aan weerszijden van de leidingen, geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, anders dan ten behoeve van een transportleiding voor aardgas en/of aardgaswatercondensaat.

8.2.2 Overige bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, geldt de volgende regel:

  • de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, zal ten hoogste 5,00 m bedragen.
8.3 Afwijken van de bouwregels
8.3.1 Gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2.1 in die zin dat de in de andere daar voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen en overkappingen zijnde, worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  • b. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de hoofdgastransportleiding.
8.3.2 Risicogevoelige bouwwerken

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2.2 in die zin dat risicogevoelige bouwwerken worden gebouwd, mits:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  • b. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen en goederen.
8.4 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het permanent opslaan van goederen;
  • b. het gebruik van de gronden en bouwwerken als risicogevoelig object.
8.5 Afwijken van de gebruiksregels
8.5.1 Risicogevoelig object

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.4 sub b in die zin dat gronden en bouwwerken worden gebruikt als risicogevoelig object, mits:

  • a. vooraf advies wordt ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder;
  • b. er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid van personen en goederen.
8.6 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
8.6.1 Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is, ongeacht het bepaalde in de regels bij de andere op deze gronden van toepassing zijnde bestemmingen, een omgevingsvergunning vereist:

  • a. het egaliseren en ophogen van gronden en/of het anderszins ingrijpend wijzigen van de bodemstructuur;
  • b. het uitvoeren van graafwerkzaamheden;
  • c. het in de grond brengen van voorwerpen;
  • d. het aanleggen of verharden van andere oppervlakteverhardingen;
  • e. het planten van bomen en het aanbrengen van andere beplantingen die diep wortelen of kunnen wortelen.
8.6.2 Uitzondering

Het bepaalde in lid 8.6.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • a. het normale onderhoud betreffen;
  • b. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan;
  • c. in opdracht van de leidingbeheerder worden uitgevoerd, mits de leidingbeheerder de gemeente daarover vooraf heeft geïnformeerd.
8.6.3 Toetsingscriteria

De omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien vooraf advies is ingewonnen van de betreffende leidingbeheerder en er geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan een doelmatig en veilig functioneren van de leidingen.

8.7 Wijzigingsbevoegdheid
8.7.1 Verwijderen dubbelbestemming

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming 'Leiding - Gas' ter plaatse wordt verwijderd, mits:

  • a. er sprake is van het verwijderen dan wel verleggen van een bestaande leiding;
  • b. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de
  • c. , de natuurlijke en landschappelijke waarden, de bodemkundige, de cultuurhistorische en archeologische waarden, de woonsituatie en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 9 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik in strijd met dit bestemmingsplan wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijvingen, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van risicovolle inrichtingen;
  • b. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van inrichtingen als bedoeld in bijlage I, onderdeel D van het Besluit omgevingsrecht;
  • c. het gebruik van de gronden voor (proef)boringen naar schaliegas;
  • d. het gebruiken of laten gebruiken van gronden en bouwwerken ten behoeve van seksinrichtingen:
  • e. het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot, afbraak- en bouwmaterialen, anders dan ten behoeve van de uitvoering van krachtens de bestemming toegelaten bedrijfsactiviteiten, bouwactiviteiten en werken en werkzaamheden;
  • f. het storten van puin en afvalstoffen;
  • g. de stalling en opslag van (aan het oorspronkelijk gebruik onttrokken) voer-, vaar- of vliegtuigen;
  • h. het gebruik van de gronden voor het plaatsen en/of aanbrengen van niet-perceelsgebonden handelsreclame en/of reclame voor ideële doeleinden of overtuigingen, tenzij hiervoor anderszins vergunning is verleend;
  • i. het gebruik van gronden voor het plaatsen van meer dan één evenementenbord per dorp.

Artikel 11 Algemene aanduidingsregels

11.1 vrijwaringszone - recht van afpaling
11.1.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'vrijwaringszone - recht van afpaling' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor de bescherming van de rust in het gebied rondom eendenkooien ten behoeve van het functioneren van eendenkooien.

11.1.2 Specifieke gebruiksregels

Tot een strijdig gebruik van gronden en bouwwerken met deze bestemming wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden zodanig dat de rust in een gebied zodanig wordt verstoord dat daarmee het functioneren van eendenkooien onevenredig wordt geschaad.

11.1.3 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de gebiedsaanduiding 'vrijwaringszone - recht van afpaling' ter plaatse wordt verwijderd, mits het recht van afpaling qua begrenzing is aangepast dan wel is komen te vervallen.

Artikel 12 Algemene afwijkingsregels

Met een omgevingsvergunning kan het bevoegd gezag afwijken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels in die zin dat de bouwhoogte van bouwwerken geen gebouwen zijnde, ten behoeve van zend-, ontvangst-, sirene- en antennemasten wordt vergroot, mits:
    • 1. de antenne niet geplaatst kan worden op een bestaand bouwwerk, zoals een hoogspanningsmast, een windturbine, een reclamemast, een torensilo, of een daarmee gelijk te stellen bouwwerk;
    • 2. de mast radiografisch noodzakelijk is;
    • 3. bij plaatsing binnen de grenzen van een bouwperceel of binnen grenzen van een woon- of bedrijfsbestemming de bouwhoogte van de mast ten hoogste 30,00 m mag bedragen;
    • 4. bij plaatsing binnen de grenzen van een bouwperceel of binnen grenzen van een woon- of bedrijfsbestemming gelegen aan een weg, een viaduct of een verkeersknooppunt, de bouwhoogte van de mast ten hoogste 15,00 m mag bedragen;
    • 5. het aantal masten binnen de gemeente niet meer mag bedragen dan strikt noodzakelijk is voor de realisatie van een adequaat dekkend netwerk van voldoende capaciteit;
  • c. de regels en toestaan dat het beloop of profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • d. de regels en toestaan dat gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, openbaar vervoer, bediening van kunstwerken, sanitaire voorzieningen en naar de aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, mits:
    • 1. de oppervlakte per gebouwtje ten hoogste 50 m² mag bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van een gebouwtje ten hoogste 3,00 m mag bedragen;
  • e. de regels, ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot ten hoogste 10,00 m, waarbij de hoogte van reclamemasten ten hoogste 6,00 m zal bedragen.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 13 Overgangsrecht

13.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • a. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • 2. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • b. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van sub a een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in sub a met maximaal 10%.
  • c. Sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
13.2 Overgangsrecht gebruik
  • a. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • b. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in sub a, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • c. Indien het gebruik, bedoeld in sub a, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • d. Sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 14 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het 'Bestemmingsplan Fietspad Súd Ie'.