Plan: | Dokkum - Tusken de Fearten |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1970.BpDkTuskenfearten-VA01 |
Dit bestemmingsplan ziet op de ontwikkeling van de landschappelijk opgezette wijk Tusken de Fearten ten westen van Dokkum. Deze woonwijk met ten hoogste 29 woningen ziet op een afronding van de westelijke stadsrand. Het gebied beslaat ongeveer 6,5 ha en is zuidelijk van de Birdaarderstraatweg gesitueerd. Op grond van het geldende bestemmingsplan is de hiervoor genoemde ontwikkeling niet toegestaan. Een nieuw bestemmingsplan is nodig om de gronden te voorzien van de juiste planologisch-juridische kaders en zo de ontwikkeling mogelijk te maken. Het voorliggende plan voorziet hierin.
Het plangebied ligt ten zuiden van de Birdaarderstraatweg in het westelijke deel van Dokkum. Het onderstaande fragment geeft de ligging en begrenzing van het plangebied weer.
Figuur 1. Ligging en begrenzing plangebied
Het plangebied is aan de zuidzijde begrensd door de Wâldfeart. Deze vaart vertakt aan de noordzijde in de Alde Sylsried. Zoals op figuur 1 is te zien, bevindt deze zich ten oosten van het plangebied.
Voor het plangebied geldt het bestemmingsplan Dokkum Regiostad, zoals vastgesteld op 28 juni 2018. In dit geldende bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Agrarisch - Cultuurgrond'. Onderstaand fragment geeft een uitsnede van de bestemmingsplankaart weer.
Figuur 2. Kaartfragment bestemmingsplan Dokkum Regiostad (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Reparatieplan Dokkum Regiostad
Het reparatieplan Dokkum Regiostad heeft betrekking op een gedeeltelijke herziening van het bestemmingsplan 'Dokkum Regiostad'. Na vaststelling zijn er enkele herstelpunten ontdekt en een aantal gewenste aanpassingen aan de orde geweest die met deze herziening zijn opgelost. Dit reparatieplan heeft betrekking op de gehele plancontour van het bestemmingsplan Dokkum Regiostad en is daarom op het plangebied van toepassing.
Paraplubestemmingsplan kleine windmolens gemeente Noardeast-Fryslân
In de gemeente Noardeast-Fryslân geeft de fruit- en bollenteelt aanleiding tot ongerustheid bij omwonenden over de effecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de open lucht op de volksgezondheid. Het Paraplubestemmingsplan gewasbeschermingsmiddelen en spuitvrije zones, zoals vastgesteld op 27 januari 2022, voorziet in een regeling voor de bescherming van omwonenden als gevolg van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen in de open lucht. Dit thematische bestemmingsplan is van toepassing op het plangebied.
Met dit bestemmingsplan worden ten behoeve van het planvoornemen nieuwe juridisch-planologische kaders voor de betrokken gronden vastgelegd. De doelstelling van dit bestemmingsplan is daarmee dan ook het bieden van een passende juridisch-planologische regeling voor de gronden in het plangebied om invulling te geven aan het planvoornemen voor woningbouw ter plaatse. Dit bestemmingsplan is daarmee ontwikkelingsgericht van karakter.
Na de inleiding in dit hoofdstuk is in hoofdstuk 2 op de planbeschrijving ingegaan. Het relevante overheidsbeleid komt in hoofdstuk 3 aan de orde. Een omschrijving van de omgevingsaspecten, uit oogpunt van milieu en planologie bezien, is in het daaropvolgende hoofdstuk 4 opgenomen. In hoofdstuk 5 is de toelichting op de juridische vormgeving van dit bestemmingsplan gegeven en de hiervoor te volgen procedure. Tot slot is in hoofdstuk 6 de (economische en maatschappelijke) uitvoerbaarheid uiteengezet. Bij dit bestemmingsplan zijn verder verschillende bijlagen opgenomen.
Beleidsmatig is de drager van de stedelijke ontwikkeling ter plaatse de structuurvisie Bundelingsgebied Regiostad (vastgesteld eind 2009) en de daarop geformuleerde Visie Dokkum West (van 07-02-2020).
Voor een gezond en veilig woonklimaat is het van belang om voldoende afstand tussen bedrijven en gevoelige bestemmingen aan te houden. Met het woningbouwplan Tusken de Fearten wordt in ieder geval voldoende afstand tot het naastgelegen agrarische bedrijf aan de westkant gehouden. Anderzijds is uit omgevingskwaliteit bezien het doel om met het project Tusken de Fearten tot de ruimtelijk kwalitatieve afronding van de stad aan de westzijde te komen. Inzet is om landschappelijk en ecologisch gezien een voldoende robuuste verbinding tussen de Wâldfeart en de Dokkumer Ie in stand te houden, waar ook een zekere breedte bij hoort. Die gronden kunnen nuttig worden ingezet voor vernatting en biodiversiteit, oftewel functies ten behoeve van de stedelijke ontwikkeling maar die een landelijk karakter kennen. Dit is uitgemond in een ontwerp waarbij het woningbouwproject Tusken de Fearten uitgaat van een tweetal aan elkaar verbonden buurtschappen waar landelijk wonen wordt gecombineerd met behoud/herstel van landschappelijke structuren (greppeltjesland) en het aanleggen van een padenstructuur die in deelvisie It Nije Bolwurk ook reeds werd benoemd (in het kader van de zogeheten stadsommetjes).
Figuur 3. Eilanden in het groen als onderdeel van de overgang van stad naar landschap. De eilanden sluiten duidelijk aan bij de opeenvolging van een compacte binnenstad, naar ruimere woonwijken, groene woonwijken en wonen in het groen. Ze horen bij de afbouw van de stad naar het landelijke gebied.
Met de losliggende buurtschapjes/terpjes in een natuurinclusief weidegebied wordt een nieuw concept gerealiseerd; natuur- en landschapsinclusief wonen op eilanden in het groen. Groen dat geheel naar de inzichten van deze tijd, meerdere functies heeft. Een functie voor landbouw in de vorm van extensieve beweiding, een functie voor de biodiversiteit, een functie voor recreatie en gezondheid in de zin van wandel- en fietspaden en een functie voor waterberging. Het gebied wordt immers vóór de boezem gelegd. Belangrijk is dat er geen ruimte wordt verspild. In essentie is dat ook het doel van zorgvuldig ruimtegebruik. Meervoudig ruimtegebruik is daarbij wel een van de mooiste vormen van zorgvuldig ruimtegebruik.
Het concept van eilanden/terpjes krijgt alleen goed vorm als deze eilanden ook worden omsloten door greppeltjesland; wonen ingebed in de natuurlijke omgeving. Daarom is enige afstand tot de vaarweg Alde Sylsried noodzakelijk. En ook omdat afstand een beter beeld oplevert en de nieuwe bewoners minder neiging zullen hebben om hun perceel op een minder passende manier af te schermen.
Het concept natuur- en landschapsinclusief wonen op terpjes/eilanden in het groen is een middel binnen het doel om een goede overgang te maken van stad naar landschap. Een doel dat ook in de stadsrandvisie It Nije Bolwerk centraal staat. Met dit concept wordt de stad afgerond. In het stadshart is Dokkum intensief bebouwd, in de wijken net wat minder, in de Woudhorne betreft het wonen met groen om aan de nieuwe stadsrand over te gaan naar wonen in het groen om vervolgens door het realiseren van een deel van It Nije Bolwurk (greppeltjesland, recreatieve paden) over te gaan in het buitengebied.
De meervoudige functie van zowel het woongebied (waarin natuurinclusief bouwen wordt gestimuleerd) als van het omliggende land (waar sprake is van extensieve begrazing, biodiversiteit, recreatie, gezondheid en wateropvang) past bij het streefbeeld van It Nije Bolwurk. Ook in It Nije Bolwurk wordt uitgegaan van een groene stadsrand met verschillende functies. Er wordt gesproken over sterke verbindingen tussen stad en ommeland, zowel visueel als functioneel (recreatief en ecologisch). Ook worden water, riet en groen als kenmerkende waarden en inrichtingsmogelijkheden benoemd.
It Nije Bolwerk spreekt van een beleefbare stadsrand. In het nieuwe plan is het groen, water en de daarbij horende natuur zeker beleefbaar. Vanuit het woongebied en vanaf het fietspad en de wandelroute. En ook door het ommetje wat gelopen kan worden als zowel het wandel- als fietspad wordt gebruikt. Het is gebied is makkelijk bereikbaar vanuit de aangrenzende woonwijk De Trije Terpen en ook vanuit de wijk Woudhorne.
It Nije Bolwurk heeft diverse ingrediënten die ingezet kunnen worden om de stadsrand vorm te geven. Het is niet de bedoeling om een volledig eenduidige stadsrand te realiseren. Bij elke ontwikkeling worden ingrediënten gebruikt om de stadsrand van die specifieke ontwikkeling vorm te geven, zodat op termijn rond Dokkum een groen-blauwe zone ontstaat met functies als waterberging, natuur, recreatie en dergelijke. Hierbij wordt het een afwisselende stadsrand, passend bij het stukje stad wat gerealiseerd wordt en de situatie van het landschap ter plaatse.
De in de visie van It Nije Bolwurk geschetste profielen destijds zijn ter inspiratie geweest. It Nije Bolwurk is ten behoeve van de Westelijke Rondweg Dokkum verder uitgewerkt. Aangezien deze niet gerealiseerd is, is er geen sprake van dat het profiel van It Nije Bolwurk aangelegd kan worden op de wijze zoals bedacht is voor de Westelijke Rondweg. In het aanstaande Omgevingsprogramma Dokkum zal de visie van It Nije Bolwurk worden herzien, zodat de bedoeling en het beeld van It Nije Bolwurk duidelijk wordt.
Terecht is in It Nije Bolwerk aangegeven dat Dokkum een fraaie structuur heeft met een prachtige radialen in de vorm van waterwegen en wegen. Deze waaieren uit over het landschap en verdienen veel aandacht bij aangrenzende ontwikkelingen.
Bij de uitwerking van het concept natuur- en landschapsinclusief wonen op eilanden in het groen kijken we goed naar die radialen en doen bovendien alle randen mee in meervoudige doelen die we met deze ontwikkeling dienen.
Figuur 4. Schets van het greppeltjesland met de eilanden en overgangen naar de omgeving
In het onderstaande is ingegaan op de overgangen van de nieuwe ontwikkeling naar de omgeving.
Zuidrand
Aan de zuidzijde grenst de ontwikkeling aan de Wâldfeart (waterpeil -0,52 m NAP) en het verlengde daarvan (waterpeil -1,00 m NAP). Gezien vanuit de stad krijgt de blauwgroene structuur van de Wâldfeart steeds meer breedte. Er komen maximaal 8 kavels aan het water te liggen. Deze zijn ingebed in het greppeltjesland dat aan weerszijde aanwezig is. De woonpercelen zijn diep (tussen de 35 en 43 m). Dat voorkomt dat er grote bouwmassa's dicht bij het water komen. De eerste 5 m langs de waterkant zullen in het bestemmingsplan vallen onder specifieke regels waardoor de gemeente kan sturen op een goede overgang naar het water uit het oogpunt van waterveiligheid en ruimtelijke kwaliteit. De bedoeling hiervan is dat het landschap als het ware doorloopt in de tuinen.
Westrand
Aan de westrand ligt de insteekweg naar de volkstuinen. In de bestaande situatie zijn er enkele verspreid gelegen bomen. Deze opgaande beplantingen willen we versterken door aanplant van een bomenrij aan de westzijde. Het zwaar beplante Geastmermargebied wordt in ecologische zin verbonden met het opgaande beplantingen rond de boerderij en woning aan de Birdaarderstraatweg. Zo vormt zich een 'droge' ecologische verbinding die bijvoorbeeld als route voor vleermuizen kan dienen. Voor de ruimtelijke ontwikkeling vormt de bomenrij een filter van bomen die achtergrond biedt voor het overigens open greppeltjesland. Het ligt in de bedoeling om in de toekomst ook de westelijke landerijen voor de boezem te leggen.
Figuur 5. Insteekweg naar de volkstuinen
Noordrand
De Birdaarderstraatweg heeft ten noorden van de wijk Woudhorne een laanbeplanting die behoort bij de hoofdgroenstructuren van Dokkum. Na passage van de Alde Sylsried kent de weg verspreid gesitueerde opslag van voornamelijk elzen en wilg. Richting de gemeentegrens aan de westkant dunt de beplanting steeds verder uit tot de weg in volstrekte openheid door het zeekleilandschap loopt.
Figuur 6. Birdaarderstraatweg ter hoogte van het plangebied
Ter plekke van de ontwikkeling willen we de natuurlijke beplanting behouden. In de hoek waar het fietspad gaat aansluiten blijft het relatief open uit het oogpunt van verkeersveiligheid. In het tweede deel richting het westen vullen we de bestaande natuurlijke beplanting enigszins aan. De Alde Sylsried is met deze overgangen van water naar land en oeverbeplanting een belangrijke 'natte' ecologische verbinding.
Oostrand
Aan de oostrand van de ontwikkeling ligt de huidige boezemkade. Omdat we het land voor de boezem leggen is deze voor de waterveiligheid niet meer nodig. De boezemkadefunctie en het op hoogte houden van de boezemkade wordt dan ook verplaatst en komt op de as van de ontsluitingsweg te liggen. Op de huidige boezemkade ligt de ideale route voor een fietsverbinding. De kade kan daarom benut worden voor het fietspad. De oever naar de Alde Sylsried is al ingericht als ecologische oever volgens de Kader Richtlijn Water. Het beeld met rietkragen willen we graag houden. De rietoever kan nog enigszins door worden getrokken richting het zuiden, waar op dit moment nog een harde overgang van land naar water is.
Voorts kan het ook zo zijn dat de bestaande kade in het zuidoostelijke deel van het plangebied wordt weggehaald en dat er een nieuwe brug wordt gerealiseerd, iets meer richting het oosten. In dit scenario ontstaat er meer water in de Wâldfeart en is er geen harde overgang meer van land naar water. In deze situatie wordt ten zuidwesten van het plangebied, bij de Wâldfeart, een nieuwe dam gerealiseerd (zie ook paragraaf 2.5). Op de onderstaande afbeeldingen zijn beide scenario's weergegeven.
Figuur 7. Varianten boezemkade. Links: variant met bestaande dam. Rechts: variant met nieuwe brug
Beide varianten zijn op grond van het geldende bestemmingsplan al mogelijk. In de nadere planuitwerking wordt een definitieve variant gekozen.
In het concept natuur- en landschapsinclusief wonen op eilanden ontstaan buurtschappen. Het past bij dit concept om de voorkanten naar elkaar toe te richten. Een dergelijke opzet is kenmerkend voor de bebouwingssituatie op een terp, waarbij voorkanten naar binnen zijn gericht. Dit is tevens belangrijk voor de betrokkenheid van bewoners bij elkaar. Bewoners die allemaal kiezen voor dit bijzondere woonmilieu dat verweven is met landschap en natuur. Rond de eilanden loopt een sloot. Hier ligt een natuurlijke grens van het perceel en een beletsel voor het vee om in de tuinen te lopen. Onder het vraagstuk ruimtelijke kwaliteitsaspecten leggen we uit hoe we zorgen dat wonen en omgeving goed bij elkaar passen en natuurlijk in elkaar overgaan.
Voor de realisering van de wooneilanden wordt gewerkt met een stevig beeldkwaliteitsplan. Deze zorgt samen met voorliggend bestemmingsplan voor borging van de schaal, aard en ruimtelijke kwaliteit van de ontwikkeling. Voor het greppeltjesland is er een inrichtingsplan en beheerplan. Ook voor dit gedeelte is voor een passende juridische regeling gezorgd. Een bestemming die is gericht op extensieve beweiding en natuur en het beeld dat we willen bereiken.
De eilanden liggen op het hoogste punt op ongeveer +1,00 m NAP terwijl de gronden/landerijen daar omheen gemiddeld op NAP liggen. In het midden van de eilanden ligt de openbare ruimte en worden bomen geplant. Vrijstaande en dubbele woningen zijn georiënteerd op de openbare ruimte. Ze worden gebouwd in één tot anderhalve bouwlaag met kap. Het hoogste volume aan de straatzijde, een lage goot aan de landschapskant bij een kaprichting dwars op de percelen. En bij een kaprichting in de lengterichting van een perceel, anderhalve bouwlaag met kap aan de voorzijde en een bouwlaag met kap aan de achterzijde van het hoofdgebouw. Zo versterkt de manier van bouwen en beplanten de ophoging van het eiland geleidelijk vanuit de randen.
Bij aanleg zullen groene erfafscheidingen op perceelsgrenzen komen. De ervaring is dat aanleg van hagen bij de start een samenhangend en groen beeld geeft waar mensen aan gaan hechten. Daarmee wordt een toon gezet. Het beeldkwaliteitsplan zal gericht zijn op woningen die in hun materiaal en kleur goed passen in het landschap en eenvoudig maar subtiel van detaillering zijn. Dit kan bijvoorbeeld met vergrijzend of donker hout al dan niet in combinatie met baksteen.
Woonpercelen grenzen of aan het water of aan greppeltjesland. Beide situaties vragen om aandacht voor de overgang. In beide gevallen wijze we een strook van 5,00 m als bebouwingsvrije zone aan. Hier kan niet zomaar worden gebouwd. Van deze zones willen we niet dat er gebouwd wordt, ook niet vergunningsvrij. Dat kan ook want het zijn immers zones die meer functies hebben dan alleen voor wonen. Denk maar aan landschappelijke inpassing, waterkering en voor het vrijhouden van die gronden ten behoeve van beheer en onderhoud.
Figuur 9. 5 m-zone aan water en aan greppeltjesland
De inrichting van het greppeltjesland haakt aan op de bestaande situatie. Het huidige microreliëf wordt versterkt en benut om een gevarieerde vegetatie te krijgen. Het maaiveld ligt op NAP, de greppels liggen verdiept. De gemeente is eigenaar van een groot deel van de grond en zal ook het resterende deel verwerven. Daarmee kunnen inrichting en beheer afgestemd worden op het gewenste beeld. Door extensieve beweiding met vee dat ook in drassige situaties floreert zal een veel gevarieerdere vegetatie ontstaan. In oostwestrichting wordt een wandelpad gemaakt. Dat kan bijvoorbeeld een steigerpad of laarzenpad zijn.
De greppels gaan aan de voet van de eilanden geleidelijk over naar de omringende sloot. Daar waar het greppeltjesland grenst aan de wooneilanden ontstaat een grillige natuurlijke rand met oevervegetatie en riet. Samen met de zone van 5,00 m aan de achterzijde van de woonpercelen, waar niet kan worden gebouwd, levert dit een goede overgang tussen wonen en omgeving.
Steigers worden bij het bouwrijp maken aangelegd. Hierdoor ontstaat uniformiteit. De steigers worden zo geconstrueerd dat het dek omhoog kan als het waterpeil wordt verhoogd.
De in het voorgaande beschreven aspecten zijn uitgewerkt in een stedenbouwkundig plan. Bij het maken van het stedenbouwkundig plan was sprake van twee varianten. Een variant met een bestaande dam in de zuidoostelijke zijde van het plangebied en een variant waarbij er in plaats van een dam, een nieuwe brug aanwezig is. Voor het bestemmingsplan is uitgegaan van de variant met de bestaande dam. Echter is het op basis van het ter plaatse geldende planologische regime ook mogelijk om de brug te realiseren.
Het onderstaande fragment geeft de voorgenomen stedenbouwkundige opzet weer. Volledigheidshalve is het stedenbouwkundig ontwerp tevens te raadplegen in 'Bijlage 1 Stedenbouwkundige ontwerptekening' van deze plantoelichting.
Figuur 10. Stedenbouwkundig ontwerp
Het stedenbouwkundig plan gaat uit van twee losse buurtschapjes/wooneilanden: de weideterp en de waterterp. De weideterp bevindt zich in het noordelijke deel van het plangebied. Het eerder opgemerkte greppeltjesland is rondom de weideterp gesitueerd. Deze gronden worden benut voor onder andere vee, vernatting, biodiversiteit, wandelpaden en waterberging. Bij de gronden ten westen van de weideterp ligt de nadruk wat minder op vernatting, maar meer op extensief beheer, weidevogels en ecologisch agrarisch beheer. Het voorgaande is een goed voorbeeld van meervoudig ruimtegebruik in het plangebied. De weideterp wordt omringd door een watergang. Dit versterkt het wooneilandenconcept.
In het zuidelijke gedeelte van het plangebied is de zogeheten waterterp gesitueerd. De waterterp is gelegen aan de Wâldfeart. Het water van de Wâldfeart wordt doorgetrokken naar de noordwestrand van de waterterp. Zodoende grenzen de ter plaatse aanwezige woonpercelen aan het water. Aan de erfranden zal sprake zijn van rietoevers of flauwe, groene oevers met ruimte voor inheemse oeverbegroeiing. Het oostelijke gedeelte van de waterterp zal, evenals bij de weideterp, fungeren als greppeltjesland en plas-drasgebied. Het onderstaande dwarsprofiel geeft hier een impressie van het te hanteren principe van weer.
Figuur 11. Principe van dwarsprofiel voor toekomstige situatie woongebied.
Binnen de beide woonterpen zijn extra groenstroken aangebracht, waarmee beide kanten van de weg groen worden ingevuld. Het parkeren is aan de weg gesitueerd tussen het groen.
Beide buurtschappen worden ontsloten vanaf de Birdaarderstraatweg via een ontsluitingsweg die door het midden van beide wooneilanden loopt. Bij beide wooneilanden is tevens sprake van een rotonde/keerlus.
Ten behoeve van de ontwikkeling van Tusken de Fearten is een beeldkwaliteitsplan opgesteld. Het beeldkwaliteitsplan geeft welstandscriteria voor de vormgeving van de nieuwe woningen en de vormgeving van de erfafscheidingen. Daarnaast wordt een beeld geschetst van de openbare ruimte in het plangebied. Het beeldkwaliteitsplan is als 'Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan' bijgevoegd aan deze toelichting en eveneens als bijlage aan de regels verbonden middels een voorwaardelijke verplichting in de algemene gebruiksregels. Daarmee is de juridische borging gelegd dat de voorgenomen stedenbouwkundige / landschapelijke inpassing omwille van een goede ruimtelijke kwaliteit ook daadwerkelijk gerealiseerd en in stand gehouden wordt.
In het beeldkwaliteitsplan is in woord en beeld de na te streven ruimtelijke kwaliteit van de eindsituatie vastgelegd. De toekomstige woningen moeten ontworpen worden op basis van de in het beeldkwaliteitsplan beschreven beeldkwaliteitscriteria. Het beeldkwaliteitsplan geeft middels referentiebeelden duidelijkheid en zekerheid over het bebouwingsbeeld in de nieuwe woonwijk.
Het beeldkwaliteitsplan wordt door de gemeenteraad vastgesteld als onderdeel van de Welstandsnota. De borging van de ruimtelijke kwaliteit vindt plaats door de toetsing van de aanvraag omgevingsvergunning aan redelijke eisen van welstand. Dit gebeurt door de welstandscommissie aan de hand van de criteria uit het beeldkwaliteitsplan.
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen moeten worden onderbouwd. De nadruk ligt daarbij op de effecten van de ontwikkeling op de verkeersafwikkeling en parkeren (bereikbaarheid), de verkeersveiligheid en de verkeershinder (leefbaarheid).
Verkeer
Voor een ruimtelijk plan geldt dat de verkeerseffecten die optreden als gevolg van een planvoornemen in het kader van een goede ruimtelijke ordening moeten worden onderbouwd. Onderdeel daarvan is het parkeren. In publicatie nr. 381: Toekomstbestendig parkeren (december 2018) van CROW (het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte) zijn vuistregels en kengetallen aangereikt om verkeerseffecten bij ontwikkelingen te bepalen, onder meer voor de minimaal en maximaal aan te houden bandbreedte.
De nieuwbouwwijk Tusken de Fearten zorgt voor extra verkeersgeneratie. Het wordt daardoor drukker op de Birdaarderstraatweg. Door middel van verkeerstellingen hebben we inzicht over de huidige verkeersdrukte op de Birdaarderstraatweg. Op dit gedeelte is een tweetal meetpunten bekend. Onderstaand fragment geeft deze meetpunten weer.
Figuur 12. Ligging telpunten verkeer vanaf de Birdaarderstraatweg
Per telpunt is de verkeersprognose als volgt:
Het CROW stelt dat een woning gemiddeld 7,5 autoritten per dag genereert. Voor de ten hoogste 29 te realiseren woningen betekent dit dus 218 verkeersritten per dag. De extra autoritten moeten worden verdeeld over telpunt A en B. Een gedeelte rijdt richting de rondweg van Dokkum en een gedeelte rijdt richting Sybrandahûs. De exacte indeling is lastig in te schatten. Er is daarom uitgegaan van een verhouding van 90% richting de Rondweg-West en 10% Sybrandahûs. De verkeersintensiteit ziet er dan als volgt uit:
Ook zijn er een aantal externe factoren die ook invloed hebben op de verkeersdrukte. De jaarlijkse autonome groei (+1%), en bijvoorbeeld de opkomst van de e-bike kan er toe leiden dat autogebruik in de toekomst afneemt. Deze factoren zijn niet meegenomen in de berekening.
Om de hoogste waarde van 2.293 motorvoertuigen per dag te duiden, kan een vergelijking gemaakt worden met de Birdaarderstraatweg ten oosten van de Rondweg-West (Sionsberg richting binnenstad). Hier rijden dagelijks zo'n 2.900 motorvoertuigen per dag. De verwachte waarde op de Birdaarderstraatweg bij telpunt B ligt aanzienlijk lager. Er wordt dan ook niet verwacht dat de voorgenomen ontwikkeling een onevenredige aantasting van het verkeersnetwerk zal hebben.
Ten aanzien van verkeer geldt dat de aansluiting op de Birdaarderstraatweg wordt uitgevoerd als plateau. Aan de zuidzijde van de Birdaarderstraatweg komt een trottoir die de nieuwe wijk verbind met de Woudhorne. Richting de Trije Terpen komen er langzaam verkeersroutes. Bij dergelijke routes geldt dat er een lagere snelheid dan gebruikelijk geldt. Ook zijn er diverse snelheidsremmers aanwezig.
Parkeren
Voor het planvoornemen wordt de gemeentelijke parkeernormennota toegepast om een voldoende parkeerbalans te realiseren in het toekomstig woongebied. Voor toepassing daarvan wordt uitgegaan van een stedelijkheidsgraad geldende voor Dokkum e.o. van 'Matig Stedelijk' en het gebiedstype 'Rest bebouwde kom' ter plaatse van het te realiseren woongebied. Daarbij wordt de mogelijkheid van al dan niet parkeren op eigen terrein betrokken in geval van een eigen oprit met garage. In de benodigde openbare parkeerplaatsen in de openbare ruimte voor onder meer ook het bezoekersparkeren wordt voorzien door de groenstroken naast de rijbaan geschikt te maken voor parkeren. De groenstructuur is daarmee multifunctioneel.
Conclusie
De aspecten verkeer en parkeren leveren geen belemmeringen op ten aanzien van de uitvoerbaarheid van voorliggend bestemmingsplan.
Ruimtelijke ontwikkelingen moeten passen binnen wetten, regels en beleid van het Rijk, de provincie, regionaal gevoerd beleid op intergemeentelijk niveau en de gemeente. In navolgende is het relevante beleidskader gegeven voor de planontwikkeling van Tusken de Fearten. Daarbij is voor zover van belang verder ingegaan op wat voor het plangebied aan de orde is.
De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de leefomgeving. Hiermee kan worden ingespeeld op de grote uitdagingen die voorliggen. Verscheidene trends en ontwikkelingen hebben invloed op de leefomgeving. Groeiende en veranderende steden, de overgang naar een duurzame en circulaire economie en het aanpassen aan de gevolgen van de klimaatverandering vormen maar een deel van de opgave. Dit biedt kansen, maar vraagt daarnaast om zorgvuldige keuzes. De ruimte is zowel boven-, als ondergronds, een schaars goed.
Het combineren van al die opgaven vraagt om een nieuwe manier van werken. Niet van bovenaf opgelegd, maar van onderop, in goede samenwerking tussen overheden, kennisinstellingen, bedrijven maatschappelijke organisaties en burgers. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat mogelijk is. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid grotendeels bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes vaak het beste regionaal worden gemaakt. Met de NOVI wordt een proces in gang gezet waarmee keuzes voor de leefomgeving sneller en beter kunnen worden gemaakt. De NOVI komt voort uit de Omgevingswet, die naar verwachting in 2024 in werking treedt. De NOVI vervangt, samen met het Besluit Kwaliteit Leefomgeving (BKL) de SVIR, het Barro en het Bro. Uitgangspunt in de nieuwe aanpak is dat ingrepen in de leefomgeving niet los van elkaar plaatsvinden, maar in samenhang. Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI een visie op lange termijn in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven.
Die belangen komen samen in vier prioriteiten:
De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen in sommige gevallen kunnen botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:
De NOVI vindt haar doorwerking in het regionale en lokale beleid waaraan uiteindelijk plannen zullen worden getoetst. De algemene denklijn van de NOVI is in de planvorming betrokken.
Relatie met de voorgenomen ontwikkeling
Het planvoornemen zoals uiteengezet in Hoofdstuk 2 is niet in strijd met het beleid zoals benoemd in de NOVI.
De Wet ruimtelijke ordening (Wro) biedt de basis voor het stellen van algemene regels, op te nemen in een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB). Die regels richten zich primair op gemeenten, die het eerstverantwoordelijke overheidsniveau zijn voor de inhoud van ruimtelijke plannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro, 07-12-2011), ook wel bekend onder de naam AMvB Ruimte, zijn de nationale belangen uit de SVIR voorzien van juridische kaders, waarmee de doorwerking van de nationale belangen op ruimtelijk gebied is geborgd.
Uit het Barro blijkt dat voor het planvoornemen en het plangebied geen sprake is van specifieke aspecten van nationaal belang. Wel geldt bij elk ruimtelijk plan nationaal belang 13. Hiermee vraagt het Rijk om een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten. Dit moet met behulp van de zogeheten Ladder voor duurzame verstedelijking worden onderbouwd. Deze verplichte toetsing is vastgelegd in het Barro, dat weer verwijst naar het Besluit ruimtelijke ordening (Bro).
Artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro schrijft voor dat de onderbouwing van een ruimtelijk plan, waar een nieuwe stedelijke ontwikkeling mee mogelijk wordt gemaakt, aan de Ladder voor duurzame verstedelijking moet voldoen. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Als definitie voor stedelijke ontwikkeling is in het Bro opgenomen: "ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel,
woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen".
In de toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt wordt een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling gegeven (en voor zover buiten het bestaand stedelijk gebied gesitueerd ook een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien). Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw, planologisch ruimtebeslag. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologisch regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Vanwege voorliggend planvoornemen van dit bestemmingsplan heeft in paragraaf 4.9 van deze toelichting een uitgebreide toetsing aan de Ladder voor duurzame verstedelijking plaatsgevonden.
"De Romte Diele"
De Omgevingsvisie is één van de instrumenten van de nieuwe Omgevingswet. In de Omgevingsvisie Fryslân, 'De Romte Diele' geheten, staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een integrale visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. De visie geeft de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken. Dit gebeurt in programma’s, concrete projecten en initiatieven, en zo nodig ook in regels. De visie is op 21 oktober 2020 vastgesteld.
De provinciale omgevingsvisie vervangt het strategisch beleid van de provincie in het streekplan, milieubeleidsplan, waterhuishoudingsplan en het verkeer- en vervoerplan. In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden. Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven, te weten:
De ambitie vitaal richt zich op het leefbaar houden van Friese steden, dorpen en het platteland. Dit betekent dat er voldoende woningen, voorzieningen en bedrijvigheid zijn en dat de bereikbaarheid goed is. Het planvoornemen ziet op ten hoogste 29 nieuwe woningen die als verdichting van de westrand van Dokkum dienen. Dit sluit aan op de doelstelling 'vitaal', die voldoende woningen in de provincie Fryslân beoogt.
Daarnaast wordt in de Omgevingsvisie De Romte Diele ingezet op natuurinclusief ontwerpen bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is mogelijk door in het ontwerp rekening te houden met maatregelen die een positief ecologisch effect sorteren. Wij zijn als gemeente van mening dat de onderhavige ontwikkeling een goed voorbeeld is van een ontwikkeling die rekening houdt met natuurinclusief ontwerpen. Het ruimtelijk concept van het planvoornemen is gericht op natuur- en landschapsinclusief wonen op eilanden in het groen. Bij aanleg zullen groene erfafscheidingen op perceelsgrenzen komen. Dit geeft een groen en samenhangend beeld. In het om het woongebied heen liggende land zal sprake zijn van extensieve begrazing. Door extensieve beweiding met vee dat ook in drassige situaties floreert zal een veel gevarieerdere vegetatie ontstaan. Dit is bevorderend voor de biodiversiteit. Al met al sluit de voorgenomen ontwikkeling goed aan op het principe van natuurinclusief ontwerpen.
Conclusie
Het planvoornemen staat in lijn met de Omgevingsvisie Fryslân.
Provinciale Staten hebben op 26 maart 2014 het document ‘Grutsk op ‘e Romte’ als thematische structuurvisie over landschap en cultuurhistorie vastgesteld. In deze thematische structuurvisie zijn landschappelijke en cultuurhistorische structuren van provinciaal belang in samenhang geanalyseerd en gewaardeerd. Het doel hiervan is behoud en verdere ontwikkeling van de ruimtelijke kwaliteit door middel van informeren, inspireren en adviseren. ‘Grutsk op ‘e romte’ is als procesvereiste opgenomen in de provinciale ruimtelijk verordening, zodat bij het opstellen van een ruimtelijk plan een analyse dient te worden gemaakt van de aanwezige waarden in het plangebied. Op deze wijze verwacht Provinsje Fryslân de doorwerking van provinciale belangen in ruimtelijke plannen van gemeenten, rijk en provincie te borgen.
De structuurvisie Grutsk op 'e Romte maakt bij het duiden van haar provinciale belangen onderscheid in diverse deelgebieden. Het plangebied valt binnen het deelgebied 'Kleigebied Oostergo'. In dit deelgebied zijn onder andere van provinciaal belang: de grootschalige openheid met de (terp)dorpen die op de kwelderwal liggen als groene punten, het open kleiterpenlandschap en de vrij lege kweldervlakte met groene puntverdichtingen in de vorm van terpen, terpdorpen en terpnederzettingen. Bij dit laatste punt hoort ook een rijk stelsel van vaarten en opvaarten naar dorpen en boerderijen.
Bij het voorliggende plan wordt rekening gehouden met de bovengenoemde landschappelijke structuren. Het ruimtelijk concept gaat uit van losliggende buurtschapjes op terpjes in een natuurinclusief weidegebied. Deze buurtschapjes worden omringd door water met daarachter greppeltjesland. Zodoende worden een soort kleine eilanden/terpjes gecreëerd. Landelijk wonen wordt hierbij gecombineerd met het behoud/herstel van landschappelijke structuren (greppeltjesland). Dit concept zorgt voor een versterking van de landschappelijke karakteristieken van terpdorpen en het kleiterpenlandschap.
Daarnaast wordt bij het plan rekening gehouden met de Wâldfeart. Gezien vanuit de stad krijgt de blauwgroene structuur van de Wâldfeart steeds meer breedte. Er komen drie kavels aan het water te liggen. Deze zijn ingebed in het greppeltjesland dat aan weerszijde aanwezig is. De woonpercelen zijn diep (tussen de 35 en 43 m). Dit voorkomt dat er grote bouwmassa's dicht bij het water komen. Voor de eerste 5 m langs de waterkant zijn in dit bestemmingsplan specifieke regels opgenomen waardoor de gemeente kan sturen op een goede overgang naar het water uit het oogpunt van waterveiligheid en ruimtelijke kwaliteit. Al met al wordt de karakteristieke waarde van de Wâldfeart als uitgangspunt bij het ontwerp gebruikt en daarmee versterkt.
Conclusie
Het planvoornemen sluit aan op de Structuurvisie Grutsk op 'e Romte.
In de Verordening Romte Fryslân zijn concrete regels gesteld die ervoor moeten zorgen dat de provinciale ruimtelijke belangen doorwerken in de gemeentelijke ruimtelijke plannen. In de verordening is onder meer de grens tussen het bestaand stedelijk gebied en landelijk gebied vastgelegd. In stedelijk gebied bestaat een grotere mate van beleidsvrijheid wat betreft de ruimtelijke ordening dan in het landelijk gebied.
Bestaand stedelijk gebied
Bestaand stedelijk gebied is in hoofdstuk 1 betreffende de 'Begripsbepalingen' van de provinciale verordening in lid 15 als volgt gedefinieerd: "Het gebied dat de bestaande of bij bestemmingsplan toegelaten en voorziene woon- of bedrijfsbebouwing waaronder mede begrepen de daarbij behorende openbare voorzieningen en verkeersinfrastructuur van een kern bevat, zoals begrensd op de van deze verordening deel uitmakende kaarten Begrenzing bestaand stedelijk gebied, of zoals sinds 1 januari 2010 opgenomen in een onherroepelijk ruimtelijk plan voor nieuwe stedelijke functies, met uitzondering van de stedelijke functies die pas kunnen worden gerealiseerd op grond van in dat ruimtelijk plan opgenomen wijzigingsbevoegdheden ex artikel 3.6 Wet ruimtelijke ordening."
Toetsing artikel 1
Het woningbouwplan Tusken de Fearten is buiten het bestaand stedelijk gebied geprojecteerd. Op grond van artikel 1.1.1, eerste lid mag een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied geen bouwmogelijkheden en gebruiksmogelijkheden voor nieuwe stedelijke functies bevatten. Een stedelijke functie wordt door de provincie gedefinieerd als functies die gekoppeld zijn aan het functioneren van kernen (dorpen en steden). Uit de begripsbeschrijving wordt duidelijk dat woningen onder deze definitie vallen.
In afwijking van lid 1 kan conform lid 2 in een ruimtelijk plan een uitbreidingslocatie aansluitend op bestaand stedelijk gebied worden toegestaan. Het planvoornemen ziet op een afronding van de westelijke stadsrand van Dokkum. Het gaat hier om woningbouw buiten het bestaand stedelijk gebied. Er is daarom in theorie sprake van een uitbreidingslocatie die aansluit op het bestaand stedelijk gebied van Dokkum.
De voorgenomen ontwikkeling is daarmee conform artikel 1.1.1 van de Verordening Romte Fryslân.
Toetsing artikel 2
Naast artikel 1.1.1 is in het geval van uitbreidingslocaties tevens artikel 2.1.1 van toepassing. Op grond van artikel 2.1.1, lid 1 omvat de plantoelichting van een ruimtelijk plan voor een uitbreidingslocatie of voor het landelijk gebied een ruimtelijke kwaliteitsparagraaf waarin, voor zover noodzakelijk, wordt aangegeven op welke wijze:
Ad a.
Onder meer uit de paragrafen 2.1, 2.2 en 2.4 blijkt dat er bij het planvoornemen rekening is gehouden met bestaande landschapselementen. De bestaande landschappelijke structuur is als uitgangspunt voor het ontwerp gebruikt. Op grond hiervan kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen in overeenstemming met ad a. is.
Ad b.
Uit Hoofdstuk 2 blijkt dat het planvoornemen invulling geeft aan de blijvende herkenbaarheid van landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten, zijnde structuren van provinciaal belang uit de Structuurvisie Grutsk op 'e Romte. Het planvoornemen is daardoor eveneens in overeenstemming met ad b.
Het voorgaande wijst uit dat het planvoornemen conform lid 1 van artikel 2.1.1 is. Naast lid 1 dient ook toetsing plaats te vinden aan lid 2 uit hetzelfde artikel. Lid 2 stelt dat een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op het landelijk gebied, zo nodig regels stelt die ertoe strekken dat landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten als bedoeld in het eerste lid, ad b. herkenbaar blijven. Bij dit bestemmingsplan is hier invulling aan gegeven door regels te stellen ter bescherming van de Wâldfeart. Gelet op het feit dat er kavels aan het water gerealiseerd worden, zijn er specifieke regels opgesteld voor de eerste 5 m langs de waterkant. De gemeente heeft hierdoor de mogelijkheid om te sturen op een goede overgang naar het water, onder andere met oog op ruimtelijke kwaliteit. De cultuurhistorische waarde van de Wâldfeart blijft daardoor herkenbaar. Met oog hierop is het planvoornemen conform lid 2 van artikel 2.1.1.
Voorts is in artikel 2.1.1, lid 3 geregeld dat een ruimtelijk plan voor het landelijk gebied dient te voorzien in een zorgvuldige inpassing van:
Zoals eerder opgemerkt is er bij dit plan sprake van een uitbreidingslocatie aansluitend op het bestaand stedelijk gebied van Dokkum. Ad a. uit de bovenstaande opsomming is daarom van toepassing. Uit de paragrafen 2.1, 2.2 en 2.4 blijkt dat er bij het planvoornemen sprake is van een goede landschappelijke inpassing. Hierbij is onderbouwd dat de voorgenomen ontwikkeling landschappelijk inpasbaar is, met inachtneming van bestaande landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten. Naar aanleiding hiervan kan geconcludeerd worden dat het planvoornemen in lijn is met artikel 2.1.1, lid 3 uit de Verordening Romte.
Zorgvuldig ruimtegebruik
Zoals eerder opgemerkt is de voorgenomen ontwikkeling buiten het bestaand stedelijk gebied geprojecteerd. Dit betekent dat een onderbouwing in het kader van zorgvuldig ruimtegebruik van het voorliggende bestemmingsplan nodig is, en uitleg waarom voor het voorgenomen ruimtebeslag wordt gekozen. Het voorgaande vloeit voort uit artikel 2.3 uit de verordening.
Er dient nader te worden bepaald of de voorgenomen ontwikkeling passend is binnen het criterium van een zogeheten 'zorgvuldig ruimtegebruik' zoals opgenomen in de Verordening Romte Fryslân 2014. In hoofdstuk 2 betreffende 'Ruimtelijk kwaliteit', paragraaf 2.3 van de verordening is het volgende daarover vastgelegd: "De toelichting bij een ruimtelijk plan dat voorziet in een nieuwe stedelijke functie buiten bestaand stedelijk gebied bevat een verantwoording waaruit blijkt dat toepassing is gegeven aan het principe van zorgvuldig ruimtegebruik, waaruit in ieder geval blijkt waarom die functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd."
Wat betreft toetsing van een planvoornemen aan toepassing van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik kan provinciaal in hoofdzaak de in art. 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) vastgelegde Ladder voor duurzame verstedelijking worden doorlopen. Uitgangspunt daarvan is dat een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Concreet betekent dit voor de motivering van het woningbouwplan Tusken de Fearten waarom dat volkshuisvestelijk juist hier buiten bestaand stedelijk gebied dient plaats te vinden en wat de relatie met de overige woningbouwprojecten in Dokkum is. Het streven is immers naar een zo optimale benutting van bestaand stedelijk gebied om te voorkomen dat schaarse gronden in het landelijk gebied worden ingezet voor nieuwe ontwikkelingen.
Met de ladder dienen overheden een aantal stappen te doorlopen, die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van een nieuwe ruimtelijke ontwikkeling wordt gekomen. De provincie stelt in de toelichting op de Verordening Romte Fryslân 2014 dat deze stappen geen blauwdruk zijn voor een optimale ruimtelijke inpassing van alle nieuwe ontwikkelingen, want dat zou voorbij gaan aan de specifieke lokale omstandigheden die van invloed zijn op de inpassing van ruimte vragende functies en het regionale maatwerk dat de overheden moeten kunnen leveren.
De te doorlopen stappen bewerkstelligen dat de wens om een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk te maken nadrukkelijk wordt gemotiveerd en afgewogen met oog voor de ontwikkelingsbe-hoefte van een gebied, maar ook met aandacht voor de toekomstige ruimtebehoefte, en voor de ontwikkeling van de omgeving waarin het gebied ligt. Zorgvuldig ruimtegebruik wordt dan ook nog steeds als provinciaal belang gezien, als basis voor een goede ruimtelijke kwaliteit. Artikel 2.3.1 van de provinciale verordening regelt dan ook dat de toelichting op een ruimtelijk plan waarmee een nieuwe stedelijke functie buiten bestaand stedelijk gebied mogelijk wordt gemaakt, een verantwoording bevat waaruit blijkt dat toepassing is gegeven van het principe van zorgvuldig ruimtegebruik en waaruit ook blijkt dat die functie redelijkerwijs niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden gerealiseerd. Er dient dus te worden onderzocht in hoeverre welke binnenstedelijke locaties beschikbaar zouden kunnen zijn voor de voorliggende ontwikkeling, voordat kan worden besloten tot een nieuwe stedelijke uitbreiding.
Daarnaast wordt provinciaal ook relevant bevonden dat de gemeente vanuit ruimtelijke kwaliteit en zorgvuldig ruimtegebruik een verantwoording geeft van de beoogde bebouwingsdichtheid van een planvoornemen. Op voorgaande en de ladder voor duurzame verstedelijking is in paragraaf 4.9 nader ingegaan, waarmee is betoogd dat het planvoornemen voldoet aan het provinciale criterium van zorgvuldig ruimtegebruik.
Toetsing artikel 3
Voorts is artikel 3.1.1 van de Verordening Romte Fryslân van toepassing op het planvoornemen. Op grond van dit artikel kan een ruimtelijk plan mogelijkheden voor woningbouw bevatten indien de aantallen en de kwaliteit van de woningbouw in overeenstemming zijn met een woonplan, dat de schriftelijke instemming van Gedeputeerde Staten heeft. Ten aanzien van dit artikel geldt dat de voorgenomen woningbouw is opgenomen in het woningbouwprogramma van de gemeente. Eén en ander staat in lijn met provinciale afspraken op het vlak van woningbouw. Op grond hiervan wordt het planvoornemen conform artikel 3.1.1 uit de Verordening Romte Fryslân geacht.
Conclusie
Het planvoornemen past binnen de Verordening Romte Fryslân.
In de Omgevingsverordening Fryslân (vastgesteld 21 september 2022) staan de provinciale regels voor de fysieke leefomgeving geformuleerd. De nieuwe verordening komt voort uit het ingezette beleid in de provinciale omgevingsvisie en vormt de voortzetting van de meeste regels uit diverse provinciale verordeningen met een ruimtelijke werking. Zo vervangt de omgevingsverordening de Wegen- en Vaarwegenverordening, Milieuverordening, Verordening Wet Natuurbescherming, Waterverordening en de huidige Verordening Romte.
Op sommige punten hebben de aanstaande Omgevingswet en Omgevingsvisie tot aanpassingen geleid in de verordenend door de provincie voor te schrijven regels. Daarbij kan worden gedacht aan het herstel van biodiversiteit, energietransitie, klimaatadaptatie, circulaire economie, werkgelegenheid of landschapsversterking.
De omgevingsverordening treedt in werking wanneer de Omgevingswet van kracht wordt op 1 januari 2024. Tot die tijd is de Verordening Romte Fryslân van toepassing. Uit de voorgaande subparagraaf blijkt dat het planvoornemen binnen de Verordening Romte Fryslân past.
De voormalige gemeenten Dongeradeel en Dantumadeel hadden ten tijde van het opstellen van de structuurvisie bundelingsgebied Regiostad Dokkum samen met de provincie de ambitie om Noordoost-Fryslân in een groeiregio te veranderen. Ingezet wordt op het versterken en uitbouwen van de centraal ‘trekkende’ positie van Regiostad Dokkum.
Figuur 13. Kaartbeeld beoogde woonmilieus in relatie tot het planvoornemen (bron: Royal Haskoning B.V.)
De structuurvisie is een uitvoeringsgericht plan voor de streekplanperiode (tot 2017), met een concrete doorkijk op de ruimtelijke ontwikkelingsmogelijkheden voor de periode tot 2038. De visie geeft aan hoe de verschillende ambities op het gebied van economische ontwikkeling, verbetering van de infrastructuur en het realiseren van wervende woonmilieus waargemaakt kunnen worden. Hierbij is vooral de ruimtelijke weerslag van deze ambities op het bundelingsgebied van belang. Echter wordt ook gekeken hoe de ambities kunnen bijdragen aan het versterken van de aanwezige karakteristieke landschappelijke en cultuurhistorische waarden.
Voor het bundelingsgebied is een visiekaart gemaakt. Deze visiekaart spitst zich toe op diverse thema's. Er zijn echter ook kaarten gemaakt die op een specifiek thema zijn gericht. Zo is er een kaartbeeld dat ingaat op de bestaande en gewenste woonmilieus in Dokkum. Deze visiekaart is in figuur 13 weergegeven. Ter verduidelijking is de globale ligging van het plangebied hierop aangegeven. Op het fragment is te zien dat het plangebied is aangemerkt als een geschikt gebied voor een 'groen stedelijk' woonmilieu. Aanvullend hierop is in de visie specifiek aangegeven dat het gebied rondom de Birdaarderstraatweg een toekomstig woongebied is. Het is een locatie die zich in aansluiting op de bestaande wijk Woudhorne prima leent voor het realiseren van een groenstedelijk en waterrijk woonmilieu aan de oever van de Dokkumer Ie. De voorgenomen ontwikkeling voorziet in een groenstedelijk en waterrijk woonmilieu op deze locatie. Het planvoornemen sluit dan ook nauw aan op de Structuurvisie Bundelingsgebied Regiostad Dokkum.
Conclusie
De structuurvisie Bundelingsgebied Regiostad Dokkum zit de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet in de weg.
In paragraaf 4.9 is in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking uitgebreid ingegaan op de inpassing van het onderhavige woningbouwplan in het gemeentelijke (woon)beleid. Voor een inhoudelijke uiteenzetting van de inpassing in het gemeentelijke beleid wordt daarom verwezen naar paragraaf 4.9.
Beleidsachtergrond
De Structuurvisie Bundelingsgebied Regiostad Dokkum, als vastgesteld eind 2009, is een belangrijke aanzet geweest voor de versterking van de westelijke kant van Dokkum. Uitgangspunt was lange tijd de gedachte om de Centrale As via de westkant van de stad aan te leggen maar dat is uiteindelijk de oostkant geworden. Om te voorkomen dat de westkant hierdoor aan aantrekkelijkheid zou inboeten, heeft de gemeente meer ingezet op versterking van dit gebied (waaronder de aanleg van een westelijke rondweg). De belangrijkste ontwikkelingen van de structuurvisie met dat perspectief zijn uitgewerkt in verschillende (deel)visies, waaronder de voor het woningbouwproject Tusken de Fearten relevante Stadsrandvisie It Nije Bolwurk van juli 2010.
De visie is het product geweest van intensieve samenwerking tussen de voormalige gemeente Dongeradeel en Provinsje Fryslân, en gaat over de overgang van stad naar landschap (en andersom). Deze integrale visie beschrijft de situatie van destijds en geeft streefbeelden voor toekomstige ontwikkelingen in de stadsrandszone voor functies als wonen, natuur/groen en waterberging, met bijbehorende voorzieningen, zoals ontsluitende infrastructuur. Daarbij is een ontwerpopgave met hoge ruimtelijke kwaliteit geformuleerd voor de uitbreiding en afronding van Betterwird en de Westelijke Rondweg. Ook een groene entree langs de Dokkumer Ie vormt een belangrijk speerpunt van It Nije Bolwurk. De nieuwe verbindingsvaart, Alde Sylsried, tussen Dokkumer Ie en de Wâldfeart is daarnaast aangemerkt als onderdeel van een zone waarin de geleidelijke overgang van stad naar buitengebied wordt vormgegeven. Hierin zijn ook de kansen benoemd om de natuurwaarden te versterken en recreatieve routes te ontwikkelen.
Beleidsharmonisatie Noardeast-Fryslân
Op 1 januari 2019 is de nieuwe gemeente Noardeast-Fryslân ontstaan. Op grond van de Wet algemene regels herindeling (Wet Arhi) heeft een harmonisatieslag plaatsgevonden van beleidsdocumenten van de betrokken fusiegemeenten. Daarbij is de visie It Nije Bolwurk niet meer meegenomen en derhalve dan ook formeel komen te vervallen. Desalniettemin is gelet op de destijds met de provincie geschetste inrichting voor de westkant van het gebied een aantal aandachtspunten uit de stadsrandvisie nader beschouwd. In paragraaf 2.3 is hierop reeds ingegaan en waarom daar nu gedeeltelijk van wordt afgeweken. Hierbij draait het vooral om de ruimtelijke uitstraling van het stedenbouwkundig plan richting het omliggende landschap.
De woonvisie vormt de basis voor het woonbeleid van de gemeente Noardeast-Fryslân. De woonvisie beschrijft hoe de gemeente het op het vlak van wonen in 2025 voor zich ziet. De woonvisie bevat zeven speerpunten voor het komende aantal jaren:
Het woningbouwplan Tusken de Fearten zet met name in op speerpunten 2 en 3. Daarnaast zal direct of indirect ook sprake zijn van aansluiting op andere punten, zoals verduurzaming van het woningbestand (speerpunt 5) en participatie (speerpunt 7) met de omgeving van de projectlocatie. In paragraaf 4.9 is nader ingegaan op de woonvisie, woningbouwprogramma en de inpassing van het voorliggende woningbouwplan in het woonbeleid op verschillende schaalniveaus. Uit deze paragraaf blijkt dat het planvoornemen conform de woonvisie is.
Conclusie
De woonvisie Noardeast-Fryslân staat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen niet in de weg.
In februari 2020 is in opdracht van Aannemingsmaatschappij Jellema en de gemeente Noardeast-Fryslân een integrale visie voor het landschapsontwerp en ecologie opgesteld door Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek (A&W) en landschapsontwerper Erik overdiep. Deze visie betreft een nadere uitwerking van de stadsrandvisie 'it Nije Bolwurk'. Uitgangspunt is diverse gerealiseerde en beoogde planologische ontwikkelingen in het gebied. Het doel van de visie is om een vitaal stadsrandlandschap te creëren, met een variatie aan groene functies en bijzondere, extensieve woonvormen. De visie is betrokken bij de totstandkoming van het stedenbouwkundig plan dat aan dit bestemmingsplan ten grondslag ligt.
Uit de bestaande omgevingssituatie kunnen (wettelijke) belemmeringen en/of voorwaarden voor de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan blijken. Uitgangspunt is dat er een goede omgevingssituatie bestaat voor het planvoornemen. In de volgende paragrafen zijn de relevante milieukundige en planologische randvoorwaarden beschreven en beoordeeld op eventuele beperkingen voor het plangebied.
Wet- en regelgeving
In het kader van de uitvoerbaarheid van ruimtelijke plannen is het conform artikel 3.1.6 Bro noodzakelijk om aandacht te besteden aan de effecten op natuurwaarden. Effecten dienen te worden beoordeeld in relatie tot geldende wet- en regelgeving op het terrein van zowel de soorten- als wel de gebiedsbescherming. Relevante wet- en regelgeving betreft de Wet natuurbescherming (Wnb) die per 1 januari 2017 in werking is getreden en het provinciale gebiedsgerichte natuurbeleid. Voor wat betreft de effecten op natuurwaarden moet onder meer aangegeven worden of er als gevolg van een plan vergunningen of ontheffingen noodzakelijk zijn en, zo ja, of deze verkregen kunnen worden.
Onderzoek
Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen is door BügelHajema Adviseurs ecologisch onderzoek ingesteld naar de effecten op eventuele beschermde waarden in het plangebied en in de omgeving daarvan. Op 22 augustus is hiervoor een veldbezoek uitgevoerd en zijn verspreidingsgegevens van beschermde soorten in en om het plangebied uit de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) geraadpleegd.
BEKNOPTE NATUURTOETS
In 'Bijlage 3 Beknopte natuurtoets' bij deze toelichting is de rapportage van deze zogeheten beknopte natuurtoets opgenomen met de verslaglegging van het inventariserend onderzoek naar de soorten- en gebiedsbescherming. De conclusie van het ecologisch onderzoek is dat het veldbezoek en de verspreidingsgegevens nog een onvoldoende beeld op natuurwaarden in het gebied geven om de toetsing aan de Wnb op te baseren.
Uit de toetsing komt naar voren dat de watergang ten zuiden van het plangebied geschikt is als leefgebied voor groene glazenmaker. Wanneer werkzaamheden in of aan de watergang worden uitgevoerd, is nader onderzoek naar groene glazenmaker nodig. De oevers van het plangebied zijn geschikt als leefgebied van waterspitsmuis. Wanneer de oevers worden vergraven of riet en watervegetatie wordt verwijderd, is nader onderzoek naar waterspitsmuis nodig.
Negatieve effecten op een eventuele vliegroute van vleermuizen door lichtuitstraling moeten voorkomen worden door tijdens de bouw- en gebruiksfase directe lichtuitstraling op de omringende watergangen te vermijden.
Verder moet bij de werkzaamheden rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Dit betekent dat er bij voorkeur buiten het broedseizoen wordt gewerkt, dus buiten de periode half maart tot half juli. Het is ook mogelijk om voor het broedseizoen te starten met de werkzaamheden en continu door te werken. Dan is het waarschijnlijk dat vogels niet in het plangebied gaan broeden vanwege de continue verstoring.
Is de wens om de werkzaamheden in het broedseizoen te starten, dan is het nodig om het plangebied voorafgaand aan de start te (laten) inventariseren op broedgevallen. Zijn er op dat moment vogels aan het broeden, dan kunnen de werkzaamheden pas starten als de jongen zijn uitgevlogen.
Op basis van de stikstofberekening kan worden bepaald of een vergunning van de Wnb nodig is voor uitvoering van het plan. Een nadere analyse van het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. De ontwikkeling is op het punt van provinciaal ruimtelijk natuurbeleid niet in strijd met de Verordening Romte Fryslân 2014. Het plan leidt tot slot niet tot negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde houtopstanden.
NADER ONDERZOEK BESCHERMDE SOORTEN
De resultaten van de beknopte natuurtoets gaven aanleiding tot nader onderzoek naar waterspitsmuis en groene glazenmaker. Dit nader onderzoek is uitgevoerd. De rapportage hiervan is als 'Bijlage 4 Nader ecologisch onderzoek beschermde soorten' te raadplegen. In het onderstaande wordt ingegaan op de resultaten en conclusies van het nader onderzoek.
Tijdens het onderzoek zijn diverse muizensoorten aangetroffen. Dit betreft de dwergmuis, bosspitsmuis, veldmuis, huisspitsmuis en waterspitsmuis. In totaal is er één waterspitsmuis gevangen tijdens het onderzoek.
Voorts is in het nader onderzoek aangetoond dat het plangebied geen functie heeft als leefgebied voor groene glazenmaker.
Het leefgebied van waterspitsmuis is op basis van de Wnb beschermd. Hierdoor moet voorafgaand aan de werkzaamheden bij het bevoegd gezag (Provinsje Fryslân) een ontheffing op de verbodsartikelen van de Wnb worden aangevraagd ten behoeve van de waterspitsmuis. Dit traject is in de loop van 2024 onder de nieuwe Omgevingswet ingezet door indiening van een activiteitenplan met werkprotocol en te treffen maatregelen voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit. Aannemelijk is dat deze omgevingsvergunning van provinciewege zal worden verleend vanwege waterspitsmuis ten behoeve van de uitvoering van voorliggend planvoornemen.
STIKSTOFDEPOSITIE-ONDERZOEK
Als gevolg van het planvoornemen kan er in potentie sprake zijn van een toename van stikstofdepositie op stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden tijdens de aanleg- en/of gebruiksfase. Vanwege het planvoornemen is daarom onderzoek ingesteld naar de stikstofdepoisitie vanwege het toekomstig gebruik van de woningen (aanleg- en gebruiksfase). De onderzoeksrapportage hiervan met daarbij de berekeningen, middels de meest recente AERIUS-calculator op 10 november 2023, met informatie over de invoergegevens is als 'Bijlage 5 Stikstofdepositie-onderzoek' bij deze toelichting opgenomen.
Uit de berekeningen blijkt dat de totale emissie van het project in de aanleg- en gebruiksfase 176,5 kg NOx/jr en 7,1 kg NH3/jr bedraagt. Er zijn geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden met een overschrijding van een planbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar. Er treedt door de stikstofdepositie dan ook geen negatief effect op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Het aspect stikstof staat de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan niet in de weg.
Conclusie
Ten behoeve van het planvoornemen is een omgevingsvergunning flora- en fauna-activiteit bij Provinsje Fryslân voor uitvoering van het planvoornemen vanwege waterspitsmuis aangevraagd. Aannemelijk is dat deze omgevingsvergunning wordt verstrekt. Voorts hebben de uitgevoerde AERIUS-berekeningen uitgewezen dat het aspect stikstof geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan.
Wet- en regelgeving
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de toekomstige Omgevingswet. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ). Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden.
Voor het onderzoek naar erfgoed wordt uitgegaan van de Cultuurhistorische Kaart 2 (CHK2) van de Provinsje Fryslân, waar ook de Friese Archeologische Monumentenkaart Extra (FAMKE) deel van uit maakt. Op deze kaarten is informatie opgenomen over archeologische en cultuurhistorische waarden.
Toetsing
De FAMKE biedt informatie over in de provincie bekende of te verwachten archeologische waarden. Ten aanzien van archeologie geeft de provinciale archeologische advieskaart voor het plangebied aan dat er een verwachting bestaat voor het aantreffen van resten uit de periode Steentijd-Bronstijd en de periode IJzertijd-Middeleeuwen. Het provinciaal advies is voor het plangebied als volgt ten aanzien van:
ARCHEOLOGISCH ONDERZOEK
Gelet op vorenbeschreven provinciale advisering is door De Steekproef archeologisch onderzoek in het plangebied verricht. De rapportage hiervan is als 'Bijlage 6 Archeologisch onderzoek' bij deze toelichting opgenomen. Tijdens het planproces is de stedenbouwkundige opzet van het planvoornemen diverse keren gewijzigd. Dit heeft als gevolg dat een oudere versie van het stedenbouwkundig plan als uitgangspunt voor het onderzoeksgebied is gehanteerd voor het archeologisch onderzoek. Bij dit veroudere onderzoeksgebied is de westzijde van het plangebied niet onderzocht. Echter worden op deze plek van het plangebied geen woningen gebouwd, grootschalige bodemingrepen gedaan of andere werkzaamheden uitgevoerd. Dit deel van het plangebied blijft bestemd voor agrarische doeleinden en wordt ingericht als plas-drasgebied (vandaar de nu opgenomen bestemming 'Agrarisch - Extensief beheer'). Zie ter verduidelijking de verbeelding van dit bestemmingsplan. Het hanteren van de voornoemde, gedateerde versie van het plangebied heeft dan ook geen negatieve gevolgen voor archeologie en de uitvoerbaarheid van het planvoornemen. In het onderstaande wordt ingegaan op de relevante onderzoeksresultaten en conclusies op de plekken waar wel grond wordt geroerd en gebouwen worden gerealiseerd.
Het onderzoek wijst uit dat het plangebied van oorsprong in een dekzandgebied ligt, dat omstreeks 2750 vC bedekt raakte met veen. Voor de top van het dekzand geldt er een hoge archeologische verwachting voor vindplaatsen uit de steentijd. Archeologische indicatoren die hierop kunnen wijzen zijn onder meer vuursteen/natuursteen artefacten, houtskoolresten en (verbrande) botresten. Tijdens de bronstijd en de eerste helft van de ijzertijd lag het plangebied onder een laag veen, waardoor voor deze periode een lage archeologische verwachting geldt. De paleogeografische kaart van 250 vC geeft aan dat het veen gedurende de midden-ijzertijd verdween, waarna het plangebied in de kwelder kwam te liggen. Hierdoor kunnen eventueel resten van menselijke activiteit aanwezig zijn uit de late ijzertijd en de vroege middeleeuwen. Archeologische indicatoren voor bewoning uit deze perioden kunnen bestaan uit onder meer terp/ophogingslagen, botresten, metaal, hout, aardewerkscherven en baksteenresten.
Om het gespecificeerd archeologisch verwachtingsmodel te toetsen zijn binnen het plangebied 26 boringen gezet. Tevens zijn 6 extra boringen gezet. Uit de resultaten van het booronderzoek blijkt dat de top van het dekzandlandschap oploopt van -2,9 m NAP op het noordelijke deel tot -2,2 m NAP op het zuidelijke deel van het plangebied. Het dekzand wordt afgedekt door een pakket veen dat regelmatig wordt onderbroken door kleilaagjes. Boven het veen is klei aangetroffen die met name onderin, venig is. Het bovenste deel van het kleipakket is veelal geoxideerd en matig stevig. De toplaag binnen het plangebied bestaat uit een pakket vermoedelijk opgebrachte klei van 30 tot ruim 50 cm dikte.
De enige mogelijke archeologische indicator die in het plangebied is gevonden bestaat uit een fragment houtskool dat in de top van het dekzand is aangetroffen. Hoewel om dit boorpunt heen 6 extra boringen zijn gezet, zijn verder geen archeologische indicatoren meer aangetroffen. In verband hiermee en in verband met de vaststelling dat het houtskoolfragment de vorm en positie heeft van een verkoolde boomwortel, wordt geconcludeerd dat het een overblijfsel vormt van een natuurlijk brand.
Consequenties voor het planvoornemen
Bij het booronderzoek zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. De bovenste 30 tot 50 cm van de bodem bestaat uit opgebrachte klei. De onderzoeksresultaten wijzen uit dat nader archeologisch onderzoek niet noodzakelijk is.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat het aspect archeologie betreft uitvoerbaar worden geacht.
Nota bene
De archeologische meldingsplicht blijft te allen tijde van kracht. Dit betekent dat wanneer bij graafwerkzaamheden vondsten worden aangetroffen waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat het archeologie betreft, dit gemeld moet worden bij het bevoegd gezag, zijnde de gemeente Noardeast-Fryslân.
Toetsing
Bestudering van de CHK2 van Provinsje Fryslân leert dat in het plangebied geen bijzonderheden ten aanzien van nog bestaande cultuurhistorische waarden hoeven te worden verwacht.
Conclusie
Dit bestemmingsplan wordt niet belemmerd vanwege de mogelijkheid op het verstoren van onderkende cultuurhistorische waarden; de noodzaak van een beschermingsregeling ten behoeve van cultuurhistorie ontbreekt.
Wet- en regelgeving
Op grond van artikel 3.1.6 Bro dient in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf te worden opgenomen van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Het is de schriftelijke weerslag van de zogenaamde watertoets. Het doel hiervan is het waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen bij alle waterhuishoudkundig relevante ruimtelijke plannen en besluiten.
Door middel van de watertoets als procesinstrument wordt in een vroegtijdig stadium aandacht besteed aan het wateraspect. Het gaat hierbij om de thema's waterkwantiteit, waterkwaliteit, waterkeringen, wegen, afvalwaterketen en beheer & onderhoud van nieuw en bestaand oppervlaktewater.
Waterwet
De Waterwet, die per 22-12-2009 van kracht is geworden, heeft gezorgd voor een ingrijpende bundeling van deze wetgeving. Daarnaast heeft het Nationaal Waterplan (NWP), waarvan de eerste versie tegelijk met de Waterwet is verschenen, een formele rol in de ruimtelijke ordening. Het eerste Nationaal Waterplan is tevens een structuurvisie op basis van de Waterwet en de Wro.
Toetsing
Bij alle nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen dient vanwege de wettelijk verplichte watertoets in het kader van de Waterwet aandacht te worden besteed aan het wateraspect. Hiervoor wordt het planvoornemen ingediend bij Wetterskip Fryslân. De aanvraag digitale watertoets heeft op 9 juni 2023 plaatsgevonden. Stukken hieromtrent zijn als 'Bijlage 7 Digitale watertoets' bij deze toelichting opgenomen. Uit de watertoets blijkt dat de normale procedure van toepassing is op het planvoornemen. Dit betekent dat het plan vanuit het oogpunt van Wetterskip Fryslân, grote invloed heeft op het water of de wateraspecten in de omgeving. In het onderstaande wordt ingegaan op de aspecten die vanuit de watertoets belangrijk worden geacht door Wetterskip Fryslân.
Toename verharding
Door ruimtelijke ontwikkelingen neemt de hoeveelheid verhard oppervlak toe met als gevolg een versnelde afvoer van hemelwater. Het is nodig om deze versnelde afvoer te compenseren om de waterberging in een gebied in stand te houden. Dit geldt ook voor toevoegen van oppervlakteverharding die wel past binnen het bestemmingsplan, maar waarvan de grond al meer dan 5 jaar braak ligt en waar in het verleden niet voor gecompenseerd is.
Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied en 1.500 m2 in landelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert Wetterskip Fryslân de volgende compensatienorm:
In het kader van dit plan zijn de uitgangspunten ten behoeve van de toename van verharding en de daarbij behorende compensatiemaatregelen uiteengezet in een waterbalans. De berekening is gebaseerd op het voorontwerp en wordt geactualiseerd op basis van het definitieve ontwerpplan. Die gegevens worden gebruikt bij de aanvraag watervergunning. Dit is in het navolgende schema weergegeven.
Tabel 1. waterbalans
Het geheel is opgesplitst in twee delen: het onderdeel van het plangebied dat zich op de boezem bevindt en het deel dat zich op de polder bevindt. In het boezempeil gebied is sprake van een compensatienorm van 5%. In het poldergebied bedraagt de compensatienorm 10%. Met dit in achtnemende kan uit het schema worden afgeleid dat er ruim aan de compensatienormen wordt voldaan en zelfs sprake is van overcompensatie.
Wijzigen waterpeil
Als men het waterpeil in een gebied wil wijzigen, moet daarvoor een watervergunning worden aangevraagd. Afhankelijk van de impact verloopt de afhandeling via een watervergunning of een peilbesluit. Onderdeel van het planvoornemen is dat een stuk polder voor de boezem wordt gebracht. Dit is positief, want de polder wordt kleiner en er ontstaat meer berging op de boezem (zie ook paragraaf 2.2). De peilwijzigingsprocedure wordt gestart parallel aan, maar los en afzonderlijk van de bestemmingsplanprocedure.
Europese Kaderrichtlijn Water (KRW)
Wetterskip Fryslân heeft volgens de KRW en de Waterwet de plicht om maatregelen te nemen om ecologische doelen te bereiken die per waterlichaam zijn vastgelegd en ook om deze te beschermen. Bij de uitwerking van het stedenbouwkundig ontwerp is hier rekening mee gehouden. Uit 'Bijlage 3 Beknopte natuurtoets' blijkt ook dat er met in achtneming van de in het onderzoek gestelde voorwaarden, geen sprake is van een verslechtering van de ecologische situatie in het plangebied. Er kan zelfs gesteld worden dat dit plan een bijdrage levert aan de versterking van de ecologische situatie nabij de watergangen in de omgeving. Het oostelijke deel van het plangebied krijgt een functie als greppeltjesland. Deze gronden worden vernat en vervolgens gebruikt voor waterberging en biodiversiteit. Dit geeft een impuls aan de ecologische situatie ter plaatse.
Boezem
Het wetterskip adviseert om toekomstige wateroverlast tegen te gaan door voldoende hoog te bouwen. In locaties die vrij voor de boezem liggen is het streefpeil -0,52 m NAP. In het oostelijke deel van het plangebied bevindt zich thans een boezemkade die het plangebied tegen hoog water beschermt. Met dit plan wordt echter een deel van de polder voor de boezem gebracht. De bebouwing die in dit gebied wordt gerealiseerd, zal boven -0,52 m NAP worden gebouwd.
De nieuwe ontsluitingsweg krijgt tevens de functie van boezemkade. De weg krijgt een hoogte van +0,70 m NAP. Vloerpeilen van de woningen staan daar weer 20/30 cm boven en dus rond de +0,95/+1,00 m NAP. In de toekomst is het de bedoeling om ook de westelijke landerijen voor de boezem te brengen. De boezemkade wordt dan verplaatst parallel aan de toegangsweg van het reinigingsterrein/volkstuinen, vervolgd zijn weg door de Geastmer Mar en sluit vervolgens aan bij de Trije Terpen. Ook de dam in de Wâldfeart wordt 200 m opgeschoven in westelijke richting. Duidelijkheidshalve is dit weergegeven op het onderstaande figuur.
Figuur 14. Weergave nieuwe dam ten westen van het plangebied.
Dempen en graven oppervlaktewater
Ten aanzien van het dempen en graven van oppervlaktewater verzoekt Wetterskip Fryslân om na te gaan of er een vergunning nodig is of eventueel een melding moet worden gedaan. In de nadere planuitwerking wordt dit verder uitgewerkt. Eventuele benodigde vergunningen zullen te zijner tijd worden aangevraagd.
Voor het dempen van oppervlaktewater is het beleid van Wetterskip Fryslân dat dit voor 100% gecompenseerd moet worden in hetzelfde peilgebied. Hiermee is rekening gehouden bij de waterbalans (zie tabel 1). Er wordt een sloot gedempt die volledig wordt gecompenseerd. Het planvoornemen is dan ook in overeenstemming met het beleid dat het wetterskip in relatie tot het dempen van oppervlaktewater stelt.
Advies regionale en lokale kering
Bij het plan dient rekening te worden gehouden met aanwezige lokale en/of regionale waterkeringen. Binnen de zonering van dergelijke keringen zijn activiteiten vergunningsplichtig. Voor het plangebied geldt dat er aan de oostelijke zijde sprake is van een regionale kering. Dergelijke keringen worden beschermd door een beschermingszone.
Uit de leggerkaart van Wetterskip Fryslân blijkt dat dergelijke beschermingszones zich in het oostelijke en zuidoostelijke deel van het plangebied bevinden. Bij het stedenbouwkundig ontwerp zoals weergegeven en omschreven in paragraaf 2.5 is rekening gehouden met deze beschermingszone door de desbetreffende gronden in te richten als greppeltjesland/extensief beheerd gebied. Bovendien zijn deze gronden bestemd als 'Agrarisch - Extensief beheer'. Bebouwing is daardoor niet mogelijk.
Er is een strook van 7,00 m toegevoegd waardoor de toegankelijkheid van de gronden wordt gewaarborgd (conform de advisering van de aan te houden beschermingszone van 5,00 m in navolgende bij het onderdeel 'Hoofdwater'). De omliggende landerijen zijn of komen in gemeentelijk eigendom. De gemeente of de boeren die de landerijen pachten, hekkelen de sloten jaarlijks. De hekkelplicht wordt opgenomen in de pachtcontracten. Hiermee is geborgd dat de watergangen niet verlanden. De strook wordt afgeschermd van de woonpercelen met schapenhekjes op heuphoogte.
Hoofdwater
De Wâldfeart ten zuiden van het plangebied is door Wetterskip Fryslân aangemerkt als hoofdwater. Hoofdwateren hebben een belangrijke aan-, af- en doorvoerfunctie. Aan weerszijden van een hoofdwatergang ligt een beschermingszone van 5,00 m. De beschermingszone is nodig voor de bereikbaarheid voor beheer en onderhoud aan de hoofdwatergang. Werkzaamheden binnen de beschermingszone zijn vergunningsplichtig. Eventueel benodigde watervergunningen zullen worden aangevraagd.
Conclusie
Voorwaarden met betrekking tot relevante waterhuishoudkundige aspecten worden met dit bestemmingsplan in acht genomen. Met het oog daarop wordt er dan ook van uitgegaan dat het planvoornemen van dit bestemmingsplan uitvoerbaar is.
Nota bene
Watervergunning (en/of Keurontheffing) van Wetterskip Fryslân als waterbeheerder is nodig voor werkzaamheden in, onder, langs, op, bij of aan open water, waterkeringen en wegen in het beheer van het waterschap, het onttrekken van grondwater en het lozen op het oppervlaktewater (dus ook de voorgenomen demping in voorliggend plan). Voor zover noodzakelijk om tot realisatie van het planvoornemen te komen, zullen te zijner tijd de benodigde vergunningen dan wel ontheffingen bij het waterschap moeten worden aangevraagd.
Uit oogpunt van ruimtelijke ordening
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals die uitgangspunt is van de Wro, geldt eveneens de noodzakelijkheid tot een voldoende ruimtelijk-functionele afstemming tussen bedrijfsactiviteiten, voorzieningen en hindergevoelige functies (waaronder woningen). Bij deze afstemming kan gebruik worden gemaakt van de richtafstanden uit de basiszoneringslijst in de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) uit 2009. Een richtafstand wordt beschouwd als de afstand waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van bedrijfsactiviteiten (betreffende geluid, geur, stof en gevaar) redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De grootste afstand is bepalend.
In de genoemde VNG-publicatie worden twee omgevingstypen onderscheiden. Bij het omgevingstype 'rustige woonwijk of rustig buitengebied' wordt functiescheiding nagestreefd. Hiertoe worden minimale richtafstanden gehanteerd, waarbij een bepaalde bij een bedrijf of voorziening behorende milieucategorie een zoneringsafstand ten opzichte van hindergevoelige functies inhoudt. Bij het omgevingstype ‘gemengd gebied’ is sprake van functiemenging. In tegenstelling tot rustige woongebieden zijn in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van woningen mogelijk. Hiertoe mogen de aangegeven minimale richtafstanden met één afstandsstap worden verkleind (milieucategorie 1 wordt 0, 2 wordt 1, 3.1 wordt 2, et cetera).
Uit oogpunt van milieu
Bedrijvigheid in de directe omgeving van (recreatie)woningen (of (andere) milieugevoelige gebieden) kunnen daar (milieu)hinder vanwege geluid, geur, stof, gevaar en dergelijke veroorzaken. Op grond van de Wet milieubeheer (Wm) zijn bedrijven en instellingen verplicht te voldoen aan de eisen van een AMvB, dan wel een milieuvergunning te hebben voor de exploitatie van het bedrijf, waarbij rekening gehouden dient te worden met de omliggende woonbebouwing. Door middel van milieuwet- en regelgeving wordt (milieu)hinder voor hindergevoelige functies, zoals woningen, zo veel mogelijk voorkomen.
Toetsing
Interne werking
Bij interne werking gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving.
Met het planvoornemen van dit bestemmingsplan is sprake van het juridisch-planologisch mogelijk maken van een nieuwe woonwijk. Woonfuncties gelden als hindergevoelig en daarom moet worden bestudeerd of sprake is van hinderveroorzakende functies zoals bedrijven en voorzieningen in en nabij het plangebied. In dit kader heeft de FUMO een onderbouwing ten aanzien van bedrijfshinder en milieuzonering opgesteld in relatie tot de voorgenomen ontwikkeling. Deze onderbouwing is als 'Bijlage 8 Onderbouwing bedrijven- en milieuzonering' bij de toelichting te raadplegen. In het navolgende wordt ingegaan op de belangrijkste resultaten uit de onderbouwing van de FUMO.
Het advies van de FUMO gaat wat het aspect bedrijfshinder en milieuzonering betreft, in op de effecten van geluid en geur voor uitbreidingsmogelijkheden en bestaansrecht van het naastliggende agrarische bedrijf aan de Birdaarderstraatweg 88. Het agrarisch bedrijf betreft een melkveehouderij. Op grond van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' geldt hiervoor een richtafstand van 100 m (vanwege geur). De richtafstanden uit de VNG Handreiking dienen gemeten te worden vanaf de grens van de bestemming die een milieubelastende functie toelaat tot de uiterste situering van de gevel van de woning die volgens het bestemmingsplan of via vergunningsvrij bouwen mogelijk is. Concreet wordt er daarom in dit geval gemeten vanaf het bouwvlak van het agrarische bedrijf tot aan de meest nabije, te realiseren woonbestemming. De afstand tussen het agrarische bouwperceel en de dichtstbijzijnde woonbestemming bedraagt in dit geval circa 114 m. Er wordt dan ook aan de richtafstand voldaan.
Feitelijke situatie
Het is niet de bedoeling om door nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen bestaande bedrijven te beperken in hun ontwikkelingsmogelijkheden die op grond van het bestemmingsplan mogelijk zijn. Er is daarom ook gekeken naar de feitelijke situatie. Het bouwblok van het agrarische bedrijf aan de Birdaarderstraatweg 88 ligt op meer dan 100 m van de toekomstige woonbestemmingen aan de oostzijde van het bedrijf. Aan de noordoostzijde van het bedrijf ligt al een woonbestemming op circa 50 m afstand. Helemaal aan de oostzijde op het terrein ligt een deel van de voeropslag buiten het bouwvlak. Verdere uitbreiding aan de oostzijde is in principe niet mogelijk binnen het geldende bestemmingsplan.
Het bedrijf wordt niet extra beperkt in haar mogelijkheden door de geplande woningen, omdat de bestaande woning aan de noordoostzijde al de maatgevende woning is. Deze woning zal vanwege de kortere afstand ook in de nieuwe situatie de hoogste geluidbelasting ondervinden vanwege het agrarische bedrijf en het inkuilen van voer en uitrijden van mest.
Ter plaatse van deze bestaande woning moet het bedrijf nu al voldoen aan de geldende geluidsvoorschriften uit het Activiteitenbesluit. Wanneer er op deze bestaande woning wordt voldaan, kan ook bij de nieuw geplande woningen worden voldaan aan de normen uit het Activiteitenbesluit. De nieuwe woningen vormen daarmee geen extra belemmering voor de mogelijkheden van het bestaande agrarische bedrijf.
Bedrijfsbestemming Birdaarderstraatweg 86
Binnen de bedrijfsbestemming aan de Birdaarderstraatweg 86, ten zuidwesten van het woningbouwplan, zijn bedrijven in de categorie 1 en 2 toegestaan. Hiervoor geldt een richtafstand van 30 m tot aan de toekomstige woonbestemmingen. Aan deze afstand wordt ruimschoots voldaan, aangezien de woonbestemmingen op circa 63 m afstand van het bedrijf worden gesitueerd. Er is wat deze situatie betreft, sprake van een goede ruimtelijke ordening.
Externe werking
Bij externe werking gaat het voornamelijk om de vraag of het plan leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar gezien, in strijd kan worden geacht met een goede ruimtelijke ordening. Hiervan is sprake indien het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt aangetast of als de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor bedrijven uit de omgeving. Met het voorliggende plan worden geen nieuwe hinderveroorzakende functies mogelijk gemaakt. Het plan is in het kader van externe werking daarom niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Conclusie
Voorliggend bestemmingsplan mag uitvoerbaar worden geacht ten aanzien van het onderdeel hinder van bedrijven en voorzieningen.
Wet- en regelgeving
De Wet geluidhinder (Wgh) is er op gericht om de geluidhinder vanwege onder andere spoorweglawaai, industrielawaai en wegverkeerslawaai te voorkomen en te beperken. De Wgh bepaalt dat de 'geluidsbelasting' op gevels van woningen en andere geluidsgevoelige objecten niet hoger mag zijn dan een in de wet bepaalde norm die als voorkeursgrenswaarde wordt aangeduid. In veel gevallen is deze norm 48 dB.
Wanneer binnen een geluidzone langs (spoor)wegen of ten behoeve van industrielawaai nieuwe geluidgevoelige objecten, zoals woningen, worden gerealiseerd, moet door middel van akoestisch onderzoek worden vastgesteld of aan de grenswaarden uit de Wgh wordt voldaan. Spoorweglawaai en industrielawaai is op voorhand in het plangebied niet aan de orde. Daarom wordt hierna enkel op wegverkeerslawaai ingegaan.
Wegverkeerslawaai
In artikel 74 Wgh is aangegeven wanneer een weg zoneplichtig is. Elke weg heeft in principe een zone, behoudens wegen die gelegen zijn binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. De breedte van een geluidszone is afhankelijk van het aantal rijstroken en de ligging van de weg binnen of buiten stedelijk gebied. In navolgende tabel is hiervan een overzicht gegeven.
Tabel 2. Overzicht breedte geluidzones per type weg
Aantal rijstroken | Wegligging binnenstedelijk gebied | Wegligging buitenstedelijk gebied |
2 | 200 m | 250 m |
3 of 4 | 350 m | 400 m |
5 of meer | n.v.t. | 600 m |
Met voorliggend bestemmingsplan is sprake van de realisatie van 29 geluidsgevoelige objecten betreffende woningen, waarvan een aantal woningen relatief op korte afstand langs de Birdaarderstraatweg zijn gelegen. De Birdaarderstraatweg is gedeeltelijk uitgevoerd als een 30 km/uur-gebied binnen de bebouwde kom, buiten de bebouwde kom betreft het een 60 km/uur-gebied. Voor de geprojecteerde woningen binnen de wettelijke geluidszone van 250 m van deze 60 km/uur-weg is akoestisch onderzoek ten aanzien van wegverkeerslawaai verplicht. Derhalve ligt het plangebied voor een groot deel binnen de wettelijk gestelde geluidszone.
Onderzoek
Door de FUMO is onderzoek naar wegverkeerslawaai met betrekking tot voorliggend bestemmingsplan uitgevoerd. In de als 'Bijlage 9 Akoestisch onderzoek' opgenomen akoestisch onderzoeksrapportage van 27 november 2023 zijn de resultaten hiervan gepresenteerd. Op basis van de akoestische berekeningen blijkt de voorkeursgrenswaarde van 48 dB op geen enkele woning in het plangebied te worden overschreden. De berekende geluidbelasting inclusief 5 dB aftrek volgens artikel 110g Wgh bedraagt ten hoogste 46 dB. Deze waarde ligt ruim onder de voorkeursgrenswaarde van 48 dB en de maximaal vast te stellen hogere waarde van 53 dB (art. 83, lid 1 Wgh). Omdat de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet wordt overschreden, bestaat er geen noodzaak voor het vaststellen van (een) hogere waarde(n).
Conclusie
Blijkens akoestisch onderzoek naar wegverkeerslawaai kan het planvoornemen van dit bestemmingsplan ten aanzien van het aspect geluidhinder uitvoerbaar worden geacht.
Wet- en regelgeving
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico’s voor de omgeving bij gebruik, opslag en vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, aardgas of LPG. Het aandachtsveld van externe veiligheid richt zich op zowel inrichtingen (bedrijven) waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn als het transport van gevaarlijke stoffen. Dit vervoer kan plaatsvinden over weg, water en spoor en door buisleidingen. Het beleid is er op gericht te voorkomen dat te dicht bij gevoelige bestemmingen activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden. Dit is verankerd in diverse wet- en regelgeving, zoals het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb), Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Barim; ook bekend als het Activiteitenbesluit).
De volgende normen worden onderscheiden:
Toetsing
Figuur 15. Fragment van risicokaart met aanwezige risicobronnen (in rood) in de omgeving van het plangebied (bron: Atlas Leefomgeving, 2022).
In het kader van het Interprovinciaal Overleg (IPO) is een zogenoemde risicokaart ontwikkeld. Hierin is informatie opgenomen die met risico te maken heeft; zowel risicobronnen als kwetsbare objecten worden getoond die aandacht verdienen bij ruimtelijke ontwikkelingen. Om na te gaan of er voor het planvoornemen ook aandachtspunten (in dit geval risicobronnen) op het vlak van de externe veiligheid aanwezig zijn, is de risicokaart geraadpleegd. Figuur 15 toont het kaartfragment hiervan. Zichtbaar is dat in de directe omgeving van het plangebied van dit bestemmingsplan geen risicobronnen aanwezig zijn. Op grotere afstand in het gebied zijn risicobronnen betreffende twee LPG-tankstations en een aardgastransportleiding aanwezig. De invloedsgebieden daarvan reiken echter niet tot in het plangebied.
Conclusie
Het planvoornemen kan wat het aspect externe veiligheid betreft als uitvoerbaar worden geacht.
Normstelling en beleid
In hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer (Wm) zijn de grenswaarden op het gebied van de luchtkwaliteit vastgelegd. Daarbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2), fijn stof (PM10) en zeer fijn stof (PM2,5) van belang. Grenswaarden ten aanzien van de jaargemiddelde concentratie betreffen 40 µg/m3 voor zowel NO2 als PM10 en 25 µg/m3 voor PM2,5. Projecten met een invloed van 'niet in betekenende mate' (nibm) op de luchtkwaliteit zijn verder vrijgesteld van toetsing aan de grenswaarden. Op grond van de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) zijn (onder andere) de volgende projecten vrijgesteld van toetsing:
PM10 en PM2,5 zijn overigens sterk gerelateerd, aangezien PM2,5 onderdeel uitmaakt van de emissie van PM10. Als aan PM10 wordt voldaan, mag daarom worden aangenomen dat ook de grenswaarde van PM2,5 niet wordt overschreden.
Toetsing
Het toevoegen van woningbouw leidt tot een toename van de verkeersaantrekkende werking (van motorvoertuigbewegingen) van en naar het plangebied. Voorgaande vrijstellingsregeling voor woningbouw is evenwel van toepassing op het planvoornemen van dit bestemmingsplan, omdat bij recht ten hoogste 29 woningen kunnen worden gerealiseerd.
Conclusie
Het planvoornemen van dit bestemmingsplan dient te worden beschouwd als een nibm-plan en wordt niet door de wettelijk gestelde eisen wat betreft het aspect luchtkwaliteit belemmerd.
Wet- en regelgeving
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in de toelichting op een ruimtelijk plan inzicht verkregen moet worden in de uitvoerbaarheid van het plan. Dit betekent dat er onder meer inzicht verkregen moet worden in de noodzakelijke financiële investering in een (mogelijk noodzakelijke) bodemsanering. Een onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem is derhalve onderdeel van de onderzoeksverplichting bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan. Uitgangspunt ten aanzien van de bodemkwaliteit is dat deze bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen zodanig goed moet zijn dat er geen risico’s voor de volksgezondheid bestaan bij het gebruik van het plangebied voor wonen of een andere functie. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet het bestemmen van gronden met een bodem van onvoldoende milieuhygiënische kwaliteit met een hiervoor gevoelige bestemming in beginsel worden voorkomen.
Onderzoek
Om uitspraken te doen over de milieuhygiënische bodemkwaliteit is het bodemloket geraadpleegd. Op basis van het bodemloket is het gehele plangebied voldoende onderzocht en/of gesaneerd. Vanwege het planvoornemen van dit bestemmingsplan is in aanvulling hierop door WMR Rinsumageest BV verkennend bodemonderzoek uitgevoerd (d.d. 27 juli 2022, rapportnummer 220522).
De onderzoeksrapportage hiervan is als 'Bijlage 10 Verkennend bodemonderzoek' opgenomen. Doel van het onderzoek is geweest om de milieuhygiënische bodemkwaliteit vast te stellen om op basis daarvan te kunnen bepalen of de gronden voldoende geschikt zijn voor de voorgenomen woningbouwontwikkeling van het plan Tusken de Fearten. De conclusies en aanbevelingen van het onderzoek kunnen als volgt worden samengevat:
In het plangebied zijn verschillende boringen uitgevoerd, waaronder er drie zijn afgewerkt met een peilbuis. Het maaiveld en de opgeboorde grond van iedere boring is zintuiglijk beoordeeld op het voorkomen van bodemvreemde en/of asbestverdachte materialen. Hierbij zijn in meerdere boringen puinrestanten (baksteen) aangetroffen. Verder zijn geen bijzonderheden waargenomen.
Van zowel de boven- als ondergrond zijn meerdere mengmonsters samengesteld. Van het grondwater zijn separaat monsters genomen. De monsters zijn vervolgens geanalyseerd.
De analyseresultaten van het verkennend bodemonderzoek zijn als volgt:
Demping
Ter plaatse van de demping zijn meerdere boringen uitgevoerd. Hierbij zijn geen bijzonderheden waargenomen. Aangenomen mag worden dat de demping is uitgevoerd met gebiedseigen grond.
Zintuiglijke waarnemingen
In meerdere boringen zijn puinrestanten in de grond aangetroffen. De aanwezigheid van puinrestanten kan een aanwijzing zijn dat de bodem asbesthoudend materiaal bevat. Zintuiglijk is geen asbestverdacht materiaal waargenomen. Het aangetroffen puin is gedefinieerd als baksteen en kan daarom als niet asbestverdacht worden beschouwd. Een verkennend onderzoek naar asbest is niet noodzakelijk.
Verhoogde concentraties in het grondwater
Van zware metalen is het bekend dat deze in (sterk) verhoogde concentraties in het grondwater voor kunnen komen zonder dat voor deze metalen verhoogde gehalten in de grond worden gemeten of er een andere directe verontreinigingsbron aanwezig is (verspreiding vanuit de omgeving). De gemeten concentratie aan barium heeft vermoedelijk dan ook een natuurlijke oorzaak. De gemeten concentratie is daarnaast dusdanig (alleen overschrijding van de streefwaarde) dat een aanvullend onderzoek naar deze parameter niet noodzakelijk is.
Conclusie
De in het onderzoek aangetoonde verhoogde concentraties in het grondwater zijn dusdanig dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling. Bovendien zal bij het bouwrijpmaken van het plangebied nog eens bodemonderzoek plaatsvinden ter vaststelling van de milieuhygiënische bodemgeschiktheid. Gelet op voorgaande is de uitvoerbaarheid van het planvoornemen van dit bestemmingsplan ten aanzien bodemkwaliteit niet in het geding.
Nota bene
Voor toekomstig te ontgraven en eventueel buiten het plangebied af te voeren gronden kan op basis van het Besluit bodemkwaliteit een milieuhygiënische verklaring van de gronden noodzakelijk zijn. Dit is evenwel sterk afhankelijk van de toepassingslocatie. Een milieuhygiënische verklaring is middels bodemonderzoek te verkrijgen.
Het voorgenomen woningbouwplan is vanwege zijn omvang aan te merken als een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervoor is in verband met een zorgvuldig ruimtegebruik een uitgebreide onderbouwing in het kader van de Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: de Ladder) noodzakelijk. De Ladder is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
De toelichting bij een bestemmingsplan, dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, dient namelijk een beschrijving/toetsing van de behoefte aan die ontwikkeling te bevatten. In navolgende vindt die toetsing van de behoefte aan de ladder plaats aan het bij recht in het bestemmingsplan op te nemen aantal van 29 woningen.
Door de beleidsadviseur voor wonen van de gemeente Noardeast-Fryslân is hiervoor de informatie aangeleverd om de laddertoets verder te onderbouwen. Gebruik is gemaakt van de volgende relevante achtergrondinformatie voor de volkshuisvestelijke motivering voor het project Tusken de Fearten:
ook de meer gebiedsgerichte, integrale visiedocumenten betreffende zijn betrokken:
Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's. De Ladder is onder andere van toepassing op woningbouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling.
Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast, zijn de volgende aspecten van belang:
Ad 1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Voor wonen geldt dat voor woningbouwlocaties vanaf 12 woningen of meer sprake is van een stedelijke ontwikkeling die Ladderplichtig is.
Dit bestemmingsplan bevat mogelijkheden voor 29 grondgebonden woningen in het plangebied. De locatie speelt in op de grote woningbehoefte die er momenteel bestaat. Gelet op de omvang van het woningbouwplan is sprake van een stedelijke ontwikkeling.
Ad 2. Is de stedelijke ontwikkeling nieuw?
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Het plangebied is onderdeel van het geldende bestemmingsplan Regiostad (als vastgesteld op 28-06-2018, geconsolideerde versie daterend van 24-06-2020, na het onherroepelijk worden van het Reparatieplan Dokkum Regiostad als vastgesteld op 04-06-2020) dat voor grote delen van de stad geldt. In het geldende bestemmingsplan is het plangebied voor woningbouw gesitueerd op gronden met de bestemming 'Agrarisch - Cultuurgrond', buiten de bebouwde kom van Dokkum. Hiervoor gelden geen stedelijke bebouwingsmogelijkheden. De stedelijke ontwikkeling geldt dus als nieuw.
Met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan wordt bij benadering een oppervlakte van 1,8 ha aan uitgeefbare kavels voor woningbouw mogelijk gemaakt. Het op te stellen bestemmingsplan gaat regelen dat vrijstaande woningen en twee-onder-een-kapwoningen, met bijbehorende bouwwerken, kunnen worden gerealiseerd in het plangebied. Omdat bij de totstandkoming van het geldende bestemmingsplan (door middel van bijvoorbeeld een wijzigingsbevoegdheid of uitwerkingsverplichting) niet is voorgesorteerd op toekomstige woningbouw in het plangebied, zal met het op te stellen bestemmingsplan sprake zijn van de daadwerkelijke juridisch-planologische verankering en derhalve sprake zijn van een nieuwe stedelijke ontwikkeling ter plaatse.
Ad 3. Wat is het ruimtelijk verzorgingsgebied?
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Voor wonen kan dit schaalniveau de gemeentegrens overstijgen.
Woonvisie 2020-2035
De gemeente Noardeast-Fryslân heeft samen met inwoners, corporaties en belangenorganisaties de Woonvisie 2020-2025 gemaakt. De woonvisie vormt de basis voor het woonbeleid van de gemeente. In de visie wordt uitgelegd waar de gemeente in 2025 op het gebied van wonen wil staan. Ook wordt het gebruikt voor het maken van prestatieafspraken met de woningcorporaties en levert het belangrijke informatie op voor de Omgevingsvisie. De visie is op 21 januari 2021 door de raad vastgesteld.
Speerpunten van beleid
In de woonvisie staan zeven speerpunten uitgewerkt:
Het woningbouwplan Tusken de Fearten zet met name in op speerpunten 2 en 3. Daarnaast zal direct of indirect ook sprake zijn van aansluiting op andere punten, zoals verduurzaming van het woningbestand (speerpunt 5) en participatie (speerpunt 7) met de omgeving van de projectlocatie.
De gemeente zet in op de realisatie van voldoende nieuwbouwwoningen om in te spelen op de vraag naar woningen voor diverse doelgroepen en in verschillende segmenten. Dus bouwen naar reële behoefte. Gemengd bouwen is het uitgangspunt, waarmee de gemeente onder meer de doorstroming in de woningmarkt wil bevorderen. Samen met de corporaties houdt de gemeente de vinger aan de pols (aan de hand van kengetallen) om keuzes te maken voor afname, stabiliteit of groei van de sociale voorraad. Bij het opstellen van het stedenbouwkundig plan gaat veel aandacht uit naar een goede omgevings- en beeldkwaliteit en klimaatadaptie.
Positie van Dokkum in de woningmarktregio
De vestingstad Dokkum is met haar 12.600 inwoners het stedelijk centrum van de regio Noardeast-Fryslân. Dit is onder meer vastgelegd in de Structuurvisie Bundelingsgebied Regiostad Dokkum (2009) waarin onder andere de volgende uitgangspunten zijn benoemd:
Ad 4. Is er behoefte aan de voorgenomen ontwikkeling?
Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Kortgezegd is de 'behoefte' het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende 10 jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als dit aanbod feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit). Naast kwantitatieve aspecten kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte. Daarbij kan vooral worden gedacht aan specifieke woontypen, wooncategorieën en woonmilieus.
Flexibele woningbouwprogrammering (experiment)
In Noardeast-Fryslân zijn momenteel meer woningzoekenden dan woningen. Dat geldt voor zowel de koop- als de (sociale) huurmarkt. Dit zorgt voor veel druk op de woningmarkt. De gemeente heeft de ambitie om dit in balans te brengen. Om dit proces te versnellen is een flexibele woningbouwprogrammering en daarbij behorende afstemming met de provincie nodig. Om hierin te ondersteunen is de provincie in 2020 een experiment gestart met de regio Noordoost-Fryslân. Dit experiment loopt tot 2025. Dit houdt in dat de provincie niet actief stuurt op de verdeling van contingenten, maar de regie daarin bij de regio legt.
Gemeenten zijn binnen het experiment vrij in het programmeren van zowel binnen- als buitenstedelijke projecten (uitgangspunt is wel dat binnenstedelijk voor buitenstedelijk gaat, waarbij woningbouwlocaties in een juiste verhouding van 50% binnen- en 50% buitenstedelijk worden gevonden). Gemeenten zijn binnen het experiment verantwoordelijk voor een onderbouwing van de programmering rekening houdend met de geprognosticeerde behoefte. Bij deze verantwoordelijkheid hoort ook de afweging van woningbouwplannen en de onderbouwing daarvan. Daarbij geldt duurzame verstedelijking als belangrijk vertrekpunt. Provinsje Fryslân heeft de gemeente daarnaast geadviseerd om in het experiment van de flexibele woningbouwprogrammering te prioriteren en te faseren om zo de inzet te kunnen plegen op de meest kwalitatieve plannen.
Prioritering en fasering woningbouwplannen in Noardeast-Fryslân
In de collegevergadering van 6 april 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders een prioriteitenlijst samengesteld van woningbouwprojecten in Dokkum die met voorrang worden behandeld. Deze lijst is Provinsje Fryslân per mail van 24 juni 2021 toegezonden. Het betreft zes locaties voor appartementen en acht locaties voor grondgebonden woningen in Dokkum.
Eén van die projecten is Tusken de Fearten, het gaat hier om de bouw van 29 woningen (vrijstaand, twee-onder-één-kap). Als toevoeging op bijgevoegde stukken is in een ambtelijk memo van 8 maart 2022 door gemeente Noardeast-Fryslân aan Provinsje Fryslân in het digitale inloopspreekuur aanvullend achtergrondinformatie gegeven over de volkshuisvestelijke motivering om onder andere het project Tusken de Fearten nu op te pakken in relatie tot een aantal andere actuele projecten.
Naast de prioritering in het college van burgemeester en wethouders van 6 april 2021 is er ook een fase 1- en fase 2-lijst opgemaakt die de woningbouwprojecten binnen de gemeente in de tijd uitzet, voorzien van een reële planning ook met het oog op beschikbare capaciteit.
Tabel 3. Fase 1-lijst d.d. 24-12-2021
Het college van burgemeester en wethouders heeft ingestemd met het opnemen van onder andere het project Tusken de Fearten op de fase 1-lijst. Binnen de gemeentelijke organisatie is een programmabureau gebiedsontwikkeling opgericht, waar de woningbouwprojecten volgens vaste structuren (stuurgroep, regiegroepen uitvoeringsteam) worden uitgevoerd. In de fase waarin de projecten nu zitten en de beschikbare capaciteitsinzet is het uitvoeringsteam inmiddels aan de slag met onder meer de planvoorbereiding voor Tusken de Fearten, dat nu als één van de eerste buitenstedelijke projecten wordt opgepakt. Informatie over de woningbouw(voortgang) is raadpleegbaar via de gemeentelijke website onder:
Gezien de genoemde prioriteringslijst en de fase-1 en fase-2 lijst voldoet dit dan ook aan het principe 50/50 (binnen- en buitenstedelijk).
Volgende fase experiment
Op 29 november 2021 heeft de gedeputeerde vertrouwen in de regionale aanpak uitgesproken met als uitkomst dat de provincie een stap terug zet. Het regionale woningbouwprogramma is niet meer afhankelijk van de bestuurlijke goedkeuring van de provincie, waardoor die nog meer bij de regio komt te liggen. Gemeenten kunnen daardoor flexibeler in planontwikkeling zijn en daardoor sneller te werk gaan. Niet voor ieder plan is een onderbouwing van het woningaantal richting provincie meer nodig. Dat ontslaat de gemeente niet van de verplichting om een onderbouwing op te stellen op basis van de Ladder, het criterium zorgvuldig ruimtegebruik bij bijvoorbeeld nieuwe functies buiten bestaand stedelijk gebied én of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. De gemeente is verantwoordelijk voor de afweging en de onderbouwing daarvan, die vormgegeven wordt aan de hand van de woningmarktanalyse, Dorpenatlas en monitoring.
Behoefte
Uit de verschillende provinciale prognoses en de woningmarktanalyse van de gemeente blijkt dat het aantal huishoudens de komende jaren zal stijgen. Dit leidt, samen met het nu al onder druk staande woningaanbod, de komende jaren tot een aanhoudende behoefte aan goede, betaalbare en duurzame woningen. In de woningmarktanalyse Noordoost-Fryslân uit 2020 wordt ook geadviseerd daar het gemeentelijk woningbouwoffensief op in te zetten, mede om de trend van afgelopen jaren (vertrekoverschot) te keren. Rekening moet worden gehouden met een vergrijzende regio en grote vraag naar sociale huur in de voorzieningenkernen.
De laatste woningmarktanalyse, mede gebaseerd op uitgevoerde monitoring van de eerdere woningmarktanalyse, geeft aan dat er de komende jaren binnen Dokkum nog een stevige woningbehoefte blijft bestaan. Er wordt daarbij in eerste instantie ingezet op herstructurering (sloop/nieuwbouw) en inbreiding. Daarnaast zal in beperkte mate ook buitenstedelijk gebouwd moeten worden om aan de algehele woningbehoefte binnen Dokkum te kunnen voldoen. De woningbehoefte voor Dokkum kan als ruim bestempeld worden, waar als uitkomst van de woningmarktanalyse van 2020 nog ruimte is voor alle segmenten en woningtypen. Vernieuwing van het woningbestand kan door woningverbetering, maar ook nieuwbouw is wenselijk omdat de woonvraag verandert en de gewenste woningkwaliteit soms alleen met nieuwbouw te bieden is. De vraag naar nieuwe, soms andersoortige, woningen zou netto en verspreid over de regio om circa 515 woningen tot 2030 gaan. Dit is uitgewerkt in een drietal scenario's (afgevlakt, gemiddeld en progressief tot 2030) die alle op dit aantal uitkomen.
Gemeentelijk is geconstateerd dat in relatie tot andere actuele woningbouwprojecten het project Tusken de Fearten voornamelijk de toevoeging van thans onvoldoende bediende en ontbrekende woningmarktsegmenten betreft, die wel nodig zijn om in te spelen op de grote behoefte aan woningbouw binnen de gemeente in het algemeen en de stad Dokkum in het bijzonder. Zo blijkt uit de woningmarktanalyse uit 2020 dat nieuw, direct bewoonbaar (dus compleet afgebouwd en afgewerkt) en grondgebonden het meest populair zijn. Het gaan dan vooral om koop(bungalows) in de grotere kernen, op korte afstand van voorzieningen. Hiervan is in de woningmarktanalyse gesteld dat deze nauwelijks voor handen zijn. Tusken de Fearten is een project wat in het kader van de prioritering hierbinnen daarom dan ook een duidelijke plek heeft gekregen.
Voor wat betreft deze buitenstedelijke locatie zet de gemeente in op de realisatie van met name het midden en hoge segment. Een stad als Dokkum (plus-kern) heeft behoefte aan een mix van segmenten, waarbij met dit project de bovenkant van de woningmarkt kan worden bediend. Zeker nu een project als Stadsdock inmiddels (vrijwel) volledig is verkocht en er in dit segment geen aanbod meer is in Dokkum. Bovendien brengt het bouwen voor het midden en hoge segment een verhuisketen op gang door bewoners de kans te bieden wooncarrière te maken. Door deze doorstroming kunnen ook starters op de woningmarkt meer kansen worden geboden. Hierover is de woningmarktanalyse uit 2020 klip-en-klaar met betrekking tot de uitkomsten van gesprekken met makelaars. Als bekend hebben starters en eenpersoonshuishoudens tegenwoordig de grootste moeite bij het vinden van een woning vanwege de hoge huizenprijzen. Wellicht kunnen starters met regelgeving worden geholpen, en dat mensen met een lager inkomen voorrang wordt gegeven op bepaalde woningen. Een andere genoemde optie die als meest kansrijk in de praktijk wordt beschouwd, is de toevoeging van woningen aan de bovenkant van de markt (dan wel voor ouderen) zodat doorstroming op gang komt en goedkopere woningen vrijkomen. Nieuwbouw is te duur tegenwoordig om nog goedkope woningen te kunnen realiseren.
Tabel 4. Programma-indicatie voor plus-kern Dokkum betreffende verwachte behoefte aan koopwoningen
(Bron: Woning-marktanalyse 2020)
Totale behoefte | Aantal Koop 2020 | Behoefte Koop | Rij | 2^1 | Vrij/kavel | Appartement | Patio | |
Dokkum | 90-120 | 3.150 | 35-65 | + | ++ | ++ | + | ++ |
Toelichting: Patio betreft een grondgebonden, levensloopgeschikte woning. Verder '+' en '++' = vraag is (veel) groter dan het aanbod
Vanwege vorenstaande heeft het project Tusken de Fearten een duidelijk prioritaire plek binnen de gemeentelijke woningbouwprogrammering gekregen en als onderdeel van de woonafspraken met de provincie. De toekomstig gewenste situatie uit gemeentelijk oogpunt is voor 2030 uiteindelijk dat er zodoende op de woningmarkt in Noardeast-Fryslân evenveel woningzoekenden zijn als dat er woningen bestaan. Daarmee wordt de woningmarkt in balans geacht. Uiteraard is voor ieder te realiseren woningbouwproject daarbij een goede ruimtelijke en stedenbouwkundige inpassing van belang.
Ad 5. Ligt de ontwikkeling in bestaand stedelijk gebied?
In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: "het bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur". Het plangebied voor woningbouw is gesitueerd op agrarische cultuurgronden, buiten de bebouwde kom van Dokkum. Het plangebied geldt dan ook als buitenstedelijke uitleglocatie en is geen onderdeel van bestaand stedelijk gebied. De locatie sluit op zekere afstand wel aan op de bebouwde kom van Dokkum. Aan de overzijde van het water van de Wâldfeart (in aantakking op de Dokkumer Ie), aan de oost- en zuidkant van de planlocatie, liggen woonbuurten (De Woudhorne en De Trije Terpen) met bijbehorende stedelijke voorzieningen (infrastructuur en stedelijk groen). Zuidwestelijk is bedrijvigheid gesitueerd. Daarom is de planlocatie onderdeel van het bestemmingsplan Regiostad dat voor grote delen van de stad geldt, alsmede de direct omringende landerijen, oftewel de stedelijke gronden binnen en buiten de bolwerken.
Geconcludeerd kan worden dat het woningbouwplan voldoet aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het plan voorziet in een kwantitatieve en kwalitatieve behoefte. Deze behoefte wordt opgevangen in bestaand stedelijk gebied.
De bij elk ruimtelijk plan uit te voeren m.e.r.-beoordeling houdt in dat nagegaan moet worden of er activiteiten plaatsvinden die negatieve effecten op het milieu kunnen hebben. De grondslag hiervoor is enerzijds het Besluit m.e.r. (Besluit milieueffectrapportage) en anderzijds de hiervoor beschreven onderzoeken.
De activiteiten die in het plangebied worden beoogd, overschrijden geen drempelwaarden in de D-lijst van het Besluit m.e.r. Voor het bestemmingsplan geldt daarom geen plan-MER. Wel is de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling van toepassing. Op 7 juli 2017 is hiertoe een wetswijziging van het Besluit milieueffectrapportage (m.e.r.) in werking getreden. Hierdoor dient voor projecten die op de D-lijst van het Besluit m.e.r. voorkomen, maar geen drempelwaarden overschrijden, in het kader van de m.e.r.-beoordeling een m.e.r.-aanmeldnotitie te worden opgesteld.
Het planvoornemen kan worden geplaatst in categorie D11.2 betreffende ‘De aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen’. Het opstellen van een m.e.r.-aanmeldnotitie is aan de orde als een private partij de initiatiefnemende partij is. Wanneer planontwikkeling door de gemeente wordt begeleid en gecoördineerd ligt dit genuanceerder. De m.e.r.-beoordelingsbeslissing en motivering daartoe is uiteindelijk een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag, die voor activiteiten beneden de drempelwaarden moet nagaan en motiveren of er - op basis van alle relevante (Europese) criteria - belangrijke negatieve milieugevolgen zijn uit sluiten. De gemeente stelt daartoe een m.e.r.-beoordelingsbesluit vast.
In de onderstaande alinea's wordt ingegaan op de relevante kenmerken van het plan alsmede de wezenlijke effecten die het plan op de omgeving kan veroorzaken.
Kenmerken van het project
De kenmerken van het project moeten in aanmerking worden genomen en met name:
Het voorliggende bestemmingsplan heeft betrekking op de stedelijke afronding van de westrand van Dokkum. Hierbij worden 29 woningen op een bestaand agrarisch perceel mogelijk gemaakt. De verontreiniging of hinder die het planvoornemen veroorzaakt is beperkt van aard. Er worden immers geen nieuwe hinderveroorzakende functies gerealiseerd. Op het eigen terrein van de woningen is voorzien in parkeerruimte. Ook voorziet het plan in de benodigde ontsluiting evenals groen- en watervoorzieningen.
Ten opzichte van het bestaande gebruik als agrarisch perceel is er sprake van een verkeersaantrekkende werking in het plangebied. Uit paragraaf 2.7 blijkt echter dat deze verkeersaantrekkende werking niet voor een onevenredige aantasting van het verkeersnetwerk zorgt. Voorts blijkt uit paragraaf 4.6 dat het plangebied zich buiten invloedsgebieden van risicobronnen bevindt. Daarnaast blijkt uit paragraaf 4.7 dat het plan slechts in niet betekenende mate bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Plaats van het project
De kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn moet in aanmerking worden genomen, en met name:
Het plangebied bevindt zich buiten het bestaand stedelijk gebied van Dokkum. Ten zuiden van het plangebied loopt de Wâldfeart. Ten noorden van het plangebied bevindt zich de Birdaarderstraatweg. Een ecologische analyse heeft uitgewezen dat de voorgenomen ontwikkeling niet leidt tot negatieve effecten op het NNN, natuur buiten het NNN of weidevogelleefgebied.
Kenmerken van potentiële effecten
De waarschijnlijkheid aanzienlijke milieueffecten van projecten moeten, in samenhang met de hierboven uiteengezette criteria, in aanmerking worden genomen, met inachtneming van:
Relevante milieuaspecten zijn in voorgaande paragrafen afdoende aan de orde geweest. De uitgevoerde onderzoeken of analyses in kader van de milieuaspecten geven geen aanleiding om significant negatieve milieueffecten te verwachten. Potentieel aanzienlijke effecten op de directe woon- en leefomgeving wijzigen niet significant als gevolg van de ontwikkeling van het plangebied. Het project is onomkeerbaar maar niet van negatieve invloed op natuurwaarden. Er is geen sprake van cumulatie van effecten met effecten van andere projecten.
Conclusie
Op basis van het voorgaande en van de uitkomsten van het omgevingsonderzoek zoals dat hiervoor in hoofdstuk 4 is toegelicht, kan worden geconcludeerd dat de effecten op het milieu beperkt zijn. Op grond hiervan kan het bevoegd gezag het besluit nemen dat er geen aanleiding is voor het doorlopen van de uitgebreide m.e.r.-procedure.
In het plangebied kan nutsinfrastructuur zijnde de gebruikelijke huisaansluitingen betreffende gas, water, elektriciteit, kabel en/of telecom aanwezig zijn. Er is echter geen sprake van de aanwezigheid van planologisch relevante kabels en leidingen die een belemmering voor de uitvoering van het planvoornemen zou kunnen opleveren.
Vanaf 1 januari 2021 moet alle nieuwbouw voldoen aan de eisen voor BENG (Bijna Energie Neutrale Gebouwen) waarmee is vastgelegd dat energiebronnen voor gebouwen in bepaalde mate duurzaam moeten zijn.
In het nationaal energieakkoord voor duurzame groei is afgesproken dat de energievoorziening in 2050 geheel klimaatneutraal is. Voor de gebouwde omgeving betekent dat er geen aardgas meer gebruikt mag worden voor het verwarmen van gebouwen: de warmtetransitie (Energierapport van het ministerie van Economische Zaken). Basale keuzes in het licht van het beleid zijn dan ook de volgende:
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het plan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een ruimtelijk plan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het plan bestaat uit:
Op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen van een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt en wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om plannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe plannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het plan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige planregels puntsgewijs besproken.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de regels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen en de wijze van meten. Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. Alle begrippen zijn in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
In hoofdstuk 2 staan de bestemmingen. Deze worden hieronder kort toegelicht. De opgenomen regelingen zijn afgestemd op het beeldkwaliteitsplan als opgenomen in 'Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan' van deze bestemmingsplantoelichting.
Agrarisch - Extensief beheer
De gronden om de twee terpen heen zijn bestemd als 'Agrarisch - Extensief beheer'. Voor deze gronden wordt de bescherming, instandhouding en ontwikkeling van natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden nagestreefd. Verder zijn onder andere paden en sloten toegestaan. Gebouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd. Voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldt een gebruikelijke regeling voor agrarische gronden, te weten erf- en terreinafscheiding tot een hoogte van 1,00 m, en andere overige bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, tot ten hoogste 5,00 m. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het toestaan van een nestkast op een paal.
Opslag van mest en (vee)voer is niet toegestaan. Het dempen en/of graven van sloten en andere watergangen en/of waterpartijen, net als het afgraven en egaliseren van gronden, evenals het aanleggen van paden dan wel het aanbrengen van oppervlakteverhardingen, met uitzondering van kavelontsluitingswegen, is vergunningplichtig.
Groen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor onder andere groenvoorzieningen, paden en speelvoorzieningen. Gebouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn onder voorwaarden toegestaan.
Verkeer - Verblijf
De weg die de woningen ontsluit op de Birdaarderstraatweg heeft de bestemming 'Verkeer - Verblijf'. Deze gronden zijn bestemd voor onder andere wegen, straten en parkeervoorzieningen. Gebouwen en overkappingen mogen niet worden gebouwd. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn onder voorwaarden toegestaan.
Water
De waterstructuur om de terpen heen heeft de bestemming 'Water'. Deze gronden zijn bestemd voor onder andere waterlopen, bermen en aanleggelegenheden. De aanleggelegenheden mogen niet worden gebruikt als ligplaats voor woonschepen.
Wonen - Natuur- en landschapsinclusief
De woningen zijn bestemd als 'Wonen - Natuur- en landschapsinclusief'. Bij realisatie wordt natuurinclusief bouwen en landschapsinclusief handelen nagestreefd. De woningen moeten in de aangeduide bouwvlakken worden gebouwd. Ze worden gebouwd in ieder geval met minimaal een punt van de voorgevel van de woning gesitueerd in de aanduiding "gevellijn". De voorgevel van een woning moet deze aangeduide "gevellijn" dus in ieder geval raken, waarbij het van belang is dat de richting van het hoofdgebouw is afgestemd op de kavelrichting. Een uitzondering voor het bouwen rakend aan de gevellijn is opgenomen voor het westelijke deel van de waterterp, ter plaatse van de aanduiding "specifieke bouwaanduiding - afwijking gevellijn". Hier is het toegelaten om het hoofdgebouw in afwijking van de aangeduide "gevellijn" op een afstand van niet meer dan 2,00 m te realiseren.
Verder is het maximum aantal wooneenheden binnen de bouwvlakken aangeduid. De maatvoering wat betreft maximale goot- en bouwhoogte is in de regels vastgelegd. Op de verbeelding is het maximum aantal bouwlagen vastgelegd. Voor de oostzijde van de weideterp is met de "specifieke bouwaanduiding - zadeldak" op de verbeelding vastgelegd en in de regels geborgd dat de woningen moeten worden voorzien van een zadeldak.
Wat betreft de waterterp geldt ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding - afstand perceelsgrens 1" dat de afstand van het hoofdgebouw of blok van aaneen te bouwen hoofdgebouwen tot de zijdelingse perceelsgrens minimaal 4,50 m bedraagt. Ter plaatse van de "specifieke bouwaanduiding - perceelsgrens 2" is dat in geval van de weideterp 5,00 m.
Om te voorkomen dat er binnen een zone van 5,00 m vanaf het water gebouwen worden gebouwd, is de "specifieke bouwaanduiding - bebouwingsvrije zone" op de verbeelding aangebracht. Ter plaatse van deze aanduiding mogen geen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. Ook het vergunningsvrij bouwen op grond van bijlage II uit het Besluit omgevingsrecht (Bor) is verboden.
Onder voorwaarden is voorts per woning een beroep- en bedrijf aan huis toegestaan. Van een aantal bouw- en gebruiksregels kan worden afgeweken middels binnenplanse omgevingsvergunning.
In hoofdstuk 3 zijn de algemene regels opgenomen. Deze worden hieronder kort toegelicht.
Anti-dubbeltelregel
Het doel van de anti-dubbeltelregel is om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld. Kort gezegd, komt het erop neer, dat grond die één keer in beschouwing is genomen voor het toestaan van gebouwen, niet een tweede maal mag meetellen voor de toelaatbaarheid van andere gebouwen, als die grond inmiddels tot een ander bouwperceel is gaan behoren.
Algemene bouwregels
In de algemene bouwregels is een mogelijkheid opgenomen voor het overschrijden van bouwgrenzen door ondergeschikte bouwonderdelen.
Algemene gebruiksregels
In de algemene gebruiksregels is aangegeven welke vormen van gebruik in elk geval strijdig zijn met en toegestaan zijn in de bestemmingen. Bijzonderheid in dezen is de voorwaardelijke verplichting die is opgenomen door het beeldkwaliteitsplan als 'Bijlage 2 Beeldkwaliteitsplan' met de regels te verbinden. Deze voorwaardelijk verplichting ziet er op dat het strijdig is de gronden en bouwwerken in het plangebied te gebruiken zonder dat de in het beeldkwaliteitsplan omschreven groene, natuurlijke inrichting is gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
Algemene afwijkingsregels
In de algemene afwijkingsregels staan een aantal bepalingen opgenomen die het mogelijk maken om het plan op ondergeschikte punten aan te passen. Omdat dit zich niet beperkt tot één bestemming, maar bij diverse bestemmingen gewenst of noodzakelijk kan blijken, zijn deze regels in beginsel op alle bestemmingen van toepassing.
Het verlenen van een omgevingsvergunning met afwijking mag geen automatisme zijn. Het verlenen van de vergunning wordt zorgvuldig afgewogen en gemotiveerd.
Overige regels
De overige regels bevatten de parkeernormen, om te waarborgen dat sprake is van voldoende parkeergelegenheid.
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen.
Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Besluit ruimtelijke ordening. Bebouwing die niet voldoet aan de bepalingen van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met 10% wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
In de slotregel wordt aangegeven onder welke titel het bestemmingsplan wordt vastgelegd.
Wettelijk bestaat de verplichting om inzicht te geven in de uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan. Onderdeel hiervan is de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid. Ook wordt in dit hoofdstuk aandacht besteed aan het aspect grondexploitatie.
Indien er sprake is van een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro stelt de Grondexploitatiewet als onderdeel van de Wro een gegarandeerd kostenverhaal als eis aan bestemmingsplannen. Onder een bouwplan als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro wordt onder meer de bouw van één of meer woningen verstaan. Dit bestemmingsplan maakt derhalve een bouwplan mogelijk.
Een zogenaamd exploitatieplan dient verplicht onderdeel uit te maken van het bestemmingsplan, tenzij de kosten bij de vaststelling van het bestemmingsplan anderszins zijn verzekerd. Dan vervalt deze verplichting. De gemeenteraad moet wel expliciet besluiten dat een exploitatieplan niet wordt vastgesteld, omdat de uitvoerbaarheid anderszins verzekerd is.
Bij de exploitatie van de (bestemmings-)planopzet wordt uitgegaan van de volgende aannames:
Naast de gemeentelijke grondpositie van 70% is er ook een private partij die een grondpositie heeft van circa 30%. De gemeente is penvoerder en ontwikkelt het exploitatiegebied. De private partij draagt bij in de exploitatie. Een en ander wordt vastgelegd in een exploitatieovereenkomst.
Door marktgerichte verkoopprijzen en aanvullende subsidies en bijdragen moet de exploitatie van het plan economisch uitvoerbaar zijn.
Door het opstellen van dit nieuwe bestemmingsplan voor de betreffende gronden is er de kans dat door eigenaren van gronden in de omgeving van het plangebied nog bij de gemeente op grond van artikel 6.1 Wro een verzoek tot tegemoetkoming in de planschade wordt ingediend. Diegenen die schade lijden door de bestemmingsplanherziening omdat hun onroerend goed in waarde vermindert, kunnen de schade verhalen (voor zover deze redelijkerwijs niet voor de aanvrager behoort te blijven) wanneer dit boven de 2% van de waarde van het onroerend goed uitkomt.
De gemeente laat een planschadeanalyse uitvoeren en de eventuele schade wordt meegenomen in de grondexploitatie.
In het kader van het bestuurlijk vooroverleg op grond van artikel 3.1.1 Bro is het voorontwerp bestemmingsplan aan verschillende maatschappelijke instanties aangeboden die daarmee in de gelegenheid zijn gesteld om een overlegreactie op het plan in te dienen. Het plan heeft eveneens van 3 augustus tot en met 14 september 2023 als voorontwerp ter inzage gelegen en is raadpleegbaar gesteld via de gemeentelijke website en de landelijke voorziening www.ruimtelijkeplannen.nl. Er bestond voor iedereen de mogelijkheid voor het schriftelijk indienen van reacties, alsook dat mondeling gereageerd kon worden op het voornemen van woningbouwontwikkeling van voorliggend bestemmingsplan.
De behandeling van de overleg- en inspraakreacties heeft plaatsgevonden in 'Bijlage 11 Nota van vooroverleg en inspraak' van dit bestemmingsplan. Als bijlage van de Nota van vooroverleg en inspraak zijn alle origineel ingekomen reacties in geanonimiseerde vorm opgenomen. De nota van inspraak en vooroverleg geeft een samenvatting van de ontvangen reacties en de gemeentelijke beantwoording daarop, alsmede in hoeverre dit tot planaanpassing richting het ontwerp bestemmingsplan heeft geleid.
Het ontwerpbestemmingsplan is overeenkomstig artikel 3.8 van de Wro ter inzage gelegd voor het indienen van zienswijzen. De zienswijzen zijn samengevat en behandeld in een 'Nota van Zienswijzen' die als 'Bijlage 12 Nota van zienswijzen' bij dit bestemmingsplan is gevoegd.