Plan: | Dokkum- Hantumerweg 30 |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1970.BpDkHantumerweg30-ON01 |
Initiatiefnemer is voornemens om twee woningen met daarbij de mogelijkheid om in een van de woningen een kleinschalige kinderdagverblijf te realiseren. Daarbij wordt gedacht aan voorzieningen voor circa 10 kinderen. De woningen worden ontsloten via de Wettermûne, waarvoor deze weg op eigen terrein moet worden doorgetrokken tot beide woningen. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.
De voorgenomen ontwikkeling is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan 'Dokkum Regiostad'. De gemeente Noardeast Fryslân wil medewerking verlenen aan het initiatief. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch te kunnen regelen, is het opstellen van een nieuw bestemmingsplan noodzakelijk. Dit bestemmingsplan voorziet hierin.
Het plangebied is gelegen ter hoogte van het perceel Hantumerweg 30 te Dokkum. Daarmee ligt het plangebied aan de noordkant van het centrum van Dokkum. Het plangebied is gelegen op het perceel dat kadastraal bekend staat als gemeente Dokkum, sectie E, perceel 2512. Op navolgende figuren is de ligging van het plangebied weergegeven.
Figuur 1.1 Weergave ligging plangebied en omgeving (bron: Google Maps)
Figuur 1.2 Weergave ligging plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het bestemmingsplan 'Dokkum Regiostad'. Dit bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van Dongeradeel (welke later is opgegaan in gemeente Noardeast-Fryslân) op 28 juni 2018. Daarnaast is het bestemmingsplan 'Reparatieplan Dokkum Regiostad' van kracht, welke is vastgesteld door de gemeenteraad van Noardeast-Fryslân op 10 maart 2020. Voor de navolgende paragrafen in deze toelichting is telkens de geconsolideerde versie geraadpleegd van 24 juni 2020.
Figuur 1.3 toont een uitsnede van de verbeelding horende bij het bestemmingsplan 'Dokkum Regiostad' (geconsolideerd). Hierin is het plangebied met een rode contour aangegeven.
Figuur 1.3 Uitsnede verbeelding 'Dokkum Regiostad' (geconsolideerd) met aanduiding plangebied (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
In het bestemmingsplan kent het plangebied de enkelbestemming 'Maatschappelijk'. Binnen deze bestemming is gedeeltelijk een bouwvlak gelegen met de daaraan gekoppelde functie 'zorgwoning' en maatvoering 'maximum bouwhoogte: 9 m'. Verder is de enkelbestemming 'Water' voor een deel van het plangebied van kracht. Er gelden geen dubbelbestemmingen of overige aanduidingen ter plaatse van het plangebied.
Met het voorliggende bestemmingsplan wordt ruimte geboden voor twee vrijstaande grondgebonden woningen met daarbij de mogelijkheid van een kleinschalig kinderdagverblijf. Op grond van het geldende bestemmingsplan is dit niet mogelijk binnen de maatschappelijke bestemming.
De toelichting is als volgt opgebouwd.
Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 de huidige situatie en de toekomstige situatie beschreven. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het, voor het plan relevante, beleid. Hoofdstuk 4 gaat in op de planologische- en milieutechnische aspecten die betrekking hebben op dit bestemmingsplan. In hoofdstuk 5 is de planologisch juridische opzet van het plan behandeld. De economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van dit plan komen aan bod in hoofdstuk 6.
Het plangebied is gelegen ter hoogte van de Hantumerweg 30 te Dokkum en ligt aan de noordkant van het centrum van Dokkum. Het plangebied is gelegen achter een complex ten behoeve van bijzondere woonvormen en is gelegen aan de Ealsumer Feart. Momenteel is het plangebied onbebouwd.
Figuur 2.1 Weergave plangebied (bron: Google Streetview, augustus 2021)
In de toekomstige situatie worden twee vrijstaande grondgebonden woningen gerealiseerd met daarbij de mogelijkheid van een kleinschalig kinderdagverblijf voor circa 10 kinderen. In het voorliggend geval is rekening gehouden met het feit dat er een kinderdagverblijf kan komen.
De parkeerstrook langs de Hantumerweg zoals aanwezig voor het ten noorden van het plangebied gelegen verzorgingshuis (Hantumerweg 30) wordt in overleg met de gemeente doorgetroken in zuidelijke richting zodat 4 parkeervakken voor kort parkeren kunnen worden gerealiseerd. Daarbij wordt een inrit gerealiseerd ten behoeve van fietsers. De beide woningen worden ontsloten via de Wettermûne, waarvoor deze weg moet worden doorgetrokken tot beide woningen. Parkeren vindt plaats op eigen terrein.
Op navolgende figuren zijn een inrichtingstekening en een impressie van het initiatief opgenomen.
Figuur 2.2 Weergave inrichtingstekening (bron: initiatiefnemer)
Figuur 2.3 Impressie woningen (bron: initiatiefnemer)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijksstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.
Nederland staat voor een aantal urgente maatschappelijke opgaven, die zowel lokaal als regionaal, nationaal en internationaal spelen. Grote en complexe opgaven zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland flink veranderen. Nederland heeft een lange traditie van zich aanpassen. Deze opgaven worden benut om vooruit te komen en tegelijkertijd het mooie van Nederland te behouden voor de generaties na ons. De NOVI biedt een perspectief om deze grote opgaven aan te pakken, om samen Nederland mooier en sterker te maken en daarbij voort te bouwen op het bestaande landschap en de (historische) steden. Omgevingskwaliteit is het kernbegrip: dat wil zeggen ruimtelijke kwaliteit én milieukwaliteit. Met inachtneming van maatschappelijke waarden en inhoudelijke normen voor bijvoorbeeld gezondheid, veiligheid en milieu. In dat samenspel van normen, waarden en collectieve ambities, stuurt de NOVI op samenwerking tussen alle betrokken partijen.
De NOVI heeft de maatschappelijke opgaven samengevat in vier prioriteiten:
Onder deze prioriteiten hangen 21 nationale belangen die het lokale, regionale en provinciale niveau overstijgen. Deze belangen hebben onder andere betrekking op het realiseren van een goede leefomgevingskwaliteit, zorgt dragen voor een woningvoorraad die aansluit op woonbehoeften, het beperken van klimaatverandering, et cetera. De verantwoordelijkheid van het omgevingsbeleid ligt voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen, waardoor inhoudelijke keuzes in veel gevallen ook het beste regionaal kunnen worden gemaakt. Met de NOVI wordt het proces in gang gezet waarmee de keuzes voor de leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.
Conclusie
Het beoogde initiatief betreft een ontwikkeling van beperkte omvang zonder strijdigheid met rijksbelangen. De ontwikkeling is passend binnen de NOVI.
In de SVIR is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Op 1 juli 2017 is de Ladder in het Besluit ruimtelijke ordening gewijzigd. Aanleiding voor de wijziging waren de in de praktijk gesignaleerde knelpunten bij de uitvoering van de Ladder en de wens om te komen tot een vereenvoudigd en geoptimaliseerd instrument.
Het doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.
Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen ‘bestaand stedelijk gebied’ en ‘stedelijke ontwikkeling’.
In de Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:
Bij het beschrijven van de behoefte dient te worden uitgegaan van het saldo van de aantoonbare vraag naar de voorgenomen ontwikkeling (de komende tien jaar, zijnde de looptijd van het bestemmingsplan) verminderd met het aanbod in planologische besluiten, ook als het feitelijk nog niet is gerealiseerd (harde plancapaciteit).
Wat betreft de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' wordt opgemerkt dat toetsing noodzakelijk is bij 'nieuwe stedelijke ontwikkelingen' (3.1.6 Bro). Er zijn inmiddels meerdere gerechtelijke uitspraken geweest over deze begripsdefinitie.
Op het realiseren van woningen is onder andere de uitspraak ABRvS 16 september 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2921 van toepassing. Uit deze uitspraak blijkt dat de toevoeging van elf woningen niet kan worden aangemerkt als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro.
Voor het uitbreiden van bedrijfsmatige activiteiten (waaronder een kinderdagverblijf) is met name de omvang van belang. Uit verschillende uitspraken (ABRvS 3 december 2014, ECLILNL:RVS:2014:4409 en ABRvS 23 april 2014, ECLI:NL:RVS:2014:1442) blijkt dat de uitbreiding van de oppervlakte met 400 m2 van een gebouw waar een bedrijfsactiviteit plaatsvindt, niet kan worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i, Bro. Dit komt mede door de beperkte omvang van de bebouwing en de beperkte gebruiksmogelijkheden die worden toegestaan.
In voorliggend geval is de ladder voor duurzame verstedelijking niet van toepassing aangezien zowel de toevoeging van de twee woningen als het realiseren van een kleinschalig kinderdagverblijf (< 400 m2) op basis van jurisprudentie niet kan worden aangemerkt als stedelijke ontwikkeling. Toetsing aan de ladder kan daarom achterwege blijven.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.
Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) stelt regels omtrent de veertien aangewezen nationale belangen. Dit bestemmingsplan raakt geen rijksbelangen zoals deze genoemd zijn in het Barro.
De provinciale Omgevingsvisie, De Romte Diele, is op 23 september 2020 door Provinciale Staten vastgesteld. De Omgevingsvisie is één van de instrumenten van de nieuwe Omgevingswet. Veel provinciaal beleid, programma’s en projecten raken de Friese leefomgeving waarin mensen wonen, werken, zich verplaatsen, elkaar ontmoeten en recreëren. In de Omgevingsvisie staat waar de provincie met de leefomgeving van Fryslân naar toe wil: de ambitie en doelen voor de toekomst. Het is een visie voor de lange termijn op een tamelijk hoog abstractieniveau. Het is geen blauwdruk voor hoe Fryslân er over 20 à 30 jaar bij ligt. Wel geeft de visie de richting aan waar de provincie met allerlei partijen naar toe wil werken.
De provinciale Omgevingsvisie vervangt het strategisch beleid van de provincie in het Streekplan, Milieubeleidsplan, Waterhuishoudingsplan en het Verkeer- en vervoerplan. In de visie is aangegeven wat de provincie doet om de huidige basiskwaliteiten van de Friese leefomgeving op orde te houden.
Daarnaast wil de provincie extra inzetten op vier urgente, integrale opgaven:
Om de kernen in Fryslân vitaal en leefbaar te houden in een bepaald voorzieningenniveau benodigd. Voor de stedelijke centra geldt dat zij aantrekkelijk moeten zijn voor alle groepen van de samenleving, niet alleen om er te werken maar ook om er te wonen. Naast ruimte voor wonen moet in de stedelijke centra voldoende ruimte beschikbaar zijn voor onder meer bedrijvigheid, dienstverlening, culturele, commerciële en openbare voorzieningen, gezondheidszorg en onderwijs.
Voor de invulling van wonen en overige functies wordt in eerste instantie gezocht naar mogelijkheden binnen bestaand bebouwd gebied. Binnen bestaand bebouwd gebied moet ruimtelijke kwaliteit toegevoegd worden en nieuwe functies mogen met elkaar combineren, zodat efficiënt ruimtegebruik wordt bevorderd.
In het plan worden twee woningen toegevoegd die bijdragen aan het verhogen van de ruimtelijke kwaliteit, deze woningen zorgen voor verdichting en het afronden van het bestaande bouwlint. Het transformeren van braakliggende grond naar twee aantrekkelijke woningen heeft daarnaast ook een positieve invloed op de ruimtelijke kwaliteit van het gebied. De beoogde planontwikkeling sluit aan op deze ambities.
In de Verordening Romte Fryslân 2014 (vastgesteld op 25 juni 2014) stelt de provincie regels aan de provinciale belangen. Deze regels moeten in gemeentelijke plannen worden doorvertaald. Voor de toetsing van de beoogde plannen is de geconsolideerde versie van de omgevingsverordening geraadpleegd.
In artikel 3.1 is bepaald dat een woningbouwproject van meer dan elf woningen binnen bestaand bebouwd gebied, in overeenstemming moet zijn met een goedgekeurd gemeentelijk woonplan. Op grond van de woningmarktanalyse Noardeast-Fryslân 2020-2030 is geconcludeerd dat voor de kern Dokkum tot 120 nieuwbouwwoningen nodig zijn.
In voorliggend geval gaat het om het realiseren van twee nieuwbouwwoningen. Dit aantal is passend binnen de woningmartkanalyse. Daarnaast wordt de mogelijkheid geboden voor een kinderdagverblijf met ruimte voor circa tien kinderen. Hier worden geen aanvullende regels over gesteld. De voorgestelde ontwikkeling past dus binnen de gestelde kaders van de omgevingsverordening.
In 2008 is de Structuurvisie Bundelingsgebied Regiostad Dokkum opgesteld. Deze visie is samen met de provincie en de gemeente Dantumadeel opgesteld en vervangt voor Dokkum en omgeving het oude structuurplan uit 2002.
Dokkum is in het Streekplan aangewezen als Regiostad en is daarmee een van de zes stedelijke centra die samen het stedelijk netwerk Fryslân vormen. De Regiostad moet haar centrale positie versterken. Op het gebied van wonen en werken gaat het om een hoogwaardige invulling van het bundelingsgebied met wervende woonmilieus en een breed scala aan bedrijven, kleine tot middelgrote kantoren, diverse voorzieningen met een (boven)regionale uitstraling en verschillende toeristische activiteiten.
De stedelijke centra moeten aantrekkelijk zijn voor alle groepen van de samenleving, om er te werken en te wonen. De gemeente streeft naar levendige en ook veilige binnensteden. Ingezet wordt op goed en betaalbaar wonen voor iedereen, in bestaand bebouwd gebied en in uitleglocaties aansluitend op de stedelijke centra. Dit vraagt om gevarieerd bouwen, en om revitalisering en het op peil houden van bestaande bebouwing en voorzieningen. Bij herstructurering wordt ingezet op een efficiënt gebruik van het bestaande bebouwde gebied.
Het plangebied is op de visiekaart aangeduid als woongebied. De realisatie van twee nieuwbouwwoningen met de mogelijkheid van een kleinschalig kinderdagverblijf op een inbreidingslocatie. Hiermee wordt invulling gegeven aan het bouwen in bestaand bebouwd gebied. Het voornemen is dan ook wenselijk en passend binnen de structuurvisie.
Noardeast-Fryslân staat bekend om het prettige woonklimaat en de gevarieerde woonomgeving met grotere en kleinere kernen. De gemeente wil werken aan versterking van die kwaliteit: een ideale plek voor mensen die een woning zoeken in een ruime en groene omgeving, waarin de grote en kleine kernen elkaar aanvullen. Daarbij gaat het om meer dan alleen de stenen: de gemeente wil dat de sociale kwaliteit in de kernen een goede reden is om in het gebied te blijven of komen wonen.
Met een woonvisie geven we als gemeente richting aan ontwikkelingen in de gemeente die met wonen of direct aangrenzende thema’s van doen hebben. De woonvisie gaat over hoofdlijnen, principiële keuzes over wat voor woongemeente we op termijn willen zijn en hoe we hier naartoe willen werken. De visie geldt tot 2025, maar kijkt ook naar de langere termijn.
Wat betreft de nieuwbouw van woningen vindt de gemeente dat dit bij voorkeur iets moet bieden dat nog ontbreekt. Het kan gaan om een woningtype of prijsklasse, maar ook om ontbrekende (moderne) kwaliteit. Nieuwbouw is behalve aardgasvrij bij voorkeur ook energieneutraal en toekomstbestendig: flexibele plattegronden en inbouwen van mogelijkheden voor het levensloopgeschikt maken van de woning. Daarmee wordt de doorstroming bevorderd en komen er meer mensen terecht op de plek van hun wensen. We vinden dat inbreiding voor uitbreiding moet gaan en hanteren de volgende volgorde:
Buitenstedelijk bouwen is alleen mogelijk als binnen de kern geen (redelijke) ontwikkelmogelijkheden zijn. Ook zal hierbij nadrukkelijk moeten worden gekeken naar het aanbod van bestaande koopwoningen.
De beoogde planontwikkeling voorziet in de nieuwbouw van twee vrijstaande woningen met daarbij de mogelijkheid van een kinderdagverblijf op een inbreidingslocatie. Daarnaast worden de woningen conform geldende wet- en regelgeving gasloos uitgevoerd. Het voornemen biedt ook de mogelijkheid van een kinderdagverblijf. Hiermee is het initiatief in overeenstemming met de woonvisie door binnenstedelijk te bouwen. Daarbij wordt bij de verdere uitwerking van de bouwplannen bekeken of de woningen levensloopgeschikt gemaakt kunnen worden.
In de woningmarktanalyse Noardeast-Fryslân 2020-2030 is geconstateerd dat voor de kern Dokkum 90 tot 120 nieuwe koopwoningen nodig zijn. Binnen deze bandbreedte is nog voldoende ruimte voor het toevoegen van twee nieuwbouwwoningen op de beoogde planlocatie.
De welstandsnota is opgesteld met het doel om, in alle openheid, een bijdrage te leveren aan de belevingswaarde van de gemeente Noardeast-Fryslân. Uitgangspunt daarbij is dat met het opstellen van welstandsbeleid de gemeente een helder, controleerbaar en klantgericht welstandstoezicht levert. Burgers, ondernemers en ontwerpers worden in een vroeg stadium geïnformeerd over de criteria die bij de welstandsbeoordeling een rol spelen.
Met de voorliggende ontwikkeling wordt rekening gehouden met de geldende welstandscriteria. Bij de aanvraag van de omgevingsvergunning zal getoetst worden aan de welstandscriteria. Gelet hierop wordt gesteld dat het voorliggend plan voldoet aan de welstandscriteria.
De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een bestemmingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:
In het Besluit m.e.r. neemt het bestemmingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r. Of het bestemmingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd.
Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het bestemmingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.
Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving.
Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. In deze paragraaf vindt de vormvrije m.e.r.-beoordeling plaats.
De voorgenomen ontwikkeling wordt mogelijk gemaakt middels een bestemmingsplanwijziging. Dit betekent dat voorliggende ontwikkeling m.e.r.-(beoordelings)plichtig is, indien activiteiten worden mogelijk gemaakt die genoemd worden in onderdeel C of D van het Besluit m.e.r. en de daarin opgenomen drempelwaarden overschrijden.
In het voorliggende geval is geen sprake van activiteiten die op grond van onderdeel C van het Besluit milieueffectrapportage m.e.r.-plichtig zijn. Wel is sprake van een activiteit die is opgenomen in onderdeel D van het Besluit m.e.r., namelijk: 'de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject'. De realisatie van bedrijfsruimte wordt hier ook onder verstaan.
Wanneer de beoogde ontwikkeling binnen deze activiteit past, dient te worden getoetst of sprake is van m.e.r-beoordelingsplicht. Hier is sprake van indien de activiteiten de volgende drempelwaarden uit onderdeel D overschrijden:
Indien het project wordt vergeleken met de drempelwaarden uit de D-lijst kan worden geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject en daarmee tevens geen m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit aangezien deze pas geldt bij een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen en een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer. Echter, zoals ook in het voorgaande aangegeven, dient ook wanneer ontwikkelingen onder drempelwaarden blijven, het bevoegd gezag zich er van te vergewissen of activiteiten geen aanzienlijke milieugevolgen kunnen hebben.
Indien hierbij de drempelwaarden uit de D-lijst voor deze activiteit wordt vergeleken met de omvang van de ontwikkeling, namelijk de realisatie van een kleinschalig kinderdagverblijf en de toevoeging van twee woningen, wordt geconcludeerd dat sprake is van een wezenlijk ander schaalniveau en een activiteit die vele malen kleinschaliger is.
Gelet op de kenmerken van het project (zoals het karakter in vergelijking met de drempelwaarden uit het Besluit m.e.r.), de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zullen geen belangrijke nadelige milieugevolgen optreden. Eén en ander is tevens bevestigd in de in dit hoofdstuk en bod gekomen milieu- en omgevingsaspecten en de daarvoor, indien van toepassing, uitgevoerde onderzoeken.
Deze ontwikkeling is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van het bestemmingsplan.
Verkeer
Het plangebied wordt ontsloten via de Wettermûne en de Hantumerweg. De Wettermûne wordt doorgetrokken zodat beide woningen bereikbaar zijn voor autoverkeer. In het plan wordt de mogelijkheid geboden van een kinderdagverblijf in de woning langs de Hantumerweg. Om die reden wordt rekening gehouden met het afzetten van kinderen bij het kinderdagverblijf met de fiets. Ook is het mogelijk kinderen af te zetten aan de Hantumerweg met de auto, wat extra verkeersbewegingen oplevert.
Voor het bepalen van de verkeersgeneratie van de twee woningen wordt aansluiting gezocht op de normen van het CROW (publicatie 381). Er is gekeken naar de functie 'vrijstaande koopwoning'. De gemiddelde verkeersgeneratie bedraagt 8,1 mvt/etmaal. In totaal is de extra verkeersaantrekkende werking als gevolg van de twee woningen 16,2 mvt/etmaal. Hierbij is uitgegaan van twee vrijstaande koopwoningen in schil centrum in een niet stedelijk gebied.
Voor het kinderdagverblijf geldt een verkeersaantrekkende werking van 20 mvt/etmaal. Hierbij is uitgegaan van een worst-case scenario. Het kinderdagverblijf heeft namelijk ruimte voor maximaal tien kinderen. Wanneer elke kind met de auto wordt gebracht en opgehaald, dan bedraagt de maximale verkeersgeneratie 20 mvt/etmaal. In de praktijk zal de verkeersaantrekkende werking naar verwachting lager uitvallen, nu er ook mogelijkheden zijn om kinderen met de fiets te brengen.
Voor het personeel van het kinderdagverblijf wordt geen extra verkeersaantrekkende werking verwacht. Dit komt doordat het personeel van het kinderdagverblijf in de naastgelegen woning woont.
De totale verkeersgeneratie bedraagt dus 36,2 mvt/etmaal. Dit is uitgesplitst in de verkeersgeneratie van 16,2 mvt/etmaal voor de Wettermûne en 20 mvt/etmaal voor de Hantumerweg. Gelet op de capaciteit van de beide wegen worden geen problemen met de verkeersafwikkeling of verkeersveiligheid verwacht.
Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte wordt getoetst aan de parkeernormen van het CROW (publicatie 381). Voor de woningen wordt opnieuw gekeken naar de functie 'vrijstaande koopwoningen'. Per woning geldt een gemiddelde parkeernorm van 2,1 parkeerplaatsen. In totaal zijn er voor beide woningen 4,2 parkeerplaatsen benodigd. Hierbij is uitgegaan van twee vrijstaande koopwoningen in schil centrum in niet stedelijk gebied. Deze parkeerplaatsen worden op het eigen terrein bij de woningen gerealiseerd.
Voor de functie kinderdagverblijf geldt een parkeernorm van 1,2 parkeerplaatsen per 100 m2 bvo. In totaal zijn voor het kinderdagverblijf 1,2 parkeerplaatsen benodigd. Hierbij is uitgegaan van een kinderdagverblijf van circa 100 m2 bvo in schil centrum in niet stedelijk gebied. Rekening houdend met de mogelijkheid dat er een kinderdagverblijf komt, worden ten behoeve van het (kort) parkeren langs de Hantumerweg vier parkeerplaatsen gerealiseerd.
Conclusie
Gelet op de geringe toename van het aantal verkeersbewegingen als gevolg van de ontwikkeling en de capaciteit van de Wettermûne en de Hantumerweg worden geen problemen met de verkeersafwikkeling verwacht. Daarnaast zijn vier parkeerplaatsen beschikbaar aan de Hantumerweg voor kort parkeren en is er voldoende ruimte op eigen terrein om te voorzien in de parkeerplaatsen voor de beide woningen.
Algemeen
Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:
Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan of wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.
Gebiedstypen
In de VNG-uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering is een tweetal gebiedstypen te onderscheiden; 'rustige woonwijk' en 'gemengd gebied'. Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer.
Gebieden waar in enige vorm sprake is van functiemenging, of in gebieden waar bewust functiemenging wordt nagestreefd (bijvoorbeeld om een grotere levendigheid tot stand te brengen), worden aangemerkt als 'gemend gebied'. Bij 'gemengde gebieden' moet gedacht worden aan:
De richtafstanden uit het omgevingstype rustige woonwijk kunnen, zonder dat dit ten koste gaat van het woon- en leefklimaat, met één afstandsmaat worden verlaagd indien sprake is van gemengd gebied. Daarbij wordt in de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' opgemerkt dat het vanuit het oogpunt van efficiënt ruimtegebruik de voorkeur verdient functiescheiding niet verder door te voeren dan met het oog op een aanvaardbaar woon- en leefklimaat noodzakelijk is.
Situatie plangebied
De voorgenomen ontwikkeling betreft de realisatie van een tweetal vrijstaande woningen met daarbij de mogelijkheid van een kinderdagverblijf. De ontwikkeling vindt plaats in een gemengd gebied doordat verschillende functies zoals wonen, scholen en zorg aanwezig zijn. De nieuwe functies kunnen worden aangemerkt als gevoelige functie. Voor het kinderdagverblijf geldt daarbij dat dit zowel een gevoelige functie is als een milieuhinderlijke functie is.
In de onderstaande tabel is een overzicht van de verschillende functies in de omgeving en de afstand tot het plangebied. Per adres zal ingegaan worden op het aspect bedrijven en milieuzonering
Adres en functie | Richtafstand gemengd gebied | Afstand perceelsgrens tot perceelsgrens plangebied | |
Hantumerweg 30 zorgwoningen |
0 meter aspect geluid | Aangrenzend | |
Kweekschoolstraat 3-1 Christelijke Basisschool (CBS) Eben Haëzer | 10 meter aspect geluid | 18 meter | |
Hantumerweg 28 De Twine chr. speciaal basisonderwijs |
10 meter aspect geluid | 16 meter | |
Wettermûne 17 burgerwoning | Aangrenzend | ||
Wettermûne 15A burgerwoning | 10 meter |
Hantumerweg 30
Ten noorden van het plangebied liggen zorgwoningen aan de Hantumerweg 30. Het perceel ligt op een afstand van 3 meter tot het bouwvlak van de woning met de mogelijkheid van een kinderdagverblijf en 12 meter tot de andere nieuwe woning. Zorgwoningen zelf kennen geen milieucategorie. Voor eventuele aanwezige restaurant/catering geldt milieucategorie 1 met een richtafstand van 0 meter in gemengd gebied waaraan voldaan wordt.
Planologisch gezien zijn ter plaatse van Hantumerweg 30 maatschappelijke voorzieningen mogelijk. Dit betekent dat ook maatschappelijke voorzieningen uit milieucategorie 2 mogelijk zijn. Hiervoor geldt een richtafstand van 10 meter waaraan niet voldaan wordt. Ter plaatse van het plangebied zijn in het bestemmingsplan zorgwoningen mogelijk waarmee al reeds rekening gehouden moest worden. Daarom wordt het perceel Hantumerweg 30 met de beoogde ontwikkeling niet planologisch beperkt. Met het vaststellen van dit bestemmingsplan dienen toekomstige functies rekening te houden met de nieuwe woningen. Ter plaatse van de nieuwe woningen kan dan ook een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
De kinderopvang is ook milieuhinderlijk. Het bouwvlak van de zorgwoningen liggen op 0 meter van het perceel met de woning met de mogelijkheid van de kinderopvang. De huidige zorgwoningen liggen op 6,5 meter van de woonbestemming met de specifieke aanduiding 'kinderdagverblijf'. Er wordt niet voldaan aan de richtafstand van 10 meter. Hiervoor is alleen het aspect geluid relevant, voor de overige aspecten (stof, geur en gevaar) geldt een richtafstand van 0 meter waaraan voldaan wordt. Voor de kinderopvang is het buitenterrein en het gebouw de plaatsen van het maatgevende geluid wordt geproduceerd. Het gebouw ligt op een afstand van 9,5 meter. Het buitenspeelterrein zal op een afstand van ten minste 10 meter worden gerealiseerd. Indien het kinderdagverblijf er komt zal sprake zijn van een zeer kleinschalige opvang (10 kinderen) daarvoor is deze afstand voldoende om ter plaatse van de bestaande zorgwoningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Wel geldt voor Hantumerweg 30 dat het bouwvlak tot aan de perceelsgrenzen reikt. Planologisch gezien kunnen zorgwoningen tot aan de perceelgrens worden gerealiseerd. Met het vaststellen van het voorliggende bestemmingsplan dient bij de realisatie van eventuele milieugevoelige functies rekening worden gehouden met het kinderdagverblijf. Gezien in het bestemmingsplan Dokkum Regiostad (2020) al reeds een maatschappelijke functie mogelijk was, wordt het perceel Hantumerweg 30 niet verder beperkt in haar bedrijfsmogelijkheden.
Kweekschoolstraat 3-1: Christelijke Basisschool (CBS) Eben Haëzer
Ter plaatse van de Kweekschoolstraat 3-1 is een school gelegen. Een school is een milieugevoelig en een milieuhinderlijke functie. De woning met de mogelijkheid van een kinderdagverblijf ligt op 20 meter van het schoolgebouw er wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter. Het bouwvlak van woning met de kinderdagverblijf ligt op een afstand van 28 meter tot het schoolperceel. Er wordt voldaan aan de richtafstanden van 10 meter in gemengd gebied voor de school en kinderopvang. Ter plaatse van de school, kinderopvan en de twee nieuwe woningen kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd. De school wordt niet beperkt in haar bedrijfsvoering.
Hantumerweg 28: De Twine chr. speciaal basisonderwijs
Ter plaatse van de Hantumerweg 28 is een school gelegen. De perceel van de school ligt op een afstand van 16 meter tot het plangebied. Er wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter die geldt in gemengd gebied voor de school en de kinderopvang. Ter plaatse van de milieugevoelige functies kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd en de school wordt niet in haar bedrijfvoering beperkt.
Wettermûne 17 burgerwoning
De woning aan Wettermûne 17 grenst aan het plangebied. De afstand van de woninggevel tot de woonbestemming met de mogelijkheid voor een kinderdagverblijf is 23 meter. Er wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter in gemengd gebied. Ter plaatse van de woning aan de Wettermûne 17 kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
Wettermûne 15A burgerwoning
De woning aan de Wettermûne 15A ligt op een afstand van 34 meter tot de woonbestemming met de mogelijkheid van een kinderdagverblijf. Er wordt voldaan aan de richtafstand van 10 meter in gemengd gebied (en 30 meter voor een rustige woonwijk). Ter plaatse van de woning kan een aanvaardbaar woon- en leefklimaat worden gegarandeerd.
De nieuwe burgerwoning
Met de beoogde ontwikkeling wordt een nieuwe burgerwoning mogelijk gemaakt. Het bouwvlak van de nieuwe burgerwoning ligt op een afstand van circa 6 meter tot de woonbestemming met de mogelijkheid van ee kinderdagverblijf. Er wordt niet voldaan aan de richtafstand van 10 meter die geldt voor de kinderopvang in gemengd gebied. Hiervoor is alleen het aspect geluid relevant, voor de overige aspecten (stof, geur en gevaar) geldt een richtafstand van 0 meter waaraan voldaan wordt. Voor de kinderopvang is het buitenterrein en het gebouw de plaatsen van het maatgevende geluid wordt geproduceerd. Het gebouw ligt op een afstand van 13 meter. De buitenspeel locatie zal aan de overzijde van het gebouw worden gerealiseerd en ligt op grotere afstand. Aan de zijde van de burgerwoning komt de tuin van de bedrijfswoning. Gezien het gaat om zeer kleinschalige opvang (10 kinderen) en de afstand tot de maatgevende geluidsbronnen kan ter plaatse van de nieuwe burgerwoningen een aanvaardbaar woon- en leefklimaat gegarandeerd worden.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat als gevolg van de wijziging geen sprake is van milieuhinder en dat ter plaatse van de bestaande woningen en scholen in de omgeving, ook na de ontwikkeling, sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Ook ter plaatse van de nog te realiseren woningen en kinderdagverblijf zal sprake zijn van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect bedrijven en milieuhinder staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg en nader onderzoek is niet noodzakelijk.
Bij elk ruimtelijk plan dient met het oog op de natuurbescherming rekening te worden gehouden met de gebiedsbescherming en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 zijn beide aspecten geregeld in de Wet natuurbescherming (Wnb). Hierbij dient te worden aangetoond dat als gevolg van de geplande activiteiten de gunstige staat van instandhouding van waardevolle dier- en plantensoorten niet in het geding komt.
Situatie plangebied
Gebiedsbescherming
Natura 2000-gebieden
Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Deze gebieden worden in Nederland op grond van de Wet natuurbescherming beschermd.
Het plangebied bevindt zich op een afstand van circa 7,3 kilometer van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied 'Waddenzee'. Gezien de grote afstand tot dit Natura 2000-gebied wordt er geen negatieve effecten verwacht. Een stikstofdepositieberekening wordt derhalve achterwege gelaten.
Natuurnetwerk Nederland (NNN)
Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlands natuurbeleid. Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'- principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.
Het plangebied ligt niet in, of direct naast het NNN. Gronden die tot het NNN behoren liggen op ruim 5,9 kilometer afstand van het plangebied. Gezien de afstand van het plangebied tot de NNN en de aard en omvang van het voornemen wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van de NNN.
Soortenbescherming
Ten aanzien van de soortenbescherming gelden onder andere algemene verboden tot het verwijderen van groeiplaatsen van beschermde plantensoorten, het beschadigen, vernielen, wegnemen of verstoren van voortplantings- of vaste rustplaatsen of verblijfplaatsen van beschermde diersoorten of het opzettelijk verontrusten van een beschermde diersoort.
Tijdens de bouw van het verzorgingtehuis in 2020, gelegen aan de Hantumerweg 30, werd het plangebied gebruikt als bouwterrrein. Dit is te zien in figuur 4.1. Doorgaans wordt een ecologisch waardevol gebied niet gebruikt als bouwterrein.
Hedendaags is het plangebied een grasveld, dit is te zien in figuur 4.2. Dit grasveld wordt met enige regelmaat gemaaid en onderhouden. Het plangebied heeft dan ook geen ecologische waarden.
De eerdere situatie, de huidige situatie en het beheer maken het plangebied tot ongeschikt leefgebied voor beschermde soorten. Door uitvoering van de voorgenomen activiteiten worden geen beschermde soorten verstoord, beschadigd of gedood en wordt geen beschermd functioneel leefgebied aangetast. Wel moet rekening worden gehouden met de algehele zorgplicht. Dit houdt in dat men de plicht heeft om schade aan wilde planten en dieren zoveel mogelijk te voorkomen.
Figuur 4.1 Luchtfoto van het plangebied te zien als bouwterrein (Bron: bagviewer.kadaster.nl)
Figuur 4.2 Luchtfoto plangebied maart 2022 (Bron: Google Earth Pro)
Conclusie
De Wet natuurbescherming vormt geen belemmering voor uitvoering van de voorgenomen activiteit en nader onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming wordt niet noodzakelijk geacht. Voorliggende ruimtelijke ontwikkeling heeft tevens geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden of het NNN.
Op grond van de Wet geluidhinder geldt rond wegen met een maximumsnelheid hoger dan 30 km/uur, spoorwegen en inrichtingen die ''in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken'', een geluidzone. Bij ontwikkeling van nieuwe geluidsgevoelige objecten binnen deze geluidzones of bij bepaalde veranderingen aan de weg zelf (zoals het verhogen van de maximumsnelheid of het uitbreiden van het aantal rijstroken) moet akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om aan te tonen dat de ontwikkeling voldoet aan de voorkeursgrenswaarden die in de wet zijn vastgelegd.
Situatie plangebied
Het plangebied is gelegen ter hoogte van de Hantumerweg 30. Ter hoogte van het plangebied geldt een maximaal toegestane snelheid van 30 km/uur. Er is derhalve geen sprake van een geluidzone, zodat er geen aanleiding is voor het uitvoeren van akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai. De overige wegen die in de nabije omgeving van het plangebied zijn gelegen zij ook wegen zonder geluidzone, waardoor ook hier geen aanleiding bestaat voor het uitvoeren van akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai.
Verder is het plangebied niet gelegen binnen de geluidzone van een industrieterrein. Akoestisch onderzoek industrielawaai is daarom niet nodig.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat de Wet geluidhinder geen belemmering vormt voor het planvoornemen.
Met het oog op een goede ruimtelijke ordening dient ingeval van ruimtelijke ontwikkelingen te worden aangetoond dat de bodem geschikt is voor het beoogde gebruik. Hierbij is van belang of een nieuw te realiseren functie kan worden aangemerkt als bodemgevoelige functie.
Situatie plangebied
De woningen en het kinderdagverblijf kunnen worden aangemerkt als bodemgevoelige functies. Om de milieuhygiënische bodemkwaliteit in kaart te brengen is een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. In bijlage 1 is het verkennend bodemonderzoek bijgevoegd.
Op basis van het gemeten gehalte in de grond is de gestelde onderzoekshypothese, een verdachte locatie, formeel gezien juist. De gehalten zijn echter dusdanig dat aanvullend onderzoek niet noodzakelijk is. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen nieuwbouwplannen.
Conclusie
Gelet op het bovenstaand wordt geconcludeerd dat het aspect 'bodem' geen belemmering vormt voor de voorgenomen ontwikkeling.
Een belangrijk onderdeel van de planvorming is de watertoets. Sinds 1 november 2003 is de watertoets voor alle ruimtelijke plannen verplicht. Het doel van de watertoets is waterbelangen evenwichtig mee te nemen in het planvormingsproces van Rijk, Provincies en gemeenten. Hiermee wordt een veilig, gezond en duurzaam watersysteem nagestreefd. De toets omvat het gehele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de in ruimtelijke plannen voorkomende waterhuishoudkundige aspecten. Via de digitale watertoets (bijlage 1) is beoordeeld of en welke waterbelangen voor het plan relevant zijn.
Situatie plangebied
Het plangebied is gelegen in het beheergebied van Wetterskip Fryslân. Het waterschap is verantwoordelijk voor het watersysteem en het zuiveren van het aangeboden stedelijk afvalwater.
De voorgenomen ontwikkeling bestaat uit het realiseren van twee vrijstaande grondgebonden woningen met daarbij de mogelijkheid van een kinderdagverblijf. Het plangebied is momenteel onbebouwd en bestaat uit een open grasvlakte. Het plangebied is 1.585 m2 waarvoor watercompensatie plaats moet vinden. In het verleden, korter dan vijf jaar geleden, stond binnen het plangebied een gebouw waardoor sprake is van bestaande verharding in het plangebied van totaal 300 m2. Deze bestaande verharding hoeft niet meer gecompenseerd te worden en wordt van het totale plangebied vanaf gehaald.
Binnen het plangebied komen twee bouwvlakken van 89 m2 en 180 m2 in totaal 269 m2 elk bouwvlak kan 100% worden bebouwd. Daarnaast voor de tuinen wordt de vuistregel van 50% verharding voor aangehouden. Hiermee is sprake van (((1.585 - 269):2= 658)+269=) 927 m2 aan nieuwe verharding. De toename aan verharding is hiermee (927-300=) 627 m2 hiervoor dient minimaal 32 m2 aan watercompensatie plaats moet vinden.
De watercompensatie vindt plaats aan de kant van de Ealsumer Feart. Hier zal minimaal 32 m2 worden afgegraven. In figuur 4.3 is het zoekgeboed voor de watercompensatie weergeven.
Figuur 4.3 zoekgebied watercompensatie binnen het plangebied
Het is niet toegestaan zonder watervergunning neerslag versneld tot afvoer te laten komen indien daarbij meer dan 200 m2 onverharde grond in stedelijk gebied wordt bebouwd of verhard. Er geldt een vrijstelling van de vergunningsplicht wanneer wordt voldaan aan de compensatieregels genoemd in dit wateradvies. De meest voorkomende manier van compenseren is het graven van extra oppervlaktewater. Bij het graven van extra oppervlaktewater hanteert Wetterskip Fryslân de volgende compensatienorm:
Uiteraard is het toepassen van alternatieve maatregelen in het plan ook mogelijk. Gezien het feit dat een kinderdagverblijf zich gaat vestigen in het plangebied - wordt in verband met de veiligheid van de kinderen - gekozen voor alternatieve maatregelen. Daarvoor zal overleg plaatsvinden met het waterschap. Afhankelijk van de maatregel kunnen andere normen gelden dan hier vermeld. Indien er niet wordt gecompenseerd door extra oppervlaktewater te graven waarbij bovenstaande percentages worden gehanteerd of indien er geen overeenstemming plaatsvindt in de watertoetsprocedure over alternatieve maatregelen dan dient een watervergunning bij het waterschap te worden gevraagd.
Het plan is, vanuit de waterhuishouding bezien, van belang voor het waterschap omdat het mogelijk waterschapsbelangen raakt. Om die reden is dan ook de benodigde watercompensatie afgestemd met het Wetterskip Fryslân. Hieruit is bovenstaande watercompensatie voort gekomen. Gelet hierop wordt dan ook voldaan aan het aspect water.
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is bepaald dat in een ruimtelijk plan een beschrijving opgenomen moet worden van de manier waarop met de aanwezige cultuurhistorische waarden rekening is gehouden. Het plangebied ligt niet in een gebied met aangewezen cultuurhistorische waarden. Wel kunnen de structuren en kenmerken van het landschap als cultuurhistorisch waardevol worden aangemerkt.
Situatie plangebied
Het plangebied zelf kent, op basis van de Cultuurhistorische waardenkaart Friesland, geen bijzondere cultuurhistorische waarden. In de directe nabijheid van het plangebied bevinden zich geen rijks- of gemeentelijke monumenten. Ten slotte is sprake van een perceelsgebonden ontwikkeling die de cultuurhistorische waarde van het gebied niet aantasten. Het plan is dan ook uitvoerbaar vanuit cultuurhistorisch oogpunt.
Ontwikkeling van het gebied
In 1993 is in het omliggende gebied sprake van de eerste ontwikkelingen. Aan de westzijde Hantumerweg zijn destijds twee gebouwen gerealiseerd. In het achterliggend gebied is het eerste deel van de woonwijk Weeshuislanden zijn aangelegd. Rond het jaar 2000 is de tweede fase, en voorlopig laatste fase, van de woonwijk afgerond. De bebouwing, gelegen langs de Hantumerweg, is verder uitgebreid tijdens deze fase. Ten tijden van de ontwikkeling van de Weeshuislanden is het plangebied nooit bebouwd geweest.
Aan de Hantumerweg bevinden drie soorten bouwstijlen: de jaren '90, jaren '00 en de moderne stijl van de jaren '20 van deze eeuw. Deze bouwstijlen staan door elkaar heen gebouwd. Het gebouw naast het plangebied, met huisnummer 32, heeft een moderne jaren '20 uitstraling. De gebouwen in het beoogd initiatief zullen ook de uiterlijke kenmerken bevatten van de moderne jaren '20 stijl. De nieuwe gebouwen in het beoogd initiatief sluiten hierdoor naadloos aan op het karakter van het naastgelegen pand enhet omliggende gebied.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van onaanvaardbare negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.
Sinds 1 juli 2016 is de Erfgoedwet van kracht. Deze wet vervangt zes wetten en regelingen op het gebied van cultureel erfgoed:
De Erfgoedwet hanteert de beschermingsniveaus zoals die in de oude regelingen golden. Voor de vergunningverlening van een beschermd archeologisch monument, het verbod op beschadigen of vernielen van een rijksmonument en de bescherming van stads- en dorpsgezichten geldt dat de huidige situatie in de Monumentenwet 1988 van kracht blijft tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Deze regels blijven dus gelden en zijn ongewijzigd overgenomen in de Erfgoedwet.
Doelstelling van de wetten is de bescherming en het behoud van archeologische waarden. Als gevolg van dit verdrag wordt in het kader van de ruimtelijke ordening het behoud van het archeologisch erfgoed meegewogen zoals alle andere belangen die bij de voorbereiding van het plan een rol spelen.
De gehanteerde uitgangspunten zijn:
Gemeenten zijn verplicht om bij het vaststellen van bestemmingsplannen rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden.
Situatie plangebied
Voor het plangebied geldt geen dubbelbestemming met betrekking tot archeologie op basis van het bestemmingsplan. Volgende de archeologische waardenkaart van de provincie Friesland heeft het plangebied voor de periode ijzertijd - middeleeuwen een lage verwachtingswaarde. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 2.500 m2 een karterend archeologisch onderzoek uit te voeren. Voor de periode steentijd - bronstijd geldt ook een lage verwachtingswaarde ter plaatse van het plangebied. De provincie beveelt aan om bij ingrepen van meer dan 2.500 m2 een karterend archeologisch onderzoek uit te voeren.
Op navolgende figuren zijn uitsneden opgenomen van de archeologische waardenkaart.
Figuur 4.1 Uitsnede archeologische waardenkaart (ijzertijd - middeleeuwen) met globale aanduiding plangebied (bron: FAMKE)
Figuur 4.2 Uitsnede archeologische waardenkaart (steentijd - bronstijd) met globale aanduiding plangebied (bron: FAMKE)
Onder een 'grootte van een ingreep' wordt verstaan de totale oppervlakte van een bestemmingswijziging ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan. Het totale plangebied heeft een oppervlakte van 1.585 m2. Hiermee valt de ontwikkeling onder de gestelde onderzoeksgrens van 2.500 m2. Archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk.
Wanneer bij de werkzaamheden toch archeologische resten worden aangetroffen, geldt op grond van artikel 53 van de Erfgoedwet een meldingsplicht.
Conclusie
Geconcludeerd wordt dat er geen archeologisch onderzoek nodig is.
In de Wet milieubeheer (Wm) zijn kwaliteitseisen voor de buitenlucht opgenomen. Titel 5.2 Wm 'Luchtkwaliteitseisen' wordt kortweg aangeduid als de Wet luchtkwaliteit. Het doel van de wet is om mens en milieu bescherming te bieden tegen de negatieve effecten van luchtverontreiniging. Voor de gezondheid van de mens is een goede luchtkwaliteit van groot belang. Daarom zijn in de Wet milieubeheer grenswaarden opgenomen voor een aantal stoffen die als verontreiniging in de lucht voorkomen. In de praktijk richt de aandacht zich vooral op de stoffen stikstofdioxide en fijnstof. Van deze stoffen komen in Nederland concentraties voor die in de buurt van de grenswaarde liggen. Voor de overige stoffen genoemd in de Wet milieubeheer komen de concentraties niet in de buurt van de grenswaarde.
De Wet luchtkwaliteit maakt onderscheid tussen grote en kleine ruimtelijke projecten. Een project is klein als het slechts in geringe mate, ofwel niet in betekenende mate (NIBM), leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit. In het Besluit niet in betekenende mate (NIBM) is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden twee situaties onderscheiden:
Daarnaast worden er bestemmingen benoemd die extra gevoelig zijn voor luchtvervuiling, de zogenaamde gevoelige bestemmingen. Uiteraard moet niet alleen bij gevoelige bestemmingen, maar bij alle projecten sprake zijn van een goede ruimtelijke ordening. Vanuit dit oogpunt moet afgewogen worden of het aanvaardbaar is om een bepaald project op een bepaalde plaats te realiseren. Hierbij speelt de blootstelling aan luchtverontreiniging een rol, ook als het project zelf niet of nauwelijks bijdraagt aan de luchtverontreiniging.
Situatie plangebied
De ontwikkeling kan, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een project dat niet in betekenende mate van invloed is op de luchtkwaliteit. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor niet noodzakelijk. Er behoeft dus niet getoetst te worden aan de grenswaarden.
Conclusie
Aanvullend onderzoek naar het aspect luchtkwaliteit is niet noodzakelijk nu het onderhavige initiatief kan worden aangemerkt als NIBM-project. Het aspect luchtkwaliteit vormt dan ook geen belemmering
Externe veiligheid gaat over het beheersen van de risico's die ontstaan voor de omgeving bij het gebruik, de opslag en het vervoer van gevaarlijke stoffen, zoals vuurwerk, LPG en munitie. Sinds een aantal jaren is er wetgeving over “externe veiligheid” om de burger niet onnodig aan te hoge risico's bloot te stellen. De normen voor externe veiligheid zijn vastgelegd in onder andere het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), Besluit externe veiligheid transportroutes (BEVT) en het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb).
Het externe veiligheidsbeleid heeft vorm gekregen in de risicobenadering. Er wordt getoetst aan twee verschillende normen:
Ten aanzien van het plaatsgebonden risico geldt een kans van 10-6 als grenswaarde. Dit betekent dat binnen de zogenaamde PR 10-6-contour geen nieuwe kwetsbare objecten mogen worden toegestaan. Voor ontwikkeling van nieuwe beperkt kwetsbare objecten, geldt deze norm als streefwaarde.
Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep mensen van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het onderscheid tussen kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten is vastgelegd in het Besluit externe veiligheid inrichtingen.
In het kader van het aspect externe veiligheid is de Atlas Leefomgeving geraadpleegd.
Figuur 4.3 Uitsnede risicokaart met aanduiding plangebied (bron: Atlas Leefomgeving)
Situatie plangebied
Risico relevante inrichtingen
Uit de Atlas Leefomgeving blijkt dat er meerdere inrichtingen zijn gelegen in de nabijheid van het plangebied. De dichtstbijzijnde inrichting is gelegen op circa 1,3 kilometer ten westen van het plangebied. Gezien de grote afstand tot het plangebied en het feit dat de andere inrichtingen op nog grotere afstand zijn gelegen, wordt aangenomen dat deze inrichtingen geen belemmering vormen voor het planvoornemen.
Vervoer gevaarlijke stoffen weg
Er zijn geen spoor- en waterwegen in de omgeving van het plangebied die zijn aangewezen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Daarnaast vindt er in een straal van 1 kilometer rond het plangebied geen vervoer van gevaarlijke stoffen plaats via de weg. Er is dan ook geen sprake van een belemmering met betrekking tot de beoogde ontwikkeling.
Buisleidingen
Uit de Atlas Leefomgeving blijkt dat binnen een straal van 1 kilometer van het plangebied geen relevante buisleidingen aanwezig zijn. De dichtstbijzijnde buisleiding is van Gasunie en is gelgen op circa 1,3 kilometer ten zuidwesten van het plangebied. Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen heeft daarom geen invloed op de beoogde planontwikkeling.
Conclusie
Een en ander brengt met zich mee dat de ontwikkeling in overeenstemming is met wet- en regelgeving met betrekking tot van externe veiligheid.
Bij de uitvoering van ruimtelijke ontwikkelingen moet rekening worden gehouden met de aanwezigheid van elektriciteit- en communicatiekabels en nutsleidingen in de grond. Hier gelden beperkingen voor ingrepen in de bodem. Daarnaast zijn zones, bijvoorbeeld rondom hoogspanningsverbindingen, straalpaden en radarsystemen van belang. Deze vragen vaak om het beperken van gevoelige functies of van de hoogte van bouwwerken. Voor ruimtelijke plannen zijn alleen de hoofdleidingen van belang. De kleinere, lokale leidingen worden bij de uitvoering door middel van een Klic-melding in kaart gebracht.
In of nabij het plangebied liggen geen kabels of leidingen die moeten worden voorzien van een planologische regeling.
Het bestemmingsplan voldoet aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wet ruimtelijke ordening (Wro), het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, digitaal en analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan regelt de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden van de gronden in het plangebied. De juridische regeling is vervat in een verbeelding en bijbehorende regels. Op de verbeelding zijn de verschillende bestemmingen vastgelegd, in de regels (per bestemming) de bouw- en gebruiksmogelijkheden.
De bestemmingen die in dit bestemmingsplan voorkomen zijn afgestemd op de regeling uit het bestemmingsplan 'Dokkum Regiostad' (geconsolideerd). Hierbij geldt dat de regeling voor het plangebied is toegespitst op dit initiatief, waarbij de randvoorwaarden uit het beleidskader, de planologische randwaarden als uitgangspunt gelden. Binnen het plangebied komt de volgende bestemming voor:
Bestemming 'Wonen'
De voor 'wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor een aan-huis-verbonden beroep of kleinschalige bedrijfsmatige activiteit. Ter plaatse van de aanduiding 'kinderdagverblijf' is een kinderdagverblijf mogelijk. Via de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' is het maximaal aantal hoofdgebouwen bepaald. De goot- en bouwhoogte is vastgelegd via een aanduiding op de planverbeelding. De maximale goot- en bouwhoogte bedraagt 7,00 meter en 11,00 meter.
De economische uitvoerbaarheid van een plan wordt in eerste instantie bepaald door de financiële haalbaarheid ervan. Daarnaast is de grondexploitatieregeling uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) van belang. Deze regeling bepaalt dat de gemeente de door haar gemaakte kosten kan verhalen. Het kostenverhaal heeft dus ook invloed op de haalbaarheid van het plan.
Financiële haalbaarheid
De ontwikkeling van de woningen betreft een particulier initiatief, waarmee de gemeente geen directe financiële bemoeienis heeft. De gemeente is alleen financieel betrokken bij de realisatie van de openbare parkeerplaatsen op gemeentelijk eigendom. Conform artikel 3.1.6 van het Bro dient bij het opstellen van een bestemmingsplan onderzoek te worden ingesteld naar de uitvoerbaarheid van het plan. De gronden waarop de ontwikkelingen plaatsvinden, zijn eigendom van de initiatiefnemers. De realisatie heeft plaatsgevonden voor rekening en risico van initiatiefnemers en kende derhalve geen financiële risico's voor de gemeente. De kosten die verbonden zijn aan het doorlopen van de procedure worden verhaald op de initiatiefnemer op basis van de legesverordening. Mogelijke planschadekosten zijn eveneens voor rekening van de initiatiefnemer, hiervoor is een overeenkomst met de gemeente opgesteld. Ten slotte is in de overeenkomst de kosten voor het realiseren van de openbare parkeerplaatsen geregeld.
Grondexploitatie
Doel van de in de Wro opgenomen grondexploitatieregeling is het bieden van ruimere mogelijkheden voor het kostenverhaal en het creëren van meer sturingsmogelijkheden. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen de publiekrechtelijke weg via een exploitatieplan en de privaatrechtelijke weg in de vorm van overeenkomsten. In het geval van een exploitatieplan kan de gemeente eisen en regels stellen voor de desbetreffende gronden, woningbouwcategorieën en fasering. Bij de privaatrechtelijke weg worden dergelijke afspraken in een (anterieure) overeenkomst vastgelegd.
De gemeente moet, volgens de grondexploitatieregeling in de Wro en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), de gemaakte gemeentelijke kosten verhalen op de initiatiefnemers van de ontwikkeling. Dit geldt overigens alleen wanneer sprake is van bouwplannen, zoals opgenomen in het Bro. Met het voorliggend plan wordt een bouwplan mogelijk gemaakt als bedoeld in artikel 6.2.1 Bro. De gemeentelijke kosten worden opgenomen in een anterieure overeenkomst die wordt gesloten tussen de gemeente en de initiatiefnemer.
Het bestemmingsplan doorloopt een uitgebreide procedure. Tijdens deze procedure zijn er verschillende momenten waarop burgers en belanghebbenden hun mening op het plan kenbaar kunnen maken. Hieronder volgt een nadere toelichting.
Voorbereidingsfase
Als voorbereiding op het ontwerpbestemmingsplan wordt het planvoornemen voorgelegd aan de provincie. De resultaten worden verwerkt in het voorliggend ontwerpbestemmingsplan.
Ontwerpfase
Het ontwerpbestemmingsplan doorloopt de in de Wet ruimtelijke ordening (Wro) opgenomen formele bestemmingsplanprocedure. Dit betekent dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende zes weken ter inzage wordt gelegd. Een ieder krijgt de gelegenheid voor het indienen van zienswijzen.
Vaststelling
Het bestemmingsplan wordt vervolgens vastgesteld. Het besluit tot vaststelling wordt gepubliceerd en het bestemmingsplan wordt vervolgens nog een keer voor zes weken ter inzage gelegd. Tijdens die periode bestaat de mogelijkheid beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in te stellen tegen het besluit en het plan.