direct naar inhoud van Planregels
Plan: Noordhorn, Rijksstraatweg 40 (WP)
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1969.WZBG21HERS2-VA01

Planregels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het wijzigingsplan "Noordhorn, Rijksstraatweg 40" met identificatienummer NL.IMRO.1969.WZBG21HERS2-VA01 van de gemeente Westerkwartier;

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1969.WZBG21HERS2-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen;

1.3 aanbouw

een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw door de vorm- onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.6 aan huis verbonden beroep

de uitoefening van een beroep of het bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch, consumentverzorgend, ambachtelijk of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende aan- en uitbouwen kan worden uitgeoefend, waarbij de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft en waaronder in ieder geval niet wordt begrepen prostitutie en waarbij detailhandel slechts is toegestaan voor zover dit direct verband houdt met het aan huis verbonden beroep of bedrijf;

1.7 aanlegsteiger

een bouwwerk, niet zijnde beschoeiingen, kennelijk bedoeld voor het afmeren/aanleggen van vaartuigen;

1.8 aanlegvergunning

een vergunning als bedoeld in artikel 3.3 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.9 aanpijling

een op de plankaart blijkens de daarop voorkomende verklaring als zodanig opgenomen aanduiding, die aangeeft welke bestemming/aanduiding van toepassing is op de aangepijlde gronden;

1.10 afwijking

een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder c van de Wet ruimtelijke ordening;

1.11 agrarisch bedrijf

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen (boom- en sierkwekerijen en fruit- en houtteelt daaronder begrepen) en/of door middel van het houden van dieren, niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een bollenteeltbedrijf of een vis- of wormenkwekerij;

1.12 agrarisch grondgebruik

het telen van gewassen - niet in een volkstuin(complex) en niet zijnde bollenteelt anders dan bestaande bollenteelt - en/of het weiden van dieren;

1.13 archeologische waarde

de waarde die van belang is voor de archeologie en voor de kennis van de beschavingsgeschiedenis;

1.14 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.15 bebouwingspercentage

de bebouwde oppervlakte van de gebouwen uitgedrukt in procenten van de totale oppervlakte van nader aangegeven gronden;

1.16 bed & breakfast

het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebruik ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben, welk verblijf en ontbijt moeten plaatsvinden in de woning;

1.17 bedrijf

een bedrijfseconomische eenheid, gericht op het behalen van winst; onder eenheid worden ook verstaan rechtspersonen die ruimtelijk als één bedrijf optreden;

1.18 bedrijfsgebouw

een gebouw dat dient voor de uitoefening van een bedrijf;

1.19 bedrijfsmatig

gericht op het behalen van winst;

1.20 bedrijfswoning

een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein noodzakelijk is;

1.21 beeldbepalende gebouwen

gebouwen die op grond van hun ruimtelijk relevante kenmerken bijdragen aan de visuele belevingswaarde van het landschap;

1.22 beroeps- of bedrijfsvloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van de ruimte die wordt gebruikt voor een aan huis verbonden beroep dan wel een (dienstverlenend) bedrijf of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke;

1.23 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak;

1.24 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; indien en voor zover twee bestemmingsvlakken middels de aanduiding relatie met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bestemmingsvlak;

1.25 bestaand

bestaand op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan;

1.26 bestaande agrarische bedrijfsbebouwing

agrarische bedrijfsbebouwing die opgericht of vergroot kan worden krachtens een voor de terinzagelegging van het ontwerp van het inpassingsplan Agrarische bouwpercelen (d.w.z. vóór 12 september 2017) verleende omgevingsvergunning voor het onderdeel bouwen;

1.27 bestaande stalvloeroppervlakte:

gezamenlijke vloeroppervlakte van de stalruimtes waarin dieren worden gehouden, en de hiermee onlosmakelijk verbonden ruimtes waaronder gang- en looppaden, zoals op het tijdstip van de inwerkingtreding van deze verordening aanwezig of in uitvoering is of gerealiseerd kan worden op grond van een bouw- of omgevingsvergunning, met uitzondering van stalvloeroppervlakte die gerealiseerd is zonder bouw- of omgevingsvergunning en die in strijd is met het op dat tijdstip geldende bestemmingsplan of de geldende beheersverordening, inclusief de overgangsbepalingen van dat bestemmingsplan of die beheersverordening;

1.28 bestaand stedelijk gebied

gebied dat geen deel uitmaakt van het op kaart 1 aangeduide buitengebied in de Omgevingsverordening provincie Groningen 2016;

1.29 bijgebouw

een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; voor vrijstaande bijgebouwen is ook functionele ondergeschiktheid vereist;

1.30 biologische regelgeving:

regelgeving zoals opgenomen in de Landbouwkwaliteitswet, het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007, de Landbouwkwaliteitsregeling 2007 en in het bijzonder verordening (EG) 834/2007 en de bijbehorende bepalingen in verordening (EG) 889/2008 en verordening (EG) 1235/2008. Specifieke voor dierlijke productie is tevens de Wet dieren, het Besluit Diervoeders, de Regeling Diervoeders 2012, het Besluit Dierlijke producten en de Regeling Dierlijke producten 2012 van toepassing;

1.31 boerderijkamer

een of meerdere ruimtes in een (voormalig) agrarisch bedrijfsgebouw, die is/zijn ingericht voor recreatieve bewoning, inclusief daarbij behorende voorzieningen;

1.32 boerderijterras

een terras bij een agrarisch bedrijf, waar in hoofdzaak eigen of door agrariërs uit de regio geproduceerde producten worden verkocht voor consumptie ter plaatse;

1.33 boerderijwinkel

een winkel bij een agrarisch bedrijf, waarin hoofdzaak eigen of door agrariërs uit de regio geproduceerde agrarische producten worden verkocht;

1.34 boom- en/of sierkwekerij

een bedrijf dat is gericht op het voortbrengen van beplantingsgewassen zoals bos- en haagplantsoen, laan- en parkbomen, vruchtbomen, rozenstruiken, sierconiferen, sierheesters en overige sierbeplanting, een en ander in de vorm van vollegrondteelt dan wel containerteelt;

1.35 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.36 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; indien en voorzover twee bouwpercelen middels de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden worden deze aangemerkt als één bouwperceel;

1.37 bouwperceelgrens

een grens van een bouwperceel;

1.38 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;

1.39 bouwwerk

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.40 cultuurhistorische waarde

de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;

1.41 chalet
  • een gebouw, bestaande uit een lichte constructie, dat naar de aard en de inrichting is bedoeld voor recreatieve bewoning;
  • een stacaravan met een oppervlakte groter dan 40 m2;
1.42 co-substraten

organische materialen/producten, die mogen worden toegevoegd aan een mestvergistingsproces, waarbij het eindproduct nog steeds onder de definitie meststof valt als bedoeld in de milieuwetgeving;

1.43 dak

iedere bovenbeëindiging van een gebouw;

1.44 deskundige
  • a. de gemeentelijke monumentencommissie,
  • b. een onafhankelijke deskundige op het gebied van cultuurhistorie, of
  • c. een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van cultuurhistorie die voldoet aan de kwaliteitscriteria uit de gemeentelijke Verordening kwaliteit vergunningverlening, toezicht en handhaving omgevingsrecht;
1.45 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.46 detailhandel in weggebonden artikelen

detailhandel in een assortiment goederen dat is gebaseerd op de behoeftes van een automobilist of diens passagiers;

1.47 dienstverlenend bedrijf en/of dienstverlenende instelling

een bedrijf of instelling waarvan de werkzaamheden bestaan uit het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden, waaronder zijn begrepen kapperszaken, schoonheidsinstituten, fotostudio's en naar de aard daarmee gelijk te stellen bedrijven en inrichtingen, evenwel met uitzondering van een garagebedrijf en een seksinrichting;

1.48 dienstverlening

het verlenen van economische en/of maatschappelijke diensten aan derden;

1.49 discotheek

een gebouw, waarin de bedrijfsuitoefening hoofdzakelijk is gericht op het bieden van gelegenheid tot dansen op mechanische en/of levende muziek en het serveren van al dan niet alcoholhoudende dranken;

1.50 eerste bouwlaag

de bouwlaag op de begane grond;

1.51 eerste verdieping

de tweede bouwlaag van een hoofdgebouw, een souterrain of kelder niet daaronder begrepen;

1.52 erfinrichtingsplan:

een plan waarin met toepassing van de maatwerkmethode in overleg met het betrokken bedrijf de omvang, situering en ruimtelijke inrichting van het bouwperceel en de landschappelijke inpassing van de bebouwing en opslag- of andere voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, zijn vastgelegd;

1.53 fruitteeltbedrijf

een bedrijf dat is gericht op het telen van fruit;

1.54 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.55 gebruiksgerichte paardenhouderij

een bedrijf dat hoofdzakelijk is gericht op het beleren en trainen van paarden door het bedrijf zelf, het bieden van pensionstalling en/of een kunstmatig inseminatie bedrijf voor paarden of pony's, niet zijnde een manege;

1.56 gevaarlijke stoffen

gevaarlijke stoffen, gevaarlijke afvalstoffen en/of bestrijdingsmiddelen als bedoeld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen, zoals dit luidde op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan;

1.57 gewoon onderhoud en herstel

activiteiten die gericht zijn op het behoud van een bouwwerk waarbij vormgeving, detaillering en profilering niet wijzigen;

1.58 hobbymatig agrarisch gebruik

het voortbrengen van producten door middel van het telen van gewassen en/of door middel van het houden van dieren (niet zijnde: een glastuinbouwbedrijf, een champignonkwekerij, een gebruiksgerichte paardenhouderij, een bollenteeltbedrijf of een vis- of wormenkwekerij) op niet bedrijfsmatige wijze;

1.59 hoofdgebouw

een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt;

1.60 horeca(bedrijf)

een bedrijf dat gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse, al dan niet in samenhang met het bedrijfsmatig verschaffen van logies en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, met uitzondering van een discotheek;

1.61 houtteelt

de bedrijfsmatige uitoefening van uitsluitend de functie houtproductie op gronden die in principe hiervoor tijdelijk worden gebruikt;

1.62 huishouden

een zelfstandig(e) dan wel samenwonend persoon of groep van personen die binnen een complex van ruimten gebruik maken van dezelfde voorzieningen zoals een keuken, sanitaire voorzieningen en de entree;

1.63 intensieve veehouderij

agrarische bedrijfsvoering, zelfstandig of als neventak, gericht op het geheel of nagenoeg geheel in gebouwen houden van varkens, pluimvee, vleeskalveren en vleesstieren alsmede pelsdieren, met uitzondering van het biologisch houden van dieren overeenkomstig de geldende biologische regelgeving (1.30);

1.64 jachthaven

een haven met de daarbijbehorende grond waar overwegend gelegenheid wordt gegeven voor het aanleggen, afmeren, of afgemeerd houden van pleziervaartuigen;

1.65 kampeermiddel

een tent, een vouwwagen, een camper, een caravan of een huifkar;

1.66 kamphuis/groepsaccommodatie

een gebouw dat periodiek dient voor recreatief verblijf, waarbij wordt overnacht in gemeenschappelijke slaapzalen en/of kamers;

1.67 karakteristieke gebouwen:

gebouwen die van cultuurhistorische waarde zijn op grond van karakteristieke hoofdvorm, architectuur, landschappelijke en/of stedenbouwkundige situering, bijdrage aan de herkenbaarheid van de omgeving, gaafheid of zeldzaamheid, zoals nader beschreven in bijlage 30 van de plantoelichting.

1.68 kas

een gebouw, waarvan de wanden en het dak geheel of grotendeels bestaan uit glas of ander lichtdoorlatend materiaal, dienend tot het kweken van vruchten, bloemen of planten;

1.69 kleinschalig kampeerterrein

een kampeerterrein met een oppervlakte van niet meer dan 5.000 m2 voor kampeermiddelen gedurende de periode van 15 maart tot en met 31 oktober;

1.70 landschappelijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de waarneembare verschijningsvorm van dat gebied;

1.71 maatschappelijke voorzieningen

educatieve, sociaalmedische, sociaalculturele en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook ondergeschikte detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen;

1.72 maatwerkmethode:

methode van overleg via keukentafelgesprekken met als doel om op bedrijfsniveau overeenstemming te bereiken over omvang, situering en inrichting van het bouwperceel;

1.73 manege

een bedrijf met een publieksgericht karakter, dat is gericht op het bieden van gelegenheid tot het stallen van paarden/pony's en/of het berijden van paarden/pony's, waaronder begrepen lesgeven, verhuur en het houden van wedstrijden en/of andere hippische evenementen;

1.74 mantelzorg

geïndiceerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een hulpbehoevende door één of meerdere leden van diens directe omgeving, waarbij de zorgverlening direct voortvloeit uit de sociale relatie;

1.75 nadere eis

een nadere eis als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder d van de Wet ruimtelijke ordening;

1.76 natuurlijke waarde

de aan een gebied toegekende waarde, in verband met de geologische, bodemkundige en/of biologische elementen, voorkomend in dat gebied;

1.77 normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden

werkzaamheden die regelmatig noodzakelijk zijn voor een goed beheer van de gronden, waaronder begrepen de handhaving dan wel de realisering van de bestemming;

1.78 onderkomens

voor verblijf geschikte al dan niet aan de bestemming onttrokken voer- en vaartuigen en kampeermiddelen;

1.79 paardenbak

een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;

1.80 peil
  • a. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst:de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
  • b. voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst:de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw;
  • c. indien in of op het water wordt gebouwd:

het plaatselijke niveau ten opzichte van het Nieuw Amsterdams Peil;

1.81 permanente bewoning

bewoning van een ruimte als hoofdverblijf;

1.82 plankaart
  • a. de digitale verbeelding van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidhorn (herziening);
  • b. de verbeelding op papier van het bestemmingsplan Buitengebied Zuidhorn (herziening), bestaande uit de kaarten met tekeningnummer NL.IMRO.1969.BPBG17cor1-VA01, blad 1 t/m 12.
1.83 plattelandswoning:

een woonhuis in de vorm van een voormalige agrarische bedrijfswoning, die bewoond mag worden door een persoon of diens huishouden die geen functionele binding heeft met het nabijgelegen agrarisch bedrijf, waartoe het woonhuis in het verleden als bedrijfswoning heeft behoord.

1.84 productiegebonden detailhandel

detailhandel in goederen die ter plaatse worden vervaardigd, gerepareerd en/of toegepast in het productieproces, waarbij de detailhandelsfunctie ondergeschikt is aan de productiefunctie;

1.85 prostitutie

het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander persoon tegen vergoeding;

1.86 recreatief medegebruik

een recreatief gebruik van gronden dat ondergeschikt is aan de functie van de bestemming waarbinnen dit recreatieve gebruik is toegestaan;

1.87 recreatieve bewoning

de bewoning die plaatsvindt in het kader van de weekend-en/of verblijfsrecreatie;

1.88 recreatiewoning

een gebouw dat periodiek dient voor recreatief (nacht)verblijf voor recreanten die hun hoofdverblijf elders hebben;

1.89 reëel agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat nu of op redelijke termijn voldoende werk en inkomen kan opleveren voor één (gedeeltelijke) arbeidskracht die in duurzaam (neven)beroep aan het bedrijf verbonden is;

1.90 risicovolle inrichting

een inrichting als bedoeld in artikel 2 lid 1 van het Besluit externe veiligheid inrichtingen;

1.91 seksinrichting

de voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, alsmede een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.92 sportkantine

een verblijfslocatie waarin de verstrekking van drank- en etenswaren gericht is op gebruikers van de sportvoorziening;

1.93 sportvoorziening

voorziening ten behoeve van een lichamelijke bezigheid ter ontspanning of als beroep met spel- of wedstrijdelement waarbij conditie en vaardigheid vereist zijn, respectievelijk bevorderd worden en waarvoor bepaalde regels gelden;

1.94 stacaravan

een caravan die als bouwwerk is aan te merken, die gedurende langere tijd op een kampeerterrein op dezelfde plaats blijft staan en die als één geheel te verplaatsen is;

1.95 teeltondersteunende kassen

kassen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen of
  • het voorkomen van schade door vorst;
1.96 teeltondersteunende voorzieningen

voorzieningen in, op of boven de grond die door agrarische bedrijven met plantaardige teelten worden gebruikt om de volgende doelen na te streven:

  • verbetering van de productie, onder meer door teeltvervroeging en -verlating, terugdringing van onkruidgroei en beperking van vraatschade;
  • verbetering van de arbeidsomstandigheden, onder meer door gewassen verhoogd te telen;
  • het bereiken van positieve effecten op milieu en water (bodembescherming, terugdringing onkruidbestrijding, effectief omgaan met water) of
  • het voorkomen van schade door vorst;
1.97 trekkershut

een kleinschalig gebouw, bestaande uit een lichte constructie, dat naar de aard en inrichting is bedoeld voor kortdurend recreatief nachtverblijf;

1.98 uitbouw

een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. Functionele ondergeschiktheid is niet vereist;

1.99 vervangende nieuwbouw:

het vervangen van een op hetzelfde perceel aanwezig bestaand gebouw voor een gebouw van gelijke aard, omvang en karakter;

1.100 vissteiger

een bouwwerk, niet zijnde beschoeiingen, kennelijk bedoeld als voorziening ten behoeve van de vissport;

1.101 volwaardig agrarisch bedrijf

een agrarisch bedrijf dat nu of op redelijke termijn voldoende werk en inkomen kan opleveren voor ten minste één volwaardige arbeidskracht die in duurzaam hoofdberoep aan het bedrijf verbonden is;

1.102 voorgevel
  • bij een kop-romp-boerderij: de kopse kant van de kop;
  • bij andere woningen: de naar de weg gekeerde gevel van een woning, of, bij onduidelijkheid daarover, de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel;
1.103 voorziening

bouwkundige of bouwtechnische maatregel aan een gebouw die strekt tot verbetering van de gebruiksfunctie, waaronder begrepen de daarbij noodzakelijke opheffing van gebreken aan de constructieve veiligheid;

1.104 vrijgekomen gebouwen

gebouwen die blijvend zijn of worden onttrokken aan het gebruik waarvoor ze oorspronkelijk zijn opgericht en/of zijn bestemd;

1.105 wijziging

een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 onder a van de Wet ruimtelijke ordening;

1.106 windturbine

door wind aangedreven molen die wordt gebruikt voor de productie van elektriciteit;

1.107 woning

een complex van ruimten dat dient voor de zelfstandige huisvesting van één afzonderlijk huishouden;

1.108 woongebouw

een gebouw, dat meerdere naast elkaar en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;

1.109 woonhuis

een gebouw, hetzij vrijstaand, hetzij aaneengebouwd, dat slechts één woning omvat;

1.110 woonwagen

een voor bewoning bestemde ruimte die is geplaatst op een standplaats en die in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst;

1.111 zorgboerderij

het bieden van de mogelijkheid tot zorg aan personen, door middel van een aan het agrarisch gebruik verbonden werkgemeenschap van sociaaltherapeutische aard en in de vorm van dagopvang.

Artikel 2 Relatie- en reikwijdtebepaling

De verbeelding behorende bij het bestemmingsplan “Buitengebied Zuidhorn” met identificatienummer NL.IMRO.0056.BPBG09BEHE1-VA01 voor het perceel Rijksstraatweg 40 te Noordhorn is als volgt gewijzigd:

  • Het bouwvlak is gewijzigd. Eén en ander is aangegeven op dit plan behorende verbeelding met nummer NL.IMRO.1969.WZBG21HERS2-VA01.

Voor het overige blijven de regels behorende bij het bestemmingsplan “Buitengebied Zuidhorn” met identificatienummer NL.IMRO.0056.BPBG09BEHE1-VA01, de herziening hierop vervat in het bestemmingsplan “Buitengebied Zuidhorn (herziening)' met identificatienummer NL.IMRO.1969.BPBG17cor1-VA01 en de regels van het bestemmingsplan "Geitenhouderijen"met identificatienummer NL.IMRO.1969.BPFACEgeiten-VA01 voorover relevant, onverkort van toepassing, voor zover in deze planregels er niet van af wordt geweken.

Artikel 3 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

3.1 Gebouwen en bouwwerken
3.1.1 De breedte van een gebouw:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of de harten van de scheidingsmuren.

3.1.2 De dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

3.1.3 De goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

3.1.4 De bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

3.1.5 De inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

3.1.6 De oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

3.1.7 De ashoogte van een windturbine:

vanaf het middelpunt van de as van de wieken tot aan het aansluitende afgewerkte terrein, met dien verstande dat in geaccidenteerd terrein gemeten wordt vanaf het niveau van het afgewerkte terrein dat direct aansluit op de dichtstbijzijnde weg als bedoeld in de Wegenverkeerswet 1994

3.2 Ondergeschikte bouwdelen

Bij het meten worden ondergeschikte bouwdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwvlak- of bestemmingsgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt.

3.3 Maatvoering

Alle maten zijn tenzij anders aangegeven:

  • a. voor lengten in meters (m);
  • b. voor oppervlakten in vierkante meters (m²);
  • c. voor inhoudsmaten in kubieke meters (m³);
  • d. voor verhoudingen in procenten (%);
  • e. voor hoeken/hellingen in graden (º).
3.4 Meten

Bij de toepassing van deze regels wordt gemeten tot of vanuit het hart van de lijn.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 4 Agrarisch

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Agrarisch ' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. het agrarisch grondgebruik, met uitzondering van een boom- en/of sierkwekerij-, houtteelt- of fruitteeltbedrijf;
  • b. de landschappelijke waarde zoals deze tot uitdrukking komt in de openheid van het gebied;
  • c. bos- en/of natuurelementen met een oppervlakte van minder dan 2 hectare;
  • d. infrastructurele voorzieningen zoals deze bestonden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • e. voorzieningen ten behoeve van de waterhuishouding, waaronder begrepen voorzieningen ten behoeve van het vasthouden, bergen, aan- en afvoeren van water, niet zijnde voorzieningen ten behoeve van ijsbanen of siervijvers;
  • f. natuurvriendelijke oeverzones van 5 m breed aan weerszijden van een watergang;
  • g. voorzieningen ten behoeve van extensief recreatief medegebruik en educatief medegebruik, zoals wandel-, fiets- en ruiterpaden en parkeervoorzieningen ten behoeve van toeristische overstappunten;
  • h. ter plaatse van de aanduiding 'fruitteelt' voor een landschappelijke boomgaard;
  • i. ter plaatse van de aanduiding 'natuur' voor een vogelkijkhut ten behoeve van het observeren van vogels;
  • j. ter plaatse van de aanduiding 'weg' voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de karakteristiek van de weg;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'parkeerterrein' voor een parkeerterrein;
  • l. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuur' de bescherming van de cultuurhistorische waarden van de Oude Heereweg;
  • m. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en het bijbehorende erf de gronden mede zijn bestemd voor het behoud van de cultuurhistorische, architectuurhistorische, stedenbouwkundig ensemble-, authenticiteits- en/of zeldzaamheidswaarden voor zover voor het betreffende perceel van toepassing volgens Bijlage 5 Karakteristieke panden;
  • n. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - beeldbepalend' en het bijbehorende erf de gronden mede zijn bestemd voor het behoud van de cultuurhistorische, architectuurhistorische, stedenbouwkundig ensemble-, authenticiteits- en/of zeldzaamheidswaarden voor zover voor het betreffende perceel van toepassing volgens Bijlage 4 Beeldbepalende gebouwen (panden welke geel zijn gemarkeerd) ;

met daarbijbehorende bouwwerken, geen windturbines zijnde - en andere-werken.

4.2 Bouwregels

Op de voor ' Agrarisch ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.

4.2.1 Gebouwen

Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd, met dien verstande dat:

  • a. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - bebouwing' stallen en schuren zijn toegestaan naar de omvang die zij hadden op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • b. ter plaatse van de aanduiding 'natuur' een vogelkijkhut is toegestaan, waarvoor geldt dat de bouwhoogte niet meer dan 2 m en de oppervlakte niet meer dan 20 m² mag bedragen;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en 'specifieke vorm van waarde - beeldbepalend' mogen gebouwen uitsluitend worden gebouwd met behoud van de cultuurhistorische, architectuurhistorische, stedenbouwkundig ensemble-, authenticiteits- en/of zeldzaamheidswaarden voor zover voor het betreffende perceel van toepassing volgens Bijlage 5 Karakteristieke panden respectievelijk Bijlage 4 Beeldbepalende gebouwen (panden welke geel zijn gemarkeerd) , waarbij in afwijking van het bepaalde onder a en b geldt dat de oppervlakte, goothoogte, bouwhoogte, nokrichting, dakhelling en gevelindeling in stand worden gehouden.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 1,50 m bedragen;
  • b. kuilvoerplaten, sleufsilo's en voorzieningen ten behoeve van de opslag van mest zijn niet toegestaan;
  • c. teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan.
4.3 Nadere eisen
4.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. de verkeersveiligheid;
  • b. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • c. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming;
  • d. het behoud van de cultuurhistorische, architectuurhistorische, stedenbouwkundig ensemble-, authenticiteits- en/of zeldzaamheidswaarden voor zover voor het betreffende perceel van toepassing volgens Bijlage 4 Beeldbepalende gebouwen (panden welke geel zijn gemarkeerd) ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' respectievelijk 'specifieke vorm van waarde - beeldbepalend'.

4.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 15.1 van toepassing.

4.4 Afwijken van de bouwregels
4.4.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 4.2.1 onder c en worden toegestaan dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en 'specifieke vorm van waarde - beeldbepalend' in ondergeschikte mate wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen en gevelindeling van de karakteristieke/beeldbepalende hoofdvorm, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke/beeldbepalende hoofdvorm en gevelindeling van het karakteristieke/beeldbepalende gebouw; dan wel
    • 2. indien afgeweken wordt van de karakteristieke/beeldbepalende hoofdvorm en gevelindeling van het karakteristieke/beeldbepalende gebouw advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijk deskundige op het gebied van stedenbouw en landschap;
    • 3. aanvrager daarbij een redelijk belang heeft en de aantasting niet onevenredig is in verhouding tot dat belang;
  • b. 4.2.2 onder a en b en worden toegestaan dat voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer worden gebouwd binnen een afstand van 25 m van de bestemming ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf ' van het betreffende bedrijf, mits:
    • 1. objectief wordt aangetoond dat de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer buiten de bestemming ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf ' op grond van ruimtelijke of milieuhygiënische belemmeringen noodzakelijk is, en;
    • 2. de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer zoveel mogelijk aansluiten op bebouwing binnen de bestemming ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf ' van het betreffende bedrijf, waarbij een afstand van 25 meter van de grens van het agrarisch bouwperceel niet mag worden overschreden; en
    • 3. andere ruimtelijk relevante belangen niet onevenredig worden geschaad; en;
    • 4. over de landschappelijke aanvaardbaarheid en de wijze van inpassing van de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur; en
    • 5. de nakoming van eventueel te stellen voorwaarden aan de landschappelijke inpassing van de voorzieningen voor mestopslag en voor opslag van veevoer aansluitend op de bestemming ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf ' wordt geborgd in de vorm van een voorwaarde bij de omgevingsvergunning.

4.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 13.2 Afwegingskader afwijking.

4.4.3 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 15.1 van toepassing.

4.5 Specifieke gebruiksregels
4.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruiken of laten gebruiken van de voor Agrarisch aangewezen gronden ten behoeve van een (kleinschalig) kampeerterrein;
  • b. het gebruik van de gronden ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - cultuur' op een zodanige wijze dat de bestaande kenmerken, zichtbaarheid en/of herkenbaarheid van de Oude Heereweg verloren gaan.

4.6 Afwijken van de gebruiksregels
4.6.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 4.5.1 ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein, indien en voor zover de gronden grenzen aan de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf, Agrarisch - Fruitteelt, Agrarisch - Kwekerij, Agrarisch - Paardenhouderij, Wonen of een manege bestemming en op die gronden een kleinschalig kampeerterrein niet op een logische, landschappelijk verantwoorde manier kan worden ingepast en dit in de bestemming Agrarisch wel het geval is, met dien verstande dat:

  • a. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot de bebouwing op het bestemmingsvlak waar de voorzieningen zijn niet meer bedraagt dan 25 m;
  • b. de afstand van het kleinschalig kampeerterrein tot de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf van een ander bedrijf, Agrarisch - Fruitteelt, Agrarisch - Kwekerij, Agrarisch - Paardenhouderij, Wonen en een manege bestemming niet minder bedraagt dan 50 m;
  • c. van deze bevoegdheid geen gebruik wordt gemaakt voor gronden met de dubbelbestemming Waarde - Reliëf, Waarde - Verkaveling en Waarde - Wierde invloedszone.

4.6.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 13.2 Afwegingskader afwijking.

4.6.3 Procedure

Voor een besluit tot afwijking geldt de in 15.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

4.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.7.1 Verbod

Voor de in Bijlage 1 Tabel aanlegvergunning genoemde werken of werkzaamheden, indien en voor zover bij de bestemming Agrarisch en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld, is een omgevingsvergunning vereist.

4.7.2 Uitzondering

Het bepaalde in 4.7.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden betreffen.

4.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
4.8.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduidingen 'karakteristiek' is voor het geheel of gedeeltelijk te slopen van bouwwerken, voor zover deze bouwwerken zijn genoemd in Bijlage 5 Karakteristieke panden , een omgevingsvergunning vereist.

4.8.2 Uitzondering

Het bepaalde in 4.8.1 is niet van toepassing op:

  • a. gewoon onderhoud en herstel;
  • b. de noodzakelijke sloop van gebouwen ter voorkoming van instortingsgevaar als er sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
  • c. beschermde monumenten als bedoeld in de Erfgoedwet of in een gemeentelijke verordening;
  • d. inpandige delen van een gebouw;
  • e. het uitvoeren van destructief onderzoek.

4.8.3 Criteria
  • a. De vergunning voor het slopen kan slechts worden verleend indien:
    • 1. sprake is van een algemeen belang waarvoor het gebouw moet wijken; of,
    • 2. aangetoond wordt dat behoud van het gebouw bouwtechnisch niet mogelijk is en een goede herinvulling ter plaatse van het te slopen gebouw is verzekerd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de aanwezige of te ontwikkelen kwaliteiten en waarden van het gebied; of,
    • 3. zinvol hergebruik van het gebouw overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende bestemming objectief gezien niet mogelijk is en het belang van de vergunning aanvrager bij sloop van het gebouw in redelijkheid dient te prevaleren boven het cultuurhistorisch belang van het behoud ervan. De aanvrager om vergunning dient daartoe een rapport van een deskundige te overleggen dat ingaat op:
      • de bouwkundige en gebruikstechnische staat van het gebouw;
      • de mate waarin het gebouw geschikt is of door het treffen van voorzieningen geschikt kan worden gemaakt voor zinvol hergebruik overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende bestemming; of,
    • 4. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; of,
    • 5. het delen van een gebouw betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop van deze delen geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt;
    • 6. burgemeester en wethouders het voornemen hebben om een sloopvergunning te verlenen een deskundige om advies wordt gevraagd. Het overleggen van een dergelijk rapport kan achterwege blijven indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders uit andere beschikbare informatie blijkt dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden.
  • b. Het overleggen van een deskundigenrapport, bedoeld in lid a, onder 3, is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders uit andere beschikbare informatie afdoende blijkt dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden;
  • c. Indien burgemeester en wethouders het voornemen hebben om een vergunning op basis van het bepaalde in lid a te verlenen wordt een deskundige om een schriftelijk advies gevraagd.
4.9 Wijzigingsbevoegdheid
4.9.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen de bestemming Agrarisch wijzigen:

  • a. in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf ten behoeve van de verplaatsing van volwaardige agrarische bedrijven, indien sprake is van uitplaatsing uit het Natuurnetwerk Nederland in de provincie; of omdat de bestaande bedrijfsvoering aantoonbaar niet kan voldoen aan actuele wettelijke milieuhygiënische normen of omdat de bedrijfsvoering op de oorspronkelijke vestigingslocatie aantoonbaar ernstige overlast veroorzaakt, die niet op een andere manier kan worden tegengegaan; of omdat een actuele stedelijke ontwikkeling, of aanleg van infrastructuur binnen de provincie Groningen, dan wel het Besluit externe veiligheid buisleidingen aan continuering van de bedrijfsvoering in de weg staat; of op basis van een door Gedeputeerde Staten vastgestelde specifieke taakstelling tot inplaatsing van agrarische bedrijven, mits:
    • 1. de oppervlakte van het bestemmingsvlak in elk geval niet meer bedraagt dan 2 hectare;
    • 2. is aangetoond dat geen bestaande agrarische bedrijfslocatie binnen het plangebied kan worden gebruikt;
    • 3. de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
    • 4. de bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, slechts overeenkomstig een erfinrichtingsplan worden gebouwd en/of aangelegd. De in het erfinrichtingsplan opgenomen erfbeplanting vervolgens wordt aangelegd en in stand gehouden;
    • 5. is verzekerd dat het bestemmingsvlak van waaruit de verplaatsing plaatsvindt niet opnieuw kan worden gebruikt ten behoeve van een agrarisch bedrijf;
    • 6. de gronden niet de dubbelbestemming Waarde - Dijk, Waarde - Kolk, Waarde - Reliëf, Waarde - Verkaveling of Waarde - Wierde invloedszone hebben;
  • b. in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf ten behoeve van vergroting van het bouwperceel, indien en voorzover:
    • 1. de gronden grenzen aan de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf ;
    • 2. de gronden niet de dubbelbestemming Waarde - Dijk Waarde - Kolk of Waarde - Wierde invloedszone hebben;
    • 3. de oppervlakte van het bestemmingsvlak na de wijziging niet meer bedraagt dan 2 hectare;
    • 4. aannemelijk is gemaakt dat de wijziging uit bedrijfseconomisch oogpunt gewenst is;
    • 5. de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een onafhankelijke of bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;
    • 6. de bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, slechts overeenkomstig een erfinrichtingsplan worden gebouwd en/of aangelegd. De in het erfinrichtingsplan opgenomen erfbeplanting vervolgens wordt aangelegd en in stand gehouden;
    • 7. deze wijziging niet wordt toegepast ten behoeve van een intensieve veehouderij;
  • c. in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf ten behoeve van wijziging van de vorm van het bestemmingsvlak Agrarisch - Agrarisch bedrijf , indien en voor zover:
    • 1. de gronden grenzen aan de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf ;
    • 2. de gronden niet de dubbelbestemming Waarde - Dijk, Waarde - Kolk of Waarde - Verkaveling hebben;
    • 3. gelijktijdig de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf wordt gewijzigd in een aansluitende agrarische gebiedsbestemming;
    • 4. de oppervlakte van het bestemmingsvlak Agrarisch - Agrarisch bedrijf na wijziging niet is vergroot;
  • d. ten behoeve van natuurontwikkeling, met dien verstande dat:
    • 1. grondverwerving plaatsvindt op basis van vrijwilligheid;
    • 2. verhoging van het waterpeil in natuurgebieden pas aan de orde is als grotere aaneengesloten waterhuishoudkundige beheersbare gebieden zijn verworven;
    • 3. verhoging van het waterpeil in natuurgebieden niet mag leiden tot vernatting van aangrenzende landbouwgronden;
    • 4. in beginsel geen hydrologische bufferzones buiten de ecologische hoofdstructuur worden ingesteld;
    • 5. realisatie van de ecologische hoofdstructuur niet mag leiden tot beperkingen op aangrenzende landbouwgronden.
  • e. de aanduiding 'karakteristiek' of 'specifieke vorm van waarde - beeldbepalend' verwijderen, indien en voorzover:
    • 1. het bouwwerk teniet is gegaan door een calamiteit en herbouw in de oorspronkelijke staat redelijkerwijs niet verlangd kan worden of
    • 2. aangetoond wordt dat behoud van het gebouw bouwtechnisch niet mogelijk is en een goede herinvulling ter plaatse van het te slopen gebouw is verzekerd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de aanwezige of te ontwikkelen kwaliteiten en waarden van het gebied; of,
    • 3. onderzocht wordt of zinvol hergebruik van het karakteristieke gebouw overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, passende bestemming objectief gezien mogelijk is, al dan niet na het treffen van voorzieningen aan het gebouw; of,
    • 4. een omgevingsvergunning voor het slopen van karakteristieke panden als bedoeld in 4.8 is verleend en er geen te beschermen waarden resteren.
4.9.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 14.2 Afwegingskader wijziging.

4.9.3 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

Artikel 5 Agrarisch - agrarisch bedrijf

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf ' aangewezen gronden zijn bestemd voor de uitoefening van het agrarisch bedrijf, met uitzondering van een boom- en/of sierkwekerij of fruitteeltbedrijf, met de daarbijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouw zijnde, tuinen, erven en agrarische gronden, met dien verstande dat:

  • a. per bestemmingsvlak niet meer dan één agrarisch bedrijf is toegestaan;
  • b. intensieve veehouderij, zowel als hoofdtak als als neventak, uitsluitend is toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'intensieve veehouderij';
  • c. de gronden mede zijn bestemd voor landschappelijke inpassing, waarbij geldt dat op de volgende adressen de erfinrichting en de landschappelijke inpassing dient plaats te vinden met inachtneming van de waarden en uitgangspunten zoals omschreven in de betreffende bijlage:
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en het bijbehorende erf de gronden mede zijn bestemd voor het behoud van de cultuurhistorische, architectuurhistorische, stedenbouwkundig ensemble-, authenticiteits- en/of zeldzaamheidswaarden.
  • e. ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde - beeldbepalend' en het bijbehorende erf de gronden mede zijn bestemd voor het behoud van de cultuurhistorische, architectuurhistorische, stedenbouwkundig ensemble-, authenticiteits- en/of zeldzaamheidswaarden voor zover voor het betreffende perceel van toepassing volgens Bijlage 4 Beeldbepalende gebouwen (panden welke geel zijn gemarkeerd) ;
  • f. de gronden mede mogen worden gebruikt ten behoeve van een landschappelijk ingepast, kleinschalig kampeerterrein;
  • g. de gebouwen mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen (zoals een boerderijwinkel, een boerderijterras, een zorgboerderij, een ontvangstruimte voor rondleidingen of lezingen) tot een oppervlakte van niet meer dan 120 m2;
  • h. de bedrijfswoning en/of een aan de bedrijfswoning aangebouwd bedrijfsgebouw mede mogen worden gebruikt en verbouwd ten behoeve van bed & breakfast tot een oppervlakte van niet meer dan 50 m2;
  • i. de gronden mede zijn bestemd voor een aan huis verbonden beroep, met dien verstande dat:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 70 m2;
    • 2. de gezamenlijke oppervlakte niet meer bedraagt dan 30% van de gezamenlijke grondoppervlakte van de bedrijfswoning en de daarbij behorende aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, binnen welke gebouwen de uitoefening dient plaats te vinden;
    • 3. de bepalingen onder 1 en 2 eveneens van toepassing zijn, indien en voor zover twee bestemmingsvlakken middels de aanduiding 'relatie' met elkaar zijn verbonden;
    • 4. buitenopslag niet is toegestaan;
  • j. ter plaatse van de aanduiding ' bedrijf ' de gronden op de volgende adressen mede mogen worden gebruikt voor:
    • 1. Teenstraweg 7: reparatie- en metaalbewerkingsbedrijf tot een oppervlakte van niet meer dan 500 m2;
    • 2. Havenstraat 11: viskweker;
    • 3. E.H. Woltersweg 11: handelsbedrijf;
    • 4. Electraweg 4: een bezoekerscentrum tot een oppervlakte van niet meer dan 170 m2;
    • 5. Heereburen 16: een aannemersbedrijf tot een oppervlakte van niet meer dan 200 m2;
    • 6. Aalsumerweg 8: een bouw- en adviesburo;
  • k. ter plaatse van de aanduiding 'zorgboerderij' de gronden mede zijn bestemd voor een zorgboerderij;
  • l. per bouwperceel niet meer dan 1 hobbymatige paardenbak voor eigen gebruik is toegestaan met een oppervlak van ten hoogste 800 m2, waarvoor geldt dat de afstand tussen de paardenbak en een woning van derden niet minder dan 25 m mag bedragen;
  • m. parkeervoorzieningen op eigen terrein dienen te worden gerealiseerd.

5.2 Bouwregels

Op de voor ' Agrarisch - Agrarisch bedrijf ' aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd, met dien verstande dat uitsluitend bouwwerken mogen worden opgericht ten behoeve van een reëel agrarisch bedrijf.

5.2.1 Gebouwen

Voor een gebouw gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in Artikel 10 Algemene bouwregels;
  • c. gebouwen mogen niet worden gebouwd vóór de voorgevel;
  • d. de goothoogte mag niet meer dan 4,50 m bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een hogere goothoogte aanwezig was, in welk geval die hogere goothoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • e. de bouwhoogte mag niet meer dan 14 m bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere bouwhoogte aanwezig was, in welk geval die hogere bouwhoogte als maximum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • f. de dakhelling mag niet minder dan 22° bedragen, met dien verstande dat:
    • 1. voor een oppervlakte van ten hoogste 100 m2 de dakhelling 0° mag bedragen;
    • 2. indien op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een gebouw een lagere dakhelling had, deze lagere dakhelling als minimum geldt voor dat gebouw en voor uitbreidingen van dat gebouw;
  • g. teeltondersteunende kassen zijn niet toegestaan;
  • h. voorzieningen ten behoeve van een kleinschalig kampeerterrein mogen uitsluitend worden gerealiseerd in de bestaande bebouwing;
  • i. de oppervlakte die mag worden aangewend voor intensieve veehouderijen mag niet meer bedragen dan de bestaande stalvloeroppervlakte die daarvoor werd aangewend op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan;
  • j. nieuwe ligboxenstallen uitsluitend mogen worden gerealiseerd, indien de lichtsterkte binnen niet meer dan 150 lux bedraagt dan wel de stal tussen 20.00 uur en 6.00 uur is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling tenminste met 90% reduceren;
5.2.2 Bedrijfswoningen

Voor een bedrijfswoning gelden de volgende regels:

  • a. Voor een bedrijfswoning gelden de volgende regels:
  • b. per bestemmingsvlak mag niet meer dan 1 bedrijfswoning worden gebouwd, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'bedrijfswoning uitgesloten' geen bedrijfswoning is toegestaan;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'aantal bedrijfswoningen' het aantal bedrijfswoningen niet meer mag bedragen dan het op de plankaart aangegeven aantal, met dien verstande dat ter plaatse van de aanduiding 'relatie' niet meer dan 1 bedrijfswoning is toegestaan op het aangeduide deel;
  • c. de inhoud per bedrijfswoning, inclusief aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen, mag niet meer dan 1.000 m3 bedragen, tenzij op het tijdstip van terinzagelegging van het ontwerpplan een grotere inhoud aanwezig was, in welk geval die grotere inhoud als maximum geldt voor dat gebouw inclusief aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen;
  • d. de bouwhoogte van een aanbouw, uitbouw of bijgebouw bij een bedrijfswoning mag niet meer bedragen dan 5,5 m.

5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor een bouwwerk, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van hooikiepen, kunstmest- en/of voedersilo's mag niet meer dan 18 m bedragen;
  • b. de bouwhoogte van drijfmestsilo's mag niet meer dan 6 m bedragen;
  • c. de bouwhoogte van windturbines mag niet meer dan 15 m bedragen, waarbij geldt dat binnen het gebied Middag Humsterland ten hoogste 2 windturbines binnen het bestemmingsvlak zijn toegestaan, mits wordt voldaan aan het presentatieboek "Naar een koers duurzaam Middag Humsterland - Ruimtelijk scenario onderzoek duurzame energieopwekking";
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag niet meer dan 10 m bedragen;
  • e. teeltondersteunende voorzieningen zijn niet toegestaan;
  • f. hooikiepen, voedersilo's, kuilvoerplaten, sleufsilo, voorzieningen ten behoeve van de opslag van (kunst)mest en teeltondersteunende voorzieningen worden gebouwd met inachtneming van het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • g. de bouwhoogte van omheiningen bij paardenbakken mag niet meer dan 1,80 m bedragen.

5.2.4 Voorwaardelijke verplichting

Het bouwen van agrarische bedrijfsbebouwing en het realiseren van opslagvoorzieningen, geen bouwwerken zijnde, ter plaatse van de percelen Medenerweg 13 Den Ham, Pieterzijlsterweg 5 Pieterzijl, Aalsumerweg 11 Oldehove, Nieuwbrugsterweg 2 Den Horn, Waardweg 8 Grijpskerk, Hogeweg 16 Den Horn, Hoendiep 32 Den Horn, Barnwerderweg 10 Oldehove, Selwerd 4 Oldehove is uitsluitend toegestaan overeenkomstig het erfinrichtingsplan zoals opgenomen in de in 4.1 onder c genoemde bijlagen.

5.3 Nadere eisen
5.3.1 Nadere eisen

Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing ten behoeve van:

  • a. het beginsel van bebouwingsconcentratie;
  • b. het bebouwingsbeeld;
  • c. de landschappelijke inpassing;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de milieusituatie;
  • f. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • g. het behoud van de cultuurhistorische, architectuurhistorische, stedenbouwkundig ensemble-, authenticiteits- en/of zeldzaamheidswaarden voor zover voor het betreffende perceel van toepassing volgens Bijlage 5 Karakteristieke panden en Bijlage 4 Beeldbepalende gebouwen (panden welke geel zijn gemarkeerd) ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' respectievelijk 'specifieke vorm van waarde - beeldbepalend';
  • h. de waarde van een ter plaatse voorkomende dubbelbestemming.

5.3.2 Procedure

Bij de gebruikmaking van de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de procedure als genoemd in 15.1 van toepassing.

5.4 Ontheffing van de bouwregels
5.4.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 5.2 aanhef en worden toegestaan dat wordt gebouwd ten behoeve van een functie waarvoor is of wordt afgeweken van gebruiksregels als bedoeld in 5.6 , mits dit in overeenstemming is met de in 5.6 genoemde voorwaarden en wordt gebouwd conform de bouwregels;
  • b. 5.2.1 onder c ten behoeve van het bouwen vóór de voorgevel, indien en voor zover:
    • 1. aannemelijk is gemaakt dat geen andere geschikte locatie aanwezig is;
    • 2. dat stedenbouwkundig en landschappelijk aanvaardbaar is;
  • c. 5.2.1 onder d ten behoeve van een hogere goothoogte voor bedrijfsgebouwen, indien dit uit bedrijfseconomisch oogpunt gewenst is en het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • d. 5.2.1 onder f ten behoeve van een afwijkende dakvorm, indien en voor zover het bebouwingsbeeld daardoor niet onevenredig wordt aangetast;
  • e. 5.2.1 onder g ten behoeve van teeltondersteunende kassen met een gezamenlijke oppervlakte van niet meer dan 2.000 m2, indien en voor zover:
    • 1. de gronden grenzen aan de bestemming Agrarisch ;
    • 2. het een akkerbouwbedrijf betreft;
    • 3. de oppervlakte noodzakelijk is voor de bedrijfsvoering;
    • 4. de grond niet de dubbelbestemming Waarde - Verkaveling heeft;
    • 5. het woon- en leefklimaat niet onevenredig wordt aangetast.
  • f. 5.2.1 onder i ten behoeve van vergroting van de oppervlakte die wordt aangewend ten behoeve van intensieve veehouderijen, mits:
    • 1. dit noodzakelijk is om tegemoet te komen aan aangescherpte wettelijke eisen op het gebied van het milieu, of
    • 2. bijdraagt aan verbetering van het welzijn van de te houden dieren doordat zij netto meer leefruimte tot hun beschikking hebben; en
    • 3. in beide onder 1 of 2 genoemde situaties het aantal te houden dieren zoals is vergund niet toeneemt;
  • g. 5.2.1 onder k en worden toegestaan dat ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' en 'specifieke vorm van waarde - beeldbepalend' in ondergeschikte mate wordt afgeweken van de bestaande maatvoeringen en gevelindeling van de karakteristieke/beeldbepalende hoofdvorm, mits:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de karakteristieke/beeldbepalende hoofdvorm en gevelindeling van het karakteristieke/beeldbepalende gebouw; dan wel
    • 2. indien afgeweken wordt van de karakteristieke/beeldbepalende hoofdvorm en gevelindeling van het karakteristieke/beeldbepalende gebouw advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijk deskundige op het gebied van stedenbouw en landschap;
    • 3. aanvrager daarbij een redelijk belang heeft en de aantasting niet onevenredig is in verhouding tot dat belang;
  • h. 5.2.2 onder a ten behoeve van een tweede bedrijfswoning, met dien verstande dat:
    • 1. een tweede bedrijfswoning noodzakelijk moet zijn in verband met:
      • constant toezicht en verzorging van vee;
      • constant toezicht en onderhoud van apparatuur ter preventie van calamiteiten en/of;
      • onregelmatige werktijden, constante bereikbaarheid en organisatorische efficiency: welke noodzaak in elk geval niet aanwezig wordt geacht indien het bedrijf binnen 5 minuten (obstakelvrij) met de auto vanuit een kern bereikbaar is;
    • 2. de omvang van het bedrijf zodanig moet zijn dat sprake is van een volwaardig tweepersoonsbedrijf, waarvan sprake is als het volledige werkgelegenheid en (binnen afzienbare tijd) een aanvaardbaard inkomen biedt aan tenminste twee arbeidskrachten;
    • 3. op basis van een ondernemersplan, opgesteld door een agrarische adviesinstantie, aannemelijk moet zijn gemaakt dat het bedrijf de komende tien jaar als volwaardig tweepersoonsbedrijf blijft bestaan, waarbij wordt gekeken naar de bedrijfsopzet, het uitgezette pad voor bedrijfsovername, de gebouwen en stalcapaciteit, productierechten en leeftijd, opleiding en ervaring van beide arbeidskrachten;
    • 4. de tweede bedrijfswoning een duidelijke ruimtelijke relatie moet hebben met het agrarische bedrijf, waarvan geen sprake is bij een afstand van meer dan 25 m tussen de tweede bedrijfswoning en een bedrijfsgebouw;
  • i. 5.2.3 onder b ten behoeve van een drijfmestsilo met een bouwhoogte van maximaal 8 m, mits de landschappelijke en cultuurhistorische waarden niet worden aangetast;
  • j. 5.2.3 onder d ten behoeve van mestvergistingsinstallaties met een bouwhoogte van niet meer dan 14 m, mits tegelijkertijd wordt afgeweken ingevolge 5.6.1 onder d van het bepaalde in 5.5.1 onder b.

5.4.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 13.2 Afwegingskader afwijking.

5.4.3 Procedure

Voor een besluit tot afwijking geldt de in 15.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

5.5 Specifieke gebruiksregels
5.5.1 Strijdig gebruik

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van ligboxenstallen, waarvoor de bouwaanvraag is getoetst aan dit bestemmingsplan, indien de lichtsterkte meer dan 150 lux bedraagt dan wel de stal tussen 20.00 uur en 6.00 uur niet is voorzien van voorzieningen die de lichtuitstraling met tenminste 90% reduceren;
  • b. het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie;
  • c. het gebruik van bedrijfsgebouwen voor het houden van dieren in een tweede of hogere bouwlaag;
  • d. het gebruik van windturbines zodanig dat tevens energie aan derden wordt geleverd;
  • e. het gebruik van gronden ter plaatse van een bestemmingsvlak die op een afstand van 50 meter of minder van elkaar zijn gelegen voor het oprichten of vergroten van agrarische bedrijfsbebouwing, niet zijnde bestaande agrarische bedrijfsbebouwing, die, gelet op hun organisatorische, functionele of technische verbondenheid, tot hetzelfde bedrijf behoren en waarbij de gezamenlijke oppervlakte van de bestemmingsvlakken of aanduidingsvlakken meer bedraagt dan 1 hectare.

5.5.2 Uitzondering strijdig gebruik

Het bepaalde in 5.5.1 onder e is niet van toepassing indien:

  • de in deze bepaling bedoelde gronden voorafgaand aan de inwerkingtreding van het voorbereidingsbesluit (d.d. 20 november 2016) reeds aantoonbaar in eigendom waren bij één eigenaar en binnen één bedrijfsvoering mochten worden gebruikt, en
  • vóór 20 november 2019 een aanvraag om omgevingsvergunning voor het oprichten of vergroten van agrarische bedrijfsbebouwing is ingediend.

5.6 Afwijken van de gebruiksregels
5.6.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in:

  • a. 5.1 ten behoeve van agrarisch verwante neventakken, zoals loonbedrijven, agrarische hulpbedrijven, kaasmakerijen, ijsmakerijen, bijenhouderijen, dierenpensions, veehandelsbedrijven, hooi- en stro-opslagbedrijven, zorgboerderijen, met dien verstande dat:
    • 1. de neventakken worden ondergebracht in bestaande bedrijfsgebouwen, die ten behoeve daarvan mogen worden verbouwd;
    • 2. niet meer dan 200 m2 mag worden aangewend ten behoeve van de neventakken (exclusief de kleinschalige dagrecreatieve voorzieningen als bedoeld in 5.1 onder f en de bed & breakfast als bedoeld in 5.1 onder g);
  • b. 5.1 ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers, met dien verstande dat:
    • 1. de boerderijkamers in één bedrijfsgebouw worden ondergebracht, dat ten behoeve daarvan mag worden verbouwd;
    • 2. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers niet meer bedraagt dan 250 m2;
    • 4. het aantal boerderijkamers niet meer bedraagt dan 10;
    • 5. de boerderijkamers een duidelijke ruimtelijke relatie hebben met het boerenbedrijf;
    • 6. permanente bewoning niet is toegestaan;
  • c. 5.1 juncto artikel 1 onder 1.107 (begripsomschrijving woning) voor de huisvesting van twee huishoudens ten behoeve van inwoning, ten behoeve waarvan de woning mag worden verbouwd, indien en voorzover:
    • 1. de twee huishoudens in het bouwvolume van de bestaande woning worden ondergebracht;
    • 2. tijdelijk de aanwezigheid van een tweede bedrijfskracht noodzakelijk is dan wel - permanent de aanwezigheid van een tweede bedrijfskracht noodzakelijk is, maar het bedrijf voldoet niet aan de eisen voor een tweede bedrijfswoning;
  • d. 5.1 onder c en 5.5.1 onder c en d ten behoeve van een andere landschappelijke inpassing van de genoemde percelen onder dezelfde aanplant- en instandhoudingsverplichtingen, als dat vanwege onvoorziene omstandigheden nodig is en als deze wijziging getuigt van een goede ruimtelijke ordening, waarbij in ieder geval de landschappelijke inpassing (erfinrichtingsplan) van het perceel Medenerweg 13 in overeenstemming zal worden gebracht met de landschappelijke kenmerken 'karakteristieke laagte' en 'zones rond wierden';
  • e. 5.5.1 onder b ten behoeve van het vergisten van mest en het verhandelen van de daarbij vrijkomende energie, mits:
    • 1. sprake is van één van de volgende wijzen van mestvergisting:
      • het bedrijf verwerkt in hoofdzaak eigen geproduceerde mest en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op tot het bedrijf behorende gronden gebruikt of naar derden afgevoerd;
      • het bedrijf verwerkt aangevoerde mest geproduceerd door derden en voegt eigen en/of van derden afkomstige co-substraten toe; de co-vergiste mest wordt op de tot het bedrijf behorende gronden gebruikt;
    • 2. de capaciteit van de installatie minder dan 100.000 kg per dag bedraagt;
    • 3. het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch;
    • 4. de vergistingsinstallatie qua bedrijfsactiviteit ondergeschikt is aan de hoofdbedrijfsactiviteit;
  • f. 5.5.1 onder d ten behoeve van het gebruik van windturbines waarbij eveneens energie aan derden (onder derde wordt alleen verstaan: dorpsverenigingen, dorpscorporaties en vergelijkbare participerende samenwerkingsverbanden) wordt geleverd, met dien verstande dat:
    • 1. deze afwijkingsbevoegdheid uitsluitend wordt verleend voor ten hoogste 2 windturbines binnen het bestemmingsvlak en wordt voldaan aan het presentatieboek "Naar een koers duurzaam Middag Humsterland - Ruimtelijk scenario onderzoek duurzame energieopwekking" (ook buiten het gebied Middag-Humsterland).
5.6.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 13.2 Afwegingskader afwijking .

5.6.3 Procedure

Voor een besluit tot afwijking geldt de in 15.1 vermelde voorbereidingsprocedure. .

5.7 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.7.1 Verbod

Voor de in Bijlage 1 Tabel aanlegvergunning genoemde werken of werkzaamheden, indien en voor zover bij de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf en de betreffende werken of werkzaamheden een "A" is vermeld, is een omgevingsvergunning vereist.

5.7.2 Uitzondering

Het bepaalde in 5.7.1 is niet van toepassing op werken en werkzaamheden die het normale onderhoud en/of de normale exploitatie betreffen.

5.8 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
5.8.1 Verbod

Ter plaatse van de aanduidingen 'karakteristiek' is voor het geheel of gedeeltelijk te slopen van bouwwerken, voor zover deze bouwwerken zijn genoemd in Bijlage 5, een omgevingsvergunning vereist.

5.8.2 Uitzondering

Het bepaalde in 5.8.1 is niet van toepassing op:

  • a. gewoon onderhoud en herstel;
  • b. de noodzakelijke sloop van gebouwen ter voorkoming van instortingsgevaar als er sprake is van een acute bedreiging van de veiligheid van personen of beschadiging van omliggende bebouwing en andere maatregelen het instortingsgevaar niet kunnen voorkomen;
  • c. beschermde monumenten als bedoeld in de Erfgoedwet of in een gemeentelijke verordening;
  • d. inpandige delen van een gebouw;
  • e. het uitvoeren van destructief onderzoek.

5.8.3 Criteria
  • a. De vergunning voor het slopen kan slechts worden verleend indien:
    • 1. sprake is van een algemeen belang waarvoor het gebouw moet wijken; of,
    • 2. aangetoond wordt dat behoud van het gebouw bouwtechnisch niet mogelijk is en een goede herinvulling ter plaatse van het te slopen gebouw is verzekerd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de aanwezige of te ontwikkelen kwaliteiten en waarden van het gebied; of,
    • 3. zinvol hergebruik van het gebouw overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende bestemming objectief gezien niet mogelijk is en het belang van de vergunning aanvrager bij sloop van het gebouw in redelijkheid dient te prevaleren boven het cultuurhistorisch belang van het behoud ervan. De aanvrager om vergunning dient daartoe een rapport van een deskundige te overleggen dat ingaat op:
      • de bouwkundige en gebruikstechnische staat van het gebouw;
      • de mate waarin het gebouw geschikt is of door het treffen van voorzieningen geschikt kan worden gemaakt voor zinvol hergebruik overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening, passende bestemming; of,
    • 4. de karakteristieke hoofdvorm niet langer aanwezig is en alleen met ingrijpende wijzigingen aan het gebouw kan worden hersteld; of,
    • 5. het delen van een gebouw betreft, die op zichzelf niet als karakteristiek zijn aan te merken en door sloop van deze delen geen onevenredige aantasting van de karakteristieke hoofdvorm plaatsvindt;
    • 6. burgemeester en wethouders het voornemen hebben om een sloopvergunning te verlenen een deskundige om advies wordt gevraagd. Het overleggen van een dergelijk rapport kan achterwege blijven indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders uit andere beschikbare informatie blijkt dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden.
  • b. Het overleggen van een deskundigenrapport, bedoeld in lid a, onder 3, is niet nodig indien naar het oordeel van burgemeester en wethouders uit andere beschikbare informatie afdoende blijkt dat sprake is van bijzondere feiten en omstandigheden;
  • c. Indien burgemeester en wethouders het voornemen hebben om een vergunning op basis van het bepaalde in lid a te verlenen wordt een deskundige om een schriftelijk advies gevraagd.
5.9 Wijzigingsbevoegdheid
5.9.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen:

  • a. de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf wijzigen in de bestemming Wonen en de aansluitende gebiedsbestemming(en) en daarbij aanduidingen opnemen, indien het agrarische bedrijf is of wordt beëindigd dan wel geen sprake meer is van reële agrarische bedrijfsvoering;
  • b. de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf wijzigen ten behoeve van agrarisch verwante activiteiten, zoals loonbedrijven, agrarische hulpbedrijven, bijenhouderijen, veehandelsbedrijven, hooi- en stro-opslagbedrijven, zorgboerderijen en de aansluitende gebiedsbestemmingen, mits het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch ;
  • c. de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf wijzigen ten behoeve van kleinschalige verblijfsrecreatie in de vorm van boerderijkamers, met dien verstande dat:
    • 1. de boerderijkamers in één bedrijfsgebouw worden ondergebracht;
    • 2. de oppervlakte per boerderijkamer niet meer bedraagt dan 50 m2;
    • 3. de gezamenlijke oppervlakte van de boerderijkamers niet meer bedraagt dan 250 m2;
    • 4. het aantal boerderijkamers niet meer bedraagt dan 10;
    • 5. de boerderijkamers een duidelijke ruimtelijke relatie hebben met de bedrijfswoning;
    • 6. permanente bewoning niet is toegestaan;
  • d. de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf wijzigen ten behoeve van hergebruik van vrijgekomen gebouwen voor een andere functie, niet zijnde een woonfunctie, op voorwaarde dat:
    • 1. bedrijfsactiviteiten beperkt blijven tot activiteiten die nas r aard en omvang ruimtelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar zijn;
    • 2. opslag van materialen en goederen op het erf uitsluitend is toegestaan indien dit is opgenomen in een door burgemeester en wethouders goedgekeurd landschapsplan voor het erf;
    • 3. detailhandel beperkt blijft tot ter plaatse vervaardigde producten;

waarbij geldt dat de regels van de betreffende bestemming kunnen worden gewijzigd ter borging van de genoemde voorwaarden;

  • e. de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf wijzigen ten behoeve van hoveniersbedrijven, mits het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch ;
  • f. de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf wijzigen in de bestemming Agrarisch - Paardenhouderij of een manege bestemming mits:
    • 1. (uit een bedrijfsplan is gebleken dat) de bestaande bebouwde oppervlakte niet toeneemt;
    • 2. het bestemmingsvlak grenst aan de bestemming Agrarisch ;
    • 3. het bestemmingsvlak grenst aan een weg, bij wijziging in een manege bestemming;
  • g. de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf wijzigen ten behoeve van natuurontwikkeling, indien en voor zover het bedrijf is of wordt verplaatst ten behoeve van de (te realiseren) ecologische hoofdstructuur;
  • h. de aanduiding 'intensieve veehouderij' verwijderen indien en voorzover de intensieve veehouderijactiviteiten feitelijk zijn beëindigd en de locatie gelet op de ligging ten opzichte van omringende functies (zoals lintbebouwing, ecologische hoofdstructuur of Natura 2000gebied) uit een oogpunt van milieu niet geschikt is voor intensieve veehouderij;
  • i. de aanduiding 'karakteristiek' of 'specifieke vorm van waarde - beeldbepalend' verwijderen, indien en voorzover:
    • 1. het bouwwerk teniet is gegaan door een calamiteit en herbouw in de oorspronkelijke staat redelijkerwijs niet verlangd kan worden of
    • 2. aangetoond wordt dat behoud van het gebouw bouwtechnisch niet mogelijk is en een goede herinvulling ter plaatse van het te slopen gebouw is verzekerd waarmee een bijdrage wordt geleverd aan de aanwezige of te ontwikkelen kwaliteiten en waarden van het gebied; of,
    • 3. onderzocht wordt of zinvol hergebruik van het karakteristieke gebouw overeenkomstig de geldende bestemming of een andere, uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, passende bestemming objectief gezien mogelijk is, al dan niet na het treffen van voorzieningen aan het gebouw; of een omgevingsvergunning voor het slopen van karakteristieke panden als bedoeld in 5.8 is verleend en er geen te beschermen waarden resteren;
  • j. de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" wordt aangebracht, met dien verstande dat:
    • 1. deze wijzigingsbevoegdheid uitsluitend wordt toegepast indien een bedrijfswoning wordt bewoond door (het huishouden van) een persoon, wiens huisvesting daar, gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, niet noodzakelijk is;
    • 2. medewerking alleen op voldoende onderbouwd verzoek van zowel de bewoner als de bedrijfsvoerder wordt overwogen;
    • 3. er ten minste sprake is van een reële agrarische bedrijfsvoering;
    • 4. er voldoende woon- en leefklimaat gegarandeerd kan worden gemotiveerd vanuit de planologisch maximale mogelijkheden voor het agrarisch bedrijf;
    • 5. na toekennen van de aanduiding geen medewerking wordt verleend voor nieuwe bedrijfswoningen bij het agrarische bedrijf;
    • 6. de bestaande functionele inrichting tussen het agrarisch bedrijf en de plattelandswoning uitgangspunt is om de visueel ruimtelijke impact tot een minimum te beperken en de visuele eenheid van het geheel zo goed mogelijk te waarborgen;
  • k. de aanduiding "specifieke vorm van wonen - plattelandswoning" wordt verwijderd, met dien verstande dat de naastgelegen agrarische bedrijfsactiviteiten zijn beëindigd en de aanduiding voor het bouwvlak ter plaatse is verwijderd dan wel de plattelandswoning opnieuw als agrarische bedrijfswoning in gebruik wordt genomen ;
  • l. de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijgekomen gebouwen' wordt aangebracht, met dien verstande dat:
    • 1. deze wijzigingsbevoegdheid wordt toegepast voor gebouwen die blijvend worden onttrokken aan het gebruik waarvoor ze oorspronkelijk zijn opgericht en/of zijn bestemd;
    • 2. na toekenning van deze aanduiding tevens de regels van 10.7 en 13.1 onder l t/m o van toepassing zijn.
5.9.2 Voorwaarden wijziging wonen

Toepassing van de in 5.9.1 onder a genoemde bevoegdheid vindt plaats met in achtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. de woonfunctie mag uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn; in afwijking hiervan mogen meerdere woningen worden gerealiseerd ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek' of 'specifieke vorm van waarde - beeldbepalend ', mits het toevoegen van nieuwe woningen past in de 'Regionale woonvisie Westerkwartier (2015)', vastgesteld door de raad van Zuidhorn op 9 maart 2015, dan wel, indien een opvolgende woonvisie is vastgesteld, het toevoegen van nieuwe woningen in overeenstemming is met de opvolgende woonvisie;
  • b. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast.

5.9.3 Voorwaarden wijziging andere functie

Toepassing van de in 5.9.1 onder c, d en e genoemde bevoegdheden vindt plaats met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. hergebruik of nieuwbouw is uitsluitend toegestaan onder de volgende voorwaarden:
    • 1. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tot 500 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik diezelfde hoeveelheid;
      • bij nieuwbouw tenminste tweemaal zoveel;
    • 2. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tussen 500 en 750 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik tenminste tweemaal zoveel;
      • bij nieuwbouw tenminste driemaal zoveel;
    • 3. bij een hergebruik- of terugbouwgedeelte tussen 750 en 1.000 m2 moet worden gesloopt:
      • bij hergebruik tenminste driemaal zoveel;
      • bij nieuwbouw tenminste viermaal zoveel;
    • 4. bij toepassing van het voorgaande geldt dat:
      • waardevolle bebouwing niet mag mogen worden gesloopt. De vraag of bebouwing waardevol is, wordt beantwoord aan de hand van de volgende criteria: gaafheid, architectonische waarde, cultuurhistorische waarde, het streekeigene, beeldbepalende waarde, belendende bebouwing, samenhang tussen landschap en bebouwing, de mate waarin het object als uniek is aan te merken;
      • bij de berekening de oppervlakte van de bedrijfswoning en 80 m2 aan bijgebouwen buiten beschouwing wordt gelaten;
    • 5. de maatwerkmethode is gevolgd onder begeleiding van een onafhankelijke- of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, waarbij rekening wordt gehouden met:
      • de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
      • de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande gebouwen;
      • een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de gebouwen;
      • het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en
      • het aspect nachtelijke lichtuitstraling;
  • b. bij de nieuwe functie mag uitsluitend worden gewoond indien een voormalige bedrijfswoning aanwezig is; in dat geval mag de woonfunctie uitsluitend worden uitgeoefend in de voormalige bedrijfswoning en in een aan de voormalige bedrijfswoning aangebouwde voormalige bedrijfsruimte, waarbij geldt dat in totaal niet meer dan 1 woning aanwezig mag zijn;
  • c. de landschappelijke kenmerken van het erf mogen niet worden aangetast;
  • d. de karakteristiek van de bebouwing en het erf mogen niet worden aangetast;
  • e. de verkeersinfrastructuur moet een toename van de nieuwe functie toelaten;
  • f. de nieuwe functie mag niet leiden tot extra beperkingen van de exploitatie- en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende agrarische bedrijven, hetgeen dient te zijn aangetoond aan de hand van de van toepassing zijnde milieuregelgeving en de daarop gebaseerde jurisprudentie (omgekeerde werking).
5.9.4 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 14.2 Afwegingskader wijziging.

5.9.5 Procedure

Voor een besluit tot wijziging geldt de procedure als genoemd in artikel 3.9a lid 1 van de Wet ruimtelijke ordening.

5.10 Voorwaardelijke verplichting
  • a. Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt in ieder geval begrepen het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving zonder de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen in overeenstemming met het in Bijlage 3 Landschappelijke inpassing opgenomen landschappelijk inpassingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder sub a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de in artikel 5.1 opgenomen bestemmingsomschrijving worden gebruikt, uitsluitend indien en voor zover binnen een termijn van twaalf maanden na het verlenen van de omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen uitvoering wordt gegeven aan de aanleg en instandhouding van de landschapsmaatregelen in overeenstemming het in Bijlage 3 Landschappelijke inpassing opgenomen landschappelijk inpassingsplan, teneinde te komen tot een goede landschappelijke inpassing.

Artikel 6 Waarde - Archeologie 5

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Archeologie 5' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (lage) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming ' Waarde - Archeologie 5' prevaleert.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5000 m2
  • a. Op of in de in 6.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
  • b. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in 6.2.1 onder a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 5000 m2.
6.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 6.2.1 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  • b. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in 6.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  • c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in 6.2.1 , indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
    • 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
6.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologie 5' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

Artikel 7 Waarde - Archeologie 6

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Archeologie 6' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:

  • doeleinden ter bescherming en veiligstelling van de in de grond verwachte (lage) archeologische waarden, waarbij geldt dat indien strijd ontstaat tussen het belang van het behoud en de bescherming van archeologische waarden en andere bestemmingen de bestemming ' Waarde - Archeologie 6' prevaleert.
7.2 Bouwregels
7.2.1 Bouwwerken met een oppervlakte groter dan 5000 m2
  • a. Op of in de in 7.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming worden gebouwd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad.
  • b. het vereiste archeologische (voor)onderzoek in 7.2.1 onder a is niet van toepassing op bouwactiviteiten die betrekking hebben op grondroerende werkzaamheden over een oppervlakte niet groter dan 5000 m2.

7.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 7.2.1 ten behoeve van een overige aan deze gronden toegekende bestemming, indien is gebleken dat het oprichten van een bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, niet zal leiden tot een verstoring van archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin.
  • b. Er wordt niet afgeweken van het bepaalde in 7.2.1 dan nadat de aanvrager een rapport heeft overlegd, waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld. Dit rapport, het onderzoeksproces dat tot het rapport heeft geleid als ook de archeologische waardestelling dienen te voldoen aan de binnen de archeologische beroepsgroep algemeen gangbare kwaliteitsafspraken en -criteria.
  • c. Voor zover het oprichten van het bouwwerk, waarvoor de omgevingsvergunning wordt gevraagd, kan leiden tot een onevenredige verstoring van behoudenswaardige archeologische waarden, zowel in directe als in indirecte zin, kunnen burgemeester en wethouders afwijken van het bepaalde in 7.2.1 , indien aan de vergunning één, of een combinatie, van de volgende voorschriften worden verbonden:de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen zoals bedoeld in artikel 1.1 van de Erfgoedwet;
    • 3. de verplichting de oprichting van een bouwwerk te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan de door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
7.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en Wethouders kunnen het plan wijzigen in die zin dat de dubbelbestemming ' Waarde - Archeologie 6 ' wordt verwijderd, indien uit deskundig archeologisch onderzoek blijkt dat ter plaatse geen sprake is van behoudenswaardige archeologische waarden.

 

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 8 Anti-dubbeltelregel

8.1 Grond

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

8.2 Woningen

Bij de beoordeling van een bouwaanvraag voor een (agrarische) bedrijfswoning worden mede in aanmerking genomen bestaande woningen welke als (agrarische) bedrijfswoning zijn gebouwd of als zodanig in gebruik zijn geweest. Ook bedrijfswoningen die ten gevolge van verkoop, verhuur, bedrijfssplitsing of andere transacties niet meer als (agrarische) bedrijfswoning fungeren, worden daartoe gerekend.

Artikel 9 Schakelbepaling

Op dit plan zijn van overeenkomstige toepassing:

  • de dubbelbestemmingen 'Leiding – Hoogspanningsverbinding 4x380kV', 'Leiding - Hoogspanningsverbinding voorlopig 1' en 'Leiding - Hoogspanningsverbinding 2x110 kV ondergronds', de gebiedsaanduidingen 'Vrijwaringszone - hoogspanningsverbinding te vervallen' en 'Overige zone - magneetveldzone' en de functieaanduiding 'specifieke vorm van leiding - draadmarkering' van de verbeelding en de artikelen 7, 9, 11 en 15 van de planregels van het rijksinpassingsplan Noord-West 380 kV EOS-VVL met identificatienummer NL.IMRO.0000.EZip380kvEOSVVL-3000 van de minister van Economische Zaken en de minister van Infrastructuur en Milieu.

Artikel 10 Algemene bouwregels

10.1 Bebouwingsgrenzen
10.1.1 Afstand tot wegas

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen dienen bij de bouw van gebouwen de volgende afstanden tot de as van de weg in acht te worden genomen:

  • wegen met de bestemming Verkeer - 3 30 meter
  • wegen met de bestemming Verkeer - 4 15 meter
  • wegen in overige bestemmingen 10 meter

10.1.2 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in 10.1.1, indien en voor zover uit overleg met de wegbeheerder blijkt dat daartegen uit hoofde van het wegbeheer, de verkeersveiligheid daaronder begrepen, geen bezwaar bestaat.

10.2 Geluidszones langs wegen

Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van:

  • a. 250 m ter weerszijden van een weg met een of twee rijstroken;
  • b. 400 m ter weerszijden van een weg met drie of vier rijstroken;

mogen toegelaten geluidsgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd of vervangen met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in de Wet geluidhinder en/of het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde, behoudens voor zover artikel 76 lid 3 van de Wet geluidhinder van toepassing is.

10.3 Geluidszones langs spoorwegen

Indien en voor zover gronden zijn gelegen binnen een zone van 100 meter van de spoorlijn Leeuwarden-Groningen mogen toegelaten geluidsgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in het Besluit geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.

10.4 Onderzoek archeologie

Indien gebouwen met een oppervlakte van meer dan 100 m2 worden gerealiseerd, dient uit archeologisch onderzoek te zijn gebleken dat daartegen uit oogpunt van bescherming van archeologische waarde geen bezwaar bestaat.

10.5 Reclamemasten

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen geldt dat de bouwhoogte van reclamemasten niet meer dan 6 m mag bedragen.

10.6 Lichtmasten

Onverminderd het bepaalde in de overige artikelen geldt dat lichtmasten:

  • a. niet mogen worden opgericht binnen een afstand van 100 m van de bestemming Natuur ;
  • b. een bouwhoogte mogen hebben van niet meer dan 6 m.

10.7 Vrijgekomen gebouwen

Vrijgekomen gebouwen die aan de oorspronkelijke functie zijn onttrokken en ter plaatse zijn voorzien van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijgekomen gebouwen', mogen:

  • a. niet worden vergroot;
  • b. niet worden vervangen door nieuwe gebouwen, anders dan vervangende nieuwbouw.

Deze regel is niet van toepassing op karakteristieke en beeldbepalende gebouwen, voorzover die binnen dit bestemmingsplan zijn aangeduid en daarmee van specifieke regels zijn voorzien.

Artikel 11 Algemene gebruiksregels

11.1 Strijdig gebruik

Tot een met het bestemmingsplan strijdig gebruik wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het uitvoeren van de in de Bijlage 1 Tabel aanlegvergunning genoemde werken of werkzaamheden, indien en voor zover bij de van toepassing zijnde bestemming of aanduiding in de tabel een "S" is vermeld;
  • b. het uitvoeren van de in de Bijlage 1 Tabel aanlegvergunning genoemde werken of werkzaamheden, indien en voor zover deze de aan de gronden toegekende te behouden en/of te beschermen waarden onevenredig aantasten dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden onevenredig verkleinen;
  • c. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden voor de opslag van hooibalen buiten de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf ;
  • d. het gebruik van de gronden als stort- of opslagplaats van al dan niet aan het gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen, behoudens opslag die geschiedt in het kader van de normale, ter plaatse toegestane bedrijfsvoering;
  • e. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden als paardenbak, renbaan of menterrein, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
  • f. het gebruiken of het laten gebruiken van gebouwen ten behoeve van een seksinrichting, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
  • g. het gebruiken of laten gebruiken van gronden ten behoeve van gemotoriseerde of gemechaniseerde sporten, tenzij dat uitdrukkelijk is toegestaan;
  • h. het gebruiken of laten gebruiken van boerderijkamers, recreatiewoningen, groepsaccommodaties, chalets, stacaravans, trekkershutten, toercaravans, vouwwagens, campers, tenten, huifkarren en andere recreatieobjecten voor permanente bewoning;
  • i. het gebruiken of laten gebruiken van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
  • j. het gebruiken of laten gebruiken van aanbouwen, uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen voor bewoning door een ander huishouden dan het huishouden dat de woning bewoond;
  • k. het gebruik van gronden en bouwwerken voor het plaatsen van zonnepanelen anders dan op daken van bouwwerken.

11.2 Toegestaan gebruik

Tot een met de bestemming strijdig gebruik wordt in ieder geval niet gerekend:

  • a. het uitvoeren van de in de Bijlage 1 Tabel aanlegvergunning genoemde werken of werkzaamheden, indien en voor zover bij de van toepassing zijnde bestemming of aanduiding in de tabel een "T" is vermeld;
  • b. het gebruiken of het laten gebruiken van gronden ten behoeve van kortstondige, incidentele evenementen, festiviteiten en manifestaties, indien en voor zover daarvoor ingevolge een wettelijk voorschrift vergunning, ontheffing of vrijstelling vereist en deze is verleend;
  • c. de opslag van materiaal en het stallen van caravans in (voormalige) agrarische bedrijfsgebouwen;
  • d. het tijdelijk gebruiken van de gronden voor doorloopstallen;
  • e. het aanleggen of het laten aanleggen van kabels en/of leidingen ten behoeve van de drinkwatervoorziening, de riolering, de waterhuishouding, de energievoorziening en de datacommunicatie, met uitzondering van:
    • 1. leidingen waarop het Besluit externe veiligheid buisleidingen of een rechtsopvolger van toepassing is,
    • 2. hoogspanningsleidingen;
    • 3. buisleidingen voor het transport van water, afvalwater of stoom met een doorsnede van 1 meter of meer en een lengte van 10 km of meer;
  • f. het gebruiken van een bedrijfswoning, behorend tot of voorheen behorend tot een landbouwinrichting, door een derde voor bewoning zolang de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of een opvolgende wet bepaalt dat een bedrijfswoning (voorheen) behorend tot een landbouwinrichting wordt beschouwd als onderdeel van die inrichting.
11.3 Afstemmingsregel

Indien in de Bijlage 1 Tabel aanlegvergunning voor bepaalde gronden een "S" en/of een "A" en/of een "T" zijn vermeld, geldt dat het meeste belang wordt toegekend aan respectievelijk de "S", de "A" en de "T".

11.4 Afwegingskader aanlegvergunning

De uitvoering van de in Bijlage 1 Tabel aanlegvergunning genoemde aanlegvergunningplichtige werken en werkzaamheden is in strijd met de bestemming, indien daardoor dan wel door de daarvan (direct of indirect) te verwachten gevolgen de waarden van deze gronden onevenredig (kunnen) worden geschaad, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden onevenredig (kunnen) worden verkleind.

11.5 Onderzoek archeologie

Indien bodembewerkingen dieper dan 0,4 m plaatsvinden over een oppervlakte van meer dan 100 m2, dient uit archeologisch onderzoek te zijn gebleken dat daartegen uit oogpunt van bescherming van eventueel voorkomende archeologische waarde geen bezwaar bestaat.

Artikel 12 Algemene aanduidingsregels

12.1 geluidzone - industrie

Ter plaatse van de aanduiding ' geluidzone - industrie ' mogen toegelaten geluidsgevoelige functies uitsluitend worden gerealiseerd met inachtneming van de ten hoogste toelaatbare geluidbelasting als bedoeld in artikel 57 van de Wet geluidhinder of een vastgestelde hogere grenswaarde.

12.2 milieuzone

Ter plaatse van de aanduiding ' milieuzone ' zijn de gronden bestemd voor houtteelt en de aanleg van nieuw bos.

12.3 veiligheidszone - leiding

Ter plaatse van de aanduiding ' veiligheidszone - leiding ' mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd.

12.4 veiligheidszone - mijnbouw

Ter plaatse van de aanduiding ' veiligheidszone - mijnbouw ' mogen geen (beperkt) kwetsbare objecten worden gerealiseerd.

12.5 vrijwaringszone - molenbiotoop
12.5.1 Aanduidingsomschrijving

De voor 'vrijwaringszone - molenbiotoop' aangeduide gronden zijn mede bestemd voor:

  • a. de bescherming van de functie als werktuig van de in dit gebied voorkomende windmolen, onder andere gelet op de windvang;
  • b. bescherming van de waarde van deze molen als landschapsbepalend element.

12.5.2 Bouwregels

Op of in deze gronden mag, in afwijking van het bepaalde in de ter plaatse voorkomende bestemming(en), niet hoger worden gebouwd dan:

  • a. binnen een afstand van 100 m van de molen: de bouwhoogte die gelijk is aan de hoogte van de onderste punt van de verticaal staande wiek van de molen;
  • b. binnen een afstand van 100 m tot 400 m van de molen: de bouwhoogte genoemd onder a vermeerderd met 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen.

12.5.3 Afwijken van de bouwregels

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 12.5.2 in die zin dat de in de ter plaatse voorkomende bestemming(en) genoemde gebouwen en andere bouwwerken, worden gebouwd, mits:

  • vooraf advies wordt ingewonnen van de beheerder van de molen.

12.5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
  • a. Vergunningplicht

Voor de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden is een omgevingsvergunning vereist:

  • 1. het ophogen van gronden hoger dan de op grond van de in lid 12.5.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken;
  • 2. het beplanten met bomen, heesters en andere opgaande beplanting hoger dan de op grond van de in lid 12.5.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken;
  • 3. het aanbrengen van bovengrondse constructies, installaties en apparatuur hoger dan de op grond van de in lid 12.5.2 maximaal toelaatbare bouwhoogte voor bouwwerken.

  • b. Uitzonderingen

Het bepaalde in lid a is niet van toepassing op werken en werkzaamheden, die:

  • 1. het normale onderhoud betreffen;
  • 2. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan met een daarvoor benodigde vergunning.

  • c. Voorwaarden

De omgevingsvergunningen kunnen slechts worden verleend indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het huidige en/of het toekomstig functioneren van de molen als werktuig door windbelemmering en/of de waarde van de molen als landschapselement, dan wel dat door het stellen van voorwaarden hieraan voldoende tegemoet gekomen kan worden. Voorafgaand moet advies worden ingewonnen bij de beheerder van de molen.

Artikel 13 Algemene afwijkingsregels

13.1 Afwijkingsbevoegdheid
13.1.1 Afwijken

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. de bij recht in de regels gegeven maten, afmetingen, percentages, met uitzondering van oppervlakte- en inhoudsmaten, en met uitzondering van de hoogte van windturbines, tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages;
  • b. de bestemmingsregels en worden toegestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of -intensiteit daartoe aanleiding geven;
  • c. de bestemmingsregels met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen van het terrein, mits de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan;
  • d. de bestemmingsregels en worden toegestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouw zijnde wordt vergroot tot niet meer dan 10 m;
  • e. de bestemmingsregels en worden toegestaan dat wordt gebouwd voor nutsvoorzieningen tot een bouwhoogte van niet meer dan 3 m en een oppervlakte van niet meer dan 25 m2;
  • f. het bepaalde ten aanzien van de maximale hoogte van gebouwen en worden toegestaan dat de hoogte van de gebouwen wordt vergroot ten behoeve van plaatselijke verhogingen, zoals schoorstenen, luchtkokers, liftkokers, lichtkappen en schotelantennes, indien de oppervlakte van de vergroting van de verhoging niet meer bedraagt dan 1 m2, met dien verstande dat de oppervlakte van de vergroting ten behoeve van een liftkoker niet meer bedraagt dan 4 m2;
  • g. de bestemmingsregels ten behoeve van tijdelijk kamperen in groeps- of verenigingsverband met een duur van niet meer dan 10 dagen (opbouw- en afbreekdagen daaronder begrepen);
  • h. de bestemmingsregels ten behoeve van het incidenteel gebruik van gronden voor een kampeerterrein ten behoeve van kampeermiddelen, evenwel met uitzondering van stacaravans;
  • i. de bestemmingsregels ten behoeve van het gebruik, de aanleg en de bouw van een paardenbak, met dien verstande dat:
    • 1. voor wat betreft de situering van de paardenbak geldt dat:
      • deze enkel voor eigen gebruik dient;
      • de paardenbak dient te worden geplaatst op een bestemmingsvlak waar sprake is van een woonfunctie (al dan niet als bedrijfswoning ) en niet zijnde een recreatiewoning, en wel achter de voorgevelrooilijn van de woning aansluitend aan de bestaande bebouwing, dan wel indien dat ruimtelijk gezien onmogelijk is, mag de paardenbak:
      • - direct aansluitend aan de achterzijde van het bouwperceel worden geplaatst, dan wel achter de voorgevelrooilijn van de (bedrijfs)woning;
      • - bij de bestemming Wonen tot maximaal 25 meter buiten het bestemmingsvlak worden gerealiseerd;
      • de afstand tussen de paardenbak en de (bedrijfs/recreatie)woning van derden niet minder mag zijn dan 25 m;
      • situering van de paardenbak buiten het bestemmingsvlak waar sprake is van een woonfunctie niet is toegestaan in kwetsbare gebieden;
    • 2. voor wat betreft aantallen en maatvoering van de paardenbak geldt dat:
      • per woning mag niet meer dan 1 paardenbak worden gerealiseerd;
      • de oppervlakte van de paardenbak mag niet meer dan 800 m2 bedragen bij een aaneengesloten peceelsoppervlakte van meer dan 0,5 ha dan wel, bij een aaneengesloten perceelsoppervlakte van meer dan 1 ha, niet meer dan 1.200 m2;
    • 3. voor wat betreft stapmolens bij de paardenbak geldt dat:
      • een stapmolen uitsluitend mag worden gerealiseerd op een perceel met een aaneengesloten oppervlakte van ten minste 0,5 ha;
      • de buitendiameter niet meer dan 14 m mag bedragen, dan wel indien sprake is van het bedrijfsmatig houden van paarden, niet meer dan 20 m;
      • de spilhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
      • deze direct aansluitend aan de achterzijde van het bouwperceel worden geplaatst, dan wel achter de voorgevelrooilijn van de (bedrijfs)woning;
    • 4. voor wat betreft omheiningen bij een paardenbak geldt dat de hoogte niet meer dan 1,80 m mag bedragen;
    • 5. voor wat betreft lichtmasten bij een paardenbak geldt dat:
      • de hoogte niet meer dan 6 m mag bedragen;
      • de afstand tot gebieden welke in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 als beschermde gebieden moeten worden aangemerkt ten minste 100 m dient te bedragen;
    • 6. uitsluitend kan worden afgeweken indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:
      • de landschappelijke en/of natuurlijke waarden;
      • de natuurlijke waarden van de voorgenomen afwijking voor gebieden waarvoor bovendien geldt dat boscompensatie aan de orde is;
      • de natuurlijke waarden van de voorgenomen afwijking voor gebieden welke in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 als beschermde gebieden moeten worden aangemerkt, waarbij geen sprake mag zijn van mogelijk (significant) negatieve gevolgen;
      • de archeologische waarden, waarbij in elk geval geldt dat realisatie binnen gronden met een archeologische dubbelbestemming geldt dat uitsluitend kan worden afgeweken indien daartegen uit hoofde van de bescherming van de archeologische en/of cultuurhistorische waarde geen bezwaar bestaat en nadat een erkend archeoloog daaromtrent is gehoord;en uitsluitend indien:
      • de belangen van gebruikers dan wel eigenaren van aangrenzende gronden niet onevenredig worden geschaad, waarbij in elk geval aandacht dient te worden besteed aan de aspecten geur-, stof-, geluid- en lichthinder;
      • sprake is van een goede landschappelijke inpassing, waarbij aandacht wordt besteed aan kleurstelling (donker) en materiaalgebruik (zo mogelijk hout) van de omheining alsmede aan de beplantingssoorten (inheems);
      • sprake is van een goede drainage;
      • geen onevenredige schade wordt toegebracht aan het milieu.
  • j. de bestemmingsregels ten behoeve van mantelzorg in een aanbouw of bijgebouw, mits:
    • 1. de zorgbehoefte objectief aannemelijk is gemaakt;
    • 2. is aangetoond dat in het hoofdgebouw geen mogelijkheden zijn voor mantelzorg;
    • 3. mantelzorg plaatsvindt op een oppervlakte van maximaal 70 m2;
    • 4. de oppervlakte aan aanbouwen, uitbouwen en bijgebouwen inclusief de oppervlakte ten behoeve van mantelzorg niet meer bedraagt dan 300 m2;
    • 5. het bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
    • 6. verzekerd is dat na beëindiging van de mantelzorg de daarvoor aangewende oppervlakte niet als zelfstandige woning in gebruik wordt genomen;
  • k. de bestemmingsregels ten behoeve van windturbines met een ashoogte van niet meer dan 15 meter, uitsluitend binnen het bouwperceel;
  • l. het bepaalde in 10.7 en de bestemmingsregels, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijgekomen gebouwen', ten behoeve van de mogelijkheid tot het vergroten van vrijgekomen gebouwen, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen met niet meer dan 20% kan toenemen; en
    • 2. de ruimtelijk relevante kenmerken van de gebouwen passen in het aanwezige bebouwingsbeeld;
  • m. het bepaalde in 10.7 en de bestemmingsregels, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - vrijgekomen gebouwen', ten behoeve van de mogelijkheid tot het vergroten van vrijgekomen gebouwen met een grotere oppervlakte dan 20% van de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, mits voor deze uitbreiding de maatwerkmethode is gevolgd onder begeleiding van een onafhankelijke- of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, waarbij rekening wordt gehouden met:
    • 1. de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
    • 2. de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
    • 3. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de gebouwen;
    • 4. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en
    • 5. het aspect nachtelijke lichtuitstraling;
  • n. het bepaalde in 10.7 en de bestemmingsregels ten behoeve van de mogelijkheid om een of meer nieuwe, bijbehorende bouwwerken op te richten, mits:
    • 1. de gezamenlijke oppervlakte van de gebouwen met niet meer dan 20% toeneemt; en
    • 2. de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bijgebouwen passen in het aanwezige bebouwingsbeeld;
  • o. het bepaalde in 10.7 en de bestemmingsregels ten behoeve van de mogelijkheid om een of meer nieuwe, bijbehorende bouwwerken op te richten met een grotere oppervlakte dan 20% van de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen, mits voor deze uitbreiding de maatwerkmethode is gevolgd onder begeleiding van een onafhankelijke- of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, waarbij rekening wordt gehouden met:
    • 1. de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
    • 2. de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
    • 3. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de gebouwen;
    • 4. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en
    • 5. het aspect nachtelijke lichtuitstraling;
  • p. het bepaalde in 10.7 en de bestemmingsregels ten behoeve van de mogelijkheid om een nieuwe woning te bouwen op een perceel waarop reeds een woning aanwezig is, mits:
    • 1. de nieuwe woning de woning vervangt die vanwege de bouwkundige staat, oppervlakte of inwendige vorm niet geschikt is of redelijkerwijs niet geschikt kan worden gemaakt voor een wijze van gebruik die voldoet aan de geldende bouwkundige voorschriften of aan hedendaagse eisen op het gebied van wooncomfort;
    • 2. de bestaande woning wordt gesloopt alsmede de bijbehorende bouwwerken voor zover deze in visueel landschappelijk opzicht niet bij de nieuwe woning passen;
    • 3. de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bebouwing passen in het voor het betrokken gebied kenmerkende bebouwingsbeeld;
    • 4. de gezamenlijke oppervlakte van een woning en bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 300 m2;
    • 5. over de ruimtelijke inpassing van de nieuwe bebouwing advies wordt ingewonnen bij een onafhankelijke- of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur;

13.1.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 13.2 Afwegingskader afwijking .

13.1.3 Procedure

Voor een besluit tot afwijking geldt de in 15.1 vermelde voorbereidingsprocedure.

13.2 Afwegingskader afwijking
13.2.1 Afwegingskader

Bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of van eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • c. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • d. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • e. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur.

13.2.2 Weigering afwijking

Indien de waarden en/of belangen als genoemd in 13.2.1 onder a en b onevenredig worden geschaad en/of de 13.2.1 onder c en d genoemde uitvoerbaarheid/inpasbaarheid niet is aangetoond en/of de 13.2.1 onder e genoemde verkeerssituatie onevenredig wordt beïnvloed, vindt de afwijkingsbevoegdheid geen toepassing.

Artikel 14 Algemene wijzigingsregels

14.1 Wijzigingsbevoegdheid
14.1.1 Wijziging

Burgemeester en wethouders kunnen:

  • a. de bestemmingen Agrarisch en Natuur wijzigen in de bestemming:
    • 1. Verkeer - 3 of Verkeer - 4 ten behoeve van incidentele verbeteringen, passagemogelijkheden of aanpassingen ten behoeve van een inrichting als 60 km/uur-gebied;
    • 2. Verkeer - 3 of Verkeer - 4 ten behoeve van verbreding van de Friesestraatweg tussen Zuidhorn en Groningen;
    • 3. Verkeer - Railverkeer ten behoeve van een baanvakverdubbeling van het spoor tussen Groningen en Leeuwarden;
    • 4. Maatschappelijk - Begraafplaats ten behoeve van uitbreiding van een bestaande begraafplaats;
  • b. een archeologische beleidsadvieskaart opnemen als bijlage bij deze regels en het daarbij behorende beleid te verwerken in deze regels onder aanpassing van het bepaalde in 10.4 Onderzoek archeologie en 11.5 Onderzoek archeologie.
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'wro-zone-wijzigingsgebied' de bestemming ' Water - Karakteristieke sloot ' wijzigen ten behoeve van het verleggen van een sloot;
  • d. binnen het gebied Nationaal landschap Middag-Humsterland, zoals begrensd in de bestemming wijzigen in de bestemming ' Water - Karakteristieke sloot ', met dien verstande dat:
    • 1. van de wijzigingsbevoegdheid uitsluitend gebruik kan worden gemaakt, indien toepassing is of wordt gegeven aan de wijzigingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 24.5.1 Buitengebied Zuidhorn (herziening) de aan te wijzen sloot wat betreft karakteristiek, profiel en verloop, eventueel na te verrichten aanpassingen, vergelijkbaar is met de te dempen of te vergraven sloot;
    • 2. de aan te wijzen sloot bij voorkeur een historische sloot betreft, dan wel wordt hergraven op een plaats waar een sloot aanwezig is geweest;
    • 3. de lengte van de aan te wijzen sloot indien mogelijk vergelijkbaar is met de te dempen of te vergraven sloot;
    • 4. voor de aan te wijzen sloot de in artikel 24.5.1 Buitengebied Zuidhorn (herziening) bedoelde wijzigingsbevoegdheid weer wordt opgenomen;
  • e. het plan wijzigen en uitbreiding van een bouwperceel voor niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen toestaan tot een percentage dat niet meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel, waarbij rekening wordt gehouden met:
    • 1. de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur
    • 2. de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
    • 3. een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
    • 4. het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en
    • 5. het aspect nachtelijke lichtuitstraling;
  • f. het plan wijzigen en uitbreiding van een bouwperceel voor niet-agrarische bedrijven en maatschappelijke voorzieningen toestaan tot een percentage dat meer mag bedragen dan 20% van de oppervlakte van het bouwperceel als in de toelichting van het wijzigingsplan verantwoord wordt dat:
    • 1. redelijkerwijs niet op een andere locatie dan waar het bedrijf of de maatschappelijke voorziening is gevestigd in de ruimtebehoefte kan worden voorzien; en
    • 2. aan het plan een erfinrichtingsplan ten grondslag ligt dat met toepassing van de maatwerkmethode is opgesteld onder begeleiding van een onafhankelijke of een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, indien de omvang van het bouwperceel niet groter wordt dan 0,5 hectare of een bij de provincie werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur, indien de omvang van het bouwperceel groter wordt dan 0,5 hectare; en
    • 3. rekening is gehouden met:
      • de historisch gegroeide landschaps- en bebouwingsstructuur;
      • de ruimtelijk relevante kenmerken van de bestaande bebouwing;
      • een evenwichtige ordening en in de omgeving passende maatvoering en vormgeving van de bedrijfsgebouwen;
      • het woon- en leefklimaat van direct omwonenden; en
      • het aspect nachtelijke lichtuitstraling;

mits geborgd is dat:

  • de bebouwing en voorzieningen, geen bouwwerken zijnde, slechts overeenkomstig het erfinrichtingsplan worden gebouwd en/of aangelegd;
  • de in het erfinrichtingsplan opgenomen erfbeplanting wordt aangelegd en in stand gehouden;
  • g. het plan wijzigen ten behoeve van de mogelijkheid om een woning te bouwen ter compensatie van de afbraak van 750 m2 voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of beeldbepalende bebouwing of de mogelijkheid om twee woningen op te richten ter compensatie van de afbraak van 2000 m2 voor hergebruik niet geschikte of geschikt te maken niet karakteristieke of beeldbepalende bebouwing, mits:
    • 1. het toevoegen van nieuwe woningen past in de Regionale woonvisie Westerkwartier (2015), vastgesteld door de raad van Zuidhorn op 9 maart 2015, dan wel, indien een opvolgende woonvisie is vastgesteld, in die opvolgende woonvisie;
    • 2. de nieuw te bouwen woning of woningen wordt/worden gebouwd op het perceel waar de bebouwing wordt gesloopt;
    • 3. de ruimtelijke kwaliteit in visueel-landschappelijk opzicht door de sloop en vervangende nieuwbouw verbetert;
    • 4. de ruimtelijk relevante kenmerken van de nieuwe bebouwing en de erfinrichting passen in het landschapsbeeld;
    • 5. de gezamenlijke oppervlakte van een woning en de bijbehorende bouwwerken niet meer bedraagt dan 300 m2;
    • 6. over de ruimtelijke inpassing van de nieuwe bebouwing de maatwerkmethode wordt toegepast onder begeleiding van een bij de gemeente werkzame deskundige op het gebied van stedenbouw en landschapsarchitectuur.
14.1.2 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid vindt een evenredige belangenafweging plaats als bedoeld in 14.2 Afwegingskader wijziging .

14.2 Afwegingskader wijziging
14.2.1 Afwegingskader

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden in dit plan vindt een evenredige belangenafweging plaats waarbij betrokken worden:

  • a. de mate waarin de waarden, welke het plan beoogt te beschermen, kunnen worden geschaad;
  • b. de mate waarin de belangen van gebruikers en/of eigenaren van de aanliggende gronden kunnen worden geschaad;
  • c. de mate waarin de uitvoerbaarheid is aangetoond, waaronder begrepen de toelaatbaarheid op het gebied van milieu, externe veiligheid, waterhuishouding, ecologie en archeologie;
  • d. de mate waarin de landschappelijke inpasbaarheid is aangetoond;
  • e. de mate waarin de verkeerssituatie wordt beïnvloed, waaronder begrepen de gevolgen voor de infrastructuur;
  • f. de mate waarin het woon- en leefklimaat van omwonenden kan worden geschaad;
  • g. de mate waarin de nachtelijke lichtuitstraling wordt beïnvloed.

Bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheden waarbij sprake is van vergroting of verandering van de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf van wijziging in de bestemming Agrarisch - Agrarisch bedrijf of in een bestemming Agrarisch - Fruitteelt, Agrarisch - Kwekerij, Agrarisch - Paardenhouderij of een manege bestemming wordt gemotiveerd aangegeven:

  • h. dat de historisch gegroeide landschapsstructuur wordt gerespecteerd;
  • i. dat rekening is gehouden met afstand tot andere ruimtelijke elementen;
  • j. dat de infrastructurele ontsluiting toereikend is;
  • k. dat de ordening, maatvoering en vormgeving van bedrijfsgebouwen evenwichtig is;
  • l. dat de erfinrichting inpasbaar is in het landschapstype;
  • m. dat de wenselijkheid wordt onderzocht om de voor de bedrijfsvoering niet meer in gebruik zijnde opstallen (met uitzondering van monumentale of karakteristieke gebouwen) op het bouwperceel (en bij verplaatsing op het verlaten bouwperceel) te slopen;
  • n. de mate waarin het woon- en leefklimaat van omwonenden kan worden geschaad;
  • o. de mate waarin de nachtelijke lichtuitstraling wordt beïnvloed.

14.2.2 Weigering

Indien de waarden en/of belangen als genoemd in 14.2.1 onder a en b onevenredig worden geschaad en/of de in 14.2.1 onder c en d genoemde uitvoerbaarheid/inpasbaarheid niet is aangetoond en/of de in 14.2.1 onder e genoemde verkeerssituatie onevenredig wordt beïnvloed, vindt de wijzigingsbevoegdheid geen toepassing.

Artikel 15 Algemene procedureregels

15.1 Afwijken en nadere eisen

Bij de gebruikmaking van de afwijkingsbevoegdheid en de bevoegdheid tot het stellen van nadere eisen is de volgende procedure van toepassing:

  • a. het voornemen tot afwijken dan wel tot het stellen van nadere eisen ligt, met bijhorende stukken, gedurende twee weken ter inzage;
  • b. de terinzagelegging wordt vooraf bekend gemaakt in één of meer dag- of nieuwsbladen, die in de gemeente worden verspreid, en voorts op de gebruikelijke wijze;
  • c. de bekendmaking bevat de mededeling dat belanghebbenden schriftelijk hun zienswijzen kunnen indienen gedurende de onder a genoemde termijn;
  • d. burgemeester en wethouders delen aan hen die zienswijzen hebben ingediend de beslissing daaromtrent mede.

Artikel 16 Overige regels

16.1 Werking wettelijke regelingen

De wettelijke regelingen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, gelden zoals deze luiden op het moment van vaststelling van het plan.

16.2 Verwijzing naar adressen

De adressen waarnaar in de regels van dit plan wordt verwezen, betreffen de adressen zoals deze op de plankaart zijn terug te vinden op het moment van vaststelling van het plan.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 17 Overgangsrecht

17.1 Bouwwerken
17.1.1 Bouwwerken

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.

17.1.2 Afwijken

Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het bepaalde in 17.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in 17.1.1met maximaal 10%.

17.1.3 Uitzondering

Het bepaalde in 17.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken, die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder of in afwijking van een bouwvergunning - voor zover vereist - in strijd met het toen geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

17.2 Gebruik
17.2.1 Gebruik

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag naar die aard en omvang worden voortgezet, behoudens voor zover uit de Vogel- en Habitatrichtlijnen (richtlijn 79/409/EEG van 2 april 1979 en richtlijn 92/43/EEG van 21 mei 1992) beperkingen voortvloeien ten aanzien van ten tijde van de inwerkingtreding van dit bestemmingsplan bestaand gebruik.

17.2.2 Wijziging gebruik

Het is verboden het met het plan strijdige gebruik, bedoeld in 17.1.2 te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdige gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

17.2.3 Onderbreken gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in 17.1.2 na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

17.2.4 Uitzondering

Het bepaalde in 17.1.2 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 18 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als:

Regels van het wijzigingsbestemmingsplan "Noordhoorn, Rijksstraatweg 40".