1.1 plan:
het bestemmingsplan 'Oostindie - Appelboom - De Knip' van de gemeente Westerkwartier;
1.2 bestemmingsplan:
de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1969.BPLE19HERS1-VA01 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen);
1.3 aanbouw:
een gebouw dat door een scheidingsmuur is begrens met het hoofdgebouw;
1.4 aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.5 achtererf:
gedeelte van het erf dat de achter de achtergevel van het hoofdgebouw of het verlengde daarvan is gelegen;
1.6 achtergevel:
de van de weg afgekeerde gevel met inbegrip van inspringingen;
1.7 bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.8 bebouwingspercentage:
een in de regels genoemd percentage dat aangeeft hoeveel van het bouwperceel ten hoogste mag worden bebouwd;
1.9 bed & breakfast:
het bieden van de, ten opzichte van het hoofdgebouw ondergeschikte mogelijkheid tot recreatief nachtverblijf en ontbijt aan personen die hun hoofdverblijf elders hebben, welke verblijf en ontbijt moeten plaatsvinden in de woning;
1.10 bestaand:
ten aanzien van de bij of krachtens de Woningwet aanwezige bouwwerken en de werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden, en het overige gebruik:
- bestaand ten tijde van het inwerking treden van het bestemmingsplan;
1.11 bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak;
1.12 bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.13 bijgebouw:
een gebouw dat een gebruikseenheid vormt met en dienstbaar is aan een, op hetzelfde bouwperceel gelegen, hoofdgebouw, maar daarmee niet in directe verbinding staat.
1.14 bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.15 bouwgrens:
de grens van een bouwvlak;
1.16 bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.17 bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;
1.18 bouwwerk:
elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19 dak:
iedere bovenbeëidiging van een gebouw;
1.20 dakhelling:
schuin beloop van een dak;
1.21 detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
1.22 dienstverlening:
het beroepsmatig verlenen van diensten, met uitzondering van prostitutie, waarbij onderscheid gemaakt kan worden in:
- het administratieve, financiële en zakelijke dienstverlening e.d.: het verrichten van administratieve en daarmee gelijk te stellen werkzaamheden, al dan niet met daaraan ondergeschikte baliewerkzaamheden;
- publieksgerichte dienstverlening: dienstverlening door een bedrijf of instelling dat in hoofdzaak baliewerkzaamheden verricht of andere diensten verleent gericht op het publiek, zoals stomerijen, wasserettes, kappers, pedicures, makelaars, reis- en uitzendbureaus, e.d.;
1.23 erker:
een hoek- of rondvormig uitgebouwd deel van een hoofdgebouw, bouwkundige bestaande uit een 'lichte' constructie met een overwegend transparante uitstraling;
1.24 garage:
een niet voor bewoning bestemd gebouw ten behoeve van de stalling van voertuigen dat in bouwkundig opzicht, dan wel gelet op de bestemming ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw. De garage kan aan het hoofdgebouw zijn gebouwd of daar vrij van staan;
1.25 gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.26 hoofdgebouw:
een gebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming, als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.27 mantelzorg:
langdurige zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt geboden aan een hulpbehoevende, door personen uit diens directe omgeving, waarbij zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie en de gebruikelijk zorgen van huisgenoten voor elkaar overstijgt;
1.28 met wonen verenigbare functies:
- zakelijke en persoonlijke dienstverlening:
het bedrijfsmatig verlenen van diensten aan bedrijven of personen zoals administratiekantoor, advocatenkantoor, reisbureau, artsenpraktijk, schoonheidssalon, kapsalon, en dergelijke, al dan niet met hieraan ondergeschikte detailhandel;
- praktijkpand, praktijkruimte, kantoor, atelier:
een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat door de indeling en inrichting bestemd is als beroeps- of bedrijfsmatige werkruimte voor medische, administratieve, artistieke, ambachtelijke en daarmee gelijk te stellen beroepen, al dan niet in combinatie met hieraan ondergeschikte detailhandel;
- internethandel zonder bezoekmogelijkheid:
een gebouw of gedeelte van een gebouw dat door indeling en inrichting bestemd is als ruimte voor het uitoefenen van internethandel zonder fysieke bezoekmogelijkheid voor klanten;
mits de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en de ruimtelijke uitwerking of uitstraling met de woonfunctie in overeenstemming is;
1.29 nutsvoorzieningen:
voorzieningen ten behoeve van het openbaar nut zoals transformatorhuisjes, gasreduceerstations, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes, voorzieningen ten behoeve van (ondergrondse) afvalinzameling, telefooncellen en apparatuur voor telecommunicatie;
1.30 ondergeschikte detailhandel:
detailhandel als activiteit die in ruimtelijk, functioneel en inkomenswervend opzicht duidelijk ondergeschikt is aan de volgens het bestemmingsplan toegestane hoofdfunctie. De detailhandelsactiviteit is van zulke beperkte bedrijfsmatige en/of ruimtelijke omvang dat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm, overwegend of nagenoeg geheel als hoofdfunctie duidelijk herkenbaar blijft;
1.31 overkapping
elk bouwwerk, geen gebouw zijnde, dat een overdekte ruimte vormt zonder dan wel met ten hoogste één wand;
1.32 paardenbak:
een door middel van een afscheiding afgezonderd stuk terrein met een andere ondergrond dan gras, kennelijk ingericht voor het africhten en/of trainen en berijden van paarden en pony's en/of het anderszins beoefenen van de paardensport, met of zonder de daarbij behorende voorzieningen;
1.33 peil:
- voor een bouwwerk op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang;
- in andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende maaiveld;
- indien op of over het water wordt gebouwd: het Normaal Amsterdams Peil (of eenander plaatselijk aan te houden waterpeil);
- bij de start van de bouw van een gebouw wordt het peil door de gemeente uitgezet;
1.34 perceelsgrens:
de grens van een bouwperceel;
1.35 seksinrichting:
een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch/pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in ieder geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische-massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.36 uitbouw:
een gebouw dat in directe verbinding staat met het hoofdgebouw en dat een uitbreiding is van een ruimte in dat gebouw vormt;
1.37 voorgevel:
de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie dan wel gelet op uitstraling ervan als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt;
1.38 voorgevelrooilijn:
een denkbeeldige lijn die strak loopt langs de naar de openbare weg gekeerde gevel(s) van een hoofdgebouw voor zover op dat deel van de openbare weg voorgevels zijn gericht;
1.39 weg:
alle voor het openbaar rij- of ander verkeer openstaande wegen of paden, daaronder begrepen de daarin gelegen bruggen en duikers, de tot de wegen of paden behorende bermen en zijkanten, almede de aan de weg liggende parkeergelegenheden;
1.40 woning;
een complex van ruimten, uitsluitend voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden;
1.41 woonhuis:
een gebouw dat één woning omvat en dat qua uiterlijke verschijningsvorm als een eenheid beschouwd kan worden;
1.42 standplaats:
het vanaf een vaste plaats op een openbare en in de openlucht gelegen plaats te koop aanbieden, verkopen of afleveren van goederen dan wel diensten, gebruikmakend van fysieke middelen, zoals een kraam, een wagen of een tafel;
Artikel 2 Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1 de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;
2.2 de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3 de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4 de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.5 de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;
2.6 de afstand tot de perceelsgrens:
vanaf de kortste afstand van enig punt van een bouwwerk tot de perceelgrens;
3.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- groenvoorzieningen;
met daaraan ondergeschikt:
- paden;
- nutsvoorzieningen;
- (openbare) speelvoorzieningen;
- water;
- parkeervoorzieningen;
met de daarbij behorende:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
3.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
3.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de hoogte van vlaggenmasten mag ten hoogste 7,00 m bedragen;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 4,00 m bedragen.
3.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
Artikel 4 Verkeer - Verblijf
4.1 Bestemmingsomschrijving
- wegen en straten;
- bruggen;
- voet- en rijwielpaden;
- groenvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- parkeervoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- bermen en water;
met daaraan ondergeschikt:
- tuinen en erven;
met de daarbijbehorende:
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
4.2.1 Gebouwen
Op of in deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd.
4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:
- de bouwhoogte van vlaggen- en lichtmasten mag ten hoogste 7,00 m bedragen;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan rechtstreeks ten behoeve van de geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer, mag ten hoogste 4,00 m bedragen.
4.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van de verkeersveiligheid, sociale veiligheid, en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, nadere eisen stellen aan de plaats en de afmetingen van de bebouwing.
5.1 Bestemmingsomschrijving
De voor '
Wonen - 7' aangewezen gronden zijn bestemd voor:
- woonhuizen, al dan niet in combinatie met ruimte voor met het wonen verenigbare functies;
- aan- en uitbouwen en bijgebouwen;
met daaraan ondergeschikt:
- groenvoorzieningen;
- nutsvoorzieningen;
- speelvoorzieningen;
- water;
- wegen, straten en paden;
- parkeervoorzieningen;
met de daarbijbehorende:
- tuinen en erven;
- bouwwerken, geen gebouwen zijnde.
5.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels:
- als hoofdgebouw mogen uitsluitend woonhuizen worden gebouwd;
- een hoofdgebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd;
- het aantal woningen mag niet meer bedragen dan 17;
- per bouwperceel mag ten hoogste één hoofdgebouw worden gebouwd tot een maximum van 50% van de bebouwingsoppervlakte;
- de voorgevel van de woningen dient ten minste 5,00 m uit de perceelsgrens te liggen;
- de afstand van een hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrens dient ten minste 3,00 m te bedragen, tenzij woningscheidende muren op de perceelgrens worden gebouwd;
- de goothoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 6,00 m bedragen;
- de bouwhoogte van een hoofdgebouw mag ten hoogste 9,50 m bedragen.
5.2.2 Aan- en uitbouwen en bijgebouwen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen en bijgebouwen gelden de volgende regels:
- de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen mag ten hoogste 70 m2 bedragen, met dien verstande dat maximaal 50% van het achtererf bebouwd mag worden;
- aan- en uitbouwen en bijgebouwen dienen ten minste 3 m achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd, met dien verstande dat bijgebouwen in de vorm van garages op een afstand van ten minste 5 m achter de voorgevelrooilijn dienen te worden gebouwd, met uitzondering van hoekwoningen waarbij bijgebouwen in de vorm van garages op een afstand van minimaal 5 m van de naar de weg gekeerde perceelgrens dienen te worden gebouwd;
- de goothoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw bedraagt ten hoogste 3 m;
- de bouwhoogte van een aan- of uitbouw of een bijgebouw bedraagt ten hoogste 5,5 m;
- de afstand van aan- en uitbouwen en bijgebouwen tot de perceelgrens dient ten minste 1 m te bedragen, tenzij het gebouw op de perceelgrens wordt geplaatst.
5.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, geldende de volgende regels:
- de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn ten hoogste 1,00 m mag bedragen;
- de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag ten hoogste 3,00 m bedragen;
- de oppervlakte van overkappingen mag ten hoogste 30 m2 bedragen;
- overkappingen dienen achter de voorgevelrooilijn te worden gebouwd.
5.3 Nadere eisen
Burgemeester en wethouders kunnen, ten behoeve van:
- de woonsituatie;
- het straat- en bebouwingsbeeld;
- de verkeersveiligheid;
- de sociale veiligheid;
- de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
nadere eisen stellen aan de plaats en afmeting van de bouwing.
5.4 Afwijken van de bouwregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- het bepaalde in artikel 5 lid 2.1 sub e en toestaan dat de afstand van de voorgevel van een hoofdgebouw ten minste 3 m uit de perceelsgrens mag liggen;
- het bepaalde in artikel 5 lid 2.2 sub a, in de zin dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt vergroot tot ten hoogste 100 m2 indien de oppervlakte van het bouwperceel ten hoogste 600 m2 bedraagt en na toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid:
- de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen per bouwperceel niet meer bedraagt dan 200 m2;
- het bebouwingspercentage van het bouwperceel ten hoogste 50% bedraagt;
- het bepaalde in artikel 5 lid 2.2 sub a in die zin dat de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen en bijgebouwen wordt vergroot tot 70 m2 vermeerderd met 5% van de oppervlakte van het bouwperceel tot ten hoogste 150 m2 indien de oppervlakte van het bouwperceel ten minste 600 m2 bedraagt en na de toepassing van deze afwijkingsbevoegdheid:
- de gezamenlijke oppervlakte van gebouwen per bouwperceel niet meer bedraagt dan 300 m2;
- het bepaalde in artikel 5 lid 2.2 sub b in die zin dat aan- en uitbouwen en bijgebouwen minder dan 3 m achter de voorgevelrooilijn of op de voorgevelrooilijn worden gebouwd;
- het bepaalde in artikel 5 lid 2.2 sub c en artikel 5 lid 2.2 sub d in die zin dat de goot- en bouwhoogte van (gedeelten van) een aan- of uitbouw wordt vergroot tot ten hoogste de goot- of bouwhoogte van het hoofdgebouw, mits:
- de afstand van de aan- of uitbouw tot de perceelgrens ten minste 3 m bedraagt.
5.5 Specifieke gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van mantelzorg;
- het gebruik van een woonhuis voor meer dan één woning;
- het gebruik van gronden en bouwwerken voor met het wonen verenigbare functie, zodanig dat:
- het bedrijfsvloeroppervlakte in hoofdgebouwen ten behoeve van een met het wonen verenigbare functie meer bedraagt dan 30% van het vloeroppervlakte van het hoofdgebouw op een bouwperceel;
- het bedrijfsvloeroppervlak in bijgebouwen ten behoeve van een met het wonen verenigbare functie meer bedraagt dan 50% van het vloeroppervlak van de bijgebouwen op een bouwperceel;
- de functie ernstige of onevenredige hinder oplevert voor de woonomgeving en afbreuk doet aan het woonkarakter van de omgeving;
- er detailhandel plaatsvindt, tenzij het detailhandel betreft die ten dienste staat van en ondergeschikt is aan met het wonen verenigbare functies;
- de functie een zodanige verkeersaantrekkende werking heeft waardoor verkeersmaatregelen noodzakelijk zijn;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een bed & breakfast;
- het gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van paardenbakken.
5.6 Afwijken van de gebruiksregels
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, sociale veiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- het bepaalde in artikel 5 lid 5 sub a en artikel 5 lid 5 sub b en toestaan dat delen van het hoofdgebouw, aan- en uitbouwen en/of bijgebouwen worden gebruikt ten behoeve van mantelzorg, mits:
- de zorgbehoefte objectief aannemelijk is gemaakt;
- is aangetoond dat in het hoofdgebouw geen mogelijkheden zijn voor mantelzorg;
- mantelzorg plaatsvindt op een oppervlakte van ten hoogste 70 m2;
- de oppervlakte aan aan- en uitbouwen en bijgebouwen inclusief de oppervlakte ten behoeve van mantelzorg ten hoogste 300 m2 bedraagt;
- het bijgebouw een ruimtelijke eenheid vormt met de woning;
- verzekerd is dat na beëindiging van de mantelzorg de daarvoor aangewende oppervlakte niet als zelfstandige woning in gebruik wordt genomen;
- het bepaalde in artikel 5 lid 5 sub e in die zin dat de gronden en bouwwerken worden gebruikt ten behoeve van een bed & breakfast, mits:
- de logiesverstrekking plaatsvindt binnen het bestaande woonhuis danwel in een vrijstaand bijgebouw dat deel uitmaakt van het woonperceel;
- het bedrijfsoppervlak ten behoeve van een bed & breakfast ten hoogste 50 m2 mag bedragen, danwel maximaal 30% van het bestaand vloeroppervlakte op het woonperceel;
- het gebruik van de bed & breakfast van ondergeschikte betekenis is aan de woonfunctie van het perceel;
- er geen kookgelegenheid (keuken) ten behoeve van de bed & breakfast aanwezig is;
- de bed & breakfast qua bouwkundige opzet, indeling en maatvoering niet kan functioneren als zelfstandige woning;
- het parkeren van de gasten van de bed & breakfast op eigen erf plaatsvindt;
- er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende woonpercelen, in die zin dat deze woonpercelen in hun bebouwings- en gebruiksmogelijkheden worden beperkt.
Artikel 6 Anti-dubbeltelregel
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 7 Algemene bouwregels
7.1 Ondergeschikte bouwdelen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- of kroonlijsten en erkers buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- c.q. de bestemmingsgrens met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.
7.2 Dakopbouwen
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van de bouwhoogte van een bouwwerk, worden dakopbouwen als ondergeschikte bouwonderdelen aangemerkt, mits de bouwhoogte van een gebouw met niet meer dan 1,50 m wordt overschreden.
7.3 Meetverschil
Bij toepassing van het bepaalde in het plan ten aanzien van bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken, worden afwijkingen ten gevolge van meetverschillen buiten beschouwing gelaten, mits dat meetverschil, mede gelet op de aard en omvang van hierdoor toegelaten of toe te laten (bouw)werken of werkzaamheden, als van zeer beperkte betekenis worden aangemerkt.
Artikel 8 Algemene gebruiksregels
Tot een gebruik, strijdig met de gegeven bestemmingen, wordt in ieder geval gerekend:
- het gebruik van de gronden voor de opslag van (aan het oorspronkelijke verkeer onttrokken) voer-, vaar- en vliegtuigen, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
- het gebruik van de gronden voor de opslag van schroot-, afbraak- en bouwmaterialen, grond, bodemspecie en puin en voor het storten van vuil, anders dan in het kader van de bedrijfsvoering;
- het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
- het gebruik van gronden als standplaats voor kampeermiddelen.
Artikel 9 Algemene afwijkingsregels
9.1 Algemene afwijkingsbevoegdheid
Mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan het straat- en bebouwingsbeeld, de woonsituatie, de milieusituatie, sociale veiligheid, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, kan met een omgevingsvergunning worden afgeweken van:
- afwijkingen ten aanzien van de aanduidingen en in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages, tot ten hoogste 10% van die maten, afmetingen en percentages;
- de bestemmingsregels en toestaan dat niet voor bewoning bestemde bouwwerken ten behoeve van openbaar nut zoals wachthuisjes, telefooncellen en naar de aar en omvang daarmee gelijk te stellen bouwwerken worden gebouwd, met uitzondering van verkooppunten van motorbrandstoffen, voor zover deze bouwwerken een bouwhoogte hebben van ten hoogste 3,50 m en een oppervlakte van ten hoogste 25 m2;
- de bestemmingsregels en toestaan dat straatmeubilair zoals lichtmasten en verkeersinstallaties, wordt geplaatst met een bouwhoogte van ten hoogste 15,00 m;
- de bestemmingsregels en toestaan dat abri's, kunstwerken, vlaggenmasten, en daarmee gelijk te stellen bouwwerken worden geplaatst;
- de bestemmingsregels en toestaan dat voorzieningen ten dienste van het ontvangen en zenden van telecommunicatiesignalen worden geplaats, voor zover deze voorzieningen van geringe horizontale afmetingen zijn en mits de bouwhoogte ten hoogste 15,00 m bedraagt voor antennes voor privégebruik en ten hoogste 40,00 m voor antennes voor gemeenschappelijk gebruik;
- voor een overschrijding van de bestemmings- en/of bouwgrenzen, mits de overschrijding niet meer dan 2 m bedraagt;
- de bestemmingsregels en toestaan dat duurzame energievoorzieningen op dorpsniveau (biomassa/warmtepomp) worden geplaatst.
Artikel 10 Algemene wijzigingsregels
10.1 Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen:
- ten behoeve van een overschrijding van de bestemmings- en bebouwingsgrenzen met niet meer dan 10 m;
- ten behoeve van afwijking in de begrenzing, het beloop of het profiel van een weg of een waterloop, de ligging of de vorm van een terrein met ten hoogste 25 m, of de hoogte van een bouwwerk met ten hoogste twee bouwlagen.
10.2 Voorwaarden
- dit in verband met het doelmatig functioneren van een bedrijf of instelling dringend gewenst is, dan wel uit ruimtelijk oogpunt gewenst is in verband met een variatie in het ruimtelijk beeld, of een andere verbetering van de ruimtelijke kwaliteit;
- hiervoor geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en bouwwerken;
- geen blijvende onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de in het bestemmingsplan beschreven en te beschermen stedenbouwkundige structuur en/of de ruimtelijke, c.q. de milieukwaliteiten van het gebied en de omgeving;
- geen verkeersonveilige situaties ontstaan.
4 Overgangs- en slotregels
Artikel 11 Overgangsrecht
11.1 Overgangsrecht bouwwerken
Een bouwwerk da top het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
- gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
- na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan eenmalig bij een omgevingsvergunning afwijken van
artikel 11 lid 1 voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in
artikel 11 lid 1 met maximaal 10%.
11.3 Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken
artikel 11 lid 1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
11.4 Overgangsrecht gebruik
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
11.5 Strijdig gebruik
Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in
artikel 11 lid 4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
11.6 Verbod
Indien het gebruik, bedoeld in
artikel 11 lid 4, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
11.7 Uitzondering op het overgangsrecht gebruik
artikel 11 lid 4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
11.8 Hardheidsclausule
Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kan het bevoegd gezag bij een omgevingsvergunning afwijken van dat overgangsrecht ten behoeve van die persoon of personen.
Artikel 12 Slotregel
Deze regels worden aangehaald als:
Regels van het bestemmingsplan 'Oostindie - Appelboom - De Knip'.