Plan: | Tennis- en jeu-de-boulesbanen sportpark De Leegens |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1969.BPDZ20INBR1-VA01 |
Aan de Provinciale weg tussen Grootegast en Doezum is het sportpark De Leegens gelegen. Het voornemen bestaat om de bestaande tennis- en jeu-de-boulesbanen en het daarbij behorende clubgebouw uit Grootegast naar het sportpark te verplaatsen. Hiernaast is het gewenst om de bestaande parkeergelegenheid, voor een deel geregeld met een omgevingsvergunning, tevens op te nemen in het bestemmingsplan.
Binnen het vigerend planologisch kader is de realisatie van de tennis- en jeu-de-boulesbanen en het daarbij behorende clubgebouw niet mogelijk. Door middel van voorliggend bestemmingsplan wordt de vigerende agrarische bestemming gewijzigd in een sport- en recreatie bestemming waardoor de percelen enerzijds een passende bestemming krijgen en de tennis- en jeu-de-boulesbanen met het daarbij behorende clubgebouw kunnen worden gerealiseerd.
Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van het sportcomplex de Leegens aan de Provincialeweg. Ten westen van het plangebied zijn het sport- en cultuurhuis voor Grootegast en omstreken, de voetbalvereniging FC Grootegast, de sporthal De Leegens en het zwembad De Woldzoom gelegen. Aan de overige zijden is het plangebied omringd door agrarische gronden. Op de onderstaande afbeelding is de globale begrenzing van het plangebied weergegeven.
Luchtfoto met globale begrenzing plangebied
Voor het plangebied gelden de bestemmingsplannen 'Buitengebied Grootegast' (vastgesteld op 1 juni 2010) en 'Buitengebied Grootegast 2010 - Gedeeltelijke herziening 2014' (vastgesteld op 16 februari 2016). Op basis van deze bestemmingsplannen heeft het plangebied de bestemming 'Agrarisch' met de dubbelbestemmingen 'Waarde - Besloten gebied' en 'Waarde - Archeologie 4'. Het voornemen past qua gebruik en toename van bebouwing niet binnen deze bestemming. Derhalve is voor het voornemen het voorliggend bestemmingsplan opgesteld.
In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op het ruimtelijk beleid van rijk, provincie en gemeente. Vervolgens komt in hoofdstuk 3 de huidige en toekomstige situatie van het plangebied aan bod. Hoofdstuk 4 is gewijd aan het onderzoek naar de omgevingsaspecten. Hoofdstuk 5 behandelt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. In het laatste hoofdstuk wordt ten slotte ingegaan op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het initiatief.
De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) geeft een totaalbeeld van het ruimtelijk en mobiliteitsbeleid op rijksniveau en is de 'kapstok' voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. De SVIR vervangt de Nota Ruimte, de Structuurvisie Randstad 2040, de Nota Mobiliteit, de Mobiliteits-Aanpak en de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Tevens vervangt het de ruimtelijke doelen en uitspraken in de volgende documenten: PKB Tweede structuurschema Militaire terreinen, de agenda landschap, de agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta.
In de SVIR schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het ruimtelijke- en mobiliteitsbeleid wordt meer aan provincies en gemeenten overgelaten. Hieronder valt bijvoorbeeld het landschapsbeleid. De Rijksoverheid richt zich op nationale belangen, zoals een goed vestigingsklimaat, een degelijk wegennet en waterveiligheid. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd:
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van dit bestemmingsplan past in die lijn.
De Ladder voor duurzame verstedelijking (hierna: Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt.
De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Waterstaat voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op bouwplannen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
In hoofdstuk 4 wordt deze Ladder verder uitgewerkt.
De Omgevingsvisie 2016 - 2020 van de provincie Groningen bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Doel van de omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.
Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':
RUIMTE
NATUUR EN LANDSCHAP
WATER
MOBILITEIT
MILIEU
De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.
De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2016 (hierna Omgevingsverordening genoemd) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016 - 2020 zoals hierboven is beschreven. Hieronder zijn de artikelen weergegeven die relevant zijn voor het plangebied:
AD 1.
Het plangebied is gelegen in het buitengebied. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied bevat geen bestemmingen die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Hiervan kan worden afgeweken wanneer de ontwikkeling een voorziening voor sport al dan niet in combinatie met bijbehorende voorzieningen op het gebied van cultuur, educatie, kinderopvang, verenigingsleven voor zover gesitueerd op, of aangrenzend aan een reeds bestaand sportcomplex betreft.
Het voornemen betreft een voorziening voor tennis- en jeu-de-boulesbanen aangrenzend aan een reeds bestaand sportcomplex. De ruimtelijke ontwikkeling is derhalve in overeenstemming met artikel 2.13.1 van de Omgevingsverordening.
AD 2.
Het plangebied ligt binnen de ‘veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen'. De toelichting op een plan dat betrekking heeft op deze zone bevat een nadere verantwoording van het groepsrisico en biedt inzicht in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. In afwijking hiervan kan worden volstaan met een beperkte groepsrisicoverantwoording als:
In paragraaf 4.5 wordt ingegaan op het aspect externe veiligheid. In deze paragraaf wordt ook nader ingegaan op de ligging van het plangebied in het invloedsgebied van de Provincialeweg.
AD 3.
Het plangebied ligt binnen het houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier bevat regels gericht op bescherming van de herkenbare verkaveling en de houtsingels. Ook bevat het in elk geval een verbod op het kappen of rooien van houtsingels, als dat niet gebeurt voor normaal onderhoud.
Binnen het plangebied zijn geen houtsingels gelegen. Hiernaast wordt de herkenbare verkaveling niet aangepast. Het bestemmingsplan is derhalve in overeenstemming met artikel 2.55.1 van de Omgevingsverordening.
In de Toekomstvisie van de voormalige gemeente Grootegast geeft de gemeente Westerkwartier aan waar ze als gemeente naar toe wil in de periode van 2015 tot 2030. Voor de leefbaarheid van de dorpen is vooral de bereikbaarheid en aanwezigheid van een hechte gemeenschap bepalend, meer nog dan het voorzieningenniveau. Dorpsbewoners zijn bereid enige afstand af te leggen om voorzieningen te bereiken als die van hogere kwaliteit zijn. In de Toekomstvisie wordt daarom ingezet op het realiseren van voorzieningen, waarbij kwaliteit en duurzaamheid voorgaan op kwantiteit.
Belangrijk voor de leefbaarheid is het behoud en versterken van de sociale cohesie. Daarbij kan gedacht worden aan het creëren van een sfeer waaruit de verbondenheid gevoeld wordt en een voorziening waar de dorpsbewoners elkaar kunnen ontmoeten. De gemeente heeft ten aanzien van leefbaarheid een faciliterende rol en kan dorpen daarbij steunen en hen in staat stellen de 'civil society', ofwel zorgzame samenleving, vorm te geven.
Het voornemen voorziet in de nieuwbouw van de reeds bestaande tennis- en jou de boules banen naast het sportpark De Leegens. Door middel van deze nieuwbouw krijgt de bestaande voorziening een kwaliteitsimpuls en wordt de leefbaarheid van de regio versterkt. Het planvoornemen betreft een kwalitatieve en duurzame ontwikkeling die past binnen het beleid uit de Toekomstvisie.
In 2012 is door de voormalige gemeente Grootegast een Welstandsnota opgesteld. De huidige gemeente Westerkwartier heeft nog geen nieuwe Welstandsnota opgesteld, hierdoor blijft de nota uit 2012 geldig. De welstandsnota maakt op een heldere manier de welstandseisen duidelijk voor aanvragers van een omgevingsvergunning, de architect, de aannemer, de aanwonenden en de welstandscommissie. Het is voor alle partijen vooraf duidelijk aan welke criteria een bouwwerk moet voldoen. Bouwplannen die niet voldoen aan redelijke eisen van welstand, worden zo geweerd. Het doel van de Welstandsnota is een bijdrage te leveren aan het behouden van en daar waar nodig het versterken van de schoonheid en aantrekkelijkheid van de gemeente.
De bebouwing van het voornemen zal tijdens de bouwaanvraag worden getoetst aan de Welstandsnota.
Het plangebied is gelegen aan de oostzijde van het sportpark De Leegens. De bebouwing van het dorp Grootegast begint op ongeveer 150 meter ten oosten van het plangebied. Aan de overige zijden van het plangebied zijn agrarisch gronden gelegen.
Het plangebied bestaat in de huidige situatie in het noorden uit een grasland met enig opgaand groen aan de randen. Het zuidelijke gedeelte van het plangebied bestaat uit de parkeergelegenheid van het sport- en cultuurhuis voor Grootegast, het zwembad De Woldzoom, de voetbalvereniging FC Grootegast en de sporthal De Leegens. In de onderstaande afbeelding is een luchtfoto van de huidige situatie weergegeven.
Luchtfoto huidige situatie
Het voornemen bestaat om binnen het noordelijke gedeelte van het plangebied twee tennisbanen, een oefenkooi, een aantal jeu-de-boulesbanen met een overkapping en een daarbij behorend clubgebouw te realiseren. In de onderstaande afbeelding is de situering van de verschillende functies weergegeven. De locatie heeft het voordeel dat er gedeeltelijk gebruik kan worden gemaakt van de reeds aanwezige voorzieningen (bijvoorbeeld entree en parkeren).
Inrichtingsschets
Om zorgvuldig ruimtegebruik te stimuleren, hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. Zoals in hoofdstuk 2 ook al omschreven is bestaat de ladder uit de volgende aspecten:
In het navolgende worden de hierboven genoemde aspecten beschreven en afgewogen.
AD 1.
Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Gelet op de omvang van de ruimtelijke ontwikkeling in relatie tot de omgeving is het plan aan te merken als een stedelijk ontwikkeling.
AD 2.
De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd.
Ten opzichte van de vigerende bestemmingsplannen wordt met onderhavig plan meer bebouwing mogelijk gemaakt. Er is aldus sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
AD 3.
Wanneer sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling, moet de behoefte aan die ontwikkeling worden gemotiveerd. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de ontwikkeling. De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen.
Het ruimtelijk verzorgingsgebied is in onderhavig plan beperkt tot de gemeente Westerkwartier. De sport voorziening zal gebruikt gaan worden door de inwoners van de omliggende dorpen.
AD 4.
Zoals hiervoor al staat vermeld, dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt, te worden beschreven.
Zoals in de aanleiding is aangegeven betreft de ruimtelijke ontwikkeling een verplaatsing van de reeds bestaande tennis- en jeu-de-boulesbanen. Derhalve bestaat dezelfde behoefte naar de ruimtelijke ontwikkeling als in de huidige situatie.
AD 5.
In artikel 1.1.1 onder h van het Bro is een nadere omschrijving van het begrip 'bestaand stedelijk gebied' vastgelegd. Als bestaand stedelijk gebied wordt aangemerkt: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
Het plangebied ligt in het buitengebied. Echter, aangezien de ruimtelijke ontwikkeling aansluit op het bestaande sportcomplex is er sprake van een zorgvuldig ruimtegebruik. Binnen het planvoornemen is geen sprake van overprogrammering en de leefbaarheid van de regio wordt verbeterd.
Conclusie
Geconcludeerd kan worden dat het plan voldoet aan de Ladder van duurzame verstedelijking. Het plan voorziet in een behoefte. Hiernaast is geen sprake van overprogrammering en leefbaarheid van de regio wordt verbeterd.
Archeologie
Begin 1992 ondertekende Nederland het Verdrag van Valletta/Malta. Daarmee heeft de zorg voor het archeologische erfgoed een prominentere plaats gekregen in het proces van de ruimtelijke planvorming. Uitgangspunten van het verdrag zijn het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming, het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse) en de introductie van het zogenaamde "veroorzakerprincipe". Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden. Ondertussen is dit vertaald in de Monumentenwet/Erfgoedwet.
Op basis van het vigerend bestemmingsplan geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Binnen de dubbelbestemming ‘Waarde – archeologie 4’ mogen werkzaamheden alleen worden uitgevoerd, mits op basis van archeologisch (voor)onderzoek is vastgesteld dat ter plaatse geen behoudenswaardige archeologische waarden aanwezig zijn of de aanwezige behoudenswaardige archeologische waarden niet onevenredig worden geschaad. Uitzondering hierop zijn werkzaamheden die betrekking hebben op een oppervlakte die minder dan 500 m2 bedraagt en die minder dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden. Voor bouwwerken geldt een uitzondering die betrekking heeft op een oppervlakte van minder dan 500 m2.
De werkzaamheden voor de sportbanen zullen op niet meer dan 50 cm onder maaiveld plaatsvinden. Hiernaast zal de bebouwing ten behoeve van de sportbanen niet meer dan 500 m2 bedragen. Een archeologisch onderzoek is derhalve niet noodzakelijk. Het aspect archeologie levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.
Cultuurhistorie
Als gevolg van het rijksbeleid ten aanzien van de monumentenzorg, is per 1 januari 2012 een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening van kracht. De wijziging betreft artikel 3.1.6, tweede lid, onderdeel a, als gevolg waarvan alle cultuurhistorische waarden uitdrukkelijk dienen te worden mee gewogen bij het vaststellen van ruimtelijke plannen. Dit betekent dat in aanvulling op de archeologische aspecten nu ook de overige cultuurhistorische waarden moeten worden betrokken in het onderzoek.
Binnen het plangebied is geen cultuurhistorisch waardevolle bebouwing aanwezig. Op basis van de Omgevingsverordening heeft het plangebied wel de aanduiding houtsingelgebied Zuidelijk Westerkwartier. Hiernaast heeft het plangebied op basis van het vigerend bestemmingsplan de aanduiding 'Waarde - Besloten gebied'. Deze aanduiding beschermt de landschappelijke en cultuurhistorische waarden van de houtsingelstructuur, de pingoruïnes en de daarbij behorende (opstrekkende) verkaveling.
Zoals reeds in hoofdstuk 2 is beschreven tast het planvoornemen de houtsingels en de daarbijbehorende verkaveling niet aan. Het aspect cultuurhistorie levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan dient de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk te worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het plangebied is, dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het plangebied voor de voorgenomen functie.
Ten behoeve van het planvoornemen is door CSO adviesbureau een verkennend bodemonderzoek uitgevoerd. Het onderzoek is als bijlage 1 opgenomen. Uit het onderzoek blijkt dat in de bovengrond plaatselijk sprake is van een zeer licht verhoogd gehalte aan PAK. In het grondwater zijn plaatselijk licht verhoogde concentraties aan zware metalen (chroom, koper, nikkel en/of zink) en xylenen aangetoond. Het zeer licht verhoogde gehalte aan PAK in een van de mengmonsters van de bovengrond wordt mogelijk veroorzaakt door de zeer zwakke puinbijmenging in twee van de grondmonsters waaruit het mengmonster is samengesteld. De licht verhoogde concentraties aan zware metalen in het grondwater betreffen waarschijnlijk natuurlijke achtergrondwaarden. De oorzaak van de licht verhoogde concentratie aan xylenen in het grondwater is niet bekend.
De aangetoonde gehalten en concentraties zijn van dien aard dat er op milieuhygiënische gronden geen bezwaar bestaat voor het gebruik van de voorgenomen functie. Een nader onderzoek is dan ook niet noodzakelijk. Het aspect bodem levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.
Om de uitvoerbaarheid van het planvoornemen te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het plangebied ten behoeve van de inventarisatie op 20 augustus 2019 bezocht door een ecoloog van BügelHajema Adviseurs. De inventarisatie is als bijlage 2 opgenomen.
Bij uitvoering van het plan gaan geen nest- en verblijfplaatsen van vogels met jaarrond beschermde nesten en vleermuizen verloren. De beplanting rond het plangebied blijft behouden en blijft daarmee beschikbaar als foerageergebied voor vleermuizen en vogels met jaarrond beschermde nesten, en als vliegroute voor vleermuizen. Negatieve effecten op vleermuizen en vogels met jaarrond beschermde nesten door verlies van foerageergebied of vliegroutes treden dan ook niet op.
Indien werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden uitgevoerd, kunnen in gebruik zijnde nesten van de meer algemeen voorkomende vogels worden verstoord of vernietigd. Dit is bij wet verboden. Vernietiging of verstoring van in gebruik zijnde nestplaatsen kan voorkomen worden door bij de planning en uitvoering van de werkzaamheden rekening te houden met het broedseizoen. Een standaardperiode voor het broedseizoen is er niet; van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt dat het broedseizoen ongeveer van 15 maart tot 15 juli duurt.
Als gevolg van de ontwikkelingen kunnen enkele verblijfplaatsen van algemene amfibieën- en zoogdierensoorten worden verstoord en vernietigd. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood. De te verwachten algemene soorten worden niet in hun voortbestaan bedreigd en vallen in de vrijstellingsregeling bij ruimtelijke ontwikkelingen van de provincie Groningen. Voor deze soorten hoeft geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel geldt voor deze soorten de zorgplicht van de Wnb.
Voor de overige soort(groep)en kunnen negatieve effecten op in het kader van de Wnb beschermde soorten worden uitgesloten.
Het plangebied ligt op een afstand van ruim 10 kilometer ten noordwesten van het dichtstbijzijnde in het kader van de Wnb beschermde gebied, te weten Natura 2000-gebied 'Leekstermeergebied'. Dit gebied is niet stikstofgevoelig. Het meest nabijgelegen beschermde gebied dat wel stikstofgevoelig is, te weten Natura 2000-gebied 'Bakkeveense Duinen', ligt op een afstand van ruim 12 kilometer. Het dichtstbijzijnde NNN-gebied ligt op een afstand van ruim 900 meter ten noorden van het plangebied. Tussen het plangebied en de beschermde gebieden liggen wegen, bebouwing en/of agrarisch gebied. Het plangebied ligt verder op ruim 2 kilometer ten oosten van weidevogelleefgebied.
Het plangebied ligt op grote afstand van de Natura 2000-gebieden 'Leekstermeer-gebied' en 'Bakkeveense Duinen'. Het plangebied is gescheiden van de Natura 2000-gebieden door bebouwing, (water)wegen en agrarisch gebied. Gezien de afstand tot de Natura 2000-gebieden, de inrichting van het tussenliggende gebied en de aard van het plan, kan een toename van verstoring door geluid, verlichting of optische verstoring worden uitgesloten.
Voor de invloed van het plan op het gebied van stikstofdepositie kan zowel de aanlegfase als de gebruiksfase relevant zijn. Om inzicht te krijgen in de stikstofdepositie is er een AERIUS-berekening uitgevoerd. Deze AERIUS-berekening is als bijlage 3 opgenomen. Uit de berekening blijkt dat er in de aanlegfase en de gebruiksfase geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0,00 mol N/ha/jaar.
Met betrekking tot het voorgenomen project zijn daardoor geen negatieve effecten op Natura 2000-gebieden te verwachten. Gezien de afstand tot de beschermde gebieden en de aard van het plan zijn eveneens geen negatieve effecten te verwachten op het NNN, natuur buiten het NNN en weidevogelleefgebied.
Deze inventarisatie geeft daarom geen aanleiding voor een voortoets in het kader van de Wnb en de ontwikkeling is niet in strijd met het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid.
Op basis van de uitgevoerde ecologische inventarisatie is gezien de aangetroffen terreinomstandigheden en de aard van het plan een voldoende beeld van de natuurwaarden ontstaan. Uit de inventarisatie komt naar voren dat wel rekening moet worden gehouden met het broedseizoen van vogels. Een ontheffing van de Wnb voor beschermde soorten is in dat geval niet nodig.
Een nadere analyse in het kader van de gebiedenbescherming van de Wnb of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid is niet noodzakelijk. Het plan heeft geen negatieve gevolgen voor de instandhoudingsdoelstellingen van natuurlijke habitats en soorten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Wnb nodig. Het plan is daarnaast op het punt van provinciaal natuurbeleid niet in strijd met de Provinciale Omgevingsverordening.
Op voorhand kan in redelijkheid worden gesteld dat natuurwet en -regelgeving de uitvoerbaarheid van het ruimtelijke plan niet in de weg staat.
Externe veiligheid betreft het risico dat aan bepaalde activiteiten verbonden is voor niet bij de activiteit betrokken personen. Het externe veiligheidsbeleid richt zich op het voorkomen en beheersen van risicovolle bedrijfsactiviteiten en van risicovol transport (onder andere van gevaarlijke stoffen). Het gaat daarbij om de bescherming van individuele burgers en groepen tegen ongevallen met gevaarlijke stoffen of omstandigheden. Risicobronnen kunnen onderscheiden worden in risicovolle inrichtingen (onder andere lpg-tankstations), vervoer van gevaarlijke stoffen (via wegen, spoorwegen, waterwegen) en leidingen (onder andere aardgas, vloeibare brandstof en elektriciteit).
Om voldoende ruimte te scheppen tussen risicobron en de personen of objecten die risico lopen (kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten), moeten vaak afstanden in acht worden genomen. Ook ontwikkelingsmogelijkheden die ingrijpen in de personendichtheid kunnen om onderzoek vragen.
Bij externe veiligheid wordt onderscheid gemaakt in het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans dat een persoon die (onafgebroken aanwezig en onbeschermd) op een bepaalde plaats overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit. Het GR bestaat uit de cumulatieve kans per jaar dat een groep van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een calamiteit met een inrichting of een transportmodaliteit.
Inrichtingen en buisleidingen
Uit een inventarisatie van de risicokaart (risicokaart.nl) blijkt dat zich in of in de directe omgeving van het plangebied geen inrichtingen en buisleidingen bevinden die relevant zijn in het kader van externe veiligheid. De meest nabijgelegen risicovolle inrichting betreft een tankstation op circa 500 meter ten zuidwesten van het plangebied. Op circa 900 meter ten noordoosten van het plangebied ligt een buisleiding van de Gasunie. Gezien deze afstanden ligt het plangebied niet binnen de invloedssfeer van risicovolle inrichtingen of buisleidingen.
Transport
Aan weerszijde van de Provincialeweg bevindt zich een invloedsgebied, provinciaal basisnet Groningen (veiligheidszone 2), van 360 m. Zoals reeds in hoofdstuk 2 is beschreven dient de toelichting op een ruimtelijk plan dat betrekking heeft op deze zone een nadere verantwoording van het groepsrisico te bevatten en inzicht te bieden in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. In afwijking hiervan kan worden volstaan met een beperkte groepsrisicoverantwoording als:
Het plangebied ligt voor het grootste gedeelte binnen de 'veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen'. Echter liggen de nieuw te ontwikkelen tennis- en jeu-de-boulesbanen met bijbehorende bebouwing op een minimale afstand van circa 250 meter. Derhalve kan worden afgeweken van artikel 2.23.3 van de Omgevingsverordening. Aangezien de ontwikkeling naar aard en omvang dusdanig klein is, kan worden gesteld dat het groepsrisico niet zal veranderden en derhalve onder de oriëntatiewaarde zal blijven.
Conclusie
Alles overwegende wordt geconcludeerd dat vanuit het oogpunt van externe veiligheid het realiseren van de tennis- en jeu-de-boulesbanen met bijbehorende bebouwing verantwoord is. Het aspect externe veiligheid levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.
In het kader van de Wet geluidhinder (Wgh) bevinden zich langs alle wegen zones, met uitzondering van wegen die zijn gelegen binnen een als woonerf aangeduid gebied en wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Buiten de bebouwde kom bedraagt de zonebreedte voor tweestrookswegen die aan weerszijden van de weg, gerekend vanuit de wegas, in acht moet worden genomen 250 meter. In het geval van het realiseren van geluidsgevoelige bebouwing binnen deze zone dient een akoestisch onderzoek plaats te vinden. Formeel kan akoestisch onderzoek achterwege blijven bij wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Op grond van een goede ruimtelijke ordening dient echter ook aan dit soort wegen aandacht geschonken te worden.
De toekomstige bebouwing ten behoeve van de tennis- en jeu-de-boulesbanen wordt op basis van de Wgh niet als een geluidgevoelig object aangemerkt, zodat er geen nader onderzoek hoeft plaats te vinden naar geluid vanuit de omgeving (in dit geval: wegverkeerslawaai) op de ontwikkeling. Het aspect geluid levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing) en locaties waartoe leden van het publiek gewoonlijk geen toegang hebben.
NSL/NIBM
Op 15 november 2007 is dit deel van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
De ministerraad heeft op voorstel van de minister van Infrastructuur en Milieu ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m3 NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd.
In 2015 is door InfoMil een onderzoek uitgevoerd naar de verhouding tussen de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht. Uit de resultaten hiervan blijkt dat de concentratie PM10 en PM2,5 in de lucht sterk samenhangen. Op basis hiervan merkt InfoMil op dat "wanneer wordt voldaan aan de maatgevende grenswaarde voor PM10, vrijwel altijd ook wordt voldaan aan de grenswaarde voor de jaargemiddelde concentratie PM2,5".
Het bestemmingsplan maakt de bouw van een aantal tennis- en jeu-de-boulesbanen met bijbehorende bebouwing mogelijk. Voor een inschatting van de verkeersgeneratie van het plan is de CROW-publicatie 381 aangehouden. Het plangebied bevindt zich op grond van de publicatie in het buitengebied in een niet stedelijk gebied. Voor tennis- en jeu-de-boulesbanen (sportpark) zijn in de CROW-publicatie geen kencijfers voor verkeersgeneratie opgenomen. Een inschatting van de verkeersgeneratie is daarom bepaald aan de hand van het aantal parkeerplaatsen bij de huidige tennis- en jeu-de-boulesbanen. Hier zijn 20 parkeerplaatsen aanwezig. Uitgaande van twee ritten per auto en een turnover van drie (aantal keren dat een parkeerplaats op een dag wordt gebruikt), is er sprake van een verkeersgeneratie van circa 120 verkeersbewegingen op een weekdag. Van dit aantal zal met name in het weekend sprake zijn geweest. Op doordeweekse dagen zal het aantal verkeersbewegingen naar alle waarschijnlijkheid lager hebben gelegen.
Aangezien het hier om een verplaatsing gaat kan van de bovenstaande verkeersbewegingen uit worden gegaan. Op grond van de nibm-tool (versie 2018) is een project pas in betekende mate bij een toename van het aantal verkeersbewegingen met ruim 750 per dag, waarvan 5% vrachtverkeer (weekdaggemiddelde). Het aantal verkeersbewegingen zal zeer ruim onder het genoemde aantal van 750 blijven. Het blijft daarmee ruimschoots onder de nibm-grens en kan als 'niet in betekenende mate' van invloed op de luchtkwaliteit worden beschouwd.
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, dient ook te worden bezien of de luchtkwaliteit in het plangebied niet zodanig is dat de normen voor een goed woonklimaat worden overschreden. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2011.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen zijn stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet zijn opgenomen in de navolgende tabel.
Getoetst dient te worden aan de norm voor NO2 per 1 januari 2015. Vanaf die datum moet blijvend aan de norm van NO2 worden voldaan. Per 21 juni 2011 moet aan de grenswaarden voor fijn stof worden voldaan. Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het plangebied de achtergrondniveaus voor NO2 en PM10 in zowel 2011, 2015 als 2020 ruimschoots onder de grenswaarden liggen.
Conclusie
De ruimtelijke ontwikkeling dient te worden beschouwd als een nibm-project. Uit de achtergrondniveaus blijkt dat deze ruim onder de wettelijke normen blijven. Nader onderzoek naar luchtkwaliteit kan achterwege blijven.
Milieuaspecten worden in principe geregeld via de daartoe geëigende wetgeving. Daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten echter rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige functies ten opzichte van milieuhinderlijke inrichtingen. Om te bepalen welke afstanden dienen te worden aangehouden, wordt de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' gehanteerd. In deze handreiking zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. Deze richtafstanden hebben betrekking op de aspecten geluid, stof, geur en gevaar. De gegeven afstanden zijn richtafstanden en geen harde eisen. Dit betekent dat afwijken van de afstanden, mits goed gemotiveerd, is toegestaan. De afstand wordt gerekend van de grens van de bestemming die milieubelastende functies toelaat tot de gevel van de milieugevoelige functies.
Het plangebied is onderdeel van het sportpark aan de westzijde van Grootegast. Voor een veldsportcomplex met verlichting geldt een grootste richtafstand van 50 meter, voor het aspect geluid. De afstand van het plangebied tot de bebouwing van de meest nabijgelegen milieugevoelige functie betreft circa 250 meter. Derhalve kan worden geconcludeerd dat binnen de grootste richtafstand van 50 meter geen milieugevoelige functies aanwezig zijn.
Het aspect milieuzonering levert geen belemmeringen op voor het onderhavig bestemmingsplan.
Verkeer
Zoals reeds in paragraaf 4.7 is beschreven zal het planvoornemen naar alle waarschijnlijkheid maximaal 120 verkeersbewegingen per gemiddelde weekdag genereren. Het plangebied wordt ontsloten op de Duisterburen waarna de Provincialeweg snel te bereiken is. De Duisterburen heeft voldoende capaciteit om de extra verkeersbewegingen als gevolg van het planvoornemen op te vangen. Er ontstaan naar verwachting op verkeerskundig gebied geen belemmeringen.
Parkeren
In de huidige situatie hebben de tennis- en jeu-de-boulesbanen met bijbehorende bebouwing 20 parkeerplaatsen. Uit de praktijk blijkt dat dit aantal parkeerplaatsen ruimschoots voldoet aan de parkeerbehoefte van de sportvoorziening. In de toekomstige situatie zijn ten westen van het plangebied een groot aantal parkeerplaatsen ten behoeve van het gehele sportpark aanwezig. Deze parkeerplaatsen voldoen, inclusief de tennis- en jeu-de-boulesbanen, ruimschoots aan de parkeerbehoefte van het sportpark.
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Bij ruimtelijke ontwikkelingen, waaronder verbouw- en nieuwbouwplannen, wordt getoetst welke consequenties deze plannen hebben voor de waterhuishouding en hoe in de plannen wordt omgegaan met aspecten van water.
Waterschappen hebben op grond van de Waterwet een belangrijke taak met betrekking tot het waterbeheer. In een waterbeheerplan geven zij functies aan het water geven waarbij afstemming wordt gezocht met het ruimtelijk beleid. Als leidende principes voor een duurzaam waterbeheer geldt een tweetal ‘tritsen’:
Voor dit bestemmingsplan is op 24 juli 2019 de digitale watertoets uitgevoerd. Deze watertoets is als bijlage 4 opgenomen. Uit de watertoets blijkt dat de normale procedure dient te worden doorlopen. Het planvoornemen voorziet in een toename van het verhard oppervlak van circa 2.500 m2. Het hemelwater zal worden afgekoppeld en op de meest nabijgelegen sloten worden geloosd. Indien aanvullende maatregelen nodig blijken. Zullen deze worden meegenomen in de verdere planontwikkeling.
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Het plan maakt de realisatie van maximaal 5.500 m2 aan sportvoorzieningen mogelijk. Voor stedelijke ontwikkelingsprojecten (D11.2) geldt een grenswaarde van een oppervlakte van 100 hectare of meer. Het plan blijft met het genoemde aantal ruimschoots onder de drempelwaarde, zoals die is opgenomen op de D-lijst van het Besluit m.e.r.
Uit de verrichte milieuonderzoeken, zoals opgenomen in deze onderbouwing blijkt dat de effecten van de realisatie van het planvoornemen in het betreffende gebied niet van dien aard zijn dat er sprake is van belangrijke nadelige gevolgen. De aard van de voorgenomen activiteit is niet van die omvang dat er onevenredige nadelige effecten op de omgeving plaatsvinden. Daarnaast vindt de ingreep niet plaats in een gevoelig gebied. Er zijn geen negatieve effecten op de omgeving te verwachten.
Het planvoornemen is van een relatief geringe omvang. Daarbij is het plan qua situering en potentiële negatieve effecten op de omgeving niet van dien aard dat het nader beoordeeld moet worden in een afzonderlijke m.e.r.(beoordelings)procedure.
Het beleid en de planuitgangspunten, zoals verwoord in de vorige hoofdstukken, hebben in de regels van dit bestemmingsplan hun juridische vertaling gekregen in de vorm van bestemmingen. Deze paragraaf bespreekt de juridische vormgeving van het bestemmingsplan. De Wet ruimtelijke ordening (Wro) bevat de regeling voor de opzet en de inhoud van een bestemmingsplan. In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is deze regeling verder uitgewerkt. Het bestemmingsplan bestaat uit:
Daarnaast is het bestemmingsplan voorzien van een toelichting, op grond van artikel 3.1.6 van het Bro is het verplicht om een bestemmingsplan te vergezellen met een toelichting. Deze toelichting geeft aan welke gedachte aan het plan ten grondslag ligt, wat de uitkomsten van verrichtte onderzoeken zijn, wat het resultaat is van de overleggen en tot slot doet het verslag van de georganiseerde inspraak bij het plan. Hiermee voldoet het bestemmingsplan aan alle vereisten die zijn opgenomen in de Wro en het Bro. Inherent hieraan is de toepassing van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012. De SVBP maakt het mogelijk om bestemmingsplannen te maken die op vergelijkbare wijze zijn opgebouwd en op een zelfde manier worden verbeeld. De SVBP 2012 is toegespitst op de regels die voorschrijven hoe bestemmingsplannen volgens de Wro en het Bro moeten worden gemaakt. De SVBP geeft bindende standaarden voor de opbouw en de verbeelding van het bestemmingsplan, zowel digitaal als analoog. De regels van dit bestemmingsplan zijn opgesteld volgens deze standaarden.
Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting wordt langs elektronische weg vastgelegd en ook in die vorm vastgesteld, tegelijk met een analoge versie van het bestemmingsplan. Als de digitale en analoge versie tot interpretatieverschillen leiden, is de digitale versie leidend. Hieronder worden de aanwezige bestemmingsregels puntsgewijs besproken.
In het navolgende wordt de algemeen gehanteerde opbouw van de bestemmingsregels toegelicht. Deze ziet er als volgt uit:
De tekst hieronder bespreekt deze hoofdstukken puntsgewijs.
Dit onderdeel bestaat uit de begrippen (Artikel 1) en de wijze van meten (Artikel 2). Deze artikelen geven aan wat in de regels onder bepaalde begrippen moet worden verstaan en hoe moet worden gemeten bij de toepassing van de bouwregels of sommige gebruiksregels van het plan. Dit is alleen het geval wanneer begrippen niet op voorhand voor een eenduidige uitleg, in overeenstemming met normaal spraakgebruik, vatbaar zijn. De gemeente heeft bindende afspraken over planregels opgesteld. Deze zijn aangepast in overeenstemming de eisen van de SVBP2012. Alle begrippen worden in alfabetische volgorde opgenomen, met uitzondering van de eerste begrippen 'plan' en 'bestemmingsplan'.
Voor de begrippen is aansluiting gezocht bij het bestemmingsplan dat elders in het buitengebied van Westerkwartier geldt: 'bestemmingsplan Buitengebied Grootegast'. Voor de wijze van meten geldt dat ook deze overeenkomt met dat bestemmingsplan.
Dit hoofdstuk bestaat uit een vijftal bestemmingsregels:
De navolgende tekst bespreekt de bestemmingen afzonderlijk.
Ten eerste bevat het bestemmingsplan de bestemming 'Recreatie - Dagrecreatie'. Gronden die deze bestemming hebben, zijn bestemd voor de naastgelegen sporthal en zwembad en daarbij behorende gebouwen, bouwwerken en parkeervoorzieningen. Op dit moment is de intentie om op de betreffende grond de bestaande parkeervoorziening te behouden, zoals ook besproken in paragraaf 3.2 (Toekomstige situatie). Ten aanzien van het bouwen van gebouwen geldt dat geen gebouwen zijn toegestaan. Het college van burgemeester en wethouders kan aan de bouwwerken nadere eisen stellen. Op de oppervlaktemaat na en het uitsluiten van gebouwen, sluiten de bouwregels aan bij het nu ter plaatse geldende bestemmingsplan en het naastgelegen bestemmingsplan.
'Sport'
Ten tweede bevat het bestemmingsplan de bestemming 'Sport'. Gronden die deze bestemming hebben, zijn bestemd voor sportvoorzieningen met de daarbij behorende gebouwen en bouwwerken. Deze bestemming voorziet in de gewenste ontwikkeling zoals beschreven in paragraaf 3.2 (Toekomstige situatie): tennis- en jeu-de-boulesbanen. In deze bestemming zijn gebouwen en overkappingen toegestaan tot een gezamenlijke oppervlakte van 250 m2. Ten aanzien van gebouwen mag men niet hoger bouwen dan 5,00 m en zijn lichtmasten toegestaan tot 6,00 m. Tot slot geldt ook hier dat het college van burgemeester en wethouders nadere eisen kan stellen aan de bouwwerken.
Ter bescherming van de archeologische waarden van het plangebied, bevat dit bestemmingsplan de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Binnen deze bestemming geldt dat niet zonder meer gebouwd mag worden en ook is een omgevingsvergunningverplichting opgenomen voor het uitvoeren van bepaalde werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. Indien een plan voorziet in een ingreep met oppervlakte groter dan 500 m2 is het nodig om een archeologisch rapport te overhandigen, indien een ingreep kleiner is dan 500 m2 dan is archeologisch onderzoek niet vereist.
Ter bescherming van de archeologische waarden van het plangebied, bevat dit bestemmingsplan de bestemming 'Waarde - Besloten gebied'. Gronden met deze bestemming zijn mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden zoals deze tot uitdrukking komen in de vorm van besloten gebied met houtsingelstructuur, de pingoruïnes en de daarbijbehorende (opstrekkende) verkaveling. Om die waarden te beschermen is het verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning van het college van burgemeester en wethouders de in de Bijlage 1 (Tabel omgevingsvergunningen) genoemde werken of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren, indien en voor zover bij de bestemming 'Waarde - Besloten gebied' en de betreffende werken of werkzaamheden een 'A' is vermeld.
De algemene regels bestaan uit een vijftal regels:
De Anti-dubbeltelregel is op basis van artikel 3.2.4 van het Bro. Het betreffende besluit schrijft voor dat de tekst van artikel 3.2.4 van het Bro één op één in een bestemmingsplan wordt overgenomen. De 'Algemene bouwregels', 'Algemene gebruiksregels', 'Algemene afwijkingsregels' en de 'Overige regels' zijn ontleend aan het 'bestemmingsplan Buitengebied Grootegast' (met identificatienummer NL.IMRO.0015.BPBG09BEHE1-VA01). Voor deze algemene regels geldt dat onderdelen van de regels die niet van toepassing zijn in het plangebied uit de artikelen zijn verwijderd.
In dit hoofdstuk zijn het overgangsrecht en de slotregel opgenomen. Voor de redactie van het overgangsrecht geldt het Bro. Dit besluit schrijft dwingend voor hoe het overgangsrecht moet luiden. Bebouwing die niet voldoet aan de regels van dit bestemmingsplan is onder het overgangsrecht gebracht. Een geringe uitbreiding van de bebouwing met tien procent wordt mogelijk gemaakt.
Het gebruik van gronden en bebouwing dat in strijd is met dit nieuwe bestemmingsplan op het tijdstip van inwerkingtreding, mag in beginsel worden voortgezet. Wijziging van dit strijdige gebruik is verboden, indien de afwijking van het plan wordt vergroot. Indien het strijdige gebruik, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
Tot slot bevat hoofdstuk 3 de 'Slotregel' waarin is aangegeven hoe het bestemmingsplan kan worden aangehaald.
Dit bestemmingsplan is van 17 maart tot en met 28 april 2020 ter inzage gelegd en ter beoordeling voorgelegd aan de 'overlegpartners' (artikel 3.1.1 van het Bro). Gedurende deze periode zijn er geen zienswijzen ingediend.
De kosten van het plan komen ten laste van de gemeente Westerkwartier. De gemeenteraad heeft hiervoor een investeringsbudget beschikbaar gesteld. Derhalve is een exploitatieplan niet vereist.