Plan: | Facetbeheersverordening gebouwd erfgoed |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | beheersverordening |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1966.BVHHLerfgoed-VS01 |
In de gemeente Het Hogeland bestaat een grote zorg voor het eigen erfgoed. Een zorg die wordt ingegeven door het feit dat het erfgoed voor een belangrijk deel bepalend is voor het karakter van de gemeente, het erfgoed de gemeente aantrekkelijk maakt en inwoners zich er mee verbonden voelen.
Het Hogeland ligt binnen het aardbevingsgebied. Aardbevingsschade is daarmee een reële bedreiging voor het bebouwde erfgoed. De provincie wil voorkomen dat waardevolle, karakteristieke gebouwen zomaar gesloopt worden als er sprake is van aardbevingsschade. Zij vraagt daarom in artikel 2.9.1 van de Provinciale Omgevingsverordening van alle Groninger gemeenten om te inventariseren welke karakteristieke gebouwen er zijn en om die te beschermen met een sloopvergunningstelsel. Binnen het aardbevingsgebied is het verboden om gebouwen geheel of gedeeltelijk te slopen. Het verbod vervalt, als uit een gemeentelijke inventarisatie blijkt dat een gebouw niet als karakteristiek is aan te merken.
Vanuit de gemeentelijke en provinciale wens om de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving en in het bijzonder het erfgoed te behouden, gelet op de bepalingen vanuit de provinciale verordening, is voorliggende beheersverordening opgesteld. deze beheersverordening biedt bescherming aan gebieden waar de cultuurhistorische, landschappelijke en/of stedenbouwkundige waarden onder druk kunnen komen te staan als er geen nadere afweging kan plaatsvinden ten aanzien van sloop en nieuwbouw van panden, bijvoorbeeld als gevolg van schade door de gaswinning in het gebied.
Daarbij ligt in deze beheersverordening nadrukkelijk niet slechts de focus op het behoud van karakteristieke gebouwen. In voorkomende gevallen kan de sloop van panden worden toegestaan, mits wordt voldaan aan voorwaarden waaronder sloop kan plaatsvinden. Afhankelijk van de situatie wordt bekeken of sloop tot de mogelijkheden behoort, eventueel met voorwaarden voor herontwikkeling van de locatie.
Deze verordening regelt één onderwerp: vastlegging, behoud en instandhouding van karakteristieke gebieden en bebouwing binnen de gemeente. De verschijningsvorm van de geselecteerde panden en andere bouwwerken wordt vastgelegd en sloop is gekoppeld aan een vergunning.
Een verordening dat een specifiek onderwerp regelt, wordt een facetbeheersverordening genoemd.
De facetbeheersverordening is een aanvulling op de beheersverordening die in de gemeente gelden. De geldende beheersverordeningen blijven in beginsel gelden. Wanneer een geldende beheersverordening een regeling kent over het onderwerp dat met deze facetverordening wordt geregeld, dan gaan de bepalingen van de facetverordening voor.
De verordening heeft geen betrekking op monumenten, deze worden op grond van de Monumentenwet al voldoende beschermd.
Deze beheersverordening heeft betrekking op een groot deel van de gemeente. De gemeente Het Hogeland is een samenvoeging van vier voormalige gemeenten De Marne, Winsum, Bedum en Eemsmond. Het plangebied omvat de kernen in de voormalige gemeente De Marne (zie figuur 1). Voor het grondgebied van Bedum en Eemsmond is reeds al een facetbestemmingsplan gebouwd erfgoed vastgesteld.
Voor de bescherming van de karakteristieke bebouwing en gebieden in het buitengebied van de voormalige gemeente De Marne en het gehele grondgebied van de voormalige gemeente Winsum wordt een aparte facetbestemmingsplan gemaakt.
De inhoud van de regeling in het bestemmingsplan komt overeen met de regeling in deze voorliggende beheersverordening.
Figuur 1: Plangebied facetbeheersverordening
Hoofdstuk 2 inventariseert het relevante beleidskader. Hoofdstuk 3 beschrijft de ontstaansgeschiedenis en de kwaliteiten van het plangebied. Hoofdstuk 4 geeft een kenschets van de dorpskarakteristieken. Voor hoofdstuk 3 en 4 is voornamelijk geput uit de beschrijvingen die in het kader van de Structuurvisie De Marne zijn gegeven voor het landschap en de bebouwing. In hoofdstuk 5 worden de voornaamste bebouwingstypologieën weergegeven. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de waardering, keuze en selectie van karakteristieke panden, andere bouwwerken en gebieden. In het zevende hoofdstuk wordt de juridische regeling van deze verordening nader toegelicht. Hoofdstuk 8 ten slotte beschrijft de maatschappelijke uitvoerbaarheid.
De Monumentenwet 1988 is per 1 juli 2016 komen te vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze per 1 januari 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is. De Erfgoedwet bundelt en wijzigt een aantal wetten op het terrein van cultureel erfgoed. De kern van deze wet is dat wanneer de bodem wordt verstoord, de archeologische resten intact moeten blijven (in situ). Wanneer dit niet mogelijk is, worden archeologische resten opgegraven en elders bewaard (ex situ).
Daarnaast dient ieder ruimtelijk plan een analyse van de overige cultuurhistorische waarden van het plangebied te bevatten. Voor zover in een plangebied sprake is van erfgoed, dient op grond van voorgaande dan ook aangegeven te worden op welke wijze met deze cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten archeologie rekening wordt gehouden. Op deze manier is een meer gebiedsgerichte benadering mogelijk, die gericht is op het behoud en de versterking van de ruimtelijke kwaliteit van een verordeningsgebied, door te anticiperen op de voorkomende archeologische, historisch-geografische en historisch-(steden)bouwkundige waarden.
Voorliggende beheersverordening is opgezet om het aanwezige bebouwde erfgoed in de gemeente Het Hogeland van een passende bescherming te voorzien, een en ander in nauwe samenhang met de omgeving (dorp/landschap). Daarmee sluit dit bestemmingsplan aan op de insteek van de Erfgoedwet.
De provinciale Omgevingsvisie van de provincie Groningen (vastgesteld op 1 juni 2016 en is in 2017 en 2019 op onderdelen aangepast) bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen, zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen, samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden.
Landschap
In de provinciale Omgevingsvisie is het beschermen en versterken van de kenmerkende landschapsstructuren en het culturele erfgoed dat bijdraagt aan de identiteit en variëteit van de diverse landschappen in de provincie Groningen als een van de speerpunten van het beleid benoemd en als provinciaal belang geduid. In de Omgevingsvisie zijn de samenhangende landschapsstructuren opgedeeld in zeven deelgebieden. De gemeente Het Hogeland behoort tot het deelgebied 'Wierdenland en Waddengebied. Het wierdengebied wordt gekenmerkt door grote open ruimten, wierden(dorpen) langs natuurlijke waterlopen in de kerngebieden en wierde(dorpe)n in reeksen aan/langs oude kustlijnen. Het Waddengebied is een grootschalig open dijkenlandschap van parallelle dijken met boerderijreeksen langs slaperdijken. De Waddenzee wordt gekenmerkt door een natuurlijke dynamiek met verplaatsende getijdegeulen, zandplaten en eilanden.
Cultureel erfgoed
De provincie Groningen ziet dat het cultureel erfgoed in haar provincie onder druk staat onder andere door leegstand en de staat van onderhoud. Bovendien wordt het erfgoed extra bedreigd door schade als gevolg van de gaswinning. De provincie wil dan ook sturen op het in beeld brengen van het culturele erfgoed en vraagt van gemeenten een passende inspanning om het erfgoed in het buitengebied te beschermen. In het aardbevingsgebied, waartoe ook voormalige gemeente De Marne behoort, ligt daarbij een extra opgave voor het beschermen van het cultureel erfgoed in de kernen.
De provinciale omgevingsverordening (POV) is een beleidsinstrument uit de Wro. De huidige verordening wordt vastgesteld door Provinciale Staten en bevat provinciale beleidsregels waarvan wordt verwacht dat gemeenten deze doorvertalen in hun bestemmingsplannen. De regels in de omgevingsverordening zijn gebaseerd op de doelen uit de Omgevingsvisie en zijn opgenomen voor onderwerpen:
De verordening richt zich op de thema's milieu, water en ruimte. Er zijn ook regels over cultureel erfgoed opgenomen.
De huidige omgevingsverordening is vastgesteld op 1 juni 2016 maar is in 2017, 2018 en 2019 op onderdelen aangepast. Ook voor wat betreft het onderdeel cultureel erfgoed.
In de herziene verordening wordt in artikel 2.9.1 aangegeven dat 'Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het aardbevingsgebied en een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied gelegen buiten het aardbevingsgebied, stelt regels ter bescherming van de hoofdvorm van de karakteristieke en beeldbepalende gebouwen'. De provincie heeft in haar verordening opgenomen dat, voor zover het bestemmingsplan betrekking heeft op karakteristieke gebouwen, er regels worden opgenomen die deze bebouwing beschermen tegen ongewenste sloop.
Onder een karakteristiek gebouw wordt verstaan een gebouw van cultuurhistorische waarde op grond van karakteristieke hoofdvorm, architectuur, landschappelijke en/of stedenbouwkundige situering, bijdragen aan de herkenbaarheid van de omgeving, gaafheid of zeldzaamheid.
Onder karakteristieke hoofdvorm wordt verstaan de ruimtelijke verschijningsvorm van een gebouw zoals die wordt bepaald door bouwmassa naar hoofdafmetingen en onderlinge verhoudingen, dakvorm, nokrichting, dakoverstekken, goothoogte, daklijsten en schoorstenen, erkers en balkons.
Figuur 2: Aardbevingsgebied (bron: Provinciale Omgevingsverordening d.d. 20-02-2019)
In mei 2017 is de Toekomstvisie Ruimte vastgesteld door de gemeenteraden van Bedum, De Marne, Winsum en Eemsmond. De toekomstvisie dient als leidraad voor het verdere herindelingsproces van de verschillende gemeenten en schetst onder andere een beeld van de ontwikkelingsrichting voor de nieuwe gemeente Het Hogeland.
In de Toekomstvisie Ruimte wordt aangegeven dat het historische cultuurlandschap een bijzondere waarde is. Dorpen en buurtschappen met hun kerken (denk aan de scheve toren van de Walfriduskerk), borgen en fraaie boerderijen vormen daarvoor een belangrijke drager. De gemeente wil zorgvuldig omgaan met de bestaande ruimtelijke kwaliteit en de karakteristieken en de eigenheid van de dorpen koesteren.
Deze facetbeheersverordening is er op gericht om de karakteristieke gebouwen in de gemeente en enkele karakteristieke gebieden met bijzondere ruimtelijke kwaliteit te beschermen. Daarmee sluit het planvoornemen goed aan bij de ambities uit de Toekomstvisie Ruimte.
De welstandsnota biedt een kader voor beleid en advisering met betrekking tot de beeldkwaliteit van de bebouwing in de gemeente. In de welstandsnota wordt de structuur per gebied beschreven en de ruimtelijke opbouw ervan geanalyseerd. Vervolgens vindt er een waardering plaats van de algemene en verschillende kwaliteiten van de gebieden.
Door in de beheersverordening naast een objectgerichte ook een gebiedsgerichte insteek te kiezen wordt goed aangesloten bij de opzet van de welstandsnota.
Het ruimtelijk beleid voor de gemeente is vastgelegd in de beheersverordeningen voor de bebouwde kernen in de gemeente.
In De Marne is goed te zien hoe het kleilandschap van de noordelijke kuststreken is ontstaan door het vrije spel van zee en wind en vervolgens door de mens in cultuur is gebracht.
Aan het einde van de laatste ijstijd (8.000 - 9.000 voor Christus) smelten ijskappen en loopt de Noordzee vol. Op enige afstand van de hoge en droge zandgronden ontstaat iets ten noorden van de tegenwoordige Waddeneilanden een lange duinenrij. Achter deze duinen vormen zich uitgestrekte veenmoerassen. Door de stijgende zeespiegel komen er doorbraken in de kustbarrière en ontstaat de Waddenzee. De hoogste delen van de oorspronkelijke vlakte blijven nog lange tijd bewoonbaar. Op het zogeheten ‘hoog van Winsum’, een pleistocene zandrug, zijn bijvoorbeeld vondsten aangetroffen uit ongeveer 3.000 voor Christus.
Het dynamische proces van opslibbing en afslag staat onder invloed van de getijdenwerking, de oostelijke stroming van de zee en de overheersende windrichting vanuit het westen. In de Waddenzee wordt in de loop der tijd klei afgezet en ontstaan kwelderwallen. Omstreeks 500 voor Christus zijn de kwelderwallen voldoende hoog komen te liggen voor bewoning. Bewoners, afkomstig van de zandgronden, vestigen zich op de hoge kwelderwallen die de zeeboezem van de Hunze flankeren. De kwelders worden gebruikt voor de jacht, het verzamelen van voedsel en geëxploiteerd als weidegebied voor het vee. De bewoners hogen hun nederzettingen op tot wierden om have en goed te beschermen tegen stormvloeden. Vroege voorbeelden van wierden zijn die van Panser, Schouwen en Warfhuizen. Het proces van opslibbing resulteert vervolgens in aangroei van nieuwe kwelderwallen waardoor de trechtervormige zeeboezem van de Hunze steeds verder vernauwd raakt. Ter plaatse van de oostelijke flank van de zeeboezem is rond 100 na Christus een haakvormige kwelderwal opgeslibd rond het ‘hoog van Winsum’. Hier ontstaan nederzettingen die uitgroeien tot het huidige Eenrum, Mensingeweer en Groot Maarslag. De overige kwelderwallen zijn voornamelijk oost-west gericht. Prominent is de centrale welving, een brede en hoge kwelderwal. Op deze kwelderwal ligt een reeks van wierden die de oorsprong vormen van de kerkdorpen Vierhuizen, Ulrum, Leens en Wehe.
De noordelijke trechtervormige zeeboezem van de Hunze slibt uiteindelijk in de twaalfde eeuw geheel dicht. De afwatering van de Hunze is dan verplaatst in westelijke richting. Mede door de stijging van de zeespiegel is hier tussen 800 en 1250 na Christus de Lauwerszee ontstaan. Doorbraken hebben bovendien geresulteerd in een geul die diep het land binnendringt en zich verbindt met de Hunze. De aanleg van wierden kan worden beschouwd als eerste fase in de strijd tegen de zee. Voor 1200 overheerst het wierdensysteem, na 1200 het poldersysteem. Om de jonge, vruchtbare zeeklei te kunnen toevoegen aan het areaal van landbouwgronden en zo een grotere mensengemeenschap te voeden gaat de mens over tot systematische dijkenaanleg en ontginning van de nieuw gewonnen polders. De kloosters die zich in het gebied vestigen, nemen het voortouw. De kloosterlingen beschikken over de benodigde kennis ten aanzien van de dijkenaanleg en de afvoer van overtollig water via de maren en uitwateringssluizen, de zogeheten zijlen. Bij deze zijlen ontstaan nederzettingen, zoals Houwerzijl en Schouwerzijl. Het continue proces van opslibbing en inpoldering van de rijpe kwelders heeft uiteindelijk geresulteerd in een reeks zeer vruchtbare kustpolders waar de dijklichamen nog altijd het beeld bepalen. Maar ook ten zuiden van de oude kwelderlandschappen vindt inpoldering plaats. De bedijking en ontginning van de Reitdieppolders wordt sterk vergemakkelijkt door de afsluiting van Reitdiep in 1876. De volgende en, voorlopig laatste, stap in het proces van inpolderingen wordt gezet in 1969. Met de inpoldering van de Lauwerszee is aan De Marne een geheel nieuw gebied toegevoegd, met eigen wetmatigheden en karakter.
Figuur 3: De Romeinen en hun opvatting over Het Noorden.
Het landschap van de voormalige gemeente De Marne is onder invloed van de zee en menselijk handelen eeuwenlang langs lijnen van geleidelijkheid ontstaan. Deze processen hebben geresulteerd in een divers landschap met soms vloeiende, en soms scherpe overgangen. In De Marne komen vier landschapstypen voor: de oude kwelderlandschappen, de voormalige zee-armen, de kustpolders en de Waddenzee.
Figuur 2: De verschillende landschapstypen.
Deze landschappelijke verschillen zijn tot op heden herkenbaar, maar door relatief recente ontwikkelingen zoals de ruilverkaveling deels vervaagd. Bij de ruilverkaveling is het landbouwareaal grotendeels getransformeerd tot gebied met grootschalige, rationele blokverkaveling. Veel sloten zijn gedempt ten behoeve van perceelsvergroting. Landbouwontsluitingswegen worden breder en veel landschappelijke elementen zoals kolken en dijkresten zijn verdwenen in het belang van een meer efficiënt landbouwkundig gebruik van de gronden. Ter compensatie van verdwenen groen als gevolg van de ruilverkaveling zijn zogenaamde dorpsbosjes aangeplant. Mede door deze bosjes is het landschap en de relatie tussen dorpen en landschap gewijzigd.
Ieder landschapstype heeft haar eigen karakter. Naast de verschillen zijn er ook duidelijke raakvlakken. Zo is het Marnster landschap als geheel gevormd door de invloeden van de zee in combinatie met ingrepen van de mens om de zee te beteugelen en te profiteren van de vruchtbare klei. Daarnaast heeft het landschap in het algemeen een open karakter.
Bovendien kent het landschap, met uitzondering van het Lauwersmeer (onderdeel van het landschap van de voormalige zee-armen) en de Waddenzee voornamelijk een agrarisch gebruik en uitstraling. Op hun beurt hebben het Lauwersmeer en de Waddenzee juist een natuurlijk karakter. Tot slot zijn de stilte en het nachtelijke duister even buiten de bebouwde kommen kenmerkend voor de voormalige gemeente De Marne.
Dit hoofdstuk beschrijft kort per dorp de kenmerkende dorpskarakteristieken. In De Marne is het nederzettingspatroon, de ligging van oude boerenerven en van de dorpen rechtstreeks gekoppeld aan de geologische geschiedenis en de strijd tegen het water. Voor het merendeel zijn de dorpen in De Marne relatief beperkt van omvang. Mede hierdoor is de oorspronkelijke nederzettingsstructuur van de dorpen en de relatie met het omliggende landschap in hoofdvorm bewaard gebleven.
Figuur 5: Overzicht van de verschillende dorpskernen en in geel de voormalige gemeentegrens.
Karakteristieken Zoutkamp:
Karakteristiek Niekerk:
Karakteristieken Houwerzijl:
Karakteristieken Zuurdijk:
Karakteristieken Schouwerzijl:
Karakteristieken Warfhuizen:
Karakteristieken Mensingeweer:
Karakteristieken Eenrum:
Karakteristieken Vierhuizen:
Karakteristieken Ulrum:
Karakteristieken Leens:
Karakteristieken Wehe-Den Hoorn:
Karakteristieken Hornhuizen:
Karakteristieken Kruisweg:
Karakteristieken Kleine Huisjes:
Karakteristieken Broek:
Karakteristieken Kloosterburen:
Karakteristieken Molenrij:
Karakteristieken Pieterburen:
Karakteristieken Westernieland:
de historische bebouwing in de voormalige gemeente De Marne weerspiegelt de sociale verhoudingen uit vooral de negentiende- en eerste helft van de twintigste eeuw en varieert van zeer kleine en eenvoudige arbeiderswoningen tot imposante boerderijen en luxueuze renteniersvilla's. In de gemeente komen enkele typen boerderijen en woningen voor die als kenmerkend voor het gebied kunnen worden beschouwd door de veelvuldigheid ervan. Ze worden gekenmerkt door een zeer specifieke eigen architectuur en hoofdvorm. Het gaat hierbij om de hoofdtypen die in de navolgende paragrafen staan beschreven.
De kop-hals-rompboerderij komt in het hele gebied van de gemeente De Marne voor en ook in de rest van Noord-Groningen en de provincie Friesland. Hij wordt gekenmerkt door een voorhuis als kop met een zadeldak, een lagere hals en een hoge schuur, alles aan elkaar vastgebouwd. De kop-hals-rompboerderij is het resultaat van een ontwikkeling die zijn beslag kreeg in de zeventiende eeuw. In de negentiende en twintigste eeuw is de kop vaak vervangen door een dwarshuis.
De kop-hals-rompboerderij ligt vaak op een wierde en is vaak omgracht. In dit type wordt de agrarische ontwikkeling van het gebied weerspiegeld, wat ook te zien is aan het feit dat naast de boerderij in de loop van de tijd één of meer grote schuren zijn gebouwd.
Deze bouwvorm wordt als streekeigen beschouwd en is dus van grote cultuur- en architectuurhistorische waarde.
In Noord-Groningen komt het Oldambtster type veel voor. Het is ontstaan in de loop van de achttiende eeuw en weerspiegelt eveneens de agrarische ontwikkelingen. Het type wordt gekenmerkt door het feit dat woongedeelte en bedrijfsruimte onder een doorlopende noklijn is ondergebracht. Daarnaast is kenmerkend dat door versmallingen, de krimpen, de schuur overgaat in een smaller voorhuis. In de loop van de tijd is ook hier de bedrijfsruimte vermeerderd door een schuur aan de al bestaande schuur vast te bouwen, soms gevolgd door een derde.
Omdat de Oldambtster boerderij groot en hoog is, is het voorhuis eveneens groot. Kenmerkend voor deze streek is dat er op de verdieping geen liggende vensters aangebracht zijn, zoals gebruikelijk in het Oldambt, maar staande.
Ook deze bouwvorm is streekeigen en daarom van grote cultuur- en architectuurhistorische waarde.
In de gemeente De Marne is in de tweede helft van de negentiende en in het begin van de twintigste eeuw veel bebouwing in de dorpen uitgevoerd als dwarshuis. Kenmerkend aan het dwarshuis is dat het in de lengte langs de weg gebouwd is. Meestal is de voorgevel symmetrisch, met de deur in het midden, geflankeerd door twee vensters aan beide zijden. Het grondvlak is in principe rechthoekig, met een afgewolfd schilddak, maar vaak komt ook een vierkant grondvlak voor, met een rondlopend schilddak. In de loop van de twintigste eeuw is het dwarshuis vaak aan één zijde uitgebouwd en gedekt met een steekkap.
Dwarshuizen komen in grotere en kleinere varianten voor als huisvesting van arbeiders, middenstanders, notabelen en rentenierende hereboeren. De uitvoering varieert van sober tot rijk gedecoreerd. Eclectische stijlen en vernieuwingen die in de eerste twee decennia van de twintigste eeuw plaatsvonden, worden in het dwarshuis toegepast.
Het Groninger dwarshuis is kenmerkend voor de streek en weerspiegelt de sociale verhoudingen die in de bouwtijd golden. Het is daarom cultuur- en architectuurhistorisch van grote waarde.
Het krimpenhuis wordt gekenmerkt door het feit dat de noklijn ervan haaks op de weg staat en het achterste deel naar voren toe versmald wordt door krimpen. In het voorste deel wordt gewoond, in het bredere achterste deel konden verschillende werkzaamheden plaatsvinden. Veel arbeiderswoningen zijn in het type van het krimpenhuis uitgevoerd.
De sociale geschiedenis wordt in dit type weerspiegeld en het is daarom van grote cultuur- en architectuurhistorische waarde.
Het is opvallend dat in het derde en vierde decennium van de twintigste eeuw veel woonhuizen, winkelpanden en ook soms bedrijven gebouwd zijn. Zij zijn uitgevoerd in een stijl, die Amsterdamse School genoemd wordt. De Amsterdamse School-stijl wordt gekenmerkt door een plastische wijze van vormgeving, waarin het gebruik van baksteen en dakpannen niet alleen als bouwmateriaal, maar ook als decoratie beschouwd wordt. In Groningen wordt deze stijl in een enigszins versoberde vorm toegepast, waarin vooral geometrische vlakverdeling een grote rol speelt. Deze stijl komt in Groningen zoveel voor, dat er vaak gesproken wordt van de Groninger School.
Van eenvoudige twee-onder-één-kapwoningen tot indrukwekkende villa's, soms ook als woongedeelte bij een boerderij, komt dit type voor. Het weerspiegelt een tijdgeest en sociale ontwikkelingen in de streek. Het is daarom van grote cultuur- en architectuurhistorische waarde.
Eind jaren 1930 veranderde de architectuurstijl. De Amsterdamse School had zijn beste tijd gehad. Er werd teruggegrepen op een traditionele vormgeving, die de Delftse School wordt genoemd, naar de bouwkundige opleiding aan de Technische Hogeschool in Delft, waar prof. ir. M.J. Granpré Molière lesgaf en wiens naam aan deze stijl verbonden is. Deze stijl wordt gekenmerkt door eenvoudige traditionele vormen zonder al te veel versieringen. In de gemeente De Marne zijn duidelijke voorbeelden aanwezig van deze stijl, ook in enkele huizen die al vlak voor of zelfs tijdens WO II gebouwd zijn. Niet alleen van woonhuizen, ook voorbeelden van kerken in deze stijl zijn in de gemeente te vinden.
Vanuit de provinciale en gemeentelijke wens om de ruimtelijke kwaliteit van de omgeving, en in het bijzonder het erfgoed te behouden, hebben de voormalige gemeenten De Marne en Winsum een inventarisatie gemaakt van het bebouwde erfgoed in de gemeente. Daarbij is gekeken naar karakteristieken op pandniveau en voor een kleiner deel naar andere bouwwerken.
Om te komen tot een lijst van karakteristieke panden en andere bouwwerken in de gemeente, is het van belang in beeld te brengen waar deze karakteristiek uit bestaat.
Voorgaande hoofdstukken hebben een beeld gegeven van de kenmerken van het landschap en van de kenmerkende bebouwingstypologie.
In dit hoofdstuk wordt uiteengezet op welke wijze de selectie en waardering van karakteristieke panden en karakteristieke andere bouwwerken tot stand is gekomen.
De inventarisatie van karakteristieke panden en andere bouwwerken in de gemeente richt zich op de panden die voor 1965 zijn gebouwd. De eerste analyse is gedaan met gebruikmaking van bestaande informatie (MIP-lijst) over ouderdom van panden en eerdere karakteristieke aanduidingen en op basis van visuele waarneming. Is een adres na deze eerste beoordeling als karakteristiek gezien, dan is er een verdere uitwerking gemaakt met motivering en foto.
De meest bepalende bouwwerken in het buitengebied van de gemeente De Marne zijn de boerderijen. In de dorpen is de verscheidenheid aan bebouwingstypologie groter. Naast woonhuizen gaat het daarbij ook om winkels, kerken, scholen, overheidsgebouwen enz. Wat de boerderijen betreft, die overigens ook in de dorpen voorkomen, is een nadere typering gemaakt om de kenmerken en kwaliteiten van de boerderijen goed te kunnen duiden en te relateren aan de inventarisatie. Er valt onderscheid te maken in enkele hoofdgroepen met daarbij behorende subgroepen:
Kop-hals-romptype (geschakelde bouwvolumes)
Krimpentype (alles onder één nok met versmallingen (krimpen) naar het woongedeelte)
Voor veel boerderijen geldt dat ze een rijke ontwikkeling kennen. Ze zijn gegroeid in omvang of zijn door de tijd heen op onderdelen aangepast. Dat geldt met name voor boerderijen die op een wierde zijn gelegen. Juist daar kunnen veel oude bewoningssporen liggen die niet allemaal meer zichtbaar zijn. Mede daardoor zijn wierden ook vanuit de archeologie interessant. Bij de inventarisatie is vooral gekeken naar het huidige exterieur van de gebouwen.
De aanwijzing tot karakteristiek of beeldbepalend pand moet navolgbaar zijn, logisch en goed onderbouwd. Aan de hand van een wegingssysteem is bepaald of een pand al dan niet karakteristiek is. Daarmee wordt een objectivering nagestreefd. Alle panden van voor 1965 zijn beoordeeld op de volgende criteria:
Cultuurhistorische aspecten
Met cultuurhistorische waarde wordt aangegeven in hoeverre het gebouw en/of de functie als kenmerkend voor de ontwikkeling van de streek mag worden beschouwd. Dit aspect geeft tevens een indicatie van de historische en maatschappelijke waarde van het object.
Architectonische aspecten
Met architectonische waarde wordt een duiding gegeven van de kwaliteit van het object zelf. Het gaat hierbij om de mate waarin het gebouw bepaalde historische stijlkenmerken toont, overeenkomstig de tijdgeest en architectuur van het gebouw.
Stedenbouwkundige aspecten
Met stedenbouwkundige waarde wordt aangegeven in hoeverre het bouwwerk bepalend is voor de ruimtelijke karakteristiek van de plek en/of de streek. Zodra bouwwerken een opvallende ligging (bij voorbeeld hoekpanden) en/of met een bijzondere verschijningsvorm (onder meer als gevolg van de functie) kunnen deze waarden meer aanwezig zijn.
Indien sprake is van nadrukkelijke onderlinge samenhang is er sprake van een ensemble. Er wordt onderscheid gemaakt tussen een ensemble dat bewust ontworpen is en een ensemble dat ontstaan is door eenzelfde architectuur voor de verschillende panden.
Authenticiteit in de zin van gaafheid en kwaliteit
Het gaat hierbij om de beoordeling van het exterieur. Gekeken is naar de kwaliteit van de oorspronkelijke hoofdvorm en gevels (voor zover waarneembaar). Indien er ingrijpende verbouwingen hebben plaatsgevonden is hier een geringe score gegeven.
Zeldzaamheid
Het gebouwtype, de cultuurhistorische waarde en de architectuurhistorische waarde kunnen vaak of juist heel weinig voorkomen. De mate van zeldzaamheid is in een waardering uitgedrukt.
Waardeoordeel en status van een pand
Op elk van de vijf thema's is in het onderzoek een score bepaald:
1 = redelijk waardevol;
2 = waardevol;
3 = zeer waardevol.
De inventarisatie van karakteristieke panden heeft geleid tot de aanwijzing van 746 karakteristieke bouwwerken. Een deel van de karakteristieke panden valt binnen het buitengebied van de voormalige gemeente De Marne. Deze panden zijn opgenomen in het facetbestemmingsplan Gebouwd Erfgoed.
In bijlage 1 Karakteristieke panden voormalige gemeente De Marne bij de regels van dit bestemmingsplan zijn de karakteristieke panden opgenomen inclusief toelichting.
Het grondgebied van de voormalige gemeente De Marne is opgedeeld in verschillende gebieden. Er wordt onderscheid gemaakt in de volgende gebieden:
Dat onderscheid biedt de mogelijkheid om de extra waardevolle plekken en de gewaardeerde representatieve delen van De Marne te beschermen. In deze beheersverordening worden Historische kernen en Oude structuren opgenomen en voorzien van een beschermende regeling.
Historische kernen
Het gaat hier om de meest gewaardeerde en oorspronkelijke delen van de gebouwde omgeving. Er gelden criteria op basis van de hoogste waardering, dit betreft het beschermd dorpsgezicht Eenrum en de historisch meest waardevolle delen (bijvoorbeeld ter plaatse van de oorsprong van kernen). De hoogste waardering betekent de meeste zorg voor behoud en daarom het hoogste detailniveau in criteria.
criteria
Omgeving:
Oude Structuren
Het betreft bebouwing die vanuit de groei van de kern de structuur heeft bepaald en die beeldbepalend is voor de 'eigenheid' van de kern. Ten opzichte van de 'historische kernen' zijn dit over het algemeen wat minder oude delen.
criteria
Omgeving:
Figuur 6: overzicht karakteristieke gebieden (groene gebieden)
Algemeen
Voorliggende facetbeheersverordening bevat een regeling die toeziet op het behouden en beschermen van karakteristieke panden binnen de kernen in de voormalige gemeente De Marne. Deze waarden staan onder druk door aardbevingen als gevolg van de gaswinning in Groningen.
Om die reden heeft de provincie Groningen expliciet verordonneerd in haar Omgevingsverordening dat karakteristieke panden per direct zijn beschermd via een sloopregeling en dat dit via een bestemmingsplan of ander planologisch instrument nader moet worden uitgewerkt. De gemeente Het hogeland heeft dat voor de voormalige gemeente De Marne gedaan door specifieke panden aan te wijzen die nadere bescherming behoeven. Op het moment dat deze verordening in werking treedt, zal de regeling uit de Omgevingsverordening Groningen vervallen.
In deze beheersverordening worden zowel ten aanzien van bouwen als ten aanzien van sloop maatregelen getroffen die vanwege het bijzondere karakter van het gebied en de bebouwing aanvullend werken op de geldende beheersverordeningen.
Bij het opstellen van deze beheersverordening is nadrukkelijk nagedacht hoever de bescherming met een sloopregeling zou moeten gaan. Die vraag is gesteld, omdat in het verleden in de meeste plannen een strikte scheiding werd gehanteerd tussen ruimtelijke ordening en welstand. Hoewel dit in de afgelopen jaren minder aan de orde is gesteld en er bovendien in het kader van de Crisis- en herstelwet al druk wordt geëxperimenteerd met integratie van (welstands)regels in bestemmingsplannen, wordt dit onderscheid totdat de nieuwe Omgevingswet in werking zal treden nog wel gemaakt. Welstandsaspecten worden dus in veel gevallen niet in een bestemmingsplan geregeld, maar via een apart spoor bij het verlenen van omgevingsvergunningen zoals bedoeld in artikel 2.1, lid 1 sub a Wabo (bouwen). Los van de Crisis- en herstelwet-plannen kunnen bijzondere architectonische waarden in een bestemmingsplan wel worden beschermd als die een gebied een eigen sfeer geven en daarmee de ruimtelijke ordening mede haar karakter geven. Meestal komt dit tot uitdrukking in bestemmingsplannen die ook beschermd dorpsgezicht zijn, maar ook bij nieuwbouwplannen worden bijzondere waarden in bestemmingsplannen geregeld. Het bijzondere karakter van een gebied kan dus een rechtvaardiging zijn om het begrip ruimtelijke ordening (zolang het nog aan de orde is) ruimer te interpreteren en in dat kader ook bijzondere gebiedseigen regelingen te treffen.
De aardbevingsproblematiek in het gebied geeft een extra urgentie aan het vastleggen van de bestaande karakteristieken. Door (mogelijke) bevingen staan deze karakteristieken onder druk. Daarom is het in tegenstelling tot andere gebieden noodzakelijk extra beschermende maatregelen te treffen om verval van de bebouwde omgeving tegen te gaan. Daarbij zijn zowel stedenbouwkundige als architectonische (welstands)aspecten betrokken.
In deze verordening worden zowel ten aanzien van bouwen als ten aanzien van sloop maatregelen getroffen die vanwege het bijzondere karakter van het gebied en de bebouwing dus verder gaan dan in andere bestemmingsplannen. Ook kleine onderdelen van aangewezen gebouwen die de architectuur betreffen, zoals schoorstenen et cetera zijn daardoor in een beschermende sloopregeling opgenomen.
De regeling gaat uit van een inventarisatie die in Bijlage 1 Karakteristieke panden voormalige gemeente De Marne is opgenomen. Alle panden/objecten die hierin zijn benoemd vallen binnen het plangebied onder de werking van deze verordening.
Facetregeling
De voorliggende regeling is juridisch vormgegeven als een facetbeheersverordening. Dat wil zeggen dat de herziening niet rechtstreeks is verwerkt in de onderliggende beheersverordeningen voor de grote- en kleine kernen, maar dat het plan slechts een facet van dit onderliggende plan herziet. De in deze verordening opgenomen regeling voor het slopen van panden moet worden gezien als een aanvulling op de huidige regels van de beheersverordening voor de kernen. De regels in de onderliggende verordeningen blijven onverkort van toepassing.
De facet regeling wordt ook digitaal beschikbaar gesteld. De verbeelding van een beheersverordening , is in tegenstelling van een bestemmingsplan vormvrij. Er zijn geen standaarden vastgelegd waaraan een verbeelding moet voldoen voor wat betreft kleuren en benamingen. Een beheersverordening voldoet aan de vereisten van IMRO 2012 voor publicatie op ruimtelijkeplannen.nl. Uit het Bro zijn overgangsregels en een anti-dubbeltelregel overgenomen.
Opzet regeling
In het facetbeheersverordening is een regeling opgenomen waarin het vorengenoemde beleid is vertaald.
Daarbij is, conform de inventarisatie (zie Hoofdstuk 6 Karakteristieke bebouwing en gebieden) onderscheid gemaakt in karakteristieke gebouwen karakteristieke gebieden.
Karakteristieke gebouwen
In de beheersverordening worden twee categorieën van karakteristieke gebouwen onderscheiden:
De regeling voor de karakteristieke gebouwen van actieve agrarische bedrijven ('specifieke vorm van waarde karakteristieke boerderij') is uitgesplitst in een regeling voor de agrarische bedrijfswoning en een regeling voor de bedrijfsschuren.
(Bedrijfs)woningen
De regeling voor de agrarische bedrijfswoningen (minus bedrijfsschuren) en de overige karakteristieke gebouwen (meestal woningen) ziet toe op specifieke (ver)bouwregels van deze panden, rekening houdend met hun bijzondere waarden. Dat is uitgewerkt door het vastleggen van de bestaande goot- en bouwhoogte, kapvorm, oppervlakte en gevelindeling van het pand. Van de bouwregels kan onder omstandigheden worden afgeweken. De voorwaarden staan in artikel 3.3 omschreven.
Voor elk van de in Bijlage 1 Karakteristieke panden voormalige gemeente De Marne opgenomen karakteristieke gebouwen is een sloopverbod zonder omgevingsvergunning opgenomen in artikel 3.4. Aan het verlenen van de omgevingsvergunning voor het slopen zijn voorwaarden verbonden. Van belang is dat een deskundigenoordeel wordt gevraagd over het al dan niet verlenen van een omgevingsvergunning.
In algemene zin wordt een omgevingsvergunning voor het slopen van een pand slechts verleend als:
De gemeente Het Hogeland hanteert als gelijkwaardig dat de vervangende delen in materiaal, kleur en uitstraling identiek zijn, dan wel in belangrijke mate de oorspronkelijke delen benaderen, waardoor voor het pand als geheel de kwaliteit overeind blijft of verbetert en een eenduidige uitstraling behouden blijft. Uiteraard is dit begrip niet volledig objectief te begrenzen. Daarom is ook een vergunning vereist en zullen deskundigen en de belanghebbenden in de omgeving kunnen worden betrokken om te bezien wat hieronder in voorkomende gevallen worden begrepen. Het is niet de bedoeling dit voor ieder onderdeel uitgebreid te beoordelen. In de meeste gevallen bestaat al consensus wat onder de kwaliteit moet worden begrepen.
In de regels voor karakteristieke bouwwerken, volgens instructie van de provincie Groningen in de omgevingsverordening, aangegeven dat een omgevingsvergunning voor het slopen alleen kan worden verleend als instandhouding redelijkerwijs niet mogelijk is gelet op zinvol hergebruik daarvan. Daarvoor moet onderzoek worden verricht waarbij ook eventueel een herbestemming kan worden overwogen.
In die afweging wordt onder andere gekeken naar:
In de afweging wordt door de gemeente dus nadrukkelijk gekeken in hoeverre een duurzame instandhouding van het gebouw mogelijk is rekening houdend met de waarde van het gebouw nu en in de toekomst en de daarvoor benodigde investeringen. Daarbij is aangegeven dat als karakteristiek aangeduide gebouwen een hoge cultuurhistorische waarde kennen. In de afweging tussen waarde van een pand en benodigde investeringen voor instandhouding ervan, zal de lat bij karakteristieke panden hoog liggen.
Een initiatiefnemer dient zorg te dragen voor een deugdelijke onderbouwing van een onafhankelijk deskundige dat ingaat op de toekomstwaarde van het te slopen gebouw. Aan deze toekomstwaarde wordt invulling gegeven door inzicht te geven in de bouwkundige en gebruikstechnische staat van het gebouw (zoals hiervoor benoemd: staat van het pand en de ondergrond, de veiligheid van het pand, de onderhoudsconditie van het pand en eventuele aardbevingsschades en de intrinsieke zwakheid van bouwmaterialen en bouwdelen). Daarnaast moet de initiatiefnemer inzicht geven in de mate waarin het pand geschikt kan worden gemaakt voor herbestemming.
De gemeente heeft met de onderbouwing tot aanwijzing tot karakteristiek pand zicht op de cultuurhistorische waarde van het pand. Deze cultuurhistorische waarde wordt gelegd naast de toekomstwaarde van het gebouw, wat blijkt uit het rapport van de initiatiefnemer.
Agrarische bedrijfsschuren
Voor bedrijfsschuren ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van waarde karakteristieke boerderij' wordt een omgevingsvergunning voor het slopen slechts verleend indien:
Het doel van de regeling is de bescherming van karakteristieke agrarische bedrijfsschuren tegen sloop. De gemeente moet de aanvraag van een sloopvergunning in ieder geval aan twee criteria toetsen. Ten eerste moet worden onderzocht of zinvol hergebruik volgens de bestaande agrarische functie mogelijk is. Ten tweede moet de gemeente onderzoeken of hergebruik voor een andere functie objectief gezien mogelijk is. Dit laatste betekent dat de gemeente moet onderzoeken:
Als er geen andere passende functie kan worden gevonden of wanneer de ondernemer zich ondanks overleg met de gemeente niet kan vinden in hergebruik voor een andere functie, dan kan de gemeente op grond van een afweging van de betrokken belangen een sloopvergunning verlenen. Een en ander vereist wel een goede motivering, waaruit bijvoorbeeld moet blijken welk overleg er is geweest over alternatieve mogelijkheden om sloop te voorkomen.
De sloopvergunning wordt verleend indien er sprake is van een met maatwerk tot stand gekomen en door het college goedgekeurd plan voor herinrichting van de locatie. Doorgaans zal dit plan bestaan uit vervangende nieuwbouw. Dit nieuwbouwplan dient van gelijkwaardige kwaliteit te zijn als de te slopen bedrijfsschuur. Hieronder wordt verstaan nieuwbouw met een hoogwaardige ruimtelijke uitstraling, passend in de omgeving.
Karakteristieke gebieden
Naast een bescherming van panden op objectniveau, heeft de gemeente Het Hogeland ook gekozen voor een gebiedsgerichte bescherming. Karakteristieke gebieden zijn gebieden die kenmerkend zijn voor de ontwikkelingsgeschiedenis van de voormalige gemeente Winsum, het 'verhaal' van de gemeente vertellen en daarmee dragers zijn van de eigenheid en identiteit van de gemeente. Het zijn in veel gevallen de gebieden die al sinds jaar en dag zijn bewoond, zoals de historische kernen en oude structuren.
In karakteristieke gebieden zijn veel karakteristieke gebouwen te vinden, maar de totale waarde van het gebied is meer dan alleen deze panden. Om de kwaliteit van deze gebieden te beschermen en te voorkomen dat door sloop van gebouwen deze kwaliteit achteruitgaat, is voor deze gebieden een sloopverbod zonder omgevingsvergunning opgenomen voor alle in het gebied gelegen gebouwen (ook gebouwen die van zichzelf geen status hebben als karakteristiek). Aan het verlenen van de omgevingsvergunning zijn voorwaarden verbonden die er op toe zien dat:
Vergunningsvrije bouwwerken
Aandacht vraagt verder de sloop van vergunningsvrije bouwwerken (zoals een dakkapel op een achterdakvlak en zonnepanelen) zoals bedoeld in artikel 2 van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Uitdrukkelijk wordt hier gemeld dat dit soort bouwwerken niet onder het sloopverbod vallen. Dat wat volledig vergunningsvrij kan worden gebouwd, kan ook vergunningsvrij worden gesloopt. Uiteraard moet bij sloop wel worden voldaan aan de eisen van welstand in de zin dat excessen worden voorkomen. Dat laatste is echter niet in deze verordening betrokken.
Mogelijk zullen in de toekomst bepaalde panden als monument worden aangewezen. Die panden vallen onder een ander regime (Erfgoedwet/verordening). Dit is expliciet verwoord in Artikel 2 Van toepassingverklaring van deze beheersverordening.
De voorwaarden voor een sloopvergunning zijn mede afhankelijk van de bouwtechnische staat en de op grond daarvan te bepalen economische waarde. Hierbij zal ook worden gekeken naar de gebruiksmogelijkheden (gebruikswaarde van de panden).
Mocht er sprake zijn van:
zijn de voorwaarden voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor het slopen van panden niet van toepassing.
Dit hoofdstuk geeft de resultaten weer van het overleg met de eigenaren en gebruikers van de geselecteerde panden en met overige inwoners van de gemeente. De resultaten hiervan kunnen hieronder en in de bijlagen worden terug gevonden.
De Wro kent geen voorbereidingsprocedure voor de beheersverordening omdat de bestaande situatie geregeld wordt. Het vaststellen van een beheersverordening is een besluit tot vaststelling van algemeen verbindende voorschriften. Op een dergelijk besluit is hoofdstuk 3 Awb van toepassing, met dien verstande dat afdeling 3.2 Awb ingevolge artikel 3:1 lid 1 Awb alleen van toepassing is voor zover de aard van de algemeen verbindende voorschriften zich niet tegen toepassing van de in die afdeling opgenomen voorschriften betreffende zorgvuldigheid en belangenafweging verzet.
Inspraak en overleg
Gelijktijdig met het verplichte vooroverleg volgens artikel 3.1.1. Bro van het voorontwerpbestemmingsplan is de beheersverordening (voorontwerp) voorgelegd aan de Provincie Groningen. In het kader van de inspraak en vooroverleg heeft het voorontwerp van de beheersverordening vanaf 5 november 2020 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tijdens deze periode van terinzagelegging is een ieder in de gelegenheid gesteld op het plan te reageren. De inhoud van de binnengekomen reacties en de gemeentelijke reactie daarop zijn opgenomen in de NOTITIE OVERLEG EN INSPRAAK BESTEMMINGSPLAN KARAKTERISTIEKE GEBOUWEN. De reactienota is als bijlage 1 bijgevoegd bij de beheersverordening.
Vervolgens is de beheersverordening op 30 juni 2021 door de gemeenteraad van de gemeente Het Hogeland vastgesteld.
Tegen het besluit tot vaststellen van een beheersverordening kan geen bezwaar bij de gemeenteraad of beroep bij de bestuursrechter worden aangetekend. De beheersverordening moet conform artikel 139 Gemeentewet bekend worden gemaakt.