direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Singelweg 8, Sauwerd
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1966.BPWSingelweg8Sau-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Dit wijzigingsplan heeft betrekking op het agrarisch bedrijfsperceel aan de Singelweg 8 in Sauwerd. De locatie ligt in het buitengebied van de gemeente Het Hogeland.

Op de locatie Singelweg 8 te Sauwerd zijn een bedrijfswoning en voormalige agrarische bedrijfsgebouwen aanwezig. Initiatiefnemer wenst een gedeelte van deze voormalige agrarische bedrijfsgebouwen te slopen en wenst de bedrijfswoning te gebruiken als een burgerwoning. Het te behouden deel aan bedrijfsgebouwen zal worden gebruikt als regulier bijgebouw bij de woning. Binnen het vigerende bestemmingsplan is een wijzigingsbevoegheid opgenomen om de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijen'.

Voorliggend wijzigingsplan geeft toepassing aan de hiervoor genoemde wijzigingsbevoegdheid. Daarbij wordt aangetoond dat aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan en de voorgenomen ontwikkeling vanuit ruimtelijk en planologisch oogpunt verantwoord is.

1.2 Ligging van het plangebied

Het plangebied ligt ten westen van de kern Sauwerd en staat kadastraal bekend als gemeente Adorp, sectie G, nummer 95 (deels).

In afbeelding 1.1 is de ligging van het plangebied ten opzichte van Sauwerd en ten opzichte van de directe omgeving weergegeven

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPWSingelweg8Sau-VS01_0001.png"  
Afbeelding 1.1 Ligging van het plangebied ten opzichte van Sauwerd en de directe omgeving (Bron: PDOK)  

1.3 De bij het plan behorende stukken

Het wijzigingsplan "Singelweg 8, Sauwerd" bestaat uit de volgende stukken:

  • verbeelding (tek.nr. NL.IMRO.1966.BPWSingelweg8Sau-VS01) en een renvooi;
  • regels (met bijbehorende bijlagen).


Op de verbeelding zijn de bestemmingen binnen het plangebied aangegeven. In de regels zijn bepalingen opgenomen om de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van een toelichting. De toelichting geeft een duidelijk beeld van het wijzigingsplan, maar maakt geen onderdeel uit van het juridisch bindende deel van het wijzigingsplan.

1.4 Geldend bestemmingsplan

1.4.1 Algemeen

Het plangebied ligt binnen de begrenzing van het "Bestemmingsplan Sauwerd". Dit bestemmingsplan is op 6 maart 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Daarnaast ligt het plangebied binnen de begrenzing van het "Bestemmingsplan Facetregeling geitenhouderijen", "Facetbestemmingsplan gebouwd erfgoed" en "Facetbestemmingsplan 'Harmonisatie Het Hogeland". In dit geval is hoofdzakelijk het "Bestemmingsplan Sauwerd" van belang.

In afbeelding 1.2 is uitsnede van de verbeelding van het geldende "Bestemmingsplan Sauwerd" weergegeven. Het plangebied is hierop indicatief aangeduid met een rode omlijning.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPWSingelweg8Sau-VS01_0002.png"  
Afbeelding 1.2 Uitsnede verbeelding van het "Bestemmingsplan Sauwerd" (Bron: Ruimtelijkeplannen.nl)  

1.4.2 Bestemmingen

Het plangebied heeft op basis van het geldend bestemmingsplan de enkelbestemming 'Agrarisch - Bedrijf' en de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 4', 'Waarde - Wierde invloedszone' en 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit'.

'Agrarisch - Bedrijf'

De voor 'Agrarisch - Bedrijf' aangewezen gronden zijn onder andere bestemd voor agrarische doeleinden, gebouwen ten behoeve van agrarische bedrijven met een in hoofdzaak grondgebonden agrarische bedrijfsvoering en een bedrijfswoning. Binnen deze bestemming is een bouwvlak opgenomen, waarin een maatvoering voor de goot- en bouwhoogte is opgenomen.

'Waarde - Archeologie 4'

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en behoud van de archeologische (verwachtings)waarden.

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 45 cm wordt geroerd, met uitzondering van bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij het bestaande oppervlakte met niet meer dan 200 m2 wordt uitgebreid of bij bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m2 ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).

'Waarde - Wierde invloedszone'

De voor ‘Waarde - Wierde invloedszone’ aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van het wierdeterrein.

Tot een gebruik, strijdig met deze bestemming, wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden voor aanleg van bos en boomgaarden en het gebruik van gronden voor het aanbrengen van houtteelt. Tevens geldt een vergunningplicht voor diverse werken of werkzaamheden.

'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit'

De voor 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit' bestemde gebieden zijn mede bestemd voor het behoud van de bestaande ruimtelijke kwaliteiten

1.4.3 Strijdigheid

De voorgenomen ontwikkeling past niet binnen het geldende "Bestemmingsplan Sauwerd", omdat het beoogde gebruik als wonen strijdig is met de huidige agrarische bedrijfsbestemming. Er mag immers uitsluitend gewoond worden ten behoeve van het agrarische bedrijf. Op grond van artikel 3.7, onder a van het geldende bestemmingsplan is het mogelijk om de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' te wijzigen in de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijen' (wijzigingsbevoegdheid).

Voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid gelden een aantal voorwaarden welke zijn opgenomen in paragraaf 4.3.2.

1.5 Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in hoofdstuk 2 ingegaan op de huidige situatie in en rondom het plangebied. Vervolgens gaat hoofdstuk 3 in op de gewenste situatie, waarna in hoofdstuk 4 wordt ingegaan op het relevante beleid. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de relevante milieu- en omgevingsaspecten. In hoofdstuk 6 worden de wateraspecten belicht. In hoofdstuk 7 wordt ingegaan op de juridische aspecten en de planverantwoording. In hoofdstuk 8 wordt de economische uitvoerbaarheid van het voornemen weergegeven. Hoofdstuk 9 gaat in op het vooroverleg en de inspraak.

Hoofdstuk 2 Huidige situatie

De locatie ligt aan de rand van de bebouwde kom van Sauwerd. In de huidige situatie is het plangebied niet meer in gebruik ten behoeve van een agrarische bedrijf. Op het perceel staat circa 950 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing (B en C). Tevens is op het perceel een bedrijfswoning (A) in de vorm van een woonboerderij aanwezig. Voor het overige is het perceel ingericht met verharding en beplanting rondom de woning.

In afbeelding 2.1 is de huidige situatie ter plaatse weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPWSingelweg8Sau-VS01_0003.png"  
Afbeelding 2.1 Tekening huidige situatie plangebied (Bron: Architektenburo Van Ruth BV)  

Hoofdstuk 3 Planbeschrijving

3.1 Gewenste ontwikkeling

Onderhavig plan heeft betrekking op het agrarische bedrijfsperceel aan de Singelweg 8 in Sauwerd. De locatie aan de rand van de bebouwde kom van Sauwerd.

De eigenaar van het perceel (hierna: initiatiefnemer) wenst het agrarische bedrijfsperceel te gebruiken ten behoeve van wonen. In de beoogde situatie wordt daarom circa 500 m2 aan voormalige agrarische bedrijfsbebouwing gesloopt. De overige bebouwing is nog van gebruikswaarde en blijft behouden. Initiatiefnemer is voornemens om de woonboerderij te gebruiken als burgerwoning.

In afbeelding 3.1 is de gewenste situatie schetsmatig weergegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPWSingelweg8Sau-VS01_0004.png"  
Afbeelding 3.1 Tekening gewenste situatie plangebied (Bron: Architektenburo Van Ruth BV)  

3.2 Verkeer en parkeren

Met dit initiatief wordt een agrarisch bedrijfsperceel omgezet naar een woonperceel. In de beoogde situatie neemt het aantal woningen niet toe. Parkeren ten behoeve van de woonfunctie vindt plaats op eigen terrein. Gezien de ruime omvang van dit perceel wordt gesteld dat aan de eigen parkeerbehoefte kan worden voldaan.

In de beoogde situatie wordt gebruik gemaakt van de bestaande in- en uitrit op de Singelweg. Deze in- en uitrit is op een veilige en overzichtelijke wijze ontsloten op de Singelweg.

In de beoogde situatie is er sprake van een afname van de verkeersgeneratie. Door het opheffen van het agrarische bedrijf komen de verkeersbewegingen ten behoeve hiervan te vervallen.

Geconcludeerd wordt at het aspect verkeer en parkeren geen belemmering vormt voor de in dit plan besloten ontwikkeling.

Hoofdstuk 4 Beleidskader

4.1 Rijksbeleid

4.1.1 Nationale omgevingsvisie (NOVI)
4.1.1.1 Algemeen

Nederland staat voor grote uitdagingen die van invloed zijn op onze fysieke leefomgeving. Complexe opgaven zoals verstedelijking, verduurzaming en klimaatadaptatie zijn nauw met elkaar verweven. Dat vraagt een nieuwe, integrale manier van werken waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden. De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zorgt voor een gezamenlijke aanpak die leidt tot een duurzaam perspectief voor onze leefomgeving. Dit is nodig om onze doelen te halen en is een zaak van overheid en samenleving.

4.1.1.2 Vier prioriteiten

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. Op nationale belangen wil het Rijk sturen en richting geven. Dit komt samen in vier prioriteiten.

  • 1. Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie

Nederland moet zich aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. In 2050 is Nederland klimaatbestendig en waterrobuust. Dit vraagt om maatregelen in de leefomgeving, waarmee tegelijkertijd de leefomgevingskwaliteit verbeterd kan worden en kansen voor natuur geboden kunnen worden. In 2050 heeft Nederland daarnaast een duurzame energievoorziening. Dit vraagt echter om ruimte. Door deze ruimte zoveel mogelijk te clusteren, wordt versnippering van het landschap voorkomen en wordt de ruimte zo efficiënt mogelijk benut. Het Rijk zet zich in door het maken van ruimtelijke reserveringen voor het hoofdenergiesysteem op nationale schaal.

  • 2. Duurzaam economisch groeipotentieel
    Nederland werkt toe naar een duurzame, circulaire, kennisintensieve en internationaal concurrerende economie in 2050. Daarmee kan ons land zijn positie handhaven in de top vijf van meest concurrerende landen ter wereld. Er wordt ingezet op een innovatief en sterk vestigingsklimaat met een goede quality of life. Belangrijk is wel dat onze economie toekomstbestendig wordt, oftewel concurrerend, duurzaam en circulair.
  • 3. Sterke en gezonde steden en regio's
    Er zijn vooral in steden en stedelijke regio's nieuwe locaties nodig voor wonen en werken. Het liefst binnen de bestaande stadsgrenzen, zodat de open ruimten tussen stedelijke regio's behouden blijven. Dit vraagt optimale afstemming op en investeringen in mobiliteit. Dit betekent dat voorafgaand aan de keuze van nieuwe verstedelijkingslocaties helder moet zijn welke randvoorwaarden de leefomgevingskwaliteit en -veiligheid daar stelt en welke extra maatregelen nodig zijn wanneer er voor deze locaties wordt gekozen. Zo blijft de gezondheid in steden en regio's geborgd.
  • 4. Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied
    Er ontstaat een nieuw perspectief voor de Nederlandse landbouwsector als koploper in de duurzame kringlooplandbouw. Een goed verdienpotentieel voor de bedrijven wordt gecombineerd met een minimaal effect op de omgevingskwaliteit van lucht, bodem en water. In alle gevallen zet het Rijk in op ontwikkeling van de karakteristieke eigenschappen van het Nederlandse landschap. Dit vertegenwoordigt een belangrijke cultuurhistorische waarde. Verrommeling en versnippering, bijvoorbeeld door wildgroei van distributiecentra, is ongewenst en wordt tegengegaan.
4.1.1.3 Afwegingsprincipes

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven is combinaties te maken en win-win situaties te creëren, maar dit is niet altijd mogelijk. Soms zijn er scherpe keuzes nodig en moeten belangen worden afgewogen. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • 1. Combinatie van functies gaan voor enkelvoudige functies. In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van onze ruimte;
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal. Het verschilt tussen gebieden wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling en tussen concurrentiekracht en leefbaarheid. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • 3. Afwentelen wordt voorkomen. Het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie inwoners, zonder dat dit ten koste gaat van toekomstige generaties.
4.1.1.4 Toetsing aan de NOVI

In voorliggend geval betreft een project waarbij geen nationale belangen in het geding zijn en er is geen sprake van enige belemmering met betrekking tot de prioriteiten zoals verwoord in de NOVI. Bij het uitwerken van het plan zijn de kenmerken en identiteit van het gebied centraal gesteld. Geconcludeerd wordt dat de NOVI geen belemmering vormt voor de in dit wijzigingsplan opgenomen ontwikkeling.

4.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
4.1.2.1 Algemeen

In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), de voorloper van de NOVI, is de ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd. Deze ladder is per 1 oktober 2012 als motiveringseis in het Besluit ruimtelijke ordening (artikel 3.1.6, lid 2) opgenomen. Doel van de ladder voor duurzame verstedelijking is een goede ruimtelijke ordening door een optimale benutting van de ruimte in stedelijke gebieden. Hierbij geldt een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt.

Teneinde een ontwikkeling adequaat te kunnen toetsen aan de ladder is het noodzakelijk inzicht te geven in de begrippen 'bestaand stedelijk gebied' en 'stedelijke ontwikkeling'.

In het Bro zijn in artikel 1.1.1 definities opgenomen voor:

  • bestaand stedelijk gebied: 'bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur'.
  • stedelijke ontwikkeling: ´ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.'
4.1.2.2 Toetsing aan de Ladder

Wat betreft de ‘Ladder voor duurzame verstedelijking’ wordt opgemerkt dat de Ladder van toepassing is bij ‘nieuwe stedelijke ontwikkelingen’.

Er is geen ondergrens bepaald voor wat een 'stedelijke ontwikkeling' is. Op basis van jurisprudentie blijkt dat de vraag of sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang (toename van bebouwing of ruimtegebruik) van die ontwikkeling, in relatie tot de omgeving. Uit afdelingsjurisprudentie blijkt dat voor het realiseren van woningen geldt, dat woningbouwlocaties vanaf twaalf woningen worden beoordeeld als een stedelijke ontwikkeling die ladderplichtig is. Hieronder worden deze uitspraken weergegeven:

  • 11 woningen geen nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921);
  • 12 woningen wel een nieuwe stedelijke ontwikkeling (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953).

Uit bovenstaande uitspraak (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) blijkt dat het realiseren van 11 woningen niet wordt gezien als een stedelijke ontwikkeling als bedoeld in artikel 1.1.1, eerste lid, aanhef en onder i Bro. Voor de voorliggende ontwikkeling wordt dan ook geconcludeerd dat de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' niet van toepassing is, aangezien er in de beoogde situatie geen extra woningen worden toegevoegd.

4.1.3 Conclusie toetsing van het initiatief aan het rijksbeleid

Geconcludeerd wordt dat er geen sprake is van strijd met het rijksbeleid.

4.2 Provinciaal beleid

Het provinciaal beleid van de provincie Groningen is verwoord in tal van plannen. Het belangrijkste plan betreft de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2022 en de Omgevingsverordening provincie Groningen.

4.2.1 Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2022
4.2.1.1 Algemeen

De Omgevingsvisie provincie Groningen is op 1 juni 2016 vastgesteld. Sindsdien is de visie een aantal keer gewijzigd en geactualiseerd. De meeste recente actualisatie is van februari 2021. De visie bevat een integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Belangrijke onderwerpen in de Omgevingsvisie zijn het zorgen voor een aantrekkelijk woon- en leefklimaat, het benutten van ontwikkelingsmogelijkheden, het beschermen van karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen en het bieden van ruimte voor ondernemerschap.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om samenhang te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Om dit te doen is al het provinciaal beleid in vijf thema's en elf provinciale 'belangen' geordend.

De thema's en belangen zijn:

Ruimte

  • 1. Ruimtelijke kwaliteit;
  • 2. Aantrekkelijk vestigingsklimaat;
  • 3. Ruimte voor duurzame energie;
  • 4. Vitale landbouw;

Natuur landschap

  • 5. Beschermen landschap en cultureel erfgoed;
  • 6. Vergroten biodiversiteit;

Water

  • 7. Waterveiligheid;
  • 8. Schoon en voldoende water;

Mobiliteit

  • 9. Bereikbaarheid;

Milieu

  • 10. Tegengaan milieuhinder;
  • 11. Gebruik van de ondergrond.

Met de Omgevingsvisie wil de provincie Groningen aansluiting vinden bij maatschappelijke ontwikkelingen en hier samen met anderen aan werken. De provincie ziet drie dominante ontwikkelingen, namelijk bevolkingsontwikkeling, de digitale revolutie en de energietransitie. De ontwikkeling besloten in dit bestemmingsplan heeft binnen de zojuist benoemde thema's en belangen het meeste raakvlak met het thema 'Ruimte' en het belang 'ruimtelijke kwaliteit'.

4.2.1.2 Ruimtelijke kwaliteit

De provincie Groningen streeft naar een zo hoog mogelijke ruimtelijke kwaliteit. Ruimtelijke kwaliteit wordt bepaald door de mate waarin binnen een gebied de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde in onderlinge verhouding geoptimaliseerd zijn. Een hoge ruimtelijke kwaliteit is van belang de provincie aantrekkelijk te laten blijven om te wonen, werken en recreëren. Het omgevingsbeleid wordt zoveel mogelijk gericht op het bieden van kansen die zich voordoen in lokale en regionale situaties.

Buitengebied

Het plangebied is op de kaart van provincie Groningen gelegen in het buitengebied. De provincie wil de waarde van het buitengebied natuur en recreatie ontwikkelen en de landschappelijke kernkarakteristieken behouden en waar mogelijk versterken. Tevens wenst de provincie het buitengebied als woongebied aantrekkelijk houden en bedrijven de mogelijkheid bieden om zich te vestigen in vrijkomende bebouwing en zich daar te ontwikkelen. Omdat de inrichting van het buitengebied zowel vitaal als duurzaam dient te zijn, is daarnaast zuinig ruimtegebruik een belangrijk uitgangspunt.

4.2.1.3 Toetsing van het initiatief aan de omgevingsvisie

Voorliggend plan voorziet de bestemmingswijziging van 'Agrarisch - Bedrijf' naar 'Wonen - Voormalige boerderijen'. Met het voornemen wordt de bestaande bedrijfswoning in de beoogde situatie gebruikt als burgerwoning en wordt ontsierende bebouwing gesloopt. De gemeente wenst het buitengebied ook als woongebied aantrekkelijk te houden. Daarmee is er sprake van zuinig ruimtegebruik. Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de Omgevingsvisie van de Provincie Groningen.

4.2.2 Provinciale Omgevingsverordening

Tegelijkertijd met de Omgevingsvisie is de bijbehorende Omgevingsverordening provincie Groningen vastgesteld in 2016. Sindsdien is de omgevingsverordening partieel gewijzigd danwel geactualiseerd. De meeste recente actualisatie is de geconsolideerde omgevingsverordening van juni 2022. In de verordening is aangegeven waarmee gemeenten bij ruimtelijke plannen rekening moeten houden. Voor het voorliggende bestemmingsplan is het artikel 2.13.2 van de Omgevingsverordening relevant.

Artikel 2.13.2 Gebruik vrijgekomen gebouwen in het buitengebied

In afwijking van artikel 2.13.1 kan een bestemmingsplan voorzien in hergebruik van vrijgekomen gebouwen voor een andere functie, op voorwaarde dat daarbij regels worden gesteld aan het gebruik van de vrijgekomen gebouwen en het daarbij behorende erf die er in ieder geval toe strekken dat:

  • a. de functie wonen slechts is toegestaan:
    • 1. in het hoofdgebouw;
    • 2. in een bij het hoofdgebouw behorend karakteristiek gebouw;
    • 3. in een bij het hoofdgebouw behorend beeldbepalend gebouw;

mits het toevoegen van nieuwe woningen past in een woonvisie als bedoeld in artikel 2.15.1;

  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten van het betrokken erf;
  • c. bedrijfsactiviteiten beperkt blijven tot activiteiten die naar aard en omvang ruimtelijk, milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar zijn;
  • d. de mogelijkheid van opslag van materialen en goederen op het erf wordt beperkt;
  • e. de mogelijkheid voor het uitoefenen van detailhandel wordt beperkt.
4.2.2.1 Toetsing aan de omgevingsverordening

Voorliggend bestemmingsplan voorziet in hergebruik van vrijgekomen gebouwen waarbij het perceel in de beoogde situatie bestemd wordt als wonen. Het voornemen ziet toe op het gebruik van de bedrijfswoning als burgerwoning. Het uiterlijk van de bestaande woonboerderij wordt behouden. De te behouden schuur wordt gebruikt als bijgebouw bij de woning. Tevens worden in de boogde situatie geen bedrijfsactiviteiten, opslag van goederen of detailhandel beoogd. Het perceel is in de huidige situatie landschappelijk goed ingepast en de gewenste ontwikkeling is milieuhygiënisch en verkeerskundig inpasbaar. Geconcludeerd wordt dat het voornemen in overeenstemming is met de uitgangspunten van de Omgevingsverordening van de Provincie Groningen.

4.2.3 Conclusie toetsing aan het provinciaal beleid

Geconcludeerd wordt dat het plan in overeenstemming is met de uitgangspunten uit de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de Provincie Groningen.

4.3 Gemeentelijk beleid

4.3.1 Toekomstvisie ruimte Het Hogeland
4.3.1.1 Algemeen

Per 1 januari 2019 ontstaat uit de fusiegemeenten Bedum, De Marne, Winsum en Eemsmond (BMWE) met de naam Het Hogeland. In de toekomstvisie ruimte is de richting beschreven waarin de nieuwe gemeente zich wil gaan ontwikkelen. Ruimte is de kern van het betoog een begrip dat je letterlijk kunt nemen maar dat ook vol symbolische betekenis kan zijn. Het gaat over fysieke ruimte het gemeente eigen prachtige landschap en de bijzondere dorpen, buurtschappen en kernen daarbinnen, maar ook over de ruimte voor inwoners om hun leven vorm te geven, voor ondernemers om bedrijfsmatige en economische kansen te benutten, voor maatschappelijke organisaties om de samenleving te ontwikkelen en voor bestuurders en medewerkers om voor inhoudelijke vraagstukken pragmatische oplossingen te bedenken en die het liefst als 'maatwerk' tot uitvoering te brengen. Ruimte is een kracht en ruimte is een behoefte.

Het toekomstvisie ruimte' benoemt diverse uitgangspunten voor de gemeente om gedurende de fusie een gemeenschappelijke maatschappelijke agenda over op te stellen. Deze uitgangspunten bevatten de gemeenschappelijke doelen waar gemeente, inwoners, ondernemers, organisaties en bestuur de komende jaren aan gaan werken. De uitgangspunten betreffen:

  • Een vitale samenleving

De gemeente ziet zich meer een deelnemer, waarbij zij op horizontale wijze meewerkt met haar bewoners en lokaalgevestigde bedrijven. Steeds vaker zijn burgers en sociale ondernemers zelf actief in het publieke domein en mensen opereren steeds meer in sociale 'netwerken' zonder fysieke grenzen of buiten traditionele organisaties. Deelnemen kan niet op alle actieve gebieden, zo blijft zij verantwoordelijk voor regelgeving en handhaving.

  • Innovatie en flexibiliteit

Continue maatschappelijke veranderingen en steeds snellere en eenvoudiger overdracht van kennis en informatie vragen erom dat mensen zich voortdurend aanpassen; op individueel niveau maar ook in de collectieven van instellingen en bedrijven. Het is als het ware mee- of tegen bewegen. Dat geldt ook voor de overheid, i.c. voor de nieuwe gemeente Het Hogeland. Als gevolg van landelijke beleidsmaatregelen én in ons geval ook specifiek van de krimp zijn de lokale overheden genoodzaakt het met steeds minder financiële middelen te doen. Om de dienstverlening op alle terreinen zo goed mogelijk op peil te houden, heeft de gemeente slimme keuzes en handige oplossingen nodig, oftewel: ruimte voor innovatie en flexibiliteit.

  • Maatwerk

In aansluiting op het uitgangspunt van innovatie en flexibiliteit kunnen we vaststellen, dat het voor de gemeentelijke organisatie van groot gewicht is terdege op de hoogte te zijn (en te blijven) van wat waar speelt en daar pragmatisch mee om te gaan. Niet alles hoeft in de dorpen van Het Hogeland overal hetzelfde te zijn wat op de ene plek goed werkt, hoeft dat op een andere plek niet te doen, net zomin als het ene individu dezelfde verwachtingen en wensen heeft als de ander. Het ene dorp kan en wil meer zelf doen dan het andere dorp, het ene individu heeft meer zorg nodig dan de ander. 'Maatwerk' moet hier het uitgangspunt zijn, afhankelijk van de plek en van de vorm waarin de samenwerking kan worden gegoten - een vorm die past bij het dorp of bij die ene inwoner.

  • De uitvoering van de basistaken

Naast wet- en regelgeving en handhaving hebben we het bijvoorbeeld over vergunningverlening, toezicht, belastingen, burgerzaken, zorg, openbare orde en veiligheid. De overheid vervult hier een beschermende rol ten opzichte van de samenleving als geheel en haar individuele burgers. Ook investeringen in de aanleg en het beheer en onderhoud van de openbare ruimte, de infrastructuur en gebouwen blijven basistaken. Het uitgangspunt is dat de gemeente vakkundigheid levert, effectief en efficiënt is en garant staat voor een kwalitatief hoog niveau zowel op bestuurlijk niveau als in de uitvoeringspraktijk.

  • Experimenteren

De raad, het college en de organisatie van de nieuwe gemeente Het Hogeland moeten zichzelf ruimte geven, van elkaar ruimte krijgen en met elkaar ruimte voelen om te experimenteren nieuwe dingen te opperen, nieuwe wegen in te slaan. Met de gedachte dat er hierin wel eens wat misgaat, wordt verwacht dat bestuurders en medewerkers staan voor hun verantwoordelijkheden en hart hebben voor de samenleving waar het allemaal om draait, durven daarvan te leren en het een volgende keer anders te doen.

4.3.1.2 Toetsing aan de 'Toekomstvisie ruimte'

Binnen de voorgenomen ontwikkeling wordt op het perceel Singelweg 8 in Sauwerd de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' gewijzigd in de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijen'. In de beoogde situatie wordt een deel van de bestaande bedrijfsbebouwing gesloopt en wordt de bedrijfswoning gebruikt als burgerwoning. Het plan sluit aan bij de uitgangspunten uit de 'Toekomstvisie ruimte' van de gemeente Het Hogeland.

4.3.2 Bestemmingsplan "Bestemmingsplan Sauwerd"

Om de voorgenomen ontwikkeling mogelijk te maken, kan gebruik worden gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid zoals opgenomen in lid 3.7 onder a van het bestemmingsplan "Bestemmingsplan Sauwerd".

4.3.2.1 Lid 3.7 onder a

Artikel 3.7 Burgemeester en Wethouders kunnen, mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de woonsituatie, de milieusituatie, de verkeersveiligheid en de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden, het plan wijzigen in die zin dat:

  • a. de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' wordt gewijzigd in de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijen', mits:
    • 1. na toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de regels van Artikel 23 van overeenkomstige toepassing zijn;
    • 2. er geen sprake is van onevenredige schade voor de aangrenzende (agrarische) bedrijven, in die zin dat de bedrijven in hun ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt;
    • 3. de oppervlakte, goothoogte, dakhelling en bouwhoogte van een gebouw ten minste en/of ten hoogste de bestaande oppervlakte, goothoogte, dakhelling en bouwhoogte zal bedragen;
    • 4. de woonfunctie ondergebracht wordt in de voormalige bedrijfswoning;
    • 5. het voormalige boerderijpand of andere beeldbepalende bouwvormen als landschappelijk waardevolle verschijningsvorm worden gehandhaafd.
4.3.2.2 Toetsing van het initiatief aan lid 3.7 onder a

Voorliggende toelichting gaat puntsgewijs in op alle milieuaspecten, de verkeersveiligheid en de omgeving middels de toetsing aan de milieuzonering. Aangetoond wordt dat deze aspecten geen belemmering vormt voor de uitvoering van het plan.

  • a. Initiatiefnemer wenst de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijen ter plaatse van de huidige bestemming 'Agrarisch - Bedrijf';
    • 1. artikel 3 is van toepassing na de vaststelling van het wijzigingsplan;
    • 2. in paragraaf 5.5 wordt ingegaan op de interne en externe werking van de voorgenomen ontwikkeling. In deze paragraaf wordt geconcludeerd dat het voornemen niet resulteert in een belemmering voor omliggende functies;
    • 3. in de beoogde situatie wordt ca. 500 m2 bedrijfsbebouwing gesloopt, het bebouwde oppervlakte neemt niet toe, maar juist af;
    • 4. in de beoogde situatie wordt de woonfunctie ondergebracht in de voormalige bedrijfswoning;
    • 5. de boerderijwoning en een gedeelte van de bedrijfsbebouwing blijft gehandhaafd. Het te slopen gedeelte omvat geen beeldbepalende bouwvorm, de sloop hiervan is daarmee in lijn met de gestelde voorwaarde.

Geconcludeerd wordt dat de voorgenomen ontwikkeling past binnen de genoemde wijzigingsbevoegdheid en het daarbij behorende afwegingskader.

4.3.3 Conclusie toetsing aan het gemeentelijk beleid

Gezien het vorenstaande wordt geconcludeerd dat de in dit wijzigingsplan besloten ontwikkeling goed past binnen de gemeentelijke beleidskaders.

Hoofdstuk 5 Milieu- en omgevingsaspecten

Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op het wijzigingsplan een beschrijving worden opgenomen van de wijze waarop de milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. Bovendien is een wijzigingsplan vaak een belangrijk middel voor afstemming tussen de milieuaspecten en ruimtelijke ordening.

In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek naar de milieukundige uitvoerbaarheid beschreven. Het betreft de thema's geluid, bodem, luchtkwaliteit, externe veiligheid, bedrijven en milieuzonering, geur, ecologie, archeologie & cultuurhistorie en Besluit milieueffectrapportage.

5.1 Geluid

5.1.1 Wettelijk kader

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan of het nemen van een omgevingsvergunning indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeurswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeurswaarde te voldoen.

5.1.2 Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling ziet niet toe op het toevoegen van een geluidsgevoelig object. Een aspecten wegverkeer-, railverkeer- en industrielawaai zijn dan ook niet van toepassing.

In paragraaf 5.5 (milieuzonering) wordt aan de hand van de VNG-uitgave 'Bedrijven en milieuzonering' nader ingegaan op de milieubelasting van het (agrarisch) bedrijf op de omgeving.

5.1.3 Conclusie

De Wet geluidhinder vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan.

5.2 Bodem

5.2.1 Algemeen

Bij de vaststelling van een wijzigingsplan dient te worden bepaald of de aanwezige bodemkwaliteit past bij het toekomstige gebruik van die bodem en of deze aspecten optimaal op elkaar kunnen worden afgestemd.

5.2.2 Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op een bestemmingswijziging van 'Agrarisch - Bedrijf' naar 'Wonen - Voormalige boerderijen'. In de beoogde situatie wordt de bestaande bedrijfswoning gebruikt als burgerwoning. In de beoogde situatie is er geen sprake van nieuwbouw en worden er geen nieuwe verblijfsfuncties gecreëerd. Omdat er geen nieuwbouw plaatsvindt wordt een bodemonderzoek niet noodzakelijk geacht.

5.2.3 Conclusie

Het aspect 'bodem' vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van voorliggend wijzigingsplan.

5.3 Luchtkwaliteit

5.3.1 Beoordelingskader

Om een goede luchtkwaliteit in Europa te garanderen heeft de Europese Unie een viertal kaderrichtlijnen opgesteld. De hiervan afgeleide Nederlandse wetgeving is vastgelegd in hoofdstuk 5, titel 2 van de Wet milieubeheer. Deze wetgeving staat ook bekend als de Wet luchtkwaliteit.

In de Wet luchtkwaliteit staan ondermeer de grenswaarden voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen. Onderdeel van de Wet luchtkwaliteit zijn de volgende Besluiten en Regelingen:

  • Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen);
  • Besluit gevoelige bestemmingen (luchtkwaliteitseisen);
5.3.1.1 Besluit en de Regeling niet in betekenende mate bijdragen

Het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (NIBM) staat bouwprojecten toe wanneer de bijdrage aan de luchverontreiniging van het desbetreffende project niet in betekenende mate is. Het begrip “niet in betekenende mate” is gedefinieerd als 3% van de grenswaarden uit de Wet milieubeheer. Het gaat hierbij uitsluitend om stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Toetsing aan andere luchtverontreinigende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit vindt niet plaats.

In de Regeling NIBM is een lijst met categorieën van gevallen (inrichtingen, kantoor- en woningbouwlocaties) opgenomen die niet in betekenende mate bijdragen aan de luchtverontreiniging. Enkele voorbeelden zijn:

  • woningen: 1.500 met een enkele ontsluitingsweg;
  • woningen: 3.000 met twee ontsluitingswegen;
  • kantoren: 100.000 m2 bruto vloeroppervlak met een enkele ontsluitingsweg.

Als een ruimtelijke ontwikkeling niet genoemd staat in de Regeling NIBM kan deze nog steeds niet in betekenende mate bijdragen. De bijdrage aan NO2 en PM10 moet dan minder zijn dan 3% van de grenswaarden.

5.3.1.2 Besluit gevoelige bestemmingen

Dit besluit is opgesteld om mensen die extra gevoelig zijn voor een matige luchtkwaliteit aanvullend te beschermen. Deze 'gevoelige bestemmingen' zijn scholen, kinderdagverblijven en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Woningen en ziekenhuizen/ klinieken zijn geen gevoelige bestemmingen.

De grootste bron van luchtverontreiniging in Nederland is het wegverkeer. Het Besluit legt aan weerszijden van rijkswegen en provinciale wegen zones vast. Bij rijkswegen is deze zone 300 meter, bij provinciale wegen 50 meter. Bij realisatie van 'gevoelige bestemmingen' binnen deze zones is toetsing aan de grenswaarden die genoemd zijn in de Wet luchtkwaliteit nodig.

5.3.2 Situatie plangebied

In voorliggende situatie worden geen nieuwe woningen toegevoegd. Daarbij wordt opgemerkt dat er voorbeelden zijn gegeven van categorieën die "niet in betekenende mate bijdragen" aan luchtverontreiniging. In verhouding tot de categorieën van gevallen zoals beschreven kan worden gesteld dat voorliggend project "niet in betekenende mate bijdraagt" aan de luchtverontreiniging.

Tot slot wordt geconcludeerd dat de ontwikkeling niet wordt aangemerkt als een gevoelige bestemming in het kader van het 'Besluit gevoelige bestemmingen'.

5.3.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.4 Externe veiligheid

5.4.1 Algemeen

Externe veiligheid is een beleidsveld dat is gericht op het beheersen van risico's die ontstaan voor de omgeving bij de productie, de opslag, de verlading, het gebruik en het transport van gevaarlijke stoffen. Bij nieuwe ontwikkelingen moet worden voldaan aan strikte risicogrenzen en moet worden getoetst aan wet- en regelgeving op het gebied van externe veiligheid. Concreet gaat het om risicovolle bedrijven, vervoer gevaarlijke stoffen per weg, spoor en water en transport gevaarlijke stoffen via buisleidingen. Op de diverse aspecten van externe veiligheid is afzonderlijke wetgeving van toepassing. Voor risicovolle bedrijven gelden onder meer:

  • het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi);
  • de Regeling externe veiligheid (Revi);
  • het Registratiebesluit externe veiligheid;
  • het Besluit risico's Zware Ongevallen 2015 (Brzo 2015);
  • het Vuurwerkbesluit.

Voor vervoer van gevaarlijke stoffen geldt de 'Wet Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen' (Wet Basisnet). Dat vervoer gaat over water, spoor, wegen of door de lucht. De regels van het Basisnet voor ruimtelijke ordening zijn vastgelegd in:

  • het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt);
  • de Regeling basisnet;
  • de (aanpassing) Regeling Bouwbesluit (veiligheidszone en plasbrandaandachtsgebied).

Voor buisleidingen geldt het Besluit buisleidingen externe veiligheid (Bevb) die op 1 januari 2011 in werking is getreden.

Het doel van wetgeving op het gebied van externe veiligheid is risico's waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle inrichtingen en activiteiten tot een aanvaardbaar minimum te beperken. Het is noodzakelijk inzicht te hebben in de kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en het plaatsgebonden en het groepsrisico.

5.4.2 Situatie plangebied

Aan de hand van de Risicokaart is een inventarisatie verricht van risicobronnen in en rond het plangebied. Op de Risicokaart staan meerdere soorten risico's, zoals ongevallen met brandbare, explosieve en giftige stoffen, grote branden of verstoring van de openbare orde. In totaal worden op de Risicokaart dertien soorten rampen weergegeven. In afbeelding 5.1 is een uitsnede van de Risicokaart weergegeven. Het plangebied is met rode ster aangegeven.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPWSingelweg8Sau-VS01_0005.png"  
Afbeelding 5.1 Uitsnede risicokaart (Bron: Atlasleefomgeving)  

Uit de inventarisatie blijkt dat het plangebied:

  • zich niet bevindt binnen de risicocontour van Bevi- en Brzo-inrichtingen danwel inrichtingen die vallen onder het Vuurwerkbesluit (plaatsgebonden risico);
  • zich niet bevindt in een gebied waarbinnen een verantwoording van het groepsrisico nodig is;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van het vervoer gevaarlijke stoffen;
  • niet is gelegen binnen de veiligheidsafstanden van buisleidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Op een afstand van circa 310 meter in de noordoostelijke richting bevindt zich een bovengrondse hoogspanningslijn met een spanning van 220 kV. Geconcludeerd wordt dat de tussenliggende afstand van circa 310 meter ruim voldoende is. Tot slot is er geen sprake van een verhoging van de personendichtheid. Belemmeringen zijn daarmee niet te verwachten.

5.4.3 Conclusie

Een en ander brengt met zich mee dat het project in overeenstemming is met wet- en regelgeving inzake externe veiligheid.

5.5 Bedrijven en milieuzonering

5.5.1 Algemeen

Zowel de ruimtelijke ordening als het milieubeleid stellen zich ten doel een goede kwaliteit van het leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Dit gebeurt onder andere door milieuzonering. Onder milieuzonering verstaan we het aanbrengen van een voldoende ruimtelijke scheiding tussen milieubelastende bedrijven of inrichtingen enerzijds en milieugevoelige functies als wonen en recreëren anderzijds. De ruimtelijke scheiding bestaat doorgaans uit het aanhouden van een bepaalde afstand tussen milieubelastende en milieugevoelige functies. Die onderlinge afstand moet groter zijn naarmate de milieubelastende functie het milieu sterker belast. Milieuzonering heeft twee doelen:

  • het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam onder aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.

Voor het bepalen van de aan te houden afstanden wordt de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” uit 2009 gehanteerd. Deze uitgave bevat een lijst, waarin voor een hele reeks van milieubelastende activiteiten (naar SBI-code gerangschikt) richtafstanden zijn gegeven ten opzichte van milieugevoelige functies. De lijst geeft richtafstanden voor de ruimtelijk relevante milieuaspecten geur, stof, geluid en gevaar. De grootste van de vier richtafstanden is bepalend voor de indeling van een milieubelastende activiteit in een milieucategorie en daarmee ook voor de uiteindelijke richtafstand. De richtafstandenlijst gaat uit van gemiddeld moderne bedrijven. Indien bekend is welke activiteiten concreet zullen worden uitgeoefend, kan gemotiveerd worden uitgegaan van de daadwerkelijk te verwachten milieubelasting, in plaats van de richtafstanden. De afstanden worden gemeten tussen enerzijds de grens van de bestemming die de milieubelastende functie(s) toelaat en anderzijds de uiterste situering van de gevel van een milieugevoelige functie die op grond van het bestemmingsplan/wijzigingsplan mogelijk is. Hoewel deze richtafstanden indicatief zijn, volgt uit jurisprudentie dat deze afstanden als harde eis gezien worden door de Raad van State bij de beoordeling of woningen op een passende afstand van bedrijven worden gesitueerd.

5.5.2 Gebiedstypen

Volgens de VNG-uitgave “Bedrijven en Milieuzonering” dient eerst te worden beoordeeld of in de omgeving sprake is van een ‘rustige woonwijk’ of een ‘gemengd gebied’.

Een rustige woonwijk is een woonwijk die is ingericht volgens het principe van functiescheiding. Overige functies komen vrijwel niet voor. Langs de randen is weinig verstoring van verkeer. In de VNG-uitgave wordt het buitengebied veelal gerekend tot het omgevingstype ‘rustige woonwijk’.

Een ‘gemengd gebied’ is een gebied met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Ook lintbebouwing in het buitengebied met overwegend agrarische en andere bedrijvigheid kan als gemengd gebied worden beschouwd. Gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, behoren eveneens tot het omgevingstype gemengd gebied. Hier kan de verhoogde milieubelasting voor geluid de toepassing van kleinere richtafstanden rechtvaardigen. Geluid is voor de te hanteren afstand van milieubelastende activiteiten veelal bepalend.

Het plangebied is gelegen in het buitengebied van de gemeente Het Hogeland en daarmee aan te merken als een rustige gebiedstype. Onderstaande tabel geeft de richtafstanden weer voor de verschillende omgevingstypes.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BPWSingelweg8Sau-VS01_0006.png"

5.5.3 Situatie plangebied
5.5.3.1 Algemeen

Aan de hand van vorenstaande regeling is onderzoek verricht naar de feitelijke situatie. Hierbij spelen twee vragen en rol:

  • past de nieuwe functie in de omgeving? (externe werking);
  • laat de omgeving de nieuwe functie toe? (interne werking).
5.5.3.2 Externe werking

Hierbij gaat het met name om de vraag of de voorgenomen ruimtelijke ontwikkeling leidt tot een situatie die, vanuit hinder of gevaar bezien, in strijd is te achten met een goede ruimtelijke ordening. Daarvan is sprake als het woon- en leefklimaat van omwonenden in ernstige mate wordt aangetast of de realisatie van het plan leidt tot hinder of belemmeringen voor de bedrijven in de omgeving.

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet in de bestemmingswijziging naar 'Wonen - Voormalige boerderijen'. De bestaande bedrijfswoning wordt in de beoogde situatie gebruikt als burgerwoning. De functie ‘wonen’ betreft geen milieubelastende activiteit voor de omgeving. Het woon- en leefklimaat van omwonenden wordt niet aangetast.

5.5.3.3 Interne werking

Hierbij gaat het om de vraag of nieuwe functies binnen het plangebied hinder ondervinden van bestaande functies in de omgeving en andersom of nieuwe functies de bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven aantasten. In dit geval wordt de woning binnen het plangebied aangemerkt als een milieugevoelige functie.

In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich een locatie waar op basis van het huidige juridisch-planologisch regime milieubelastende functies zijn toegestaan. Het gaat om de nabijgelegen agrarische bedrijfsbestemming op de locatie Singelweg 2. Op basis van het bestemmingsplan is een grondgebonden veehouderij toegestaan. Deze functie wordt aangemerkt als milieucategorie 3.2. Wanneer het aspect 'geur' buiten beschouwing wordt gelaten, geldt een grootste richtafstand van 30 meter voor stof en geluid. De werkelijke afstand tussen het agrarisch bouwperceel en de woning bedraagt circa 110 meter.

De VNG-uitgave gaat uit van richtafstanden bij nieuwe ontwikkelingen. Voor het aspect geur zijn echter de afstanden zoals genoemd in de Wet geurhinder en veehouderij van toepassing. In paragraaf 5.6 wordt aan de hand van de Wet Geurhinder en veehouderij nader ingegaan op het aspect geurhinder. Hier wordt geconcludeerd dat ter plaatse van de woning een aanvaardbaar woon- en leefklimaat is te verwachten en dat de bedrijfsvoering en ontwikkelingsmogelijkheden van omliggende bedrijven niet worden aangetast. Aan alle andere richtafstanden wordt namelijk voldaan.

5.5.4 Conclusie

Het aspect milieuzonering vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit plan.

5.6 Geur

5.6.1 Algemeen

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt het toetsingskader voor vergunningsplichtige veehouderijen, als het gaat om geurhinder. Voor meldingsplichtige veehouderijbedrijven is het beoordelingskader voor geurhinder opgenomen in het Activiteitenbesluit.

De Wgv stelt één landsdekkend beoordelingskader met een indeling in twee categorieën. Voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld, wordt deze waarde uitgedrukt in een ten hoogste toegestane geurbelasting op een geurgevoelig object. Voor de andere diercategorieën is die waarde een wettelijke vastgestelde afstand die ten minste moet worden aangehouden.

Voor diercategorieën waarvoor in de Wgv een geuremissie per dier is vastgesteld geldt dat, buiten een concentratiegebied, de geurbelasting op geurgevoelige objecten binnen de bebouwde kom niet meer dan 2 odour units per kubieke meter lucht mag bedragen. Voor geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom mag deze niet meer bedragen dan 8 odour units per kubieke meter lucht.

In afwijking van bovenstaande bedraagt de afstand tussen een veehouderij en een geurgevoelig object dat onderdeel uitmaakt van een andere veehouderij, of dat op of na 19 maart 2000 heeft opgehouden deel uit te maken van een andere veehouderij:

  • a. ten minste 100 meter indien het geurgevoelige object binnen de bebouwde kom is gelegen, en
  • b. ten minste 50 meter indien het geurgevoelige object buiten de bebouwde kom is gelegen.
5.6.2 Situatie plangebied

In de directe omgeving van het plangebied bevindt zich op de locatie Singelweg 2 een grondgebonden agrarisch bedrijf. Het bedrijf is gelegen op een afstand van circa 110 meter.

Ten aanzien van het grondgebonden agrarische bedrijf dient getoetst te worden aan vaste afstanden. Hiervoor geldt een vaste afstand van 100 meter binnen de bebouwde kom. Aan de gestelde afstand kan worden voldaan.

5.6.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor dit plan.

5.7 Ecologie

Bescherming in het kader van de natuur wet- en regelgeving is op te delen in gebieds- en soortenbescherming. Sinds 1 januari 2017 is het wettelijk kader ten aanzien van gebieds- en soortenbescherming vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Bij gebiedsbescherming heeft men te maken met de Natuurbeschermingswet en het Nederlands Natuurnetwerk. Soortenbescherming gaat uit van de bescherming van dier- en plantensoorten.

5.7.1 Gebiedsbescherming
5.7.1.1 Natura 2000

Natura 2000 is een samenhangend netwerk van natuurgebieden in Europa. Natura 2000 bestaat uit gebieden die zijn aangewezen in het kader van de Europese Vogelrichtlijn (79/409/EEG) en gebieden die zijn aangemeld op grond van de Europese Habitatrichtlijn (92/43/EEG). Nederland heeft aan de hand van een vergunningenstelsel een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden.

Het plangebied bevindt zich op circa 10,6 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied het 'Leekstermeergebied', ten zuiden van het plangebied.

Voorliggend plan voorziet in de bestemmingswijziging van de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' naar 'Wonen - Voormalige boerderijen'. In de beoogde situatie wordt ca. 500 m2 aan gebouwen gesloopt en worden geen nieuwe gebouwen toegevoegd. Het voornemen resulteert niet in een toename van activiteiten die resulteren in een toename van de emissie van stikstof. Een AERIUS-berekening is hierdoor niet noodzakelijk.

Het plan is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

5.7.1.2 Natuurnetwerk Nederland

Het Natuurnetwerk Nederland (NNN) is de kern van het Nederlandse natuurbeleid (NNN). Het NNN is in provinciale structuurvisies uitgewerkt. In of in de directe nabijheid van het NNN geldt het 'nee, tenzij'-principe. In principe zijn er geen ontwikkelingen toegestaan als zij de wezenlijke kenmerken of waarden van het gebied aantasten.

Het plangebied behoort niet tot het NNN. De dichtstbijzijnde gronden behorende bij het NNN liggen op een afstand van circa 610 meter, ten westen van het plangebied. Gelet op de aard en omvang van de ontwikkeling en de afstand tot het NNN wordt geconcludeerd dat er geen aantasting plaatsvindt van de wezenlijke kenmerken en waarden van het NNN.

5.7.2 Soortenbescherming
5.7.2.1 Algemeen

Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden gevraagd.

5.7.2.2 Situatie plangebied

De voorgenomen ontwikkeling ziet toe op de bestemmingswijziging van de bestemming 'Agrarisch - Bedrijf' naar 'Wonen - Voormalige boerderijen'. In de beoogde situatie wordt ca. 500 m2 aan gebouwen gesloopt. Voor de sloop van deze bebouwing zal bij de sloopmelding een quickscan flora en fauna worden overlegd.

5.7.3 Conclusie

Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.

5.8 Archeologie & Cultuurhistorie

5.8.1 Archeologie
5.8.1.1 Algemeen

Op grond van de Erfgoedwet dient er in ruimtelijke plannen rekening gehouden te worden met archeologische waarden. In de Erfgoedwet is bepaald dat gemeenten een archeologische zorgplicht hebben en dat initiatiefnemers van projecten waarbij de bodem wordt verstoord, verplicht zijn rekening te houden met de archeologische relicten die in het plangebied aanwezig (kunnen) zijn. Hiervoor is onderzoek noodzakelijk: het archeologisch vooronderzoek.

Als blijkt dat in het plangebied behoudenswaardige archeologische vindplaatsen aanwezig zijn, dan kan de initiatiefnemer verplicht worden hiermee rekening te houden. Dit kan leiden tot een aanpassing van de plannen, waardoor de vindplaatsen behouden blijven, of tot een archeologische opgraving en publicatie van de resultaten.

5.8.1.2 Situatie plangebied

De gronden van het plangebied zijn bestemd met de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en behoud van de archeologische (verwachtings)waarden.

Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd, waarbij de bodem dieper dan 45 cm wordt geroerd, met uitzondering van bouwwerken ter vervanging van de bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met niet meer dan 200 m2 wordt uitgebreid. Ook geldt een uitzondering voor bouwwerken ten behoeve van archeologisch onderzoek en bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m2 ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).

In de beoogde situatie wordt op geen nieuwe bouwwerken gerealiseerd, er zal niet in de grond worden geroerd. Hierdoor is een archeologisch onderzoek niet noodzakelijk.

5.8.2 Cultuurhistorie
5.8.2.1 Algemeen

Onder cultuurhistorische waarden worden alle structuren, elementen en gebieden bedoeld die cultuurhistorisch van belang zijn. Zij vertellen iets over de ontstaansgeschiedenis van het Nederlandse cultuurlandschap. Vaak is er een sterke relatie tussen aardkundige aspecten en cultuurhistorische aspecten.

In de Bro is sinds 1 januari 2012 (artikel 3.1.6, vijfde lid, onderdeel a) opgenomen dat een bestemmingsplan “een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden” dient te bevatten.

5.8.2.2 Situatie plangebied

Er bevinden zich in het plangebied zelf geen rijks- dan wel gemeentelijke monumenten. In het plangebied of in de directe nabijheid van het plangebied is er geen sprake van bijzondere cultuurhistorische waarden of van monumentale bebouwing. Gesteld wordt dat het aspect cultuurhistorie geen belemmering vormt voor dit plan.

5.8.3 Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat er geen archeologisch onderzoek benodigd is en er geen sprake is van negatieve effecten op de cultuurhistorische waarden.

5.9 Besluit milieueffectrapportage

5.9.1 Algemeen

De milieueffectrapportage is een wettelijk instrument met als doel het aspect milieu een volwaardige plaats in deze integrale afweging te geven. Een wijzigingsplan kan op drie manieren met milieueffectrapportage in aanraking komen:

  • Op basis van artikel 7.2a, lid 1 Wm (als wettelijk plan);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht wanneer er een passende beoordeling op basis van art. 2.8, lid 1 Wet natuurbescherming nodig is;
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 3);
    Er ontstaat een m.e.r.-plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan/wijzigingsplan genoemd is in kolom 3 (plannen).
  • Op basis van Besluit milieueffectrapportage (bestemmingsplan in kolom 4);
    Er ontstaat een m.e.r.-(beoordelings)plicht voor die activiteiten en gevallen uit de onderdelen C en D van de bijlage van dit besluit waar het bestemmingsplan/wijzigingsplan genoemd is in kolom 4 (besluiten).

In het Besluit m.e.r. neemt het wijzigingsplan een bijzondere positie in, want het kan namelijk tegelijkertijd opgenomen zijn in zowel kolom 3 als in kolom 4 van het Besluit m.e.r.. Of het bestemmingsplan/wijzigingsplan in deze gevallen voldoet aan de definitie van het plan uit kolom 3 of aan de definitie van het besluit uit kolom 4 is afhankelijk van de wijze waarop de activiteit in het bestemmingsplan wordt bestemd. Als voor de activiteit eerst één of meerdere uitwerkings- of wijzigingsplannen moeten worden vastgesteld dan is sprake van 'kaderstellend voor' en voldoet het wijzigingsplan aan de definitie van het plan. Is de activiteit geheel of gedeeltelijk als eindbestemming opgenomen voldoet het aan de definitie van het besluit.

Een belangrijk element in het Besluit m.e.r. is het (in feite) indicatief maken van de gevalsdefinities (de drempelwaarden in kolom 2 in de D-lijst). Dit betekent dat het bevoegd gezag meer moet doen dan onder de oude regelgeving. Kon vroeger worden volstaan met de mededeling in het besluit dat de omvang van de activiteit onder de drempelwaarde lag en dus geen m.e.r. (beoordeling) noodzakelijk was, onder de nu geldende regeling moet een motivering worden gegeven.

5.9.2 Beoordeling
5.9.2.1 Artikel 2.8 lid 1 van de Wet Natuurbescherming

Het plangebied bevindt zich op circa 10,6 kilometer afstand van het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied het 'Leekstermeergebied' , ten zuiden van het plangebied. Zoals in paragraaf 5.7.1 reeds is beschreven, zorgt de voorgenomen ontwikkeling niet in een toename van activiteiten die resulteren in een stikstofemissie.

Het plan is in het kader van de Wet natuurbescherming, ten aanzien van de effecten van stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden, niet vergunningsplichtig.

5.9.2.2 Drempelwaarden Besluit m.e.r.

In dit geval is sprake van een ontwikkeling die niet wordt genoemd in onderdeel C van het Besluit m.e.r. en daarmee geen sprake van een directe m.e.r.-plicht.

In onderdeel D 11.2 van het besluit wordt de "aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen" genoemd. Indien geoordeeld wordt dat sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' is mogelijk een vormvrije m.e.r.- beoordeling noodzakelijk.

Uit jurisprudentie volgt dat het antwoord op de vraag of sprake is van een 'stedelijk ontwikkelingsproject' afhankelijk is van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aan de hand van aspecten als aard en de omvang van de voorziene ontwikkeling moet worden beoordeeld of sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject. Niet relevant is of per saldo aanzienlijke negatieve gevolgen voor het milieu kunnen ontstaan.

De in het voorliggende bestemmingsplan besloten ontwikkeling gaat uit van de buiten werking stelling van een agrarisch bedrijf en omzetting naar regulier woonperceel. Het gaat om een (zeer) kleinschalige ontwikkeling waarbij het aantal verkeersbewegingen niet toeneemt. Verder is, voor zover in dit kader relevant, sprake van een functie die niet leidt tot een aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse van omliggende woningen of een beperking voor andere functies in de directe omgeving.

Gelet op het vorenstaande en de aard en omvang van de voorgenomen ontwikkeling, wordt geconcludeerd dat er geen sprake is van een stedelijk ontwikkelingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r.. Tevens blijkt uit dit hoofdstuk en hoofdstuk 6 dat dit bestemmingsplan geen belangrijk nadelige milieugevolgen heeft, die het doorlopen van een m.e.r.-procedure noodzakelijk maken.

5.9.3 Conclusie

Dit wijzigingsplan is niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig. Tevens zijn geen belangrijk nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit plan.

Hoofdstuk 6 Wateraspecten

6.1 Vigerend beleid

6.1.1 Europees beleid

De Europese Kaderrichtlijn Water (2000/60/EG) is op 22 december 2000 in werking getreden en is bedoeld om in alle Europese wateren de waterkwaliteit chemisch en ecologisch verder te verbeteren. De Kaderrichtlijn Water omvat regelgeving ter bescherming van het binnenlandse oppervlaktewater, overgangswateren (waaronder estuaria worden verstaan), kustwateren en grondwater. Voor het uitwerken van de doelstellingen worden er op (deel)stroomgebied plannen opgesteld. In deze (deel)stroomgebiedbeheersplannen staan de ambities en maatregelen beschreven voor de verschillende (deel)stroomgebieden. Met name de ecologische ambities worden op het niveau van de deelstroomgebieden bepaald.

6.1.2 Rijksbeleid

Het Rijksbeleid op het gebied van het waterbeheer is vastgelegd in het Nationaal Water Programma 2022-2027 (vastgesteld 18 maart 2022). Dit document geeft een overzicht van de ontwikkelingen binnen het waterdomein en legt nieuw ontwikkeld beleid vast. Het belangrijkste uitgangspunt is het werken aan schoon, veilig en voldoende water dat klimaatadaptief en toekomstbestendig is. Ook is er aandacht voor de raakvlakken van water met andere sectoren. De doorwerking van de beleidsambities/uitgangspunten naar lagere overheden is geregeld in het Bestuursakkoord Water (2011) en de Waterwet (2009). In relatie tot de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) wordt de doorwerking geregeld in de Omgevingswet.

6.1.3 Provinciaal beleid

In Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 wordt ruim aandacht besteedt aan de wateraspecten en wordt een aantal doelen nagestreefd. Er wordt onderscheid gemaakt tussen de aspecten 'bescherming tegen overstroming en wateroverlast' en de zorg voor 'voldoende schoon drinkwater'. Beide aspecten worden als essentieel gezien om een schone, gezonde en veilige leefomgeving te creëren binnen de provincie. Bescherming tegen overstroming van grote delen van de provincie Groningen welke liggen onder de zeewaterspiegel is een belangrijke pijler. Door de klimaatverandering zal de zeespiegel in de toekomst verder gaan stijgen en door aardgaswinning in de provincie zal de bodem in delen van de provincie verder gaan dalen. Verder heeft het veranderde klimaat ook gevolgen voor de neerslag. Door toename van de neerslag wordt er meer aandacht gevraagd voor de bescherming van laag gelegen delen van de provincie tegen wateroverlast. Om een optimale bescherming tegen overstromingen en wateroverlast te kunnen garanderen en om dit te kunnen bereiken zijn een aantal concrete uitgangspunten geformuleerd:

  • Klimaatadaptatie;
  • Kustverdediging;
  • Wateroverlast uit boezemsystemen;
  • Regionale wateroverlast;
  • Bodemdaling door delfstoffenwinning;
  • Overstromingsrisico's.
6.1.4 Waterschap Noorderzijlvest

Het algemeen bestuur van het waterschap Noorderzijlvest heeft in de vergadering (november 2021) het 'Waterbeheerprogramma 2022-2027' vastgesteld.

De focus in het waterbeheerprogramma ligt op het klimaatklaar blijven en een natuurlijker, duurzamer waterbeheer. Enkele uitdagingen hierbij zijn het voorkomen van droogte en verzilting, de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water, het stimuleren van de biodiversiteit en het winnen van grondstoffen en energie uit afvalwater.

6.2 Waterparagraaf

6.2.1 Algemeen

Zoals in voorgaande paragrafen uiteen is gezet, wordt in het moderne waterbeheer (waterbeheer 21e eeuw) gestreefd naar duurzame, veerkrachtige watersystemen met minimale risico's op wateroverlast of watertekorten. Belangrijk instrument hierbij is de watertoets, die sinds 1 november 2003 in ruimtelijke plannen is verankerd. In de toelichting op ruimtelijke plannen dient een waterparagraaf te worden opgenomen. Hierin wordt verslag gedaan van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie (watertoets).

Het doel van de watertoets is te garanderen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in het plan worden afgewogen. Deze waterhuishoudkundige doelstellingen betreffen zowel de waterkwantiteit (veiligheid, wateroverlast, tegengaan verdroging) als de waterkwaliteit (riolering, omgang met hemelwater, lozingen op oppervlaktewater).

6.2.2 Watertoetsproces

Het waterschap Noorderzijlvest is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er 'geen belang procedure' van toepassing is. Het plan heeft geen invloed op de waterhuishouding. Het watertoetsresultaat is opgenomen in Bijlage 1 bij deze toelichting.

Hoofdstuk 7 Juridische aspecten en planverantwoording

7.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op het plangebied, het relevante beleid en de milieu- en omgevingsaspecten. De informatie uit deze hoofdstukken is gebruikt om keuzes te maken bij het maken van het juridische deel van het wijzigingsplan: de verbeelding en de regels. In dit hoofdstuk wordt dieper ingegaan op de opzet van dit juridische deel. Daarnaast wordt een verantwoording gegeven van de gemaakte keuzes op de verbeelding en in de regels. Dat betekent dat er wordt aangegeven waarom een bepaalde functie ergens is toegestaan en waarom bepaalde bebouwing daar acceptabel is.

7.2 Opzet van de regels

7.2.1 Algemeen

In de Wet ruimtelijke ordening (Wro) die op 1 juli 2008 in werking is getreden, is de verplichting opgenomen om ruimtelijke plannen en besluiten digitaal vast te stellen. De digitaliseringsverplichting geldt vanaf 1 januari 2010. In de ministeriële Regeling standaarden ruimtelijke ordening is vastgelegd dat de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) de norm is voor de vergelijkbaarheid van bestemmingsplannen. Naast de SVBP zijn ook het Informatiemodel Ruimtelijke Ordening en de Standaard Toegankelijkheid Ruimtelijke Instrumenten normerend bij het vastleggen en beschikbaar stellen van bestemmingsplannen.

De SVBP geeft normen voor de opbouw van de planregels en voor de digitale verbeelding van het bestemmingsplan. Dit bestemmingsplan is opgesteld conform de normen van de SVBP2012.

Het juridisch bindend gedeelte van het bestemmingsplan bestaat uit planregels en bijbehorende verbeelding waarop de bestemmingen zijn aangegeven. De verbeelding en de planregels dienen in samenhang te worden bekeken.

De regels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken:

  • 1. Inleidende regels;
  • 2. Bestemmingsregels;
  • 3. Algemene regels;
  • 4. Overgangs- en slotregels.
7.2.2 Inleidende regels

Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. Deze regels gelden voor het gehele plangebied en bevatten:

In dit artikel zijn omschrijvingen gegeven van de in het wijzigingsplan gebruikte begrippen. Deze zijn opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in dit artikel uitleg gegeven wat onder de diverse meetvoorschriften wordt verstaan.

7.2.3 Bestemmingsregels

Hoofdstuk 2 van de regels bevat de juridische vertaling van de in het plangebied voorkomende bestemmingen. De regels zijn onderverdeeld in o.a.:

  • Bestemmingsomschrijving: de omschrijving van de activiteiten die zijn toegestaan;
  • Bouwregels: in de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld (bebouwingshoogte, bebouwingspercentage, etc.);
  • Afwijken van de bouwregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven bouwregels.
  • Specifieke gebruiksregels: in dit artikel is het strijdig gebruik geregeld;
  • Afwijken van de gebruiksregels: onder welke voorwaarde mag afgeweken worden van de aangegeven gebruiksmogelijkheden;
  • Aanlegvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden: omgevingsvergunningenstelsel;

In paragraaf 7.3 worden de bestemmingen nader toegelicht en wordt ook per bestemming aangegeven waarom voor bepaalde gronden voor deze is gekozen.

7.2.4 Algemene regels
  • Anti-dubbeltelregel (Artikel 6): deze regel is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een plan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld.
  • Algemene bouwregels (Artikel 7): in dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;
  • Algemene gebruiksregels (Artikel 8): in deze regel is aangegeven wat onder verboden gebruik wordt verstaan. Deze regel gaat uit van de gedachte dat het gebruik uitsluitend mag plaatsvinden in overeenstemming met de bestemming. Tevens is in dit artikel het bestaande gebruik geregeld.
  • Algemene afwijkingsregels (Artikel 9): in deze regel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om bij een omgevingsvergunning af te wijken van bepaalde, in het wijzigingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van deze bevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.
  • Overige regels (Artikel 10); in dit artikel zijn regels in verband met parkeren opgenomen.
7.2.5 Overgangs- en slotregels

In hoofdstuk 4 van de regels staan de overgangs- en slotregels. In de overgangsregels is aangegeven wat de juridische consequenties zijn van bestaande situaties die in strijd zijn met dit wijzigingsplan. In de slotregels wordt aangegeven hoe het wijzigingsplan wordt genoemd.

7.3 Verantwoording van de regels

Kenmerk van de Nederlandse ruimtelijke ordeningsregelgeving is dat er uitgegaan wordt van toelatingsplanologie. Een wijzigingsplan geeft aan welke functies waar zijn toegestaan en welke bebouwing mag worden opgericht. Bij het opstellen van dit wijzigingsplan zijn keuzes gemaakt over welke functies waar worden mogelijk gemaakt en is gekeken welke bebouwing stedenbouwkundig toegestaan kan worden.

Het is noodzakelijk dat het wijzigingsplan een compleet inzicht biedt in de bouw- en gebruiksmogelijkheden binnen het betreffende plangebied. Het wijzigingsplan is het juridische toetsingskader dat bindend is voor de burger en overheid en geeft aan wat de gewenste planologische situatie voor het plangebied is. In deze paragraaf worden de gemaakte keuzes nader onderbouwd.

'Wonen - Voormalige boerderijen' (Artikel 3)

Het gehele plangebied is voorzien van de bestemming 'Wonen - Voormalige boerderijen'. De gronden bestemd als 'Wonen - Voormalige boerderijen zijn bedoeld voor woonhuizen in de vorm van voormalige boerderijpanden, al dan niet in combinatie met ruimte voor een bed and breakfast, een aan-huis-verbonden beroep en/of bedrijf.

Binnen het bouwvlak is een hoofdgebouw toegestaan. De gezamenlijke oppervlakte van de aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw bedraagt maximaal 450 m2.

'Waarde - Archeologie 4' (Artikel 4)

De voor 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het herstel en behoud van de archeologische (verwachtings)waarden.

'Waarde - Wierde invloedszone' (Artikel 5)

De voor ‘waarde - wierde invloedszone’ aangewezen gronden zijn, behalvevoor de andere daar voorkomende bestemming(en) mede bestemd voor het behoud, herstel en ontwikkeling van de openheid van, het zicht op en de herkenbaarheid van het wierdeterrein.

Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid

Artikel 6.12 van de Wet ruimtelijke ordening stelt dat de gemeenteraad gelijktijdig met de vaststelling van het bestemmingsplan moet besluiten om al dan niet een exploitatieplan vast te stellen. Hoofdregel is dat een exploitatieplan moet worden vastgesteld bij elk bestemmingsplan. Er zijn echter uitzonderingen. Het is mogelijk dat de raad verklaart dat met betrekking tot een bestemmingsplan geen exploitatieplan wordt vastgesteld indien het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd of het stellen van nadere eisen en regels niet noodzakelijk is

Hoofdstuk 9 Vooroverleg

9.1 Vooroverleg

9.1.1 Het Rijk

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke wijzigingsplannen. Geoordeeld wordt dat de gewenste ontwikkelingen geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

9.1.2 Provincie Groningen

Er zal een vooroverleg met de provincie Groningen plaatsvinden.

9.1.3 Waterschap Noorderzijlvest

Het waterschap Noorderzijlvest is geïnformeerd over het plan door gebruik te maken van de digitale watertoets. De beantwoording van de vragen heeft er toe geleid dat er 'geen belang procedure' van toepassing is. Het plan heeft geen invloed op de waterhuishouding.

9.1.4 Zienswijzen

Het ontwerp wijzigingsplan heeft voor een periode van zes weken ter inzage gelegen. Gedurende deze periode zijn geen zienswijzen ingediend. Het wijzigingsplan is ongewijzigd vastgesteld.