direct naar inhoud van Toelichting
Plan: De Tille Uithuizen
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1966.BP04DeTille-VS01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In het Groninger Zorg Akkoord zijn door 18 zorgaanbieders in de provincie onder meer afspraken gemaakt over de aardbevingbestendigheid van zorgcomplexen in en rondom het bevingsgebied. Kort gezegd moeten zorgcomplexen met het oog op de veiligheid van bewoners 30 minuten kunnen blijven staan bij een aardbeving met een kracht van 5 op de schaal van Richter. De locatie 'De Tille' in het zuiden van Uithuizen van aanbieder Lentis voldoet niet aan deze eis. Ook een zorglocatie van aanbieder Cosis voldoet niet aan de eis. Om te kunnen conformeren aan het Groninger Zorg Akkoord moeten de locaties worden herontwikkeld, in deze opgave hebben de twee partijen elkaar gevonden. Samen hebben zij het plan ontwikkelt om gezamenlijk, in Uithuizen, een nieuwe, toekomst- en aardbevingsbestendige woonvorm voor mensen met een zorg- en/of ondersteuningsvraag te realiseren.

Na uitgebreid onderzoek naar mogelijke locaties, is de locatie De Tille van Lentis als meest geschikte locatie gekozen voor de beoogde herontwikkeling. In de bestaande situatie wordt de locatie reeds gebruikt voor zorgdoeleinden, het huidige gebouw, waar circa 48 bewoners kunnen wonen verdeeld over 24 wooneenheden, wordt gesloopt. Het gehele plangebied wordt herontwikkeld als woongebied inclusief zorg en ondersteuning. In dit bestemmingsplan worden maximaal 104 zorgwooneenheden mogelijk gemaakt verdeeld over drie clusters. Daarnaast voorziet het plan in de ontwikkeling van een multifunctioneel centrum. Het centrale idee achter de samenwerking tussen de zorgorganisaties is het realiseren van een toekomstgericht geïntegreerd totaalconcept van wonen, ontmoeten, welzijn, zorg, dagbesteding en dienstverlening voor mensen met een zorgvraag in Uithuizen en omgeving. Hiervoor worden op locatie voorzieningen gecreëerd voor zowel de bewoners en medewerkers van de woonzorglocatie als bewoners uit de naaste omgeving ten behoeve van (beschermde) dagbesteding en ontmoeting.

De beoogde ontwikkeling is binnen het vigerende bestemmingsplan niet mogelijk, derhalve is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk. Voorliggend bestemmingsplan voorziet daarmee in een passend juridisch-planologisch kader waarbinnen de ontwikkeling mogelijk is.

1.2 Ligging en begrenzing plangebied

Ligging

Het plangebied aan de Oude Tilsterweg 23 bestaat uit een bestaand zorgcomplex met omliggende gronden in de bebouwde kom, aan de rand van de kern Uithuizen. Aan de noordzijde van het plangebied ligt een woonwijk, ten westen ligt basisschool 'De Schelp' en aan de oost- en zuidzijde liggen agrarische gronden. Figuur 1.1 toont de situering van het plangebied ten opzichte van de omgeving.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BP04DeTille-VS01_0001.jpg"

Figuur 1.1 Ligging plangebied ten opzichte van de omgeving

Begrenzing

De begrenzing van het plangebied is in figuur 1.2 weergeven. Voor de begrenzing van het plangebied zijn de kadastrale percelen gemeente Uithuizen, sectie E nummers 3945, 3946 en Sectie H nummers 243 (ged.), 960 en 499 aangehouden. Het plangebied heeft een gezamenlijk oppervlakte van circa 37.810 m2. Voor de exacte begrenzing van voorliggend bestemmingsplan wordt verwezen naar de verbeelding behorende bij dit plan.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BP04DeTille-VS01_0002.jpg"

Figuur 1.2 Begrenzing plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Bestemmingsplan 'Uithuizen'

Het ter plaatse van het plangebied vigerende bestemmingsplan betreft het bestemmingsplan 'Uithuizen' welke onherroepelijk is vastgesteld op 14-01-2016. Figuur 1.3 toont het bestemmingsplan ten opzichte van het plangebied.

In het bestemmingsplan is het plangebied bestemd als 'Maatschappelijk', 'Water' en 'Agrarisch'. Ter plaatse van de bestemmingen 'Water' en 'Agrarisch' geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Ter plaatse van de bestemming 'Maatschappelijk' geldt een bouwvlak.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BP04DeTille-VS01_0003.jpg"

Figuur 1.3 Uitsnede bestemmingsplan 'Uithuizen'

Agrarisch

De voor 'Agrarisch' aangewezen gronden zijn bestemd voor agrarische doeleinden, waaronder agrarische cultuurgrond. Ter plaatse van de tot het plangebied behorende gronden mogen geen gebouwen en overkappingen worden gebouwd.

Maatschappelijk

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor maatschappelijke doeleinden, waaronder maatschappelijke voorzieningen met uitzondering van jongerencentra. Volgens artikel 1.58 van de planregels moet onder 'maatschappelijke voorzieningen' worden verstaan: 'educatieve, sociaal-medische, sociaalculturele, levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening, alsook productiegebonden detailhandel en horeca ten dienste van deze voorzieningen'. Daarnaast zijn de gronden bestemd voor bij de maatschappelijke voorzieningen horende parkeervoorzieningen (artikel 9.1, aanhef en onder i). Gebouwen en overkappingen mogen enkel binnen het bouwvlak worden gebouwd, de maximale goothoogte bedraagt 5,5 m en de maximale bouwhoogte 9 meter. Ter plaatse van het bouwvlak geldt geen maximaal bebeouwingspercentage of -oppervlakte.

Tot een gebruik strijdig met de bestemming, wordt in ieder geval gerekend: (a) het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van horecadoeleinden anders dan aan de maatschappelijke functie ondersteunende horeca en (b) het gebruik van de gronden en bouwwerken ten behoeve van detailhandel anders dan aan de maatschappelijke functie ondersteunende detailhandel.

Water

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor hoofdwatergangen die een belangrijke functie vervullen in de waterhuishouding, alsmede watercompensatiegebieden. Ter plaatse van de bestemming mogen uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde worden gebouwd.

Waarde - Archeologie 4

Ter plaatse van de voor 'Agrarisch' bestemde gronden geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. De gronden zijn naast de daar voorkomende bestemming mede bestemd voor het herstel en behoud van archeologische (verwachtings)waarden. Op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd waarbij de bodem dieper dan 0,45 m -Mv wordt geroerd, met uitzondering van:

  • bouwwerken ter vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de bestaande oppervlakte met ten hoogste 200 m2 wordt uitgebreid;
  • bouwwerken met een oppervlakte kleiner dan 200 m2 ten behoeve van andere daar voorkomende bestemming(en).

Indien bovengenoemde drempelwaarden (mogelijk) worden overschreden dient middels archeologisch onderzoek te worden aangetoond dat (eventueel) aanwezige archeologische waarden niet worden geschaad.

Strijdigheid

Agrarisch

Initiatiefnemers zijn voornemens een stalgebouw voor dagbesteding met daaraan ondergeschikt een dierenweide te realiseren ter plaatse van de bestemming. Volgens artikel 3 van het bestemmingsplan zijn de voor 'Agrarisch' aangewezen gronden onder meer bestemd voor: (a) agrarische cultuurgrond; (b) grondgebonden agrarische bedrijven, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van agrarisch - bouwperceel grondgebonden agrarisch bedrijf'; (c) een kwekerij, ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van bedrijf - kwekerij' en (d) bedrijfswoningen. Met daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Aangezien het stalgebouw hoofdzakelijk ten dienste van de dagbesteding en daarmee de zorginstellingen zal staan, past het gebruik niet binnen de bestemming 'Agrarisch'.

Daarnaast geldt dat gebouwen en overkappingen uitsluitend mogen worden gebouwd ter plaatse van bepaalde functieaanduidingen en binnen een bouwvlak (artikel 3.2.1, aanhef en onder a en c). Het bestemmingsplan definieert 'gebouw' als volgt: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt (artikel 1.39). Gelet op het voorlopige ontwerp en het beoogde gebruik van het stalgebouw, wordt gesteld dat de deze kwalificeert als 'gebouw' zoals bedoeld in de planregels. Ter plaatse van de beoogde locatie van het stalgebouw is geen sprake van een bouwvlak of functieaanduiding en dus geen gebouw toegestaan.

De realisatie en het beoogde gebruik van het stalgebouw zijn derhalve strijdig met het bestemmingsplan.

Maatschappelijk

Het beoogde gebruik van het plangebied voor wonen met zorg door de zorginstellingen is hedentendage niet meer passend binnen de bestemming 'Maatschappelijk' zoals volgt uit het bestemmingsplan 'Uithuizen'. Volgens de planregels zijn de voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden bestemd voor sociaal-medische voorzieningen en horeca ten dienste van deze voorzieningen. De zorginstellingen kwalificeren als sociaal-medische voorzieningen. Echter is sprake van wonen met daaraan ondergeschikt het verlenen van zorg. Dit is een brede definitie, waar het aanbieden van (24-uurs)zorg onder valt. De zorg wordt verleend aan zorgbehoevenden met een zorgindicatie, al dan niet op basis van de Wet langdurige zorg (Wlz). De beoogde ontwikkeling is hierin niet passend bij de vigerende maatschappelijke bestemming.

Het te realiseren multifunctioneel centrum voorziet in de realisatie van een theehuis. Dit theehuis vormt een ontmoetingspunt welke hoofdzakelijk wordt gebruikt voor de dagbesteding van clienten/bewoners van Cosis. Naast dagbesteding in de bediening zijn er ook ruimtes voor samenkomen, keramiek of diensten. De algemene ruimte kan tevens worden opgedeeld ten behoeve van het huisvesten van meerdere groepen en is voor gezamenlijk gebruik door, en voor, de bewoners van Lentis en Cosis.

Het theehuis is daarnaast een plek voor ontmoeting. Ontmoeting tussen inwoners van Uithuizen, tussen inwoners en bewoners van de nieuwe Tille, tussen de verschillende verenigingen die Uithuizen rijk is, tussen schoolkinderen, tussen ouders, buurtbewoners en medewerkers van de zorgorganisaties. Zij vinden in het theehuis een plek waar men elkaar tegen kan komen. Dat zorgt voor een plek waar personeel van de zorgorganisaties elkaar ontmoeten, elkaar vragen kunnen stellen over vakkennis van de ander, waar uitwisseling van expertise plaats vindt en waar men elkaar om hulp kan vragen. Ook kan het theehuis gebruikt worden voor het organiseren van activiteiten. Als ontmoetingsplek zorgt het theehuis daarmee voor verbinding van het plangebied met de buurt, de omgeving en Uithuizen. Eenieder kan hier terecht voor koffie met gebak terwijl de kinderen in de speeltuin spelen of bij de dierenweide zijn. Het theehuis is maximaal 7 dagen per week open van 9.00 uur tot 18.00 uur en bij activiteiten tot maximaal 22.00 uur, waarbij het schenken van alcohol een mogelijkheid is.

Op basis van het bovenstaande kan worden gesteld dat het theehuis hoofdzakelijk ten dienste staat van de zorgorganisaties en daarbij in het speciaal van de dagbesteding. Daaraan ondergeschikt is het gebruik van het theehuis als horecabestemming door derden. Hierin wijkt het plan af van hetgeen is toegestaan binnen het vigerende bestemmingsplan 'Uithuizen'.

Bovendien wijkt het bouwplan af van de bouwregels die volgen uit artikel 9.2.1 van de planregels van het bestemmingsplan 'Uithuizen'. Zo zal er buiten het bouwvlak worden gebouwd (a) en zullen de zorgcomplexen worden gebouwd zonder kap (e) en zal het theehuis niet voldoen aan de eis dat de kap minimaal 30 graden moet zijn (e).

Zowel het beoogde gebruik als het bouwplan passen niet binnen de regels van het vigerende bestemmingsplan. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is een herziening van het bestemmingsplan noodzakelijk waarbij de planregels worden aangepast zodat het bouwplan en het beoogde gebruik mogelijk zijn.

Water

Ter plaatse van de bestemming zijn geen ingrepen voorzien, er is geen sprake van strijdigheid.

Waarde - Archeologie 4

De dubbelbestemming wordt conform het vigerende bestemmingsplan 'Uithuizen' overgenomen in voorliggend plan. Bij de aanvraag van omgevingsvergunningen wordt indien noodzakelijk een archeologisch onderzoek overlegd.

Bestemmingsplan 'Facetbestemmingsplan mini-windturbines'

Op 28 juni 2016 is het bestemmingsplan 'Facetbestemmingsplan mini-windturbines' vastgesteld. Om inwoners en ondernemers uit de gemeente ruimte te bieden om, onder voorwaarden, hun eigen energie op te wekken is in dit bestemmingsplan vastgelegd hoe dit mogelijk wordt gemaakt.

In voorliggend bestemmingsplan zijn algemene afwijkingsregels (Artikel 8) opgenomen die de realisatie van mini-windturbines mogelijk maken. Deze regels conformeren aan het facetbestemmingsplan.

Bestemmingsplan 'Herziening bestemmingsplan Uithuizen'

Op 15 september 2016 is het bestemmingsplan 'Herziening bestemmingsplan Uithuizen' vastgesteld. In het bestemmingsplan 'Uithuizen' is een aantal omissies geconstateerd, middels de herziening zijn deze omissies hersteld.

De hieronder opgesomde omissies zijn in het bestemmingsplan hersteld:

  • Agrarisch: Verduidelijking bouwwerken waarop de regels van toepassing zijn.
  • Water: (Bestemmingsomschrijving) Herstel benaming artikel in aanhef.
  • Algemene Afwijkingsregels: (Afwijking bouwhoogte zend-, ontvangst- en antennemasten) Herstel afstemming met beleidsregels vastgesteld Antennebeleid.

Het plan voorziet niet relevante bepalingen voor dit bestemmingsplan.

Bestemmingsplan 'Facetbestemmingsplan Eemsmond Gebouwd Erfgoed'

Op 12 juli 2018 is het bestemmingsplan 'Facetbestemmingsplan Eemsmond Gebouwd Erfgoed' vastgesteld. In het bestemmingsplan is het voorbereidingsbesluit van 13 oktober 2016 uitgewerkt. Dit bestemmingsplan biedt, in verlengde van het voorbereidingsbesluit, bescherming aan gebieden waar de cultuurhistorische, landschappelijke en/of stedenbouwkundige waarden onder druk kunnen komen te staan als geen nadere afweging kan plaatsvinden ten aanzien van sloop en nieuwbouw van panden, bijvoorbeeld als gevolg van schade door de gaswinning in het gebied.

Het plangebied kent de dubbelbestemming 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit', hiermee dient de ruimtelijke kwaliteit ter plaatse worden beschermd. Ter plaatse van het plangebied gelden geen nadere aanduidingen, ook is het plangebied niet opgenomen in bijlage 1 of 2. De in de dubbelbestemming opgenomen planregels voorzien derhalve niet in relevante bepalingen voor onderhavig bestemmingsplan.

Bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Facetregeling geitenhouderijen'

Op 28 oktober 2020 is het bestemmingsplan 'Bestemmingsplan Facetregeling geitenhouderijen' vastgesteld. In het bestemmingsplan is het voorbereidingsbesluit van 27 mei 2020 uitgewerkt. Met het plan is het thema geitenhouderijen in de geldende bestemmingsplannen herzien. Het bestemmingsplan regelt dat nieuwe geitenhouderijen en uitbreiding van bestaande geitenhouderijen niet meer zonder zwaarwegende afwegingen ten aanzien van de gezondheidsrisico's van in omliggende functies aanwezige personen worden toegestaan. Onder geitenhouderijen wordt de activiteit "houden van meer dan dertig geiten" begrepen.

Voorliggend bestemmingsplan conformeert aan het facetbestemmingsplan, in de planregels is een regel opgenomen die bepaalt dat het houden van meer dan 30 geiten niet is toegestaan.

Bestemmingsplan 'Facetbestemmingsplan Harmonisatie Het Hogeland'

De aanleiding voor het opstellen van het facetplan is de wens om een aantal bestaande bestemmingsplanregelingen van de voormalige gemeenten De Marne, Winsum, Bedum en Eemsmond te harmoniseren. Per 1 januari 2019 zijn de vier gemeenten gefuseerd tot gemeente Het Hogeland.

Het plan voorziet niet in voor voorliggend bestemmingsplan relevante bepalingen.

1.4 Opzet van het bestemmingsplan

Het bestemmingsplan "De Tille Uithuizen" bestaat uit de volgende stukken:

  • toelichting;
  • bijlagen bij de toelichting;
  • verbeelding;
  • regels;
  • bijlagen bij de regels.

De verbeelding en de regels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan en moeten in samenhang 'gelezen' worden. Op de verbeelding is de bestemming van de in het plangebied begrepen gronden aangegeven. Aan deze bestemming zijn regels gekoppeld teneinde de uitgangspunten van het plan zeker te stellen. Het plan gaat vergezeld van voorliggende toelichting. De toelichting heeft weliswaar geen bindende werking, maar heeft wel een belangrijke functie bij weergave en motivering van het bestemmingsplan en bij uitleg van verbeelding en planregels.

1.5 Leeswijzer

De toelichting van het bestemmingsplan is opgebouwd uit zeven hoofdstukken. De opbouw van de hoofdstukken is zodanig dat er sprake is van een logische volgorde in vraagstelling (wat, waarom, waar, hoe, etc.). Na dit inleidende hoofdstuk volgt in Hoofdstuk 2 een beschrijving van de bestaande situatie van het plangebied en de toekomstige situatie. Hoofdstuk 3 geeft een beschrijving van het relevante beleid op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau. In Hoofdstuk 4 wordt ingegaan op de verschillende van invloed zijnde milieu- en omgevingsaspecten zoals geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, ecologie en water die bij de totstandkoming van het bestemmingsplan zijn betrokken en beoordeeld. In Hoofdstuk 5 wordt de juridische planopzet toegelicht. Hier wordt de juridische procedure tot vaststelling beschreven en verantwoord. In Hoofdstuk 6 wordt de economische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht, waarna tot slot in Hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan wordt beschreven aan de hand van de onderwerpen vooroverleg en zienswijzen.

Hoofdstuk 2 Beschrijving van het plan

2.1 Bestaande situatie

Het plangebied aan de Oude Tilsterweg 23 kent in de bestaande situatie het zorgcomplex van Lentis met omliggende gronden, gelegen in de bebouwde kom aan de rand van de kern Uithuizen. Het zorgcomplex heeft een bruto vloeroppervlak van circa 3.100 m2 en is gebouwd in 1975. Het terrein is ingericht met parkeerplaats, bijgebouwen en groen. Het gebouw kent één bouwlaag met kap, aan de voorzijde van het complex is de hoofdontsluiting met parkeerterrein gesitueerd. Figuur 2.1 toont een luchtfoto van de locatie.

In de bestaande situatie is de zorginstelling 'Wonen Uithuizen' van initiatiefnemer Lentis in het zorgcomplex gevestigd. Hier kunnen personen van tussen de 20 en 65 jaar terecht wanneer zij een psychiatrische stoornis hebben en voor langere tijd zijn aangewezen op psychiatrische zorg. Het complex biedt huisvesting aan maximaal 48 personen. Figuur 2.2. geeft een weergave van de bestaande inrichting binnen het plangebied.

Ten oosten en zuiden van het plangebied bevinden zich agrarische percelen. Het oostelijke perceel is in de bestaande situatie in gebruik als weide, het zuidelijke perceel is in gebruik als akker.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BP04DeTille-VS01_0004.png"

Figuur 2.1 Luchtfoto bestaande situatie

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BP04DeTille-VS01_0005.jpg"

Figuur 2.2 Inrichting bestaande situatie

2.2 Toekomstige situatie

De zorgorganisaties Cosis en Lentis hebben het gezamenlijk voornemen om de bestaande zorglocatie 'De Tille' te Uithuizen te herontwikkelen naar een nieuw, modern en aardbevingbestendig woon-zorgcomplex. Om te voorzien in de veranderende vraag naar ondersteunende woonzorg en aardbevingsbestendige woonzorggebouwen wordt de locatie herontwikkeld tot een woongebied met verschillende woonzorg-clusters met in totaal maximaal 104 zorgwooneenheden. Naast de woongebouwen wordt een multifunctioneel centrum ontwikkeld bestaande uit een stalgebouw en een theehuis. Deze gebouwen dienen hoofdzakelijk ten behoeve van dagbesteding voor bewoners van de zorgwooneenheden. Het terrein wordt verder ingericht met bijbehorende bebouwing, parkeergelegenheid, water, groen, speelvoorzieningen voor kinderen en een dierenweide. Onderstaande figuur 2.3 toont een impressie van de toekomstige inrichting van het plangebied.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BP04DeTille-VS01_0006.jpg"

Figuur 2.3 Impressie inrichting toekomstige situatie

Landschappelijke inpassing in de omgeving

Het terrein van de Tille ligt aan de zuidrand van Uithuizen. Deze groene dorpsrand bestaat uit een afwisseling van agrarische veldjes en recreatieve voorzieningen. Het is een groene rafelrand die een ontspannen overgang vormt tussen het dorp en het open landschap. Het karakter van het terrein van het nieuwe zorgcentrum sluit aan op deze zone. Buiten het open hof van de gebouwen krijgt het terrein een agrarisch karakter dat doet denken aan een boerenerf. Moestuinen, dierenweides en natuurlijk spelen krijgen hier een plek. De groenstructuur bestaat uit knotwilgen, fruitbomen en bloemrijk gras. Wandelpaden bieden de mogelijkheid om ommetjes te maken. Om deze zone wordt een fietspad gelegd dat de fietsroute aan de zuidkant van Uithuizen compleet maakt. Deze functies sluiten aan op de behoefte van de bewoners en het terrein krijgt semi-openbaar karakter. Hierdoor wordt interactie tussen dorpsbewoners en Tille-bewoners gestimuleerd.

Stedenbouwkundige herinrichting

Binnen het open hof van de woongebouwen bevindt zich een meer besloten wereld. De vormgeving is tuinachtig van karakter. Auto's zijn te gast op het terrein en parkeren bij de ingang. Elk gebouw staat in een eigen tuin wat het groen dicht bij de bewoners brengt en privacy biedt. Het theehuis vormt de schakel tussen de wereld binnen en buiten het hof. Terrassen en ontmoetingsplekken bij het theehuis zijn voor gezamenlijk gebruik. Het wordt dé ontmoetingsplek van de Tille. In het ontwerp wordt bewust met materialen omgegaan. Ten eerste wordt bewust gekozen voor rustige neutrale kleuren en zachte materialen als basis om bewoners niet onnodig te overprikkelen. Op plekken waar de buitenruimte gezamenlijk gebruikt wordt en waar beleving centraal staat komen zitplekken en zintuigenborders (voelen, ruiken, zien, horen). Het ontwerp stimuleert biodiversiteit door gebruik te maken van een diverse inheemse beplanting. Regenwater wordt zoveel mogelijk lokaal geïnfiltreerd of vertraagd afgevoerd. Zo draagt het plan bij aan het klimaatbestendig maken van de leefomgeving.

Wonen in combinatie met zorg

De initiatiefnemers hebben hun eigen specialisme op het gebied van zorg en zullen gevestigd worden in een eigen gebouwcluster waarbij het uitgangspunt is dat een bewoner niet meer hoeft te verhuizen. Wanneer een bewoner ook zorg nodig heeft van een andere organisatie, kan dat in alle woningen op het terrein. Naast de zorgwooneenheden worden in de gebouwen ook ruimtes voor medewerkers en gemeenschappelijke voorzieningen voor de bewoners gerealiseerd.

De zorgorganisaties beschrijven hun gezamenlijke doelgroep als 'mensen met een intensieve ondersteuningsvraag'. Het woonzorgconcept bestaat uit een samenhangend gecoördineerd aanbod van wonen, werken, ontmoeten, welzijn, diensten en een 24-uurs aanwezigheid van niet-inplanbare zorg. Hierbij valt te denken aan mensen met dementie, mensen met een somatische ondersteuningsvraag, of een verstandelijke of psychische beperking. Het woonzorgconcept in Uithuizen heeft een directe relatie met de samenleving, waarbij de bewoners worden ondersteund in het zo zelfstandig mogelijk wonen door het aanbieden van planbare zorg, dagbesteding, eerstelijnszorg en bijvoorbeeld respijtzorg.

Gebouwcluster – Cosis

De door Cosis geleverde zorg richt zich op mensen met een verstandelijke beperking voor wie wonen met begeleiding en verzorging noodzakelijk is. Het gaat om zowel jongeren, volwassenen als ouderen (18 jaar of ouder) die oorspronkelijk uit Uithuizen of omgeving komen. Ze kunnen 24 uur per dag een beroep doen op een van de medewerkers. Hiervoor ontvangen ze een indicatie vanuit de Wet langdurige zorg (VG 3 t/m 6).

Gebouwcluster – Lentis

De door Lentis geleverde zorg richt zich op mensen met ernstige psychische problemen die ongemakken ervaren op meerdere levensgebieden (gezondheid, werk en inkomen, sociale relaties) en daardoor langdurige zorg en ondersteuning nodig hebben. Het gaat om mensen van 21 jaar of ouder, waarbij de gemiddelde leeftijd tussen de 45 en 50 jaar ligt. Er is een indicatie vanuit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) of Wet langdurige zorg (Wlz) voorhanden.

Gebouwcluster – senioren/ouderen

Het gebouwcluster – senioren/ouderen is gericht op het mogelijk maken van nieuwbouw voor ouderenzorg, zowel intramuraal als via scheiden van wonen en zorg. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om mensen met een thuiszorg- of WLZ-indicatie, zoals mensen met (beginnende) dementie of een somatische zorgvraag, die behoefte hebben aan een geclusterde vorm van wonen met 24-uurszorg in de directe nabijheid. Cliënten van Cosis dagbesteding kunnen hier ondersteunen in de diensten (bijvoorbeeld in tuinonderhoud, afvalinzameling, boodschappen, schoonmaak).

Multifunctioneel centrum

Het centrale idee achter de samenwerking tussen de zorgorganisaties is het realiseren van een toekomstgericht geïntegreerd totaalconcept van wonen, ontmoeten, welzijn, zorg, dagbesteding en dienstverlening voor mensen met een intensieve zorgvraag in Uithuizen en omgeving.

Cosis en Lentis gaan ook samenwerken op het gebied van Werken, Dagbesteding en Leren (WDL). Hiervoor worden op locatie voorzieningen gecreëerd voor zowel de bewoners en medewerkers van de woonzorglocatie als bewoners uit de naaste omgeving ten behoeve van (beschermde) dagbesteding en ontmoeting. Er wordt een belangrijke ontmoetingsfunctie voor Uithuizen gerealiseerd in de vorm van een multifunctioneel centrum (theehuis en stalgebouw met dierenweide).

De meerwaarde van een integrale woonzorgvoorziening die passend is in zijn omgeving wordt van groot belang geacht. Naast wonen moet er ruimte zijn voor diverse sociale, maatschappelijke ontmoetingsfuncties, waar niet alleen de bewoners van de locatie gebruik van maken, maar die bereikbaar en beschikbaar zijn voor alle bewoners en organisaties in Uithuizen.

Theehuis

Het theehuis is gesitueerd aan de entree van het gebied en vormt de schakel tussen het hof en Uithuizen. Bestemd voor dagbesteding ten behoeve van de clienten van Cosis met een horecagelegenheid, waarbij de bediening wordt verzorgd door clienten. Naast dagbesteding in de bediening zijn er ook ruimtes voor keramiek of diensten. De algemene ruimte kan tevens worden opgedeeld ten behoeve van het huisvesten van meerdere groepen en is voor gezamenlijk gebruik door en voor de bewoners van Cosis en Lentis, maar ook mensen van buitenaf voor koffie met gebak. Dagbestedingstijden zijn van 9.00 uur tot 16.00 uur. Het theehuis is 7 dagen per week open van 10.00 uur tot 17.00 uur (reguliere tijden) en bij evenementen tot maximaal 22.00 uur, waarbij het schenken van alcohol een mogelijkheid is.

Stalgebouw

Het stalgebouw is op zichzelf multifunctioneel. De hoofdfunctie is dagbesteding voor clienten van Cosis. Hiervoor voorziet het gebouw in kantoorruimte voor personeel, een werkplaats voor clienten, opslag van materialen en diervoer, hokken voor kleinvee en voorzieningen als toiletten, kleedruimte en lockers.

Het is een plek om planten en groenten te verpotten, water te tappen, materialen op te slaan, een fietsband te plakken, te klussen, kloven en handwerk te verrichten. Dit kan incidenteel ook dienstverlenend voor bijvoorbeeld een vereniging uit Uithuizen, waarbij de clienten de dienst leveren.

Onderschikt is het gebruik van het stalgebouw ten behoeve van de dierenweide waarbij ruimte is voor externe bezoekers. Daar waar het mogelijk is om kennis te maken met de boerderijdieren door dicht bij de dieren te komen. Het gebouw is maximaal 7 dagen per week geopend op reguliere tijden van 9.00 tot 18.00 uur en bij activiteiten tot maximaal 20.00 uur.

Hoofdstuk 3 Beleid

3.1 Rijksbeleid en regelgeving

3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

De Nationale Omgevingsvisie (NOVI) biedt een duurzaam perspectief voor de Nederlandse leefomgeving. Hiermee moet ingespeeld worden op de grote uitdagingen die te wachten staan. De NOVI biedt een kader, geeft richting en maakt keuzes waar dat kan. Tegelijkertijd is er ruimte voor regionaal maatwerk en gebiedsgerichte uitwerking. Omdat de verantwoordelijkheid voor het omgevingsbeleid voor een groot deel bij provincies, gemeenten en waterschappen ligt, kunnen inhoudelijke keuzes in veel gevallen het beste op regionaal niveau worden gemaakt. Met de NOVI zet de Rijksoverheid een proces in gang waarmee keuzes voor onze leefomgeving sneller en beter gemaakt kunnen worden.

Aan de hand van een toekomstperspectief op 2050 brengt de NOVI de langetermijnvisie in beeld. In de NOVI benoemt het Rijk 21 nationale belangen voor het omgevingsbeleid, inclusief de opgaven en de rol van het Rijk in het realiseren van deze opgaven. Deze opgaven komen samen in vier prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  • Duurzaam economisch groeipotentieel;
  • Sterke en gezonde steden en regio's;
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.

De druk op de fysieke leefomgeving in Nederland is zo groot, dat belangen soms botsen. Het streven vanuit de NOVI is om combinaties te maken en win-win situaties te creëren. In sommige gevallen moeten belangen worden afgewogen en scherper keuzes worden gemaakt. Hiertoe gebruikt de NOVI drie afwegingsprincipes:

  • Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies: In het verleden is scheiding van functies vaak te rigide gehanteerd. Met de NOVI wordt gezocht naar maximale combinatiemogelijkheden tussen functies, gericht op een efficiënt en zorgvuldig gebruik van de ruimte;
  • Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal: wat de optimale balans is tussen bescherming en ontwikkeling, tussen concurrentiekracht en leefbaarheid, verschilt van gebied tot gebied. Sommige opgaven en belangen wegen in het ene gebied zwaarder dan in het andere;
  • Afwentelen wordt voorkomen: het is van belang dat de leefomgeving zoveel mogelijk voorziet in mogelijkheden en behoeften van de huidige generatie van inwoners zonder dat dit ten koste gaat van die van toekomstige generaties.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

In dit geval is geen sprake van een lokale ontwikkeling waarmee Rijksbelangen zijn gemoeid. Met het geïntegreerde woonzorgconcept waarbij wordt geinvesteerd in aardbevingsbestendigheid wordt bijgedragen aan de prioriteit van 'Sterke en gezonde steden en regio's'. Er is dan ook geen sprake van strijd met het Rijksbeleid zoals verwoord in de NOVI.

3.1.2 Ladder voor duurzame verstedelijking
3.1.2.1 Algemeen

In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro), artikel 3.1.6., tweede lid is beschreven dat wanneer een bestemmingsplan een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt dit plan een beschrijving omvat van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarom is het noodzakelijk dat in een bestemmingsplan, maar ook in een inpassingsplan van rijk of provincie of bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken van een bestemmingsplan, nadrukkelijk wordt stilgestaan bij de vraag of er behoefte is aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Bij het invullen van de vraag naar de behoefte en locatie zijn de volgende uit artikel 1.1.1. Bro van toepassing:

    • 1. Bestaand stedelijk gebied: bestaand stedenbouwkundig samenstel van bebouwing ten behoeve van wonen, dienstverlening, bedrijvigheid, detailhandel of horeca, alsmede de daarbij behorende openbare of sociaal culturele voorzieningen, stedelijk groen en infrastructuur.
    • 2. Stedelijke ontwikkeling: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.

De Laddertoets geldt alleen voor nieuwe stedelijke ontwikkelingen. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. In het Bro is geen ondergrens voor de minimale omvang vastgelegd. Inmiddels heeft jurisprudentie reeds bepaald bij welke minimale omvang sprake is van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Conform jurisprudentie is bij 11 woningen geen sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 16 september 2015; ECLI:NL:RVS:2015:2921) en bij 12 woningen wel sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' (ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953). Conform jurisprudentie (ABRvS 2 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:2921) betreft het realiseren van maatschappelijke voorzieningen omtrent (woon)zorg een vorm van 'stedelijke ontwikkeling'.

3.1.2.2 Doorwerking in het onderhavige plan
3.1.2.2.1 Toets aan begripsbepalingen

Voordat de Ladder voor duurzame verstedelijking wordt doorlopen, moet de vraag worden beantwoord of er wel sprake is van een 'stedelijke ontwikkeling'. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling wordt bepaald door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving.

Zorgwooneenheden

Voorliggend bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 104 zorgwooneenheden mogelijk. In de bestaande situatie is in het plangebied sprake van 24 (maatschappelijke) zorgwooneenheden ofwel een zorgcomplex. Dit bestemmingsplan maakt de realisatie van nieuwe zorgwooneenheden mogelijk, in de zin van de Bro betreft dit een daarom een woningbouwlocatie en dus een stedelijke ontwikkeling.

Vervolgens moet worden bepaald of deze stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. Beoordeeld moet dan worden of sprake is van een nieuw beslag op de ruimte. Daarvan is in het beginsel sprake als het nieuwe ruimtelijke besluit meer bebouwing mogelijk maakt dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Wanneer een ontwikkeling voorziet in de reducering of verplaatsing van bebouwing wordt dit niet gezien als stedelijke ontwikkeling in de zin van de Ladder.

Het bestaande zorgcomplex 'De Tille' kent 24 (maatschappelijke) wooneenheden. Onderhavig bestemmingsplan maakt de realisatie van maximaal 104 zorgwooneenheden mogelijk. Er worden daarmee in totaal 80 nieuwe woningen mogelijk gemaakt. Dit is meer dan 12 woningen en er is derhalve sprake van een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' conform ABRvS 25 maart 2015; ECLI:NL:RVS:2015:953. De Ladder voor duurzame verstedelijking is daarmee van toepassing en de Laddertoets moet worden doorlopen. Hiertoe dient de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling te worden beschreven. De behoefte moet worden bepaald binnen het ruimtelijk verzorgingsgebied van de woningbouwontwikkeling.

Multifunctioneel centrum

Het plan maakt de realistie van een multifunctioneel centrum bestaande uit een theehuis en een stalgebouw mogelijk. De realisatie van deze bebouwing is binnen het vigerende planologische regime niet mogelijk. Omdat de bebouwing wordt gerealiseerd ten behoeve van dagbesteding van clienten wordt geconstateerd dat sprake is van maatschappelijke voorzieningen omtrent woonzorg en derhalve een 'stedelijke ontwikkeling'.

Vervolgens moet worden bepaald of deze stedelijke ontwikkeling 'nieuw' is. Voor overige stedelijke functies (niet zijnde wonen) wordt in een overzichtsuitspraak van de Raad van State gesteld, dat voor andere stedelijke ontwikkelingen als bedoeld in artikel 1.1.1 lid 1 onder i van het Bro in de vorm van een terrein 'in beginsel' geen sprake is van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als het ruimtebeslag minder dan 500 m2 bedraagt. Bestaat de andere stedelijke ontwikkeling uit de toevoeging van een gebouw, dan ligt de ondergrens 'in beginsel' bij een bruto-vloeroppervlakte van minder dan 500 m2.

Het theehuis en stalgebouw hebben een maximaal gezamenlijk oppervlakte van circa 850 m2. Dit is meer dan 500 m2. Deze bebouwing is op basis van het vigerende planologische regime niet mogelijk. Daarmee is sprake van 'nieuwe stedelijke ontwikkeling' en moet de Laddertoets worden doorlopen.

3.1.2.2.2 Laddertoets

De toelichting van het bestemmingsplan moet een beschrijving bevatten van de behoefte aan de nieuwe stedelijke ontwikkeling die mogelijk wordt gemaakt. Daarbij is het niet relevant of het plangebied binnen of buiten bestaand stedelijk gebied ligt. Als de ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied, dan wordt voldaan aan de Ladder.

Behoeftebepaling

De aard en omvang van de ontwikkeling zijn leidend voor het schaalniveau waarop de ruimtebehoefte moet worden afgewogen. Voor wonen kan dit schaalniveau de gemeentegrens overstijgen. Naast kwantitatieve aspecten, kunnen ook kwalitatieve aspecten een rol spelen bij de beschrijving van de behoefte. Bij woningen kan daarbij vooral worden gedacht aan specifieke woontypen, wooncategorieën en woonmilieu's. Bij overige functies, waaronder maatschappelijke functies omtrent woonzorg, is het ruimtelijk verzorgingsgebied meestal de gemeente of een groter gebied. Bij de beoordeling van de behoefte moet het bestaande aanbod betrokken worden.

Woonzorggebouwen

Voorliggend plan voorziet in de herontwikkeling van een bestaande zorglocatie ten behoeve van de bouw van nieuwe woon(zorg)eenheden. Hiertoe wordt het bestaande, niet aardbevingsbestendige zorgcomplex van Lentis, gesloopt. De maatschappelijke wooneenheden die hierdoor verdwijnen worden herbouwd in de toekomstige situatie. In aanvulling hierop worden nieuwe woon(zorg)eenheden voor Lentis gerealiseerd en worden eenheden van Cosis herplaatst op locatie de Tille. In aanvulling op de 70 eenheden van Lentis en Cosis worden 34 nieuwe woon(zorg)eenheden mogelijk gemaakt. Hiermee wordt voorzien in bestaande en nieuwe behoefte. Daarbij is in het 'Afwegingskader Woon- en zorginitiatieven' van gemeente Het Hogeland inzichtelijk gemaakt dat er de aankomende jaren behoefte is aan innovatieve woon-zorginitiatieven, voorliggend plan sluit hierop aan. Gesteld wordt dat voorliggend plan voorziet in de actuele behoefte.

Multifunctioneel centrum

Deze bebouwing staat hoofdzakelijk ten dienste van de dagbesteding voor clienten uit de woonzorggebouwen. De zorgorganisaties Lentis en Cosis zijn voornemens samen te werken op het gebied van Werken, Dagbesteding en Leren (WDL). In het Groninger Zorgakkoord is verwoord dat behoefte bestaat aan nieuwe innovatieve zorgconcepten. Omdat Uithuizen een dunbevolkt verzorgingsgebied is, is samenwerking noodzakelijk om te komen tot een economisch houdbaar concept en lokale aanpak. Door de krachten van de zorgorganisaties te bundelen ontstaan verscheidene koppelkansen. De dagbesteding en mogelijkheden tot ontmoeten zijn hier essentieel voor, het multifunctioneel centrum voorziet hierin. Hier kunnen bewoners, personeel en mensen uit de buurt elkaar tegenkomen. Het op een innovatieve wijze samenwerken wordt hiermee mogelijk door gebruik te maken van elkaars expertise en kennis te delen, in die zin heeft het multifunctioneel centrum een belangrijke interne functie. In externe uitwerking zorgt het multifunctioneel voor verbinding met de omgeving. Doel is dat bewoners onderdeel blijven van de lokale leefgemeenschap en Uithuizen, het multifunctioneel centrum vormt in die zin een brug naar de omgeving door de omgeving als het ware toe te laten tot het woonzorgconcept. Gesteld wordt dat het multifunctioneel centrum daarmee voorziet in actuele behoefte.

Bestaand stedelijk gebied

Wanneer de ruimtelijke ontwikkeling voorziet in een behoefte en gepland is binnen bestaand stedelijk gebied, dan wordt voldaan aan de Ladder. In de provinciale omgevingsverordening is het huidige perceel waarop de Tille is gevestigd aangeduid als 'bebouwd gebied'. Het overige deel van het plangebied dat de bestemming 'Agrarisch' kent is aangeduid als 'buitengebied'.

De woonzorggebouwen en het theehuis worden gebouwd ter plaatse van als 'bestaand stedelijk gebied' aangeduide gronden. Dit blijkt bovendien uit de bestaande inrichting met een woonzorgcomplex en bijkomende voorzieningen, de stedenbouwkundige samenhang met de omgeving en de van toepassing zijnde bestemming en regels, sprake is van bestaande stedelijk gebied. Noemenswaardig is dat in het vigerende bestemmingsplan grote bouwvrijheid geldt, technisch gezien zou het gehele bouwvlak kunnen worden bebouwd vanwege het ontbreken van een bebouwingspercentage. Met voorliggend plan worden de bouwmogelijkheden in zekere zin ingeperkt.

Het stalgebouw wordt mogelijk gemaakt ter plaatse van als 'buitengebied' aangeduide gronden. Het stalgebouw mag uitsluitend worden gerealiseerd ter plaatse van het voormalige als 'agrarisch' bestemde perceel. In de nieuwe situatie wordt hier een bouwvlak met de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - stal' van toepassing. In de bestaande situatie is op het perceel een bouwwerk geen gebouw zijnde gesitueerd van circa 50 m2 voor het schuilen van paarden. Conform de vigerende bestemmingsplanregels van de bestemming 'agrarisch' is het bouwen van gebouwen, overkappingen en overige bouwwerken niet mogelijk. Bestaande overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, buiten het bouwvlak mogen worden gehandhaafd.

Omdat deze stedelijke ontwikkeling plaatsvindt buiten bestaand stedelijk gebied moet conform artikel 3.1.6 lid 2 Bro worden gemotiveerd waarom niet binnen bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien. Daarbij spelen de beschikbaarheid en geschiktheid van locaties binnen bestaand stedelijk gebied een rol.

Het stalgebouw staat hoofdzakelijk ten dienste van de zorgactiviteiten en specifiek de dagbesteding. Daaraan ondergeschikt is het gebruik ten behoeve van de bijbehorende dierenweide. Het stalgebouw voorziet onder andere in een werkplaats voor de dagbesteding. Het agrarische perceel is hier uitermate geschikt voor, hier is voldoende ruimte voor de dieren om te grazen, clienten kunnen hier in de buitenlucht activiteiten uitvoeren en dieren verzorgen. Het stalgebouw en de dierenweide zijn daarmee van groot belang voor de dagbesteding. Deze ruimte is niet beschikbaar binnen het bestaand stedelijk gebied. Daarbij zijn het stalgebouw en de dierenweide van belang om de ontwikkeling te verbinden met de omgeving. Zij zullen, net als het theehuis, mensen uit de omgeving naar het plangebied trekken. Hierdoor behouden de bewoners en het woonzorgcomplex de verbinding met de lokale gemeenschap.

Geconstateerd wordt dat de mogelijkheid tot het bouwen van een stalgebouw voldoet aan de ladder voor duurzame verstedelijking.

3.1.3 Conclusie

Voorliggend bestemmingsplan - het ruimtelijke besluit- maakt meer bebouwing mogelijk dan er op grond van het voorheen geldende planologische regime aanwezig was, of kon worden gerealiseerd. Derhalve is sprake van een nieuw beslag op de ruimte en dus is de Laddertoets van toepassing. Uit het bovenstaande volgt dat aantoonbaar sprake is van behoefte aan de beoogde stedelijke ontwikkelingen. Het plan voorziet grotendeels in de herontwikkeling van bestaande stedelijk gebied. Voor het deel van het plan dat niet plaatsvindt in bestaand stedelijk gebied is aantoonbaar dat hiervoor binnen bestaande stedelijk gebied geen plek is. Het plan voldoet daarmee aan de Ladder voor duurzame verstedelijking.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Groningen

De Omgevingsvisie 2021 van de provincie Groningen bevat de integrale lange termijnvisie van de provincie op de fysieke leefomgeving. Doel van de omgevingsvisie is het aantrekkelijke woon- en leefklimaat in de provincie verder verbeteren. Het accent in het beleid ligt op het benutten van de ontwikkelingsmogelijkheden, naast het beschermen van de karakteristieke bebouwde en onbebouwde elementen. De provincie wil ruimte bieden voor ondernemerschap om in te spelen op de dynamische ontwikkelingen. Activiteiten lopen steeds meer door elkaar heen. Dat heeft gevolgen voor het ruimtegebruik. Functies, als bijvoorbeeld wonen en werken, zijn steeds minder van elkaar gescheiden. Door samenwerking met medeoverheden en andere partijen en het leveren van maatwerk wil de provincie haar doelen bereiken.

Een belangrijk doel van de Omgevingsvisie is om op strategisch niveau samenhang aan te brengen in het beleid voor de fysieke leefomgeving. Daarom zijn in deze Omgevingsvisie zoveel mogelijk de visies op verschillende terreinen zoals ruimtelijke ontwikkeling, landschap en cultureel erfgoed, natuur, verkeer en vervoer, water, milieu en gebruik van natuurlijke hulpbronnen samengevoegd en inhoudelijk met elkaar verbonden. Er zijn ook onderdelen opgenomen van het provinciale beleid voor economie, energie en cultuur en welzijn, voor zover die gevolgen hebben voor de fysieke leefomgeving. In deze Omgevingsvisie is al het provinciale beleid dat op een of andere manier raakt aan de fysieke leefomgeving geformuleerd en geordend in vijf samenhangende thema's en elf provinciale 'belangen':

Ruimte

  • Ruimtelijke kwaliteit
  • Aantrekkelijk vestigingsklimaat
  • Ruimte voor duurzame energie
  • Vitale landbouw

Natuur en landschap

  • Beschermen landschap en cultureel erfgoed
  • Vergroten biodiversiteit

Water

  • Waterveiligheid
  • Schoon en voldoende water

Mobiliteit

  • Bereikbaarheid

Milieu

  • Tegengaan milieuhinder
  • Gebruik van de ondergrond

De Omgevingsvisie is een kaderstellend document voor de uitwerking van het beleid op deelterreinen door de provincie zelf en door gemeenten en waterschappen. Ook voor andere partijen (bedrijven) die iets willen dat invloed heeft op de fysieke leefomgeving, biedt de Omgevingsvisie houvast. De provincie wil met de Omgevingsvisie ruimte bieden en uitnodigen. Maar uit deze Omgevingsvisie vloeien ook richtlijnen en voorschriften voort, die zijn vastgelegd in de provinciale Omgevingsverordening. Hiermee werkt het omgevingsbeleid (ruimtelijke ordening, water, mobiliteit en milieu) door in plannen van gemeenten en waterschappen.

Het initiatief is niet strijdig met de omgevingsvisie en deze vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

3.2.2 Omgevingsverordening Groningen

De Omgevingsverordening Provincie Groningen 2021 (hierna Omgevingsverordening genoemd) bevat regels voor de fysieke leefomgeving in de provincie Groningen. Deze regels richten zich op de thema's ruimtelijke ordening, water, infrastructuur, milieu en ontgrondingen. De Omgevingsverordening is nauw verbonden met de Omgevingsvisie provincie Groningen 2021 zoals hierboven is beschreven. Hieronder zijn de artikelen weergegeven die relevant zijn voor het plangebied:

  • beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen (afdeling 2.1);
  • niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies, zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik (afdeling 2.3);
  • woningbouw (artikel 2.15.1).
  • invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen (artikel 2.23.3).

Afdeling 2.1: Beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen

Afdeling 2.1 ziet toe op de bescherming van beeldbepalende en/of karakteristieke gebouwen en op de sloop van gebouwen binnen het aardbevingsgebied.

De bebouwing in het plangebied bestaat uit niet-karakteristieke bebouwing. Het initiatief is op dit punt dan ook niet in strijd met de Omgevingsverordening.

Afdeling 2.3: Niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies, zuinig en zorgvuldig ruimtegebruik

Afdeling 2.3 ziet toe op het zorgvuldig gebruik van ruimte in het buitengebied met als doel de bundeling van verstedelijking. Van belang zijn onderstaande begrippen. Een uitsnede van 'Kaart 1' is opgenomen als figuur 3.1.

  • a. bestaand stedelijk gebied: gebied dat geen deel uitmaakt van het op kaart 1 aangeduide buitengebied;
  • b. buitengebied: gebied aangegeven op kaart 1;
  • c. nieuwe stedelijke ontwikkeling: een ten opzichte van het voorheen geldende bestemmingsplan nieuw planologisch beslag op de ruimte door middel van uitbreiding van bouwmogelijkheden of wijziging van gebruiksmogelijkheden van substantiële aard en omvang ten behoeve van:
    • 1. niet-agrarische bedrijven, woningen, kantoren;
    • 2. voorzieningen voor de uitoefening van detailhandel, zaalsport en vrijetijdsbesteding, dienstverlening, horeca;
    • 3. instellingen voor onderwijs, zorg, cultuur, of bestuur;
    • 4. andere stedelijke voorzieningen.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BP04DeTille-VS01_0007.jpg"

Figuur 3.1: Begrenzing buitengebied

Artikel 2.13.1 Nieuwvestiging of uitbreiding van niet-functioneel aan het buitengebied gebonden functies

  • 1. Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op het buitengebied bevat geen bestemmingen die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling.
  • 2. Het eerste lid is niet van toepassing:
    • a. op een stedelijke ontwikkeling die aansluit op het bestaand stedelijk gebied, op voorwaarde dat in de plantoelichting is aangetoond dat voor deze ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is of na intensivering, revitalisering en herstructurering kan worden verkregen;

De agrarische percelen ten oosten en zuiden van het plangebied zijn in de provinciale omgevingsverordening aangeduid als buitengebied. Conform lid 1 van artikel 2.13.1 mag een bestemmingsplan geen bestemmingen bevatten die voorzien in een nieuwe stedelijke ontwikkeling.

Dit bestemmingsplan voorziet in de herbestemming van de agrarische percelen naar de bestemming 'Woongebied'. Op de zuidelijke akker wordt geen nieuwe bebouwing toegestaan, hier worden uitsluitend enkele gebruiken (moestuin, speeltoestellen, wandelpaden) ten behoeve van de woonbestemming toegestaan. Er is daarmee geen sprake van uitbreiding van bouwmogelijkheden of wijziging van gebruiksmogelijkheden van substantiële aard.

Ter plaatse van het oostelijke agrarische perceel wordt nieuwe bebouwing toegestaan in de vorm van het stalgebouw. Dit gebouw heeft een maximaal oppervlakte van 300 m2 en heeft als hoofdfunctie dagbesteding voor clienten van Cosis. Hiervoor voorziet het gebouw in kantoorruimte voor personeel, een werkplaats voor clienten, opslag van materialen en diervoer, hokken voor kleinvee en voorzieningen als toiletten, kleedruimte en lockers. Onderschikt is het gebruik van het stalgebouw ten behoeve van de dierenweide waarbij ruimte is voor externe bezoekers. Er is daarmee sprake van uitbreiding van bouwmogelijkheden en derhalve een nieuwe stedelijke ontwikkeling. Conform lid 1 van artikel 2.13.1 is dit niet toegestaan.

Echter, is het eerste lid niet van toepassing (artikel 2.13.1 lid 2) op een stedelijke ontwikkeling die aansluit op het bestaand stedelijk gebied. Voorwaarde hierin is dat in de plantoelichting is aangetoond dat voor deze ontwikkeling binnen het bestaand stedelijk gebied geen ruimte beschikbaar is of na intensivering, revitalisering en herstructurering kan worden verkregen.

Uit figuur 3.1 en de verbeelding behorende bij dit bestemmingsplan volgt dat het stalgebouw mogelijk wordt gemaakt in aansluiting op bestaand stedelijk gebied. Binnen het bestaand stedelijk gebied binnen het plangebied is geen ruimte beschikbaar voor het stalgebouw. De hoofdgebouwen ten dienste van de bestemming zijn voor zover mogelijk in het voorheen vigerende bouwvlak beoogd. Hiermee is beoogd voldoende ruimte over te houden voor groen en 'lucht' tussen de gebouwen. Dit heeft geresulteerd in de bebouwingopzet zoals weergeven in figuur 2.3. Tussen of rondom de beoogde bebouwing is niet voldoende ruimte beschikbaar voor het stalgebouw. Daarbij is het, gelet op de aard en het beoogde gebruik voor dagbesteding, noodzakelijk dat rondom het stalgebouw ruimte is voor de te houden dieren. Deze ruimte is binnen het bestaand stedelijk gebied niet beschikbaar, maar op het agrarische perceel dat aansluit op het stedelijk gebied wel. Het nieuwe beslag op de ruimte als gevolg van het mogelijk maken van een stalgebouw op een bestaand agrarisch perceel dat aansluit op bestaand stedelijk gebied, is op basis van het voorgaande beperkt. Gesteld wordt dat deze ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied - na intensivering, revitalisering en herstructurering - geen ruimte beschikbaar is. Geconcludeerd wordt dat artikel 2.13.1 lid 1 van de omgevingsverordening niet van toepassing is op de realisatie van het stalgebouw in het buitengebied.

Artikel 2.15.1 Woningbouw

In het artikel is het onderstaande vervat:

  • 1. Onverminderd artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening kan een bestemmingsplan alleen voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met een regionale woonvisie die rekening houdt met regionale woningbehoefteprognoses die de provincie elke twee jaar uitbrengt, of met nadere regels als bedoeld in het tweede lid.
  • 2. Wanneer niet binnen twee jaar na de inwerkingtreding van deze verordening een regionale woonvisie is vastgesteld, kunnen Gedeputeerde Staten op verzoek van de betrokken gemeenten nadere regels over de nieuwbouwruimte vaststellen.
  • 3. In afwijking van het eerste lid kan een bestemmingsplan - onverminderd artikel 3.1.6, tweede lid, van het Besluit ruimtelijke ordening - voorzien in de bouw van nieuwe woningen, voor zover deze woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal in overeenstemming zijn met:
    • a. een woonvisie of een woon- en leefbaarheidsplan waarover ten tijde van de inwerkingtreding van deze verordening overeenstemming bestaat met de gemeenten in het regionaal samenwerkingsverband waar de betreffende gemeente deel van uitmaakt, of bij het ontbreken van een dergelijk samenwerkingsverband, met de Groninger buurgemeenten van de betreffende gemeente; of
    • b. de in het kader van de Regio Groningen-Assen tot stand gekomen regionale planningslijsten voor woningbouw.

Dit bestemmingsplan maakt de bouw van maximaal 104 zorgwooneenheden mogelijk, waarbij de aanduiding 'zorg' uitsluitend wonen met zorg toestaat. In 3.4.3 is inzichtelijk gemaakt dat de met dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte woningbouwmogelijkheden naar aard, locatie en aantal overeenstemmen met de woonvisie. De woonvisie betreft een uitwerking van de regionale woningbehoefteprognoses. In de planregels is een wijzigingsbevoegheid opgenomen waarmee het mogelijk is maximaal 20 reguliere wooneenheden te realiseren. Wanneer hier gebruik van wordt gemaakt vloeien 34 woonzorgeenheden terug naar het woningbouwprogramma. Indien gebruik wordt gemaakt van deze wijzigingsbevoegheid moet worden aangetoond dat de reguliere woningen voorzien in actuele behoefte. Met inachtneming van het voorgaande is voldoende inzichtelijk gemaakt dat de ontwikkeling in overeenstemming is met artikel 2.15.1 van de omgevingsverordening.

Artikel 2.23.3 Invloedsgebied provinciaal basisnet Groningen

Het plangebied ligt binnen de 'veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen'. De toelichting op een plan dat betrekking heeft op de deze zone bevat een nadere verantwoording van het groepsrisico en biedt inzicht in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. In afwijking hiervan kan worden volstaan met een beperkte groepsrisicoverantwoording als:

  • a. het plangebied geheel is gelegen op een afstand van minimaal 200 meter van de betreffende infrastructuur; of
  • b. in het vigerende, minder dan 10 jaar geleden vastgestelde, bestemmingsplan reeds een nadere verantwoording van het groepsrisico is opgenomen en het bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van:
    • 1. maximaal 41 woningen per hectare buiten de PRmax; of
    • 2. maximaal 3.000 m2 bruto vloeroppervlakte kantoorruimte per hectare buiten de PRmax; of
    • 3. maximaal 3.000 m2 bruto vloeroppervlakte winkelruimte per hectarebuiten de PRmax; of
    • 4. maximaal 100 personen per hectare buiten de PRmax in de vorm van objecten of een combinatie van objecten die leiden tot een personen dichtheid van maximaal 100 per hectare.

In paragraaf 4.11 wordt ingegaan op het aspect externe veiligheid. Conform artikel 2.23.3 is een beperkte verantwoording van het groepsrisico opgenomen. Dit bestemmingsplan is in overeenstemming met artikel 2.23.3 van de omgevingsverordening.

3.3 Regionaal

Ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2030

In september 2013 is de 'Ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2030; Samen denken, samen doen' vastgesteld. Aan het tot stand komen van de Ontwikkelingsvisie hebben verschillende instellingen meegewerkt: de provincie Groningen, de voormalige gemeenten Delfzijl, Eemsmond, Appingedam en Loppersum (hierna: DEAL-gemeenten), de Waterschappen Noorderzijlvest en Hunze en Aa's, het Rijk, LTO Noord, Milieufederatie Groningen en Groningen Seaports. Doel van de Ontwikkelingsvisie is de 'economische ontwikkeling samen te laten gaan met substantiële groei van de werkgelegenheid en die op een duurzame wijze vorm te geven. Met behoud en versterking van de identiteit en de ruimtelijke kwaliteit.' Dit leidt tot vijf centrale opgaven, waaronder: 'de leef- en omgevingskwaliteit in de dorpen en de centrumplaatsen op peil houden en naar een hoger niveau brengen.' De afname, vergrijzing en ontgroening van de bevolking in het gebied vragen volgens de DEAL-gemeenten om een duidelijke visie en maatregelen. De leefbaarheid en de ruimtelijke kwaliteit worden versterkt door:

  • bovenlokale voorzieningen (intramurale zorgvoorzieningen), niet dagelijkse detailhandel en woningbouw te concentreren in de drie regionale centra (Appingedam, Delfzijl en Uithuizen) en de centrumdorpen (Middelstum, Uithuizermeeden en Loppersum). Gestreefd wordt naar behoud van de dagelijkse detailhandel in de centra van de regionale centra en in de centrumdorpen, bij voorkeur in combinatie met zorgvoorzieningen en woningen voor ouderen;
  • te investeren in een kwaliteitsimpuls voor de centra van de drie regionale centra en de centrumdorpen;
  • te kiezen voor sloop van verouderde woningen (zowel koop als huurwoningen) en vernieuwbouw om een kwaliteitsslag te maken. Verder is er ruimte voor nieuwbouw in de regionale centra, vooral om ouderen passende huisvesting en zorg te kunnen bieden;
  • ruimte te bieden voor woon-werkcombinaties in vrijkomende agrarische gebouwen of karakteristieke panden die de komende jaren hun functie verliezen.

Dit bestemmingsplan is in overeenstemming Ontwikkelingsvisie Eemsdelta 2030. Met de herontwikkeling en realisatie van een toekomstbestendig zorgcomplex wordt voorzien in de lokale en regionale behoefte aan zorgaanbod.

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Toekomstvisie Ruimte Het Hogeland

De gemeente Het Hogeland kent de visie 'Toekomstvisie Ruimte'. Met betrekking tot het aspect zorg is het volgende opgenomen. Op grond van verschillende wetten, zoals de Wmo, de jeugdwet en de participatiewet, is de lokale overheid verantwoordelijk voor de zorg voor haar inwoners. De gemeente is zich ervan bewust dat de transformatie van het sociale domein bij uitstek vraagt om een bezinning op de rolinvulling van het bestuur en de ambtelijke organisatie. Sinds 2014 werken de BMWE-gemeenten samen overeenkomstig de Visie van de BMWE-gemeenten op het sociale domein. Het oorspronkelijke doel om de burger meer regie te geven over de zorg is leidend geweest. De nieuwe gemeente Het Hogeland zal op deze visie voortborduren, met het oogmerk passende zorg te bieden waar dat nodig is – ook op terreinen als de sociale werkvoorziening, de Wmo en de bijstand.

Daarbij wordt gestreefd naar:

  • een hoge kwaliteit van zorg
  • dicht bij de inwoners
  • een brede, integrale aanpak
  • logische verbindingen met de beleidsvelden buiten het sociale domein

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Het initiatief is in lijn met dit streven. Er wordt een hoogwaardig aardbevingsbestendig woonzorgcomplex gerealiseerd aan de rand van de kern Uithuizen, dichtbij de inwoners. Er wordt voorzien in woningen met zorg die geschikt is voor verschillende doelgroepen. Het in het beleid bepaalde vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

3.4.2 Omgevingsvisie Het Hogeland

Op 16 november 2022 is de omgevingsvisie 'Roemte voor Het Hogeland' vastgesteld. In deze visie geeft de gemeente de richting en kaders voor het toekomstbeeld voor de gemeente. In de visie worden vier ambities gehanteerd:

  • Ambitie 1 - PRONKJEWAIL HOGELAND
  • Ambitie 2 - LEVEND(IG) HOGELAND
  • Ambitie 3 - ONDERNEMEND HOGELAND
  • Ambitie 4 - GROENBEWUST HOGELAND

Vervolgens zijn deze ambities uitgewerkt in kompassen welke voor verschillende gebieden zijn uitgewerkt. In het kompas 'Kompas gebied - Wereld van wierden' is opgenomen dat met betrekking tot de ambitie 'LEVEND(IG) HOGELAND' voor dit gebied de concentratie van regionaal verzorgende functies in Uithuizen (en Leens) wordt geambieerd.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Het initiatief is in lijn met de uitgesproken ambitie, het toekomstige woonzorgcomplex betreft een regionaal verzorgende functie welke wordt gerealiseerd in de kern Uithuizen. Het in de omgevingsvisie bepaalde vormt geen belemmering voor de realisatie van het plan.

3.4.3 Woonvisie Het Hogeland

De woonvisie gaat over keuzes en richtingen op hoofdlijnen, maar is geen vrijblijvend document. Er worden uitgangspunten en speerpunten in vastgelegd, die zowel voor de inwoners, corporaties, marktpartijen als de gemeente zelf houvast geven bij het omgaan met initiatieven op het gebied van wonen. Ook geeft de gemeente in deze visie aan waar zij nog ruimte ziet voor uitbreiding en op welke locaties men hiermee willen starten.

Met betrekking tot wonen en zorg constateert de gemeente dat de gemeente de komende jaren meer gaat merken van veranderingen: een sterke groei onder ouderen en een verder oplopende woonvraag van zowel jong als oud met een zorgvraag. Hieruit volgt niet alleen een behoefte aan andere woonvormen, maar het stelt ook eisen aan de organisatie van zorg en welzijn, en de woonomgeving.

Kleinschalig wonen met zorg voor jong en oud

Een deel van onze inwoners heeft vanwege een zorgvraag behoefte aan meer zekerheid, contact en soms begeleiding dan regulier zelfstandig wonen. Het kan gaan om ouderen die te vitaal zijn voor een verpleeghuis, maar zich thuis niet veilig voelen of alleen komen te staan. Het kan ook gaan om jongere groepen waarbij het zelfstandig wonen in een gewoon huis in een gewone straat niet goed lukt. De gemeente constateert dat er in de gemeente behoefte is aan meer tussenvormen om deze groepen te bedienen. Dat past in goed bij een inclusieve samenleving. De gemeente biedt daar waar behoeft is aan zorg ruimte voor initiatieven.

Initiatieven voor ouderen

Voor de groep ouderen is er in de centrumdorpen en regionale centra reden om te werken aan kleinschalige woonvormen, inclusief zorgaanbod, nabij voorzieningen en ontmoeting. Dat kan zowel aanbod van corporaties zijn als een ontwikkeling door particulieren. De gemeente is van mening dat de omgeving zich moet lenen voor de beoogde doelgroep. Daarnaast moet onnodige concurrentie tussen projecten worden voorkomen. Zo moet voorkomen worden dat er te weinig projecten worden gerealiseerd.

Andere groepen met een zorgvraag

Binnen de gemeente zijn er diverse woonzorgvormen voor mensen met uiteenlopende zorgachtergronden, anders dan door ouderdom veroorzaakt. Hierbij kan gedacht worden aan mensen met een aangeboren verstandelijke beperking of een psychiatrische achtergrond. Ook voor hen zijn er soms initiatieven voor gezamenlijke vormen van wonen. De gemeente geeft aan open te staan voor initiatief. Omdat deze groep in aantal kleiner is, verwacht de gemeente dat op slechts enkele plekken behoefte is aan een project met nieuwe woningen. Hierin neemt de gemeente niet zelf het voortouw. Belangrijk is dat de doorstroming in beschermd wonen verbetert.

Doorwerking in het onderhavige plan en conclusie

Voorliggend initiatief betreft de herontwikkeling van een bestaand zorgcomplex tot een toekomstbestedendig woonzorgcomplex met een uitgebreider aanbod van woonzorg waarbij beschermd wonen de basis vormt. Het initiatief betreft een samenwerking van twee zorgorganisaties waarbij door middel van de centralisatie van voorzieningen meerwaarde wordt gecreëerd. Er worden zorgwooneenheden gerealiseerd voor:

  • mensen met een verstandelijke beperking voor wie wonen met begeleiding en verzorging noodzakelijk is;
  • mensen met ernstige psychische problemen die ongemakken ervaren op meerdere levensgebieden.

Het mogelijk maken van maximaal 104 zelfstandige woonzorgeenheden voor de beoogde zorgdoelgroepen heeft een positief advies ontvangen van de afdeling Wonen en Leefbaarheid van de gemeente. Middels herontwikkeling van een bestaande verouderde locatie die niet voldoet aan de vraag wordt voorzien in zowel bestaande als nieuwe behoefte.

De te realiseren zorgwooneenheden zijn niet beschikbaar voor de vrije woningmarkt (zij zijn alleen bereikbaar met CIZ indicatie). De woningen worden uitsluitend ter beschikking gesteld aan personen met een zorgvraag. De zorgwooneenheden tellen dan ook niet mee als toevoeging aan de woningvoorraad, het woningbouwprogramma komt daarmee niet in het geding. In de planregels is een wijzigingsbevoegheid opgenomen waarmee het mogelijk is maximaal 20 reguliere wooneenheden te realiseren. Wanneer hier gebruik van wordt gemaakt vloeien 34 woonzorgeenheden terug naar het woningbouwprogramma. Indien gebruik wordt gemaakt van deze wijzigingsbevoegheid moet worden aangetoond dat de reguliere woningen voorzien in actuele behoefte van dat moment.

Gelet op het bovenstaande is het initiatief in lijn met de woonvisie. Het initiatief voorziet in woonzorg voor zowel jong en oud. Met betrekking tot de beoogde vormen van woonzorg staat de gemeente open voor initiatieven. Het plan voorziet in de herontwikkeling van een bestaand zorgcomplex, er wordt daarmee zorgvuldig omgegaan met de beschikbare ruimte. Het in de woonvisie bepaalde betreft geen belemmering voor de realisatie van het initiatief.

Hoofdstuk 4 Milieu- en omgevingsaspecten

4.1 Algemeen

Ingevolge artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening wordt in dit hoofdstuk een beschrijving opgenomen van de wijze waarop de milieu- en omgevingsaspecten bij het plan zijn betrokken. Daarbij moet rekening gehouden worden met de geldende wet- en regelgeving en met de vastgestelde (boven)gemeentelijke beleidskaders. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de in dit kader van belang zijnde milieu- en omgevingsaspecten.

4.2 Bodem

4.2.1 Algemeen

Bij de verkenning van mogelijkheden om nieuwe functies in een gebied te realiseren dient de bodemkwaliteit te worden betrokken. Inzicht in eventuele beperkingen aan het bodemgebruik (i.v.m. milieuhygiënische risico's voor mens, plant en dier) is noodzakelijk om te beoordelen of de grond geschikt is voor de beoogde functie. Er mogen namelijk geen nieuwe gevoelige functies op een zodanig verontreinigd terrein worden gerealiseerd, dat schade is te verwachten voor de gezondheid van de gebruikers of het milieu. Bovendien dient een bodemonderzoek uitgevoerd te worden indien gebouwen worden gerealiseerd voor menselijk verblijf.

4.2.2 Onderzoek
4.2.2.1 Bodemonderzoek De Tille

In het kader van de beoogde herontwikkeling en realisatie van het zorgcomplex heeft Raadgevend Ingenieursbureau Wiertsema & Partners B.V. een verkennend milieukundig bodemonderzoek conform de NEN 5740 verricht op de herontwikkeling locatie aan de Oude Tilsterweg 23 te Uithuizen, welke kadastraal bekend is als gemeente Uithuizen, sectie E, nummer 3946. De rapportage behorende bij het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 1.

Het doel van het verkennend bodemonderzoek is aan te tonen dat de grond en/of grondwater redelijkerwijs gesproken geen verontreinigingen bevatten die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid en/of milieu in het algemeen en zodoende enige beperking of belemmering kunnen vormen ten aanzien van de voorgenomen herontwikkeling.

Vooronderzoek

Uit het bodeminformatiesysteem, bodemarchief en volgens informatie van de opdrachtgever blijkt dat ter plaatse van de onderzoekslocatie niet eerder bodemonderzoek is uitgevoerd. Er zijn geen aanwijzingen die duiden op de (voormalige) aanwezigheid van boven- en/of ondergrondse brandstof tanks of gedempte sloten. Er bestaat geen aanleiding om asbesthoudende materialen in en/of op de bodem te verwachten. Op basis van de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart ligt de onderzoekslocatie in een gebied met een bodemkwaliteit die gemiddeld voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse ‘Landbouw/natuur’. De bodemfunctie van de onderzoekslocatie is ‘Wonen’.

Bodemonderzoek

Zintuigelijke waarnemingen

Tijdens de inspectie zijn geen aanvullende gegevens verkregen die eventueel duiden op aanwezigheid van bodembedreigende activiteiten.

Analyseresultaten grond

Uit de toetsingsresultaten blijkt dat in zowel de boven- als ondergrond geen verhoogde gehalten aan onderzochte parameters zijn vastgesteld ten opzichte van de achtergrondwaarden.

Analyseresultaten grondwater

Uit de toetsingsresultaten blijkt dat in het grondwater ter plaatse van de peilbuizen PBM001 en PBM002 een licht verhoogde concentratie aan molybdeen is vastgesteld en in peilbuis PBM003 een licht verhoogde concentratie aan nikkel ten opzichte van de streefwaarde.

Conclusie onderzoeksresultaten

Op basis van de zintuiglijke waarnemingen bij de verrichte boorlocaties en de analyses van de samengestelde grond(meng)monsters en de grondwatermonsters kan worden geconcludeerd dat de hypothese dat de gronden 'niet verdacht' zijn met het oog op bodemverontreiniging formeel verworpen dient te worden.

Dit komt door de lichte verhogingen aan molybdeen en nikkel in het grondwater. Aanpassing van de hypothese wordt wenselijk geacht. Aanpassing van de onderzoeksstrategie of het uitvoeren van een nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk.

De lichte verontreinigingen in het grondwater zijn van dien aardt dat deze geen verhoogde risico’s vormen voor de volksgezondheid en/of milieu. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt hoeven er geen beperkingen aan de gebruiks- c.q. bestemmingsmogelijkheden van het terrein te worden gesteld en vormen deze derhalve geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling.

Na de uitvoering van het onderzoek is het beoogde ontwerp voor De Tille gewijzigd, hierdoor is in het onderzoek een andere ontwerptekening opgenomen. De wijziging van het ontwerp heeft geen gevolgen conclusies van het onderzoek.

4.2.2.2 Bodemonderzoek akker

In het kader van de beoogde ontwikkeling van het stalgebouw heeft Raadgevend Ingenieursbureau Wiertsema & Partners B.V. een verkennend milieukundig bodemonderzoek conform de NEN 5740 verricht op de locatie aan de Oude Tilsterweg 23 te Uithuizen, welke kadastraal bekend is als gemeente Uithuizen, sectie H, nummer 499. De rapportage behorende bij het onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 2.

Het doel van het verkennend bodemonderzoek is aan te tonen dat de grond en/of grondwater redelijkerwijs gesproken geen verontreinigingen bevatten die schadelijk kunnen zijn voor de volksgezondheid en/of milieu in het algemeen en zodoende enige beperking of belemmering kunnen vormen ten aanzien van de voorgenomen herontwikkeling.

Vooronderzoek

Uit het bodeminformatiesysteem, bodemarchief en volgens informatie van de opdrachtgever blijkt dat ter plaatse van de onderzoekslocatie niet eerder bodemonderzoek is uitgevoerd. Er zijn geen aanwijzingen die duiden op de (voormalige) aanwezigheid van boven- en/of ondergrondse brandstof tanks of gedempte sloten. Er bestaat geen aanleiding om asbesthoudende materialen in en/of op de bodem te verwachten. Op basis van de gemeentelijke bodemkwaliteitskaart ligt de onderzoekslocatie in een gebied met een bodemkwaliteit die gemiddeld voldoet aan de bodemkwaliteitsklasse ‘Landbouw/natuur’. De bodemfunctie van de onderzoekslocatie is ‘Wonen’.

Zintuiglijke waarnemingen

Tijdens de inspectie zijn geen aanvullende gegevens verkregen die eventueel duiden op aanwezigheid van bodembedreigende activiteiten.

Analyseresultaten grond

Uit de toetsingsresultaten blijkt dat in de bovengrond geen verhoogde gehalten aan onderzochte parameters zijn vastgesteld ten opzichte van de achtergrondwaarden. In de ondergrond is in mengmonster 2 (MMOG02) een lichte verontreiniging aan minerale olie vastgesteld ten opzichte van de achtergrondwaarde.

Analyseresultaten grondwater 

Uit de toetsingsresultaten blijkt dat in het grondwater ter plaatse van peilbuis PBM031 geen verhoogde concentraties aan onderzochte parameters zijn vastgesteld ten opzichte van de streefwaarde.

Conclusie onderzoeksresultaten

Op basis van de zintuiglijke waarnemingen bij de verrichte boorlocaties en de analyses van de samengestelde grond(meng)monsters en de grondwatermonsters kan worden geconcludeerd dat de hypothese formeel verworpen dient te worden.

Het verkennend bodemonderzoek is uitgevoerd volgens de onderzoekshypothese ‘niet verdacht’. Hierbij werden geen verontreinigingen verwacht. Uit het onderzoek blijkt dat de milieuhygiënische kwaliteit niet overeenkomt met deze verwachting door het lichte gehalte aan minerale olie in één van de ondergrond mengmonsters. Aanpassing van de hypothese wordt wenselijk geacht. Aanpassing van de onderzoeksstrategie of het uitvoeren van een nader bodemonderzoek is niet noodzakelijk.

De lichte verontreiniging vormt geen verhoogde risico voor de volksgezondheid en/of milieu. Vanuit milieuhygiënisch oogpunt hoeven er geen beperkingen aan de gebruiks- c.q. bestemmingsmogelijkheden van het terrein te worden gesteld en vormen deze derhalve geen belemmering voor de voorgenomen herontwikkeling.

Na de uitvoering van het onderzoek is het beoogde ontwerp voor De Tille gewijzigd, hierdoor is in het onderzoek een andere ontwerptekening opgenomen. De wijziging van het ontwerp heeft geen gevolgen conclusies van het onderzoek.

4.2.3 Aanbeveling

Indien grond wordt afgegraven (bijvoorbeeld bij bouwwerkzaamheden) en van de locatie wordt afgevoerd, dient er rekening mee te worden gehouden dat deze grond elders niet zonder meer toepasbaar is. Met betrekking tot het elders hergebruiken van grond zijn de regels van het Besluit bodemkwaliteit van toepassing, die doorgaans een grotere onderzoeksinspanning vereisen.

Verder dient opgemerkt te worden dat de conclusie is gebaseerd op het vooronderzoek en de onderzoeksresultaten van het bodemonderzoek. Het uitgevoerde bodemonderzoek schetst een algemeen beeld van de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Bij eventueel grondverzet dient men rekening te houden met mogelijk plaatselijk voorkomende (zintuiglijke) afwijkingen.

4.2.4 Conclusie

Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

4.3 Water

4.3.1 Algemeen

Op grond van artikel 3.1.6 Besluit ruimtelijke ordening moeten ruimtelijke plannen zijn voorzien van een waterparagraaf. Hiervoor moet het proces van de watertoets worden doorlopen. Bij het watertoetsproces gaat het om het hele proces van vroegtijdig meedenken, informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van de waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Beleidskader

Europees- en rijksbeleid

De Europese Kaderrichtlijn Water is richtinggevend voor de bescherming van de oppervlakte waterkwaliteit in de landen in de Europese Unie. Op Rijksniveau is het Nationaal Waterplan het voornaamste beleidsplan. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, voldoende en schoon water en diverse vormen van gebruik van water. Ook worden de maatregelen genoemd die hiervoor worden genomen. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie.

Nationaal Bestuursakkoord Water

Met het NBW-Actueel (2008) onderstrepen het Rijk, het Interprovinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten de gezamenlijke opgave om het watersysteem op zo kort mogelijke termijn en tegen de laagste maatschappelijke kosten op orde te brengen en te houden. Samenwerken is de rode draad van het geactualiseerde Nationaal Bestuursakkoord. Een actualisatie van het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) uit 2003 komt voort uit de invoering van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de noodzaak tot het aanscherpen van een aantal begrippen en het beschikbaar komen van nieuwe klimaatscenario's. Ook is een nieuwe fase aangebroken in het samenwerkingsproces, waarbij het zwaartepunt verschuift van planvorming naar uitvoering. Het NBW is een uitwerking van de uitvoering van waterbeleid 21e eeuw (WB21) en de KRW. De belangrijkste doelen en taken zijn: het teveel (overlast) of tekort (onderlast) aan water aanpakken; verbetering van de waterkwaliteit.

Kaderrichtlijn Water (KRW)

Door de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft Nederland een resultaatsverplichting voor het bereiken van de gewenste waterkwaliteit en ecologie van grond- en oppervlaktewatersystemen. Voor grote wateren of watersystemen, de zogenaamde KRWwaterlichamen, zijn hiertoe doelen opgesteld. De (bindende) maatregelen om de doelen te bereiken zijn vastgelegd in de stroomgebiedsplannen. Voor de overige wateren geldt minimaal het stand-still principe, dit betekent dat de toestand van de wateren er niet op achteruit mag gaan. Waterbeheerders mogen hiervoor zelf aanvullende doelen opstellen.

Beleid Waterschap Noorderzijlvest

Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2021- 2027 en in de Notitie Water en Ruimte 2014. De ruimtelijke zonering van de provincie heeft het waterschap vertaald naar een eigen zonering met water als belangrijkste element. Het waterschap ziet het zorgen voor veiligheid als één van de belangrijkste opgaven, nu en in de toekomst. In een snel veranderende omgeving als gevolg van klimatologische en demografische ontwikkelingen wil het waterschap hier invulling aan geven.

Een stijgende zeespiegel en meer en heviger afwisselende perioden van regen en droogte vragen om robuuste oplossingen. Het regionale watersysteem is een zoveel mogelijk natuurlijk functionerend watersysteem dat klimaatbestendig, veerkrachtig en gezond is. Verder is dit watersysteem in staat om de belangen en functies die afhankelijk zijn van voldoende ecologisch gezond en schoon water zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn. Aanpassingen in het waterbeheer creëren een omgeving waar mens en dier op een gezonde wijze gebruik van kunnen maken. Het watersysteem is onlosmakelijk onderdeel van de bebouwde omgeving én het landelijk gebied.

Uitgangspunten van het waterschap en alle betrokkenen bij het treffen van waterhuishoudkundige maatregelen zijn:

  • 1. Het vasthouden, bergen en afvoeren van water (kwantiteit)
  • 2. Het schoonhouden, scheiden en zuiveren van water (kwaliteit)

De waterbeheerders werken daarom integraal samen met gemeenten, die het beheer over de ruimtelijke ordening en van de openbare ruimte hebben.

4.3.2 Onderzoek

In het kader van de beoogde ontwikkeling is op 12 juli 2022 de digitale watertoets uitgevoerd. Hiermee is het waterschap Noorderzijlvest over de beoogde ontwikkeling geïnformeerd. Het toetsingsdocument is bijgevoegd als Bijlage 3. In het kader van de beoogde ontwikkeling heeft informeel vooroverleg plaatsgevonden met het waterschap. Aan de hand van dit vooroverleg zijn uitgangspunten opgesteld welke in het plan zijn verwerkt, ook wel de waterparagraaf.

Waterparagraaf 

Juridisch kader

In het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is het verplicht plannen te toetsen op wateraspecten. Het doel van de watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten.

Missie

Waterschap Noorderzijlvest staat voor veilig, voldoende en schoon water. Hiermee wordt een basis gecreëerd voor een gezonde en toekomstbestendige leef-, woon- en werkomgeving in Groningen en Noord-Drenthe.

Vigerend beleid

Het beleid van waterschap Noorderzijlvest is verwoord in het Waterbeheerprogramma 2021 - 2027 en in de Notitie Water en Ruimte 2013.

Veilig, voldoende en schoon water

Het waterschap ziet het zorgen voor veiligheid als één van de belangrijkste opgaven, nu en in de toekomst. In een snel veranderende omgeving als gevolg van klimatologische en demografische ontwikkelingen wil het waterschap hier invulling aan geven. Een stijgende zeespiegel en meer en heviger afwisselende perioden van regen en droogte vragen om robuuste oplossingen. Het regionaal watersysteem is een zoveel mogelijk natuurlijk functionerend watersysteem dat klimaatbestendig, veerkrachtig en gezond is. Verder is dit watersysteem in staat om de belangen en functies die afhankelijk zijn van voldoende ecologisch gezond en schoon water zo goed mogelijk van dienst te kunnen zijn. Aanpassingen in het waterbeheer creëren een omgeving waar mens en dier op een gezonde wijze gebruik van kunnen maken. Het watersysteem is onlosmakelijk onderdeel van de bebouwde omgeving én het landelijk gebied. Uitgangspunten van het waterschap en alle betrokkenen bij het treffen van waterhuishoudkundige maatregelen zijn: Vasthouden, bergen en afvoeren van water (trits: kwantiteit) Schoonhouden, scheiden en zuiveren van water (trits: kwaliteit).

Advies toename verhard oppervlak

Door toename van verhard oppervlak stroomt regenwater, als het wordt verzameld via kolken en goten, sneller af richting oppervlaktewater waardoor afvoeren en piekwaterstanden toenemen. Dit kan leiden tot wateroverlast. Bij een toename van het verhard oppervlak met meer dan 750 m2 (in bebouwde gebieden) of 2.500 m2 (in landelijke gebieden) is compensatie voor versnelde afvoer nodig. Niet voor elk ruimtelijk plan is het noodzakelijk op gedetailleerde wijze de waterberging te berekenen. Om versnelde afvoer te voorkomen is afwatering op het aangrenzende maaiveld of berm een optie. Ook gebruik van waterpasserende bestrating, aanleg van wadi's en infiltratiestroken of andere voorzieningen kunnen bijdragen aan het voorkomen van versnelde afvoer. Waterschap Noorderzijlvest wordt daarom graag betrokken bij de planvorming.

Aan de hand van de volgende regels kan bepaald worden hoe de waterberging berekend dient te worden:

  • 1. Voor plannen waarvan de bruto oppervlakte kleiner is dan 10 hectare kan de waterberging volgens de volgende praktische vuistregel berekend worden: Het extra te realiseren wateroppervlak is gelijk aan 10% van de toename van het verhard oppervlak dat versnelde afvoer veroorzaakt. De initiatiefnemer kan dit direct opnemen in de waterparagraaf.
  • 2. Voor plannen met een bruto oppervlakte van 10 - 200 hectare stelt waterschap Noorderzijlvest vast hoeveel berging vereist is. Waterschap Noorderzijlvest berekent de benodigde waterberging op basis van regenduurlijnen (inclusief klimaatverandering).

Doorwerking in het planvoornemen

Het plangebied heeft een totaal oppervlakte van circa 37.810 m2, hiermee valt de ontwikkeling in de eerste categorie. Voor het plangebied geldt daarmee dat de praktische vuistregel kan worden gehanteerd. Er dient een wateroppervlak te worden gerealiseerd welke gelijk is aan 10% van de toename van verhard oppervlak. Hiervoor geldt een minimumdiepte van 50 cm waarbij met een flauw talud kan worden gewerkt.

In de bestaande situatie is het verhard oppervlak binnen het plangebied 6.443 m2. Op basis van het ontwerp zoals weergeven in figuur 2.3 is in de toekomstige situatie prake van circa 8.363 m2 verharding. De hoeveelheid verhard oppervlak dat resulteert in de versnelde afvoer van hemelwater neemt derhalve toe met 1.920 m2. Het toepassen van verhard oppervlak wordt zo veel mogelijk beperkt. Het extra te realiseren wateroppervlak moet gelijk zijn aan 10% van de toename van het verhard oppervlak. Daarmee dient 1.920 m2 x 10% = 192 m2 wateroppervlak te worden gerealiseerd.

Het plan voorziet in de realisatie van een nieuwe sloot van circa 430 m2 ter plaatse van het bestaande agrarische perceel in het zuiden van het plangebied. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan het beleid van het Waterschap.

Advies afvoer van riool- en hemelwater van een (verbeterd) gescheiden stelsel, hemelwater wordt afgevoerd naar oppervlaktewater

Het beleid van waterschap en gemeente is dat afvalwater en schoon hemelwater gescheiden moeten worden afgevoerd.

Als er mogelijkheden zijn om het hemelwater rechtstreeks naar aanwezig oppervlaktewater af te voeren, heeft dat voorkeur. Het waterschap kan nadere eisen stellen om het ontvangende oppervlaktewater daarvoor geschikt te maken. Afstemming met de gemeente is nodig voor het afvoeren van afvalwater naar de riolering.

Doorwerking in het planvoornemen

In de bestaande situatie is het plangebied (het bestaande zorgcomplex) aangesloten op een gemengd riool. De nieuw te ontwikkelen gebouwen zullen op dit gemengde riool worden aangesloten voor de afvoer van afvalwater. Dit zal worden afgestemd met de gemeente Het Hogeland.

Hemelwater zal worden afgevoerd op het oppervlaktewater. Hiertoe wordt het oppervlakte van bestaand(e) ontvangend(e) oppervlaktewater(en) uitgebreid met 430 m2. Rondom het plangebied zijn verschillende watergangen aanwezig. Bij de nadere planuitwerking zal worden uitgewerkt op welke wijze aan de uitbreiding van oppervlaktewater invulling wordt gegeven. In het vooroverleg wordt het waterschap hierover geïnformeerd.

Advies dempen

Het dempen van oppervlaktewater kan alleen worden toegestaan als de water aan- en afvoer niet wordt gehinderd. Daarnaast geldt bij demping dat het verlies aan waterberging (gerekend op de waterlijn) moet worden gecompenseerd binnen het peilgebied waarbinnen de demping plaatsvindt. Voor de bepaling van het te dempen wateroppervlak dient als uitgangspunt de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) het object Water. Dempen van oppervlaktewater is altijd vergunningplichtig voor primaire en secundaire watergangen.

Doorwerking in het planvoornemen

Met onderhavig planvoornemen worden geen oppervlaktewateren gedempt.

Advies graven
Het graven van nieuw oppervlaktewater ziet het waterschap doorgaans als een positieve bijdrage aan het watersysteem. Het waterschap is daarbij wel alert op de water aan- en afvoer en wijzigingen in het waterpeil. Om die reden is het graven van nieuw oppervlaktewater vergunningplichtig.

Doorwerking in het planvoornemen

In het kader van de te realiseren watercompensatie wordt bestaand oppervlaktewater uitgebreid. Deze activiteit is vergunningplichtig. Wanneer het daadwerkelijke inrichtingsontwerp van de het terrein en de waterbergende maatregelen akkoord zijn bevonden door het waterschap, zal een watervergunning worden aangevraagd bij het waterschap Noorderzijlvest.

4.3.3 Conclusie

Het aspect water vormt geen belemmering voor de vaststelling van dit plan.

4.4 Erfgoed

4.4.1 Archeologie

Algemeen

Wet op de archeologische monumentenzorg

In de Wet op de archeologische monumentenzorg (2007) zijn de uitgangspunten van het Verdrag van Malta (1992) binnen de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen, waarbij in beginsel geldt: "de veroorzaker betaalt". Het belangrijkste doel van de wet is het behoud van het bodemarchief "in situ" (ter plekke), omdat de bodem de beste garantie biedt voor een goede conservering van de archeologische waarden. Het is verplicht om in het proces van ruimtelijke ordening tijdig rekening te houden met de mogelijke aanwezigheid van archeologische waarden. Op die manier komt er ruimte voor overweging van archeologie vriendelijke alternatieven.

Sinds 1 juli 2016 bundelt de Erfgoedwet bestaande wet- en regelgeving voor het behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Samen met de toekomstige Omgevingswet maakt de Erfgoedwet een integrale bescherming van ons cultureel erfgoed mogelijk. Zolang de Omgevingswet nog niet in werking is getreden, vallen de artikelen waarin de omgang met archeologie in de fysieke leefomgeving zijn vastgelegd, nog in de overgangsregeling van de Erfgoedwet.

Onderzoek

De gemeenten in Noord-Groningen hebben gezamenlijk een archeologische verwachtingskaart en beleidsadvieskaart op laten stellen. Het plangebied is op de archeologische beleidskaart grotendeels aangeduid als 'moderne woonwijk en industrieën', dit betreft de gronden met de bestemming 'Maatschappelijk'. Archeologisch veldonderzoek is hier op grond van het gemeentelijk beleid niet noodzakelijk. Voor gronden met de bestemming 'Agrarisch 'geldt echter een hoge verwachting. Hier geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Conform de beleidskaart en de bouwregels van het bestemmingsplan geldt ter plaatse van deze gronden mogelijk een onderzoeksplicht.

De archeologische dubbelbestemming wordt conform het vigerende bestemmingsplan 'Uithuizen' in voorliggend plan overgenomen. De onderzoeksplicht blijft daarmee van kracht. Indien ter plaatse van deze dubbelbestemming grondroerende werkzaamheden plaatsvinden waarbij de opgenomen drempelwaarden worden overschreden dient middels archeologisch onderzoek aangetoond te worden dat als gevolg van de werkzaamheden geen archeologische waarden worden geschaad.

Conclusie

Ter bescherming van mogelijk aanwezige archeologische waarden wordt de vigerende archeologische dubbelbestemming overgenomen in voorliggend bestemmingsplan. Gesteld wordt dat op basis van bovenstaande het aspect archeologie geen belemmering oplevert voor de realisatie van het onderhavige plan.

Echter bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Op grond van artikel 5.10 van de Erfgoedwet, dient zo spoedig mogelijk melding te worden gemaakt van de vondst bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.

4.4.2 Cultuurhistorie

Algemeen

In de visie erfgoed en ruimte 'Kiezen voor karakter' (juni 2011) zet het Rijk uiteen hoe cultureel erfgoed wordt geborgd in de ruimtelijke ordening voor de periode 2011-2015. De moderne monumentenzorg is ontwikkelings- en gebiedsgericht. Bovendien vindt het Kabinet samenwerking met publieke en private partijen van belang.

In de visie wordt het karakter van Nederland gevat in vier kenmerkende eigenschappen: waterland, stedenland, kavelland en vrij land. De gebiedsgerichte omgang met erfgoed vergt dat deze karakteristieken worden verbonden met opgaven uit andere sectoren en dat de economische, sociaal-culturele en ecologische kracht van het erfgoed beter wordt uitgebaat.

Veranderingen in de monumentenzorg en de ruimtelijke ordening geven burgers en bedrijven meer ruimte en geven decentrale overheden meer vrijheden en verantwoordelijkheden. Iedere overheidslaag staat voor de taak zijn belangen zo veel mogelijk vooraf kenbaar te maken en waar nodig met regels te borgen. Het rijk is daarnaast verantwoordelijk voor een goed functionerend stelsel. Provincies krijgen een centrale rol in de gebiedsgerichte belangenafweging en gemeenten verbinden gevolgen aan een gebiedsgerichte analyse van erfgoedwaarden bij het opstellen van ruimtelijke plannen.

Het Rijk heeft gekozen voor vijf prioriteiten van het gebiedsgerichte erfgoedbeleid in de komende jaren:

  • 1. werelderfgoed: de samenhang borgen en de uitstraling vergroten;
  • 2. eigenheid en veiligheid: zee, kust en rivieren;
  • 3. herbestemming als (stedelijke) gebiedsopgave: met focus op groei en krimp;
  • 4. levend landschap: synergie tussen erfgoed, economie en ecologie;

Erfgoedverordening Het Hogeland 2019

Op 4 januari 2019 heeft de gemeenteraad Het Hogeland de 'Erfgoedverordening Het Hogeland 2019' vastgesteld. In de verordening heeft de gemeente de regels omtrent de instandhouding van erfgoed vastgelegd.

Onderzoek

Ter beoordeling van het aspect cultuurhistorie is het 'Facetbestemmingsplan Eemsmond Gebouwd Erfgoed' beoordeeld. Voor het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Ruimtelijke kwaliteit'. Het plangebied en de bestaande bebouwing zijn niet aangeduid als 'karakteristiek gebied' of 'karakteristiek'. Daarnaast zijn de gemeentelijke- en rijksmonumentenlijst beoordeeld, het plangebied is in geen van de lijsten opgenomen. Geconcludeerd wordt dat het plangebied geen cultuurhistorische waarde kent, de beoogde doet daarmee geen afbreuk aan het aspect cultuurhistorie.

Conclusie

Binnen het plangebied zijn geen cultuurhistorische gewaardeerde aspecten of monumenten aanwezig. Het aspect cultuurhistorie vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.5 Ecologie

4.5.1 Algemeen

Wet natuurbescherming

De natuurwetgeving voor Nederland is per 1 januari 2017 vastgelegd in de Wet natuurbescherming. Binnen de wet zijn de beschermingsregimes voor Natura 2000-gebieden, soortbescherming en houtopstanden opgenomen als afzonderlijke hoofdstukken, waardoor de wet via duidelijke en eenvoudige regels voorziet in een heldere implementatie van de Europese natuurbeschermingsrichtlijnen. Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken.

Natura 2000

De wetgeving met betrekking tot Natura 2000-gebieden is vastgelegd in Hoofdstuk 2 van de Wet Natuurbescherming. Natura 2000-is de overkoepelende naam voor gebieden die op Europees niveau worden beschermd vanuit de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vanuit deze richtlijnen worden specifieke diersoorten en hun habitat beschermd om de biodiversiteit te behouden, te herstellen of uit te breiden. Het ondernemen van projecten, plannen of activiteiten in en in de omgeving van een Natura 2000-gebied kan mogelijkerwijs leiden tot (significant) negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen. Indien het niet mogelijk is om negatieve effecten op voorhand uit te sluiten, dan is er sprake van een vergunningsplicht en moet een habitattoets uitgevoerd worden. In een habitattoets worden de projecten, plannen of activiteiten getoetst op hun invloed op de instandhoudingsdoelstellingen en of (onder bepaalde voorwaarden) toestemming voor de uitvoering kan worden verleend.

Soortbescherming

De Wet natuurbescherming kent naast het beschermingsregime voor Natura 2000-gebieden drie beschermingscategorieën onder het hoofdstuk 'soortbescherming':

  • 1. Alle van nature in Nederland in het wild levende vogels op grond van de Vogelrichtlijn (art 3.1).
  • 2. Soorten beschermd op grond van de Habitatrichtlijn, het Verdrag van Bern en het Verdrag van Bonn (art. 3.5).
  • 3. Nationaal beschermde 'andere soorten' (art.3.10) als vermeld in Bijlage A van de Wet Natuurbescherming alsmede alle de vaatplanten van de soorten genoemd in bijlage B van de Wet Natuurbescherming.

De Soortbescherming is alleen (met uitzondering van de zorgplicht) van toepassing op soorten genoemd onder deze drie beschermingscategorieën.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Naast de Wet natuurbescherming bestaat in Nederland het Natuur Netwerk Nederland (NNN), waarvoor de provincies beleid maken. Het NNN is ruimtelijk in de Provinciale Structuurvisie vastgelegd. Het vormt een robuust netwerk van natuurgebieden en tussenliggende verbindingszones. Dit netwerk bestaat uit bestaande natuurgebieden, nieuw aan te leggen natuur en verbindingszones tussen deze gebieden.

Ook de beheersgebieden voor agrarisch natuurbeheer behoren tot het NNN. De planologische verankering van het NNN vindt plaats in (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Wanneer bij ruimtelijke ontwikkelingen een bestemmingsplan wijziging moet worden doorgevoerd dient altijd een 'Nee, tenzij'- toets te worden uitgevoerd. Hierin wordt beoordeeld of er als gevolg van de voorgenomen maatregelen significante effecten op de wezenlijke waarden en kenmerken van het netwerk optreden.

4.5.2 Onderzoek
4.5.2.1 De Tille

Als gevolg van de voorgenomen activiteiten kan overtreding van de Wet natuurbescherming op voorhand niet uitgesloten worden. Econsultancy is daarom gevraagd om de wettelijke consequenties van de voorgenomen activiteiten in het kader van de Wet natuurbescherming in beeld te brengen middels een Quickscan Wet Natuurbescherming. Het plangebied is op 23 februari 2022 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroute van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000 en het Natuurnetwerk Nederland. De bij het onderzoek behorende rapportage is bijgevoegd als Bijlage 4. Op basis van het onderzoek is het onderstaande vastgesteld.

Gebiedsbescherming

De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen de grenzen, of in de directe nabijheid van een gebied dat aangewezen is als Natura 2000. Het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied, de Waddenzee, bevindt zich op circa 5,8 kilometer afstand ten noorden van de onderzoekslocatie.

De onderzoekslocatie is niet gelegen binnen een Natura 2000-gebied. Indien er sprake zou zijn van een effect, betreft dit een extern effect. Externe effecten als gevolg van licht, trilling en geluid als door de voorgenomen plannen op de onderzoekslocatie zijn, gezien de afstand tot de meest nabijgelegen Natura 2000-gebieden niet te verwachten. Externe effecten als gevolg van een toename van stikstofdepositie konden vanwege de ligging van de onderzoekslocatie en de voorgenomen ingrepen op voorhand niet worden uitgesloten. Vervolgonderzoek in het kader van de gebiedsbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming ten aanzien van stikstof werd noodzakelijk geacht. In dit kader is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd. De resultaten zijn beschreven in 4.6 Stikstof.

De onderzoekslocatie maakt geen deel uit van het Natuurnetwerk. De onderzoekslocatie ligt ook niet in de nabijheid van een gebied, behorend tot het Natuurnetwerk Nederland. Het meest nabijgelegen gebied bevindt zich circa 5,8 kilometer ten noorden van de onderzoekslocatie. Gelet op artikel 2.45 van de omgevingsverordening van de provincie Groningen uit 2016 worden beperkingen opgelegd vanuit het kader van het Natuurnetwerk Nederland wanneer deze gelegen zijn in het Natuurnetwerk Nederland, of deel uitmaken van de strategische reservering van natuur. Beide vereisten zijn niet van toepassing op de onderhavige onderzoekslocatie. Vervolgonderzoek in het kader van het Natuurnetwerk Nederland wordt niet noodzakelijk geacht.

Soortbescherming

Als gevolg van de voorgenomen ingreep op de onderzoekslocatie kunnen er overtredingen van verbodsbepalingen uit soortbeschermingsparagrafen uit de Wet natuurbescherming optreden. Onderstaand is beschreven voor welke soorten er sprake is van dreigende overtreding van de Wet natuurbescherming en of met eenvoudige maatregelen overtreding is te voorkomen. Verder is beschreven voor welke soorten een vervolgtraject noodzakelijk is, bijvoorbeeld omdat toetsing van de ingreep aan de Wet natuurbescherming op basis van de huidige onderzoeksinspanning niet mogelijk is, en wat de eventuele consequenties zijn ten aanzien van ontheffingen.

Broedvogels

Het groen op de onderzoekslocatie en de dakgeulen bieden nestgelegenheid aan algemene broedvogels. Door de sloopwerkzaamheden en de verwijdering van vegetatie buiten het broedseizoen uit te voeren, worden overtredingen van verbodsbepalingen uit de Wet natuurbescherming voorkomen. Wanneer werkzaamheden gestart dienen te worden tijdens het broedseizoen, dient een broedvogelinspectie voorafgaand aan de werkzaamheden te worden uitgevoerd.

Zoogdieren 

De onderzoekslocatie vormt geen geschikt leefgebied voor streng beschermde soorten als de bunzing. Voor de incidenteel voorkomende individuen dient wel rekening gehouden te worden met de zorgplicht, dieren moeten de kans krijgen om veilig weg te komen. De onderzoekslocatie vormt wel geschikt leefgebied voor de egel. Voor deze soort geldt een provinciale vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen, maar er dient wel rekening gehouden te worden met de zorgplicht. Beschutte vegetatie dient daarom zorgvuldig (bijvoorbeeld handmatig) verwijderd te worden. Wanneer dieren worden aangetroffen, dienen deze de tijd te krijgen om veilig weg te komen.

Amfibieën 

De onderzoekslocatie vormt geschikt leefgebied voor algemene amfibiesoorten. Voor deze soorten geldt een provinciale vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen, waardoor er geen ontheffing voor de werkzaamheden ten aanzien van deze soorten nodig is. Wel dient er rekening gehouden te worden met de zorgplicht. Dit kan door bij het dempen van de siervijver amfibieën weg te vangen en elders uit te zetten en ook door de dempingswerkzaamheden buiten de gevoelige periode van winterrust en voortplanting uit te voeren. Daarnaast dienen de beschutte vegetatie en strooisellaag zorgvuldig verwijderd te worden.

Grondgebonden zoogdieren en amfibieën mogen niet (opzettelijk) gedood worden. Om te voorkomen dat grondgebonden zoogdieren of amfibieën gedood worden, mogen ze worden verjaagd en elders worden losgelaten. Indien niet voorkomen kan worden dat beschermde dieren gedood worden, dient een ontheffing van de verbodsbepalingen (doden) aangevraagd te worden of dient gewerkt te worden volgens een Gedragscode. Indien gekozen wordt om te werken volgens een Gedragscode, dient voldaan te worden aan de gestelde eisen en voorwaarden. Eén van de voorwaarden is, dat gewerkt moet worden buiten de kwetsbare periode. Er hoeft geen nader onderzoek uitgevoerd te worden en er hoeft geen ontheffing van de verbodsbepalingen aangevraagd te worden om de voorgenomen activiteiten uit te mogen voeren in het kader van de Wnb.

Houtopstanden

De Wet natuurbescherming beschermt bos van minimaal 10 are en bomenrijen van minimaal 21 bomen, gelegen buiten de bebouwde kom (de zogenaamde 'houtopstanden'). Het is verboden deze houtopstanden geheel of gedeeltelijk te vellen zonder voorafgaande melding bij gedeputeerde staten. Beoordeeld is of er bij de voorgenomen kap sprake is van meldingsplicht en herplantplicht conform artikel 4.2 en artikel 4.3 van de Wet natuurbescherming. Daarnaast is beschreven of er vervolgmaatregelen getroffen dienen te worden ten behoeve van de voorgenomen houtkap.

De bomen op de onderzoekslocatie vallen niet onder de definitie houtopstanden als bedoeld in paragraaf 4.1 van de Wet natuurbescherming. De houtopstand op de onderzoekslocatie is gelegen binnen de bij besluit van gemeenteraad vastgestelde grenzen van de bebouwde kom. Voor deze houtopstand geldt daarom geen meldingsplicht en herplantplicht.

In het kader van de ontwikkeling is door Heldergroen Advies inzichtelijk gemaakt welke bomen en houtopstanden waardevol genoeg zijn om bij eventuele plannen te behouden en welke bomen eventueel gerooid kunnen worden. Dit onderzoek is bijgevoegd als Bijlage 5. De verzamelde informatie is door de initiatiefnemers in acht genomen bij de planontwikkeling en stedenbouwkundige- en landschappelijke inrichting

Na de uitvoering van het onderzoek is het beoogde ontwerp voor De Tille gewijzigd, hierdoor is in het onderzoek een andere ontwerptekening opgenomen. De wijziging van het ontwerp heeft geen gevolgen conclusies van het onderzoek.

4.5.2.2 Agrarische percelen

Het onderzoeksgebied is op 3 november 2022 onderzocht op de (potentiële) aanwezigheid van beschermde planten, dieren en beschermde nesten, holen, vaste rust- en voortplantingslocaties en andere beschermde functies, zoals foerageergebied en vliegroutes van vleermuizen. Ook is onderzocht of de voorgenomen activiteiten een negatief effect hebben op houtopstanden en beschermd (natuur)gebied, zoals Natura 2000, Natuurnetwerk Nederland en Leefgebied weide- en akkervogels. De bij het onderzoek behorende rapportage is bijgevoegd als Bijlage 6. Op basis van het onderzoek is het onderstaande vastgesteld.

Gebiedsbescherming

Het onderzoeksgebied ligt buiten gronden die tot het Natuurnetwerk Nederland en Leefgebied weide- en akkervogels behoren. De bescherming van het Natuurnetwerk Nederland kent geen externe werking. Vanwege de ligging buiten deze gronden hoeft er niet getoetst te worden aan het Natuurnetwerk Nederland ten aanzien van het provinciaal beleid. Daarnaast is de invloedsfeer van de voorgenomen activiteiten lokaal en is de afstand met het onderzoeksgebied dusdanig groot dat de voorgenomen activiteiten geen negatief effect op de wezenlijke kenmerken en waarden van het Leefgebied weide- en akkervogels hebben. Bovendien zijn vogels verstoring rondom het onderzoeksgebied gewend wegens de aanwezige huidige bebouwing en de ligging nabij stedelijk gebied. Een negatief effect van voorgenomen activiteiten op Natura 2000-gebied kan op basis van de studie niet uitgesloten worden. Geadviseerd is om een stikstofberekening uit te laten voeren. In 4.6 Stikstof wordt op dit aspect ingegaan.

Soortenbescherming

De inrichting en het gevoerde beheer maken het onderzoeksgebied niet tot een geschikte groeiplaats voor beschermde planten maar wel tot een geschikt functioneel leefgebied van verschillende beschermde diersoorten. Beschermde diersoorten benutten het onderzoeksgebied als foerageergebied en mogelijk bezet een beschermd grondgebonden zoogdier er een vaste rust- en/of voortplantingsplaats, bezetten amfibieën er een (winter)rustplaats en nestelen er vogels. Vleermuizen bezetten geen vaste rust- of voortplantingsplaats in het onderzoeksgebied en amfibieën bezetten er geen voortplantingsplaats.

Van de in het onderzoeksgebied nestelende vogelsoorten is uitsluitend het bezette nest beschermd, niet het oude nest of de nestplaats. Werkzaamheden die kunnen leiden tot het verstoren/vernielen van bezette vogelnesten dienen buiten de voortplantingsperiode van vogels uitgevoerd te worden. De meest geschikte periode om de voorgenomen activiteiten uit te voeren is september-februari. Voorgenomen werkzaamheden mogen juridisch beschouwd wel plaatsvinden tijdens het broedseizoen van vogels mits geen bezette vogelnesten beschadigd/vernield worden. Indien de voorgenomen activiteiten uitgevoerd worden tijdens de voortplantingsperiode, dient een broedvogelscan uitgevoerd te worden om de aanwezigheid van een bezet vogelnest uit te sluiten.

Mogelijk komen algemeen beschermde grondgebonden zoogdieren en amfibieën voor binnen het onderzoeksgebied. Deze soorten staan op de provinciale vrijstellingslijst voor ruimtelijke ingrepen. Er hoeft dan ook geen ontheffing voor de uitvoering van voorgenomen activiteiten te worden aangevraagd. Aanbevolen wordt om buiten de kwetsbare periode (augustus-oktober) van de soorten aan het werk te gaan en één richting op te werken zodat de dieren de mogelijkheid hebben om te vluchten.

In het kader van de zorgplicht moet rekening worden gehouden met alle in het onderzoeksgebied aanwezige planten en dieren en moet er gekozen worden voor een werkmethode en/of planning in de tijd, waardoor planten en dieren zo min mogelijk schade ondervinden als gevolg van de voorgenomen activiteiten. Door het uitvoeren van de voorgenomen activiteiten wordt de functie van het onderzoeksgebied als foerageergebied mogelijk tijdelijk aangetast, dit leidt echter niet tot wettelijke consequenties.

Houtopstanden

In het onderzoeksgebied zijn geen bomen aanwezig. Toetsing van houtopstanden aan de Wet natuurbescherming is dan ook niet aan de orde.

4.5.3 Conclusie

Geconcludeerd wordt dat aspect ecologie geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.6 Stikstof

4.6.1 Algemeen

Het onderdeel gebiedsbescherming van de Wet natuurbescherming heeft als doel het beschermen van Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en/of Habitatrichtlijngebieden) in Nederland. Projecten die significante gevolgen voor deze gebieden kunnen hebben, zijn in beginsel – zonder vergunning – niet toegestaan. Ook het vaststellen van plannen zoals een bestemmingsplan of een inpassingsplan is niet toegestaan, indien het betreffende plan significante gevolgen kan hebben op Natura 2000-gebieden. Naast directe effecten (bijv. ruimtebeslag), dient ook gekeken te worden naar indirecte effecten als gevolg van externe werking (bijv. door geluid, licht en stikstofdepositie).

4.6.2 Onderzoek

Het plangebied ligt buiten Natura 2000-gebied. Het Natura 2000-gebied Waddenzee is het meest nabijgelegen Natura 2000-gebied en ligt op 6,04 kilometer afstand van het onderzoeksgebied. In het kader van de beoogde ontwikkeling is een stikstofdepositieonderzoek uitgevoerd, deze is bijgevoegd als Bijlage 7. In dit onderzoek is geconcludeerd dat uitvoering van de voorgenomen activiteiten niet leidt tot wettelijke consequenties in het kader van gebiedsbescherming.

4.6.3 Conclusie

Het aspect stikstof vormt geen belemmering voor het planvoornemen.

4.7 Rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai

4.7.1 Algemeen

De Wet geluidhinder (Wgh) bevat geluidnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidniveaus als gevolg van rail- en wegverkeerslawaai en industrielawaai. De Wgh geeft aan dat een akoestisch onderzoek moet worden uitgevoerd bij het voorbereiden van de vaststelling van een bestemmingsplan indien het plan een geluidgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt. Het akoestisch onderzoek moet uitwijzen of de wettelijke voorkeursgrenswaarde bij geluidgevoelige objecten wordt overschreden en zo ja, welke maatregelen nodig zijn om aan de voorkeursgrenswaarde te voldoen.

Wegverkeerslawaai

Met betrekking tot geluid veroorzaakt door het wegverkeer is in de Wet geluidhinder de verplichting opgenomen tot het verrichten van onderzoek naar de geluidsbelasting op de gevels van (nieuw geprojecteerde) woningen en andere geluidgevoelige objecten. Op grond van artikel 74 van de Wet geluidhinder (Wgh) hoofdstuk VI, afdeling 1 bevindt zich aan weerszijden van een weg een zone. Als in deze zone geluidgevoelige bebouwing wordt geprojecteerd dan dient akoestisch onderzoek te worden uitgevoerd. De breedte van deze zone is afhankelijk van:

  • de ligging van de weg in stedelijk of buitenstedelijk gebied;
  • het aantal rijstroken.

In stedelijk gebied worden twee typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 200 meter;
  • wegen met drie of meer rijstroken: 350 meter.

In buitenstedelijk gebied worden drie typen wegen onderscheiden, met aan weerszijden van de weg de volgende zonebreedtes:

  • wegen met een of twee rijstroken: 250 meter;
  • wegen met drie of vier rijstroken: 400 meter;
  • wegen met vijf of meer rijstroken: 600 meter.

De volgende wegen hebben op grond van artikel 74 Wgh geen zone:

  • wegen gelegen in een als woonerf aangeduid gebied;
  • wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur.

Spoorweglawaai

Spoorwegen hebben een zone, waarvan de breedte afhankelijk is van de hoogte van het geluidsproductieplafond. In artikel 1.4 van het Besluit geluidhinder is de breedte van de zone aangegeven. De zonebreedte varieert van 100 tot 1.200 meter. Bij ontwikkelingen rond geluidsgevoelige bestemmingen in de zone of wijzigingen aan de spoorlijn moet akoestisch onderzoek worden gedaan. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 55 en 68 dB (Lden), afhankelijk van de situatie.

Industrielawaai

Rondom industrieterreinen waarop de mogelijkheid aanwezig is tot vestiging van zogenaamde grote lawaaimakers, is op grond van art. 41 van de Wgh een geluidszone vastgesteld. In geval van nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen binnen de zone of een wijziging aan het industrieterrein of de geluidszone is een akoestisch onderzoek vereist. Op basis van de uitkomsten kunnen zo nodig maatregelen worden overwogen.

De voorkeursgrenswaarde en maximaal toegestane geluidsbelasting bedragen respectievelijk 50 en 65 dB(A) (Letm), afhankelijk van de situatie. Buiten de zone mag de geluidsbelasting nooit meer dan 50 dB(A) (Letm) bedragen. Er dient te worden gewaarborgd dat deze waarde, en de eventuele vastgestelde hogere grenswaarden niet worden overschreden. Middels zogenaamd zonebeheer wordt daarvoor continu de totale vergunde geluidsbelasting vanwege het industrieterrein beheerd.

4.7.2 Onderzoek

In het kader van de beoogde herontwikkeling van het zorgcomplex is een akoestisch onderzoek uitgevoerd door Buro Tideman. Het onderzoek is bijgevoegd bij voorliggend bestemmingsplan als Bijlage 8. Onderstaand worden de bevindingen van het onderzoek samengevat.

Bijna alle wegen in de directe omgeving hebben een rijsnelheid van 30 km/u. Alleen de Havenweg heeft een rijsnelheid van 50 km/u. De geluidbelasting op het plan als gevolg van het verkeer over alle wegen samen is na aftrek van 5 dB ex art 110G lager dan de voorkeursgrenswaarde van 48 dB.

De cumulatieve geluidbelasting minus 33 is lager dan 20 dB. De minimaal vereiste geluidwering aangegeven in het Bouwbesluit bedraagt 20 dB. Er wordt zonder nadere voorzieningen voldaan aan de binnenwaarde van 33 dB vereist voor een goed woon- en leefklimaat in de woning als gevolg van de cumulatieve geluidbelasting zonder aftrek ex art. 110G.

Er wordt voldaan aan de voorkeursgrenswaarde uit de Wet Geluidhinder. Het aspect geluid is geen beletsel voor het wijzigen van de bestemming.

Na de uitvoering van het onderzoek is het beoogde ontwerp voor De Tille gewijzigd, hierdoor is in het onderzoek een andere ontwerptekening opgenomen. De wijziging van het ontwerp heeft geen gevolgen conclusies van het onderzoek.

4.7.3 Conclusie

Op basis van het bovenstaande kan geconcludeerd worden dat het aspect akoestiek geen belemmering vormt voor de realisatie van het plan.

4.8 Luchtkwaliteit

4.8.1 Algemeen

De 'Wet milieubeheer' is één van de maatregelen die de overheid heeft getroffen om:

  • negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging aan te pakken;
  • mogelijkheden voor ruimtelijke ontwikkeling te creëren ondanks de overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor luchtkwaliteit.

De paragraaf luchtkwaliteit in de 'Wet milieubeheer' voorziet onder meer in een gebiedsgerichte aanpak van de luchtkwaliteit via het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De programma-aanpak zorgt voor een flexibele koppeling tussen ruimtelijke activiteiten en milieugevolgen. Van bepaalde projecten met getalsmatige grenzen is vastgesteld dat deze 'niet in betekenende mate' (NIBM) bijdragen aan de luchtverontreiniging. Deze mogen zonder toetsing aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit uitgevoerd worden.

Luchtkwaliteitseisen vormen onder de nieuwe 'Wet luchtkwaliteit' geen belemmering voor ruimtelijke ontwikkeling als:

  • er geen sprake is van een feitelijke of dreigende overschrijding van een grenswaarde;
  • een project, al dan niet per saldo, niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit leidt, wat wil zeggen dat een project 'niet in betekenende mate' bijdraagt aan de luchtverontreiniging (meer dan 3% ten opzichte van de grenswaarde);
  • een project is opgenomen in een regionaal programma van maatregelen of in het NSL, dat op 1 augustus 2009 in werking is getreden, nadat de EU op 7 april 2009 derogatie heeft verleend.

NIBM-grens woningbouwlocatie, 3% criterium:

  • < 1.500 woningen (netto) bij minimaal een ontsluitingsweg, met een gelijkmatige verkeersverdeling;
  • < 3.000 woningen bij minimaal twee ontsluitingswegen met een gelijkmatige verkeersverdeling.
4.8.2 Onderzoek

Niet in betekende mate (NIBM) bijdragen

Het initiatief voorziet in de herontwikkeling van een bestaand zorgcomplex. Als gevolg van de ontwikkeling neemt het aantal zorgwooneenheden toe. Het aantal gerealiseerde zorgwooneenheden ligt ver onder de NIBM-grens van 1.500 woningen, geconstateerd wordt dat voorliggend plan NIBM is.

Luchtkwaliteit te plaatse van de appartementen

Daarnaast is een toets nodig op de luchtkwaliteit ter plaatse van de nieuwe zorgwooneenheden. Deze moet in ieder geval voldoen aan de wettelijke grenswaarden en bij voorkeur ook aan de gezondheidkundige advieswaarden van de WHO.

In de praktijk is het langs drukke wegen vooral van belang welke waarden fijnstof (PM10 en Pm2,5), stikstofdioxide (NO2) en roet aanwezig zijn. Vooral de concentratie NO2 geeft op korte afstand van de weg verkeer gerelateerde emissie. Fijnstof ligt veel meer als een deken over Nederland, waarbij een drukke weg in de directe omgeving wel een bijdrage kan leveren aan de concentraties. Roetdeeltjes maken deel uit van de fijnere fractie van het fijn stof en hebben typisch een afmeting kleiner dan 0,3 µm. Een groot deel van de roetdeeltjes zit in de ultrafijne fractie van fijnstof, dat direct kan doordringen in de longblaasjes.

Volgens de Grootschalige Concentratie- en Depositiekaarten Nederland (2025) geldt in de directe omgeving van het plangebied een gemiddelde fijn stof concentratie (PM10) van 11.5 µg/m3 en een gemiddelde concentratie stikstofdioxide (NO2) van 4.9 µg/m3. De huidige luchtkwaliteit ter plaatse is dus zeer goed. De kleinschalige ontwikkeling draagt niet in betekenende mate bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit.

4.8.3 Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de realisatie van het onderhavige plan.

4.9 Geur

4.9.1 Algemeen

Wet geurhinder en veehouderij

De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) bevat het beoordelingskader voor geurhinder van veehouderijen die vergunningplichtig zijn op basis van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en Wet milieubeheer (Wm). Het beoordelingskader s als volgt:

  • voor diercategorieën waarvan de geuremissie per dier is vastgesteld in de Regeling geurhinder en veehouderij (Rgv) geldt een maximale geurbelasting op een geurgevoelig object;
  • voor andere diercategorieën geldt een minimale afstand voor veehouderijen ten opzichte van geurgevoelige objecten.

Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen concentratiegebieden (conform Reconstructiewet) en niet-concentratiegebieden en tussen situaties binnen de bebouwde kom en buiten de bebouwde kom. De wet beschrijft in artikel 3 de maximale norm voor geurbelasting van een veehouderij ten opzichte van een gevoelig object (zoals een woning) in vier situaties, deze zijn weergegeven in de volgende tabel.

  binnen bebouwde kom   buiten bebouwde kom  
concentratiegebieden   3,0 (in ou/m3)   14,0 (in ou/m3  
niet concentratiegebieden   2,0 (in ou/m3)   8,0 (in ou/m3)  

Geurnormen Wet geurhinder en veehouderij

Voor veehouderijen met diercategorieën waarvoor geen emissiefactor is vastgesteld geldt op grond van artikel 4 van de wet een minimumafstand ten opzichte van een geurgevoelig object. Binnen de bebouwde kom is deze minimumafstand 100 meter en daarbuiten 50 meter. Voor geurgevoelige objecten die onderdeel uitmaken van een andere veehouderij gelden niet de maximale geurbelastingen, maar gelden ook deze minimumafstanden.

Verder moet op grond van artikel 5 van de Wgv een minimale afstand tussen de gevel van een geurgevoelig object en de gevel van het dierenverblijf worden aangehouden. Deze afstand bedraagt ten minste 50 m voor objecten binnen de bebouwde kom en ten minste 25 m voor objecten buiten de bebouwde kom.

4.9.2 Onderzoek

Het plangebied is gesitueerd in het stedelijke gebied van Uithuizen. Omdat de locatie aan de rand van de bebouwde kom ligt, nabij het buitengebied, is beoordeeld of er in de nabije omgeving agrarische bedrijven aanwezig zijn. Potentieel zouden nabijgelegen agrarische bedrijven (veehouderijen) tot een geurbelasting in het plangebied kunnen leiden. Uit het bestemmingsplan 'Bestemmingslpan Buitengebied' volgt dat het dichtstbijzijnde agrarische bedrijf op ruim 700 ten zuiden van het plangebied is gelegen. Deze afstand tot agrarische bedrijvigheid is dermate groot dat gesteld kan worden dat ter plekke van het plangebied geen sprake is van geurbelasting.

4.9.3 Conclusie

Het aspect geur vormt geen belemmering voor de realisatie van het voorgenomen plan.

4.10 Bedrijven en milieuzonering

Milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) in de directe omgeving van zogenoemde milieuhinder gevoelige bestemmingen (zoals wonen) kunnen hinder vanwege geur, stof, geluid, gevaar en dergelijke veroorzaken. Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening, zoals dat uitgangspunt is van de Wro, dient te worden aangetoond dat ter plaatse van milieuhinder gevoelige bestemmingen sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat'.

VNG-publicatie "Bedrijven & milieuzonering"

Om niet alle ontwikkelingen bij voorbaat te onderwerpen aan een onnodig langdurig en kostbaar onderzoek is door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' uitgebracht. Deze uitgave maakt gebruik van het principe 'functiescheiding'. Door voldoende afstand aan te houden tussen nader bepaalde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige bestemmingen kan eenvoudigweg in veel gevallen worden aangetoond dat sprake is een 'goed woon- en leefklimaat'. De VNG-publicatie betreft zgn. pseudowetgeving (geen wetgeving maar een algemeen door de rechter aanvaarde methode).

De VNG-publicatie maakt gebruik van een basiszoneringslijst waarin voor nader gedefinieerde bedrijfscategorieën richtafstanden zijn bepaald. Een richtafstand wordt beschouwd als de minimaal aan te houden afstand tussen een milieubelastende activiteit en de milieuhinder gevoelige bestemming waarbij onaanvaardbare milieuhinder als gevolg van milieubelastende (bedrijfs)activiteiten betreffende geluid, geur, stof en gevaar redelijkerwijs kan worden uitgesloten. De genoemde maten zijn indicatief; met een goede motivering kan hiervan worden afgeweken.

Naast de gegeven richtafstanden hanteert de VNG-publicatie twee omgevingstypen, namelijk: een rustige woonwijk/buitengebied en een gemengd gebied. In een rustige woonwijk of buitengebied (omgevingstype 1) wordt functiescheiding nagestreefd. Tussen milieuhinder gevoelige functies en bedrijven dient de minimaal aan te houden 'richtafstand' in acht te worden genomen. In geval van een gemengd gebied (omgevingstype 2), waar sprake is van functiemenging, kan een verkleinde richtafstand worden gehanteerd. In tegenstelling tot rustige woongebieden worden in dergelijke levendige gebieden milieubelastende activiteiten op kortere afstand van milieuhinder gevoelige functies acceptabel geacht. De richtafstand mag in deze gebieden met één afstandsstap worden verkleind (10 meter behorende bij milieucategorie 1 wordt 0 meter, 30 meter van milieucategorie 2 wordt 10 meter van milieucategorie 1, etc.).

Relatie tussen milieucategorie, richtafstanden en omgevingstype

Milieucategorie   Richtafstanden tot omgevingstype rustige woonwijk en buitengebied   Richtafstanden tot omgevingstype gemengd gebied  
1   10 m   0 m  
2   30 m   10 m  
3.1   50 m   30 m  
3.2   100 m   50 m  
4.1   200 m   100 m  
4.2   300 m   200 m  
5.1   500 m   300 m  
5.2   700 m   500 m  
5.3   1.000 m   700 m  
6   1.500 m   1.000 m  

De gegeven richtafstanden zijn in het algemeen richtafstanden en geen harde afstandseisen. Ze moeten daarom gemotiveerd worden toegepast. Dit betekent dat geringe afwijkingen in de lokale situatie mogelijk zijn.

Vanuit milieuoogpunt kan een bepaalde afstand tussen een milieubelastende activiteit en een milieugevoelig object noodzakelijk zijn. Deze afstand heeft als doel bijvoorbeeld om ter plaatse van een 'gevoelig' object, zoals woningen, een aanvaardbaar geur-, geluid- of veiligheidsniveau te realiseren. Deze afstand wordt een milieuzonering genoemd. Een milieuzonering vormt het indirecte ruimtegebruik van een milieubelastende activiteit. In de uitgave 'Bedrijven en Milieuzonering' van de Vereniging Nederlandse Gemeenten zijn richtafstanden opgenomen, waarmee rekening moet worden gehouden ten opzichte van gevoelige functies. Het gaat daarbij zowel om de invloed van omliggende milieubelastende activiteiten op nieuwbouwplannen, als om invloed van eventuele nieuwe milieubelastende activiteiten op milieugevoelige bestemmingen in de omgeving.

4.10.1 Onderzoek

Onderstaande figuur 4.3 toont een uitsnede van het in de omgeving van het plangebied vigerende bestemmingsplan. Uit de figuur volgt dat het plangebied en de omgeving kunnen worden aangemerkt als 'gemengd gebied'. Ten noorden van het plangebied is een woonwijk gelegen, ten westen van het plangebied is een basisschool gesitueerd. Ten oosten en zuidoosten van het plangebied zijn bedrijfsmatige functies gevestigd. Daarnaast bevindt zich ten zuidoosten van het plangebied een camping.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BP04DeTille-VS01_0008.jpg"

Figuur 4.1: Kaartuitsnede bestemmingsplan met in de omgeving aanwezige functies

Milieubelastende activiteit of milieuhindergevoelige functie

De te realiseren uitbreiding van het zorgcomplex betreft geen milieubelastende activiteit. In de bestaande situatie is op de locatie reeds een zorgcomplex aanwezig. Er hoeft derhalve niet te worden beoordeeld of omliggende milieugevoelige functies last ondervinden van het zorgcomplex als milieubelastende activiteit. Er dient wel te worden beoordeeld of ter plaatse van het plangebied sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd.

Nabijgelegen milieubelastende activiteiten

Om te kunnen beoordelen of in het plangebied ter plaatse van de woning sprake is van een 'goed woon- en leefklimaat' en of omliggende milieubelastende functies in de bedrijfsvoering worden belemmerd zijn nabijgelegen milieubelastende activiteiten beoordeeld. In de omgeving van het plangebied zijn twee bedrijfsfuncties, een camping en een school gevestigd (zie figuur 4.4).

Het bedrijf ten oosten van het plangebied ligt op 130 meter van de bestemming 'Maatschappelijk'. Ter plaatse van de functie 'Bedrijf' zijn hoogstens bedrijven met de milieucategorie 1 of 2 toegestaan, de maximale richtafstand hiervoor is 10 meter in gemengd gebied. Met een werkelijke afstand van 130 meter wordt voldaan aan de richtafstand.

De afstand van het campingterrein tot de bestemming 'Maatschappelijk' bedraagt circa 60 meter. Conform de VNG-publicatie geldt voor de camping de categorie 'Kampeerterreinen, vakantiecentra, e.d. (met keuken) ' met een milieucategorie van 3.1. De richtafstand mag met één stap worden verkleind van 50 meter naar 30 meter. Aan deze richtafstand wordt voldaan.

De bedrijfslocatie ten zuiden van de camping, ten zuidoosten van het plangebied is in het bestemmingsplan 'Uithuizen' bestemd als locatie voor rioolwaterzuivering. De afstand van de bestemming 'Maatschappelijk' tot het bedrijfsperceel bedraagt ruim 220 meter. Op basis van streetview en luchtfoto's is geconcludeerd dat de voorheen aanwezige rioolwaterzuiveringsinstallatie niet meer aanwezig is. Er bevindt zich derhalve geen milieubelastende activiteit waar mogelijk hinder van wordt ondervangen in het plangebied.

Tot slot bevindt zich ten (noord)westen van het plangebied een basisschool. Conform de VNG-publicatie geldt voor de school de categorie 'Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderwijs' met een milieucategorie van 2. De richtafstand mag met één stap worden verkleind van 30 meter naar 10 meter. Met een werkelijke afstand tot de bestemmingsgrens van 15 meter wordt aan deze richtafstand voldaan.

Conclusie beoordeling

Gesteld wordt dat de afstand tot in de omgeving aanwezige milieuhinderlijke functies dermate groot is dat kan worden geconcludeerd dat ter plekke van het plangebied sprake zal zijn van een 'goed woon- en leefklimaat' en dat de in de omgeving aanwezige functies niet worden gehinderd in de bedrijfsvoering of uitbreidingsmogelijkheden.

4.10.2 Conclusie

Vanuit het aspect bedrijven en milieuzonering zijn er geen belemmeringen voor de voorgenomen ontwikkeling.

4.11 Externe veiligheid

4.11.1 Algemeen

Het beleid voor externe veiligheid is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van zware ongevallen met gevaarlijke stoffen in inrichtingen en tijdens het transport ervan. Op basis van de criteria zoals onder andere gesteld in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) worden bedrijven en activiteiten geselecteerd die een risico op zware ongevallen met zich mee (kunnen) brengen. Daarbij gaat het vooral om de grote chemische bedrijven, maar ook om kleinere bedrijven als LPG-tankstations en opslagen van bestrijdingsmiddelen. Daarnaast zijn (hoofd)transportassen voor gevaarlijke stoffen, zoals buisleidingen, spoor-, auto-, en waterwegen, ook als potentiële gevarenbron aangemerkt.

Het externe veiligheidsbeleid heeft tot doel zowel individuele burgers als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken zijn gemeenten en provincies verplicht om bij besluitvorming in het kader van de Wet milieubeheer en de Wet op de ruimtelijke ordening de invloed van een risicobron op zijn omgeving te beoordelen. Daartoe wordt binnen het werkveld van de externe veiligheid veelal het plaatsgebonden risico en het groepsrisico gehanteerd.

Het plaatsgebonden risico (PR) is de kans dat een persoon die zich gedurende een jaar onafgebroken onbeschermd op een bepaalde plaats bevindt, overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Dit risico wordt per bedrijf en transportas vastgelegd in contouren. Er geldt een contour waarbinnen deze kans 1x10-6 (één op de miljoen) bedraagt.

Het groepsrisico (GR) is een berekening van de kans dat een groep personen binnen een bepaald gebied overlijdt ten gevolge van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De oriëntatiewaarde geeft hierbij de indicatie van een aanvaardbaar groepsrisico. Indien een ontwikkeling is gepland in de nabijheid van een risicobron geldt afhankelijk van de ontwikkeling een verantwoordingsplicht voor het toelaten van gevoelige functies.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor bepaalde risicovolle bedrijven geldt het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). Hierin zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.

Transport van gevaarlijke stoffen (water, spoor, weg)

Voor de beoordeling van de risico's vanwege transport van gevaarlijke stoffen geldt het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt), met als uitvloeisel het zogeheten Basisnet en de bijbehorende regeling Basisnet.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Voor de beoordeling van de risico's van transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen geldt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Naast de toetsing aan het plaatsgebonden risico en het groepsrisico is hierin vastgelegd dat aan weerszijden van een buisleiding een bebouwingsvrije afstand moet worden aangehouden voor beheer en onderhoud aan de buisleidingen.

4.11.2 Onderzoek

Initiatiefnemers zijn voornemens een woonzorgeenheden voor kwetsbare personen te realiseren. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken moet een ruimtelijke besluit worden genomen. In het kader van dit ruimtelijke besluit moet, omdat er kwetsbare objecten (wooneenheden voor kwetsbare personen) worden gerealiseerd, het aspect externe veiligheid worden onderzocht. Nieuwe kwetsbare objecten mogen niet binnen de risicocontour van bestaande risicobronnen liggen. In dit kader is een beoordeling van mogelijk in de omgeving van het plangebied aanwezige risicobronnen gemaakt. De bevindingen zijn verwoord in een notitie welke is bijgevoegd als Bijlage 9.

Deze notitie is beoordeeld door de Veiligheidsregio Groningen, op basis van deze beoordeling voor externe veiligheid ziet de Veiligheidsregio Groningen geen aanleiding verder inhoudelijk advies te geven ten behoeve van het ruimtelijke plan. Het advies is bijgevoegd bij voorliggende toelichting als Bijlage 10. Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.

4.11.3 Conclusie

Op basis van bovenstaande wordt gesteld dat het aspect externe veiligheid geen belemmering vormt voor de realisatie van het voorliggende plan.

4.12 Verkeer en parkeren

4.12.1 Algemeen

Om te bepalen of het plan geen negatieve effecten heeft op het verkeer op omliggende wegen en de parkeersituatie, worden in deze paragraaf de effecten beschreven van het plan op het verkeer en de parkeersituatie.

4.12.2 Onderzoek

Verkeer

In de bestaande situatie heeft het plangebied reeds een verkeersgenererende werking. In de toekomstige situatie wordt een uitbreiding van het zorgcomplex gerealiseerd. Daarmee zal het aantal verkeersbewegingen naar het plangebied toenemen. In het kader van de beoogde ontwikkeling is door Royal HaskoningDHV een verkeersonderzoek uitgevoerd. In het onderzoek is aandacht besteed aan zowel de uitbreiding van het zorgcomplex als de bestaande situatie met betrekking tot verkeersveiligheid rondom de RK Basisschool De Schelp. Onderstaand zijn de bevindingen met betrekking tot verkeersgeneratie samengevat, hieruit volgt de verwachte verkeersgeneratie in de toekomstige situatie.

Het bestaande zorgcomplex kent 48 wooneenheden waarvan er de afgelopen jaren tussen de 40 en 45 in gebruik zijn geweest. Het aantal eenheden kan worden uitgebreid naar 104 zorgwooneenheden in de toekomstige situatie. De huidige verkeersgeneratie van De Tille bedraagt zo’n 40 tot 50 motorvoertuigen per etmaal. In theorie zou de totale verkeersgeneratie van de nieuwbouw op zo’n 160-200 motorvoertuigen komen. Hierbij moet worden opgemerkt dat er in de huidige situatie alleen psychiatrische zorg wordt verleend, waarbij zowel bewoners, personeel en bezoekers verkeer genereren. In de nieuwe situatie is in elk geval sprake van gehandicaptenzorg (36 appartementen) en psychiatrische zorg (34 appartementen) bij. Voor de overige 34 woonzorgeenheden wordt uitgegaan van ouderenzorg. Per zorgvorm verschilt de mobiliteitsbehoefte, dit is inzichtelijk gemaakt in onderstaande tabel.

afbeelding "i_NL.IMRO.1966.BP04DeTille-VS01_0009.jpg"

Figuur 4.2: Mogelijk mobiliteitsbehoefte toekomstig gebruik (cijfers wijken af)

Aan de hand van de CROW-kencijfers is per bewonersgroep een beoordeling gemaakt van de verwachte verkeersgeneratie door bewoners, bezoekers, personeel en leveranciers. Autogebruik doet zich naar verwachting voornamelijk voor in de ouderenzorg en psychiatrische zorg. In de gehandicaptenzorg is voornamelijk sprake van verkeersgeneratie door personeel en bezoekers, het aantal verkeersbewegingen door bewoners wordt verwaarloosbaar geacht. Onderstaand zijn de verwachte verkeersbewegingen nader beschreven.

  • 1. Ouderenzorg. Deze woonvorm laat zich vergelijken met de CROW-categorie 'verpleeg- en verzorgingstehuis'. Voor deze categorie zijn geen verkeersgeneratiecijfers bekend. De CROW-kencijfers kennen tevens de categorie 'serviceflat', gesteld kan worden dat dit vergelijkbaar is. Uitgaande van de categorie 'serviceflat' worden op basis van 34 eenheden en de CROW kenmerken ‘rest bebouwde kom’ en ‘weinig stedelijk’ (bandbreedte 2.2 – 3.0 verkeersbewegingen per woning) een verkeersgeneratie van 75-100 motorvoertuigen verwacht. Gelet op het autobezit en -gebruik van bewoners van bestaande serviceflats wordt echter gesteld dat de daadwerkelijk verkeersgeneratie 50% lager zal uitvallen. Voor deze wooncategorie wordt daarom uitgegaan van een verkeersgeneratie van 40-50 motorvoertuigbewegingen per etmaal.
  • 2. Gehandicaptenzorg. Geen CROW-kencijfers voor deze woonvorm beschikbaar. Aandeel bezoek (op basis van CROW-kencijfer ‘serviceflat’ komt op 0.3 bezoeker per woning. Aandeel personeel geschat op 0.5 per woning. De totale verkeersgeneratie komt hiermee uit op circa 27 motorvoertuigen per etmaal.
  • 3. Psychiatrische zorg. Geen CROW-kencijfers voor deze woonvorm beschikbaar. Verkeersgeneratie gebaseerd op huidige situatie (circa 40-50 motorvoertuigen per etmaal).

De totale verkeersgeneratie van het nieuwe plan bedraagt daarmee in een worst-case scenario circa 150 motorvoertuigen. Verwacht wordt dat het aantal verkeersbewegingen in de praktijk lager zal uitvallen. In het onderzoek is (zwaar) verkeer voor de bevoorrading voor zorg niet opgenomen, hiervoor worden 4 motorvoertuigbewegingen per etmaal verwacht. De totale verkeersgeneratie in het worst-case scenario bedraagt daarmee in totaal circa 155 verkeersbewegingen per etmaal. Hierbij moet worden opgemerkt dat in de bestaande situatie reeds sprake us van een verkeersgeneratie van circa 40-50 motorvoertuigen per etmaal. De werkelijke toegevoegde verkeersgeneratie als gevolg van het plan is daarmee ongeveer 100 motorvoertuigbewegingen per etmaal.

Het te realiseren theehuis zal bovendien een enigszins verkeersaantrekkende werking hebben. De categorie 'Café/bar/cafetaria' wordt toepasbaar geacht. Voor een dergelijk etablissement zijn in de CROW-publicatie 381 geen verkeersgeneratiecijfers bekend. Gelet op de aard en omvang van het theehuis wordt verwacht dat de verkeersaantrekkende werking verwaarloosbaar is. Het betreft een horecagelegenheid waarbij dagbesteding en ontmoeting van personen centraal staan. Daarnaast worden vooral voorbijkomende fietsers en wandelaars verwacht. Bovendien wordt niet het gehele gebouw gebruikt voor horeca, dit betreft slechts ongeveer één vijfde van het bvo. Op basis van het voorgaande wordt aan het theehuis een verkeersgeneratie van 20 motorvoertuigen per etmaal toegekend.

Geconcludeerd wordt dat het niet aannemelijk is dat de verkeersafwikkeling via de Oude Tilsterweg (naast de reeds aanwezige knelpunten in de omgeving) niet verder onder druk komt te staan als gevolg van de ontwikkeling. Reden hiervoor is dat de piekmomenten in verkeersgeneratie van de school en De Tille niet overeenkomen. Verkeer van en naar De Tille verspreid zich over de dag en in het weekend terwijl het schoolverkeer zich rond de breng- en haal momenten concentreert.

Parkeren

Het uitgangspunt is dat een ontwikkeling voorziet in de eigen parkeerbehoefte. Voor het parkeren wordt daarbij CROW-publicatie 381 (Toekomstbestendig parkeren - Van parkeerkencijfers naar parkeernormen) als uitgangspunt genomen. Het gebruik van de woonzorggebouwen door de zorgorganisaties sluit aan bij de categorie 'Verpleeg- en verzorgingstehuis'. De parkeercijfers voor dit gebruik worden per wooneenheid berekend en zijn inclusief parkeren door personeel en bezoekers. Bezoekers van het theehuis zullen voornamelijk bezoekers van bewoners betreffen. De hiervoor benodigde parkeerplaatsen zijn daarmee reeds opgenomen in de parkeernorm van de categorie 'Verpleeg- en verzorgingstehuis'. Er is uitgegaan van een worst-case scenario van 0,7 parkeerplaatsen per wooneenheid. Met een maximum van 104 zorgwooneenheden geldt daarmee een parkeernorm van (104 x 0,7 =) 73. Daarbij zijn voor het theehuis parkeerplaatsen gereserveerd, met een horecaoppervlakte van circa 100 m2 ontstaat een parkeerbehoefte van 7 parkeerplaatsen, in het plan zijn hiervoor 8 plaatsen aangehouden. Het plan voorziet in de realisatie van 81 parkeerplaatsen en voorziet daarmee in voldoende parkeerbehoefte.

4.12.3 Conclusie

Op basis van bovenstaande wordt geconcludeerd dat het plan uitvoerbaar is op de aspecten verkeer en parkeren.

4.13 Kabels en leidingen

4.13.1 Algemeen

In het kader van het bestemmingsplan dient rekening te worden gehouden met de aanwezigheid van ondergrondse planologisch relevante leidingen (hoofdtransportleidingen). Indien daartoe aanleiding bestaat dient rondom een leiding een zone te worden aangegeven waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

4.13.2 Onderzoek

Aardgastransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen aardgastransportleidingen.

Hoogspanningsleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen hoogspanningsleidingen.

Rioolleidingen

De rioolleidingen leiden voor dit plan leidt dit niet tot enige belemmering.

Watertransportleidingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen watertransportleidingen.

Straalverbindingen

In het plangebied of in de nabijheid hiervan bevinden zich geen straalverbindingen.

Kabels en niet planologisch relevante leidingen

Bij de aanvraag van een omgevingsvergunning wordt de wettelijk verlichte KLIC-melding uitgevoerd. Een dergelijke melding zorgt ervoor dat netwerkbeheerders van kabels en leidingen een melding krijgen van geplande werkzaamheden in de ondergrond. Aan de hand van de melding sturen netwerkbeheerders tekeningen naar de aanvrager. De tekeningen kunnen vervolgens gebruikt worden om na te gaan of er kabels en leidingen aanwezig zijn op de plaats waar gegraven gaat worden. Tijdens het bouwrijp maken van het plangebied worden deze bestaande kabels en leidingen verwijderd dan wel omgelegd.

4.13.3 Conclusie

In en nabij het plangebied van dit plan zijn geen planologisch relevante leidingen en/of verbindingen aanwezig. Er zijn daarom geen belemmeringen te verwachten. Bij graafwerkzaamheden op het terrein dient wel rekening te worden gehouden met eventueel aanwezige kabels en niet-planologische leidingen.

4.14 MER-toets

4.14.1 Algemeen

Per 1 april 2011 is het Besluit m.e.r. gewijzigd. De belangrijkste aanleidingen hiervoor zijn de modernisering van de m.e.r. wetgeving in 2010 en de uitspraak van het Europese Hof van 15 oktober 2009. Uit deze uitspraak volgt dat de omvang van een project niet het enige criterium mag zijn om wel of geen m.e.r.-beoordeling uit te voeren. Ook als een project onder de drempelwaarde uit lijst C en D zit, kan een project belangrijke nadelige gevolgen hebben, als het bijvoorbeeld in of nabij een kwetsbaar natuurgebied ligt.

Gemeenten en provincies moeten daarom per 1 april van 2011 ook bij projecten die kleiner zijn dan de drempelwaarden uit lijst C en D beoordelen of een m.e.r.-beoordeling nodig is. Achterliggende gedachte hierbij is dat ook deze projecten het milieu relatief zwaar kunnen belasten en ook bij kleine projecten van geval tot geval moet worden beoordeeld of een MER nodig is.

Een m.e.r.-beoordeling is een toets van het bevoegd gezag om te beoordelen of bij een project belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden. Wanneer uit de toets blijkt dat er belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen optreden moet er een m.e.r.-procedure worden doorlopen. Met andere woorden dan is het opstellen van een MER nodig. Voor deze toets wordt ook wel de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gehanteerd. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden:

  • belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  • belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet een m.e.r.(-beoordeling) plaatsvinden.

Op 7 juli 2017 is het Besluit m.e.r. weer gewijzigd. Bij deze wijziging is een nieuwe procedure opgenomen voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag waarbij een vormvrije m.e.r.- beoordeling aan de orde is, moet het bevoegd gezag een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden.

4.14.2 Onderzoek

Voor de voorbereiding van het mer-beoordelingsbesluit, is een aanmeldnotitie vormvrije m.e.r.-beoordeling opgesteld welke is opgenomen in Bijlage 11. De conclusie is dat de activiteiten die mogelijk worden gemaakt in het kader van het voorliggende bestemmingsplan, gelet op de kenmerken en de plaats van de activiteiten en de kenmerken van de potentiële effecten, niet zodanig van invloed op het milieu zijn dat een milieueffectrapportage moet worden doorlopen. Het voorstel is om de gemeenteraad van de gemeente Het Hogeland op basis van deze notitie te laten besluiten dat geen milieueffectrapportage nodig is.

4.14.3 Conclusie

Dit bestemmingsplan is niet m.e.r.-plichtig. Tevens zijn geen nadelige milieugevolgen te verwachten als gevolg van de vaststelling van dit bestemmingsplan.

Hoofdstuk 5 Juridische toelichting

5.1 Planopzet en systematiek

De in Hoofdstuk 2 beschreven planopzet is juridisch-planologisch vertaald in een bestemmingsregeling, die bindend is voor overheid, bedrijven en burgers. Het bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding (plankaart) en regels en is voorzien van een toelichting. De regels en verbeelding (plankaart) vormen het juridisch bindende deel. Op de verbeelding worden de toegekende bestemmingen en aanduidingen visueel weergegeven. De regels bevatten het juridische instrumentarium voor het regelen van het gebruik van de gronden, bepalingen omtrent de toegelaten bebouwing, regelingen betreffende het gebruik van aanwezige en/of op te richten bouwwerken. De toelichting heeft zelf geen juridische bindende werking, maar moet worden beschouwd als handvat voor de uitleg en de onderbouwing van de opgenomen bestemmingen.

5.2 Toelichting op de regels

5.2.1 Opbouw

In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet. De regels van het plan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de SVBP2012, zoals verplicht is sinds 1 juli 2013. Dit houdt onder meer in dat het plan IMRO-gecodeerd wordt opgeleverd. Navolgend wordt de opbouw, indeling en systematiek van de regels kort toegelicht.

Inleidende regels

  • Begrippen

In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de in het bestemmingsplan gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn.

  • Wijze van meten

Om op een eenduidige manier afstanden, oppervlakten en inhoud van gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde, te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding (plankaart) geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.

Bestemmingsregels

De opbouw van de bestemmingen ziet er als volgt uit:

  • bestemmingsomschrijving:

De omschrijving van de doeleinden. Hierbij gaat het in beginsel om een beschrijving van de aan de grond toegekende functies;

  • bouwregels:

In de bouwregels worden voor alle bouwwerken de van toepassing zijnde bebouwingsregels geregeld. Waar en met welke maatvoering mag worden gebouwd, wordt hier vastgelegd. Indien mogelijk wordt verwezen naar bouwvlakken en aanduidingen op de verbeelding (plankaart);

  • afwijken van de bouwregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van de bouwregels ten aanzien van het oppervlak en de vorm van bijbehorende bouwwerken;

  • specifieke gebruiksregels:

In dit onderdeel is aangegeven welke vormen van gebruik in ieder geval zijn toegestaan dan wel strijdig zijn met de bestemming. Daarbij zijn niet alle mogelijke toegestane en strijdige gebruiksvormen genoemd, maar alleen die functies, waarvan het niet op voorhand duidelijk is. Het gaat hierbij in feite om een aanvulling/verduidelijking op de in de bestemmingsomschrijving genoemde functies;

  • afwijken van de gebruiksregels:

Bij een omgevingsvergunning kan onder voorwaarden worden afgeweken van het in de bestemmingsomschrijving beschreven gebruik van hoofdgebouwen;

  • wijzigingsregels

In dit onderdeel is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden gekoppeld aan de desbetreffende bestemming. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven.

Algemene regels

  • Anti-dubbeltelregel:

Deze bepaling is opgenomen om te voorkomen dat, wanneer volgens een bestemmingsplan bepaalde gebouwen en bouwwerken niet meer dan een bepaald deel van een bouwperceel mogen beslaan, het opengebleven terrein nog eens meetelt bij het toestaan van een ander gebouw of bouwwerk, waaraan een soortgelijke eis wordt gesteld;

  • Algemene bouwregels:

In dit artikel worden de algemene bouwregels voor het bouwen beschreven, onverminderd het bepaalde in de overige artikelen;

  • Algemene gebruiksregels:

Deze bepaling bevat een opsomming van strijdig gebruik van gronden en bouwwerken in algemene zin;

  • Algemene afwijkingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven om af te wijken van bepaalde, in het bestemmingsplan geregelde, onderwerpen. De criteria, die bij toepassing van de afwijkingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Algemene wijzigingsregels:

In deze bepaling is aan burgemeester en wethouders de bevoegdheid gegeven het plan te wijzigen. Het gaat hier om wijzigingsbevoegdheden met een algemene strekking. De criteria, die bij toepassing van de wijzigingsbevoegdheid in acht moeten worden genomen, zijn aangegeven;

  • Overige regels:

Hier staan regels geformuleerd ten aanzien van wettelijke regels en parkeren.

Overgangs- en slotregels

  • Overgangsrecht:

Bouwwerken welke op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaan (of waarvoor een bouwvergunning is aangevraagd) mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de bebouwingsregels. De overgangsbepaling houdt niet in dat het bestaand, illegaal opgerichte, bouwwerk legaal wordt, noch brengt het met zich mee dat voor een dergelijk bouwwerk alsnog een bouwvergunning kan worden verleend. Burgemeester en wethouders kunnen in beginsel dus nog gewoon gebruik maken van hun handhavingsbevoegdheid. Het overgangsrecht is opgenomen zoals opgenomen in artikel 3.2.1 Bro. Het gebruik van de grond en opstallen, dat afwijkt van de regels op het moment van inwerkingtreding van het plan mag eveneens worden voortgezet;

  • Slotregel:

Deze bepaling geeft aan op welke manier de regels kunnen worden aangehaald.

5.2.2 Bestemmingen

Naast de inleidende regels (begrippen en wijze van meten), algemene regels (zoals bouwregels, gebruiksregels en proceduregels) en de overgangs- en slotregels, zijn de volgende bestemmingen in dit plan opgenomen:

  • Woongebied

Artikel 3 bevat de enkelbestemming 'Woongebied'. Deze aangewezen gronden zijn hoofdzakelijk bestemd voor de functie wonen. Voor een deel van het woongebied geldt de aanduiding 'zorg', hier zijn zelfstandige woningen toegestaan waarbij zorg wordt verleend. Ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - theehuis' is een theehuis ten dienste van de zorgorganisatie en hoofdzakelijk dagbesteding toegestaan. Ondergeschikt daaraan is het verstrekken van horeca aan derden. Hoofdgebouwen worden binnen het bouwvlak gebouwd. Uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke vorm van woongebied - stal' is een stalgebouw toegestaan. Bijgebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen ter plaatse van de enkelbestemming 'woongebied' worden gebouwd met inachtneming van het bepaalde in de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. In de bestemming is een wijzigingsbevoegheid opgenomen waarmee het mogelijk is maximaal 20 reguliere wooneenheden te realiseren. Wanneer hier gebruik van wordt gemaakt vloeien 34 woonzorgeenheden terug naar het woningbouwprogramma. Indien gebruik wordt gemaakt van deze wijzigingsbevoegheid moet aan een aantal voorwaarden worden voldaan.

Ter plaatse van de bestemming zijn, naast het wonen, tevens toegestaan groenvoorzieningen, verkeers- en verblijfsdoeleinden (waaronder ook voorzieningen worden verstaan), parkeervoorzieningen, nutsvoorzieningen en waterhuishoudkundige voorzieningen. Hiermee wordt de beoogde inrichting van het plangebied zoals beschreven in Hoofdstuk 2 mogelijk gemaakt. Qua verkeers- en verblijfsvoorzieningen wordt infrastructuur voor langzaam verkeer gerealiseerd. Namelijk voor bestemmingsverkeer dat gaat parkeren, voertuigen die cliënten halen en brengen, fietsverkeer, loopverkeer en incidenteel vervoer ten behoeve van het stalgebouw. Dergelijke verkeersstromen zijn passend binnen een woongebied en behoeven geen specifieke verkeersbestemming.

Daaraan ondergeschikt is het gebruik ten behoeve van bodemenergiesystemen, moestuinen, speelvoorzieningen, sportvoorzieningen en daarmee naar aard en omvang gelijk te stellen voorzieningen toegestaan. Ook is een dierenweide voor kleinvee toegestaan. Deze faciliteiten staan eveneens ten dienste van de realisatie en het functioneren van de beoogde inrichting.

Daarbijbehorende tuinen, erven en terreinen, gebouwen en overkappingen, en overige bouwwerken zijn tevens toegestaan.

  • Waarde - Archeologie 4

Artikel 4 bevat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. Deze aangewezen gronden zijn mede bestemd voor het behoud van archeologische waarden. Voor bouwwerken met een oppervlakte groter dan 200 m² moet, alvorens een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk wordt verleend, door de aanvrager een rapport worden overgelegd waarin de archeologische waarden van de gronden die blijkens de aanvraag kunnen worden verstoord in voldoende mate zijn vastgesteld en in voldoende mate is aangegeven op welke wijze de archeologische waarden worden bewaard en/of gedocumenteerd.

Hoofdstuk 6 Economische uitvoerbaarheid

Bij de voorbereiding van een ruimtelijke procedure dient op grond van artikel 3.1.6 lid f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de economische uitvoerbaarheid van het plan.

Met de inwerkingtreding van de Wro op 1 juli 2008 is de gemeente verplicht, op grond van artikel 6.12 lid 1 van die wet, tot kostenverhaal bij grondexploitatie. Deze verplichting houdt in dat als de gemeente er bij een ruimtelijke ontwikkeling niet in slaagt met alle particuliere eigenaren in het gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie, de gemeente publiekrechtelijk de kosten moet verhalen bij alle eigenaren in het exploitatiegebied waarmee niet is gecontracteerd. Gemaakte kosten (limitatief opgesomd in artikelen 6.2.3 tot en met 6.2.5 van het Bro) zoals plankosten, onderzoekskosten, kosten van inrichting van de openbare ruimte etc. kunnen worden verhaald door middel van een exploitatieplan dat gelijktijdig met het bestemmingsplan moet worden vastgesteld.

De toepassing voor het afdwingbare kostenverhaal richt zich op bouwplannen. De definitie van wat onder een bouwplan wordt verstaan is opgenomen in artikel 6.2.1 Bro (o.a. bouw van 1 of meer woningen, bouw van 1 of meer hoofdgebouwen). Het bestemmingsplan voorziet in de ontwikkeling van meerdere gebouwen behorende bij een zorgcomplex. Deze ontwikkeling maakt daarmee een bouwplan mogelijk in de zin van artikel 6.2.1 Bro.

Het bevoegd gezag heeft met de initiatiefnemers een overeenkomst gesloten over grondexploitatie (een anterieure overeenkomst). Hierin zijn afspraken gemaakt over de betaling van de gemeentelijke kosten. De kosten van grondexploitatie over de in het plan begrepen gronden zijn hiermee anderszins verzekerd. Het maken van een exploitatieplan is niet noodzakelijk.

Tussen het bevoegd gezag en initiatiefnemer wordt een planschadeovereenkomst gesloten. Hierin wordt vastgelegd dat initiatiefnemer eventuele planschade van omwonenden zal vergoeden.

Hoofdstuk 7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

7.1 Vooroverleg

Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) schrijft voor dat het bestuursorgaan, dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan overleg pleegt met instanties, zoals gemeenten, waterschappen, provinciale diensten en Rijk, die betrokken zijn bij de zorg voor ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn.

In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn de nationale belangen die juridische borging vereisen opgenomen. Het Barro is gericht op doorwerking van nationale belangen in gemeentelijke bestemmingsplannen. Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen nationale belangen schaadt. Daarom is afgezien van het voeren van vooroverleg met het Rijk.

Provincie Groningen

Geoordeeld wordt dat dit bestemmingsplan geen provinciale belangen schaadt, dit is onderbouwd in 3.2. Daarom is afgezien van het voeren van een informeel vooroverleg met de Provincie Groningen. In het kader van het wettelijk vooroverleg is het bestemmingsplan ter beoordeling voorgelegd aan de provincie. De beoordeling heeft ertoe geleid dat het plan op onderdelen is aangepast.

In het kader van de provinciale omgevingsverordening heeft wettelijk vooroverleg met de Veiligheidsregio Groningen plaatsgevonden vanwege het aspect externe veiligheid. De veiligheidsregio heeft een positief advies afgegeven en ziet daarmee geen redenen tot het opnemen van een aanvullend advies met betrekking tot bestrijdbaarheid of zelfredzaamheid.

Waterschap Noorderzijlvest

Op 12 juli 2022 is het plan via de digitale watertoets kenbaar gemaakt bij het waterschap Noorderzijlvest. Naar aanleiding hiervan heeft op 18 juli vooroverleg plaatsgevonden met onder andere het Waterschap Noorderzijlvest en Gemeente Het Hogeland. Tijdens dit overleg is het plan gepresenteerd en besproken welke wateropgaven voor het plan relevant zijn. Op basis hiervan is het plan en de wijze waarop watercompensatie wordt gerealiseerd uitgewerkt.

Veiligheidsregio Groningen

Op 15 juli 2022 is het concept bestemmingsplan voorgelegd aan de Veiligheidsregio Groningen met het verzoek het plan te beoordelen. Naar aanleiding hievan heeft de veiligheidsregio een advies uitgebracht, dit advies is als bijlage opgenomen bij de toelichting. Er is geoordeeld dat er vanuit externe veiligheid geen belemmering zijn voor de ontwikkeling. Tot slot is aangegeven dat bij de nadere uitwerking van de bouwplannen mogelijk nog toetsing aan het Bouwbesluit moet plaatsvinden.

Omgevingsparticipatie

Het participatie traject met de omwonenden van de locatie is in de zomer van 2021 opgestart. Er is op 30 juni 2021 in drie sessies met meerdere partijen in het dorp gesproken over welke mogelijke samenwerkingsverbanden er uitgewerkt kunnen worden en er hebben meerdere avonden met directe omwonenden van de Ulbrandahof plaatsgevonden. De eerste omwonendenavond was op 28 september 2021, de tweede op 9 november, de derde op 18 januari 2022 en de vierde, en tevens voorlopig laatste, op 7 juni 2022. De sfeer was tijdens deze gesprekken goed. Er is vanuit beide kanten begrip. De zorg van omwonenden ging voornamelijk over de hoogte van de bebouwing, de afstand van de nieuwbouw tot de woningen in de buurt en het aantal en posities van parkeerplekken. Ook kwam de verkeerssituatie in combinatie met de school aan de Oude Tilsterweg naar voren. Hiervoor is door de gemeente onderzoek uitgezet bij RoyalHaskoningDHV. De conclusie uit dit onderzoek was dat de huidige verkeerssituatie passend is bij het toekomstige programma en er geen reden is tot wijziging. In het overleg van 7 juni hebben de omwonenden aangegeven de uitwerking van de architectuur mooi te vinden en zijn over de positie van de gebouwen en parkeerplaatsen geen opmerkingen meer gemaakt. Dit is op 8 juni per e-mail bevestigd door de contactpersoon namens de buurt.

Na deze sessies is het beoogde ontwerp voor de Tille enigszins gewijzigd, met name de stedenbouwkundige opzet is gewijzigd. De bouwhoogtes en massa's van bebouwing zijn grotendeels gelijk gebleven. Het plan is hiermee nog steeds in lijn met de uitgevoerde participatie. In november 2023 zal een inloopbijeenkomst plaatsvinden waar men het plan kan komen bekijken en vragen kan stellen.

In Bijlage 12 is het participatiedocument opgenomen welke een beschrijving geeft van het participatietraject. Geconcludeerd wordt dat de omgeving in voldoende mate betrokken is geweest bij de planvorming en -ontwikkeling.

7.2 Zienswijzen

Het ontwerpbestemmingsplan ligt voor de duur van 6 weken ter inzage. Binnen deze periode kan eenieder een zienswijze ten aanzien van dit bestemmingsplan kenbaar maken.

Het ontwerp van het bestemmingsplan 'De Tille te Uithuizen' heeft ingevolge artikel 3.8 van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) vanaf 8 december 2023 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Gedurende de termijn zijn er 2 zienswijzen binnengekomen, waarvan één pro forma. De aanvulling op de pro forma zienswijze is binnen de gestelde termijn binnengekomen. De zienswijzen zijn ontvankelijk.

De zienswijzennota is opgenomen als Bijlage 13 Zienswijzennota bij deze toelichting. Eén van de zienswijzen heeft geleidt tot enkele aanpassingen van het bestemmingsplan ten behoeve van de duidelijkheid. Deze aanpassingen zijn beschreven in de zienswijzennota. De zienswijzen leiden niet tot het niet vaststellen van het bestemmingsplan.