Plan: | Zonnepark te Lauwersoog |
---|---|
Status: | vastgesteld |
Plantype: | omgevingsvergunning |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1966.BG2018OM01-VS01 |
De voorliggende omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing heeft betrekking op het realiseren van een zonnepark op het terrein van een voormalig helofytenfilter van het Waterschap Noorderzijlvest.
Dit terrein ligt net buiten het dorp Lauwersoog. De activiteit betreft het gebruiken van gronden voor de opwekking van energie door middel van zonnepanelen.
Het ter plaatse geldende bestemmingsplan laat de voorgenomen activiteit niet toe en dus is een planologische afwijking nodig. Meer hierover in paragraaf 1.3 (Geldend bestemmingsplan). Door de gemeente Het Hogeland is aangegeven medewerking te kunnen verlenen aan realisatie van het project. Voor de planologische afwijking is een omgevingsvergunning met een ruimtelijke motivering vereist. Die ruimtelijke motivering moet aantonen dat met de afwijking sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Voorliggend rapport voorziet hierin.
Het projectgebied ligt aan de provinciale weg N361, even buiten de bebouwde kom van het dorp Lauwersoog. Dit dorp ligt op de grens tussen Friesland en Groningen even tevens direct aan de Waddenzee. Het dorp is na 1969 ontstaan, na de indijking van de Lauwerszee tot het Lauwersmeer. De omgeving bestaat uit voornamelijk natuurgebied dat tevens in gebruik is als militair oefenterrein en recreatieterreinen. De omgeving wordt verder bepaald door het water van het Lauwersmeer en de Waddenzee.
Figuur 1. Uitsnede topografische kaart. Het projectgebied ligt binnen het rode kader (bron: topotijdreis.nl).
Het projectgebied heeft een oppervlakte van ongeveer twee hectare. Het projectgebied wordt begrensd door de weg provinciale weg N361 aan de zuidelijke zijde, een wandelpad aan de oostzijde en natuur aan de overige zijden.
Voor het projectgebied gelden op dit moment het 'Bestemmingsplan Lauwersoog e.o.'. De navolgende tekst bespreekt wat de geldende regels zijn in dit plan en in hoeverre zij een conflict opleveren met het voorgenomen project (het gebruiken van natuurgrond voor de opwekking van energie door middel van zonnepanelen).
Figuur 2. Uitsnede geldende bestemmingsplannen (bron: ruimtelijkeplannen.nl).
'Bestemmingsplan Lauwersoog e.o.'
Op grond van het bestemmingsplan kent het projectgebied de bestemming 'Natuur - Lauwersmeer'. Gronden met deze bestemming zijn bestemd voor "het behoud, het herstel en de ontwikkeling van de natuurlijke en de landschappelijke waarden van rietmoerassen en rietruigtes, vochtige en natte graslanden, bossen, open water en de onderlinge overgangsgebieden daartussen". Daarbij zijn er ook een aantal ondergeschikte functies toegestaan zoals agrarisch en recreatief medegebruik. Het opwekken van energie door middel van zonnepanelen is echter op grond van deze functies niet mogelijk. Om die reden is het noodzakelijk van het geldende bestemmingsplan af te wijken. Ook laten de bouwregels van de bestemming de gewenste zonnepanelen niet toe. Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mogen immers niet hoger zijn dan twee meter. Omdat de zonnepanelen op palen komen, wordt niet aan deze bouwregel voldaan en dus moet van de bouwregel worden afgeweken.
Vanwege deze beperking is het noodzakelijk van de genoemde regels van het bestemmingsplan af te wijken door middel van een omgevingsvergunning. De grondslag voor die omgevingsvergunning zal artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 3°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
In het volgende hoofdstuk volgt de planbeschrijving, dit hoofdstuk gaat in op de huidige en de toekomstige situatie van het projectgebied. In hoofdstuk 3 worden het relevante beleid van de provincie Groningen en het beleid van de gemeente Het Hogeland behandeld. In hoofdstuk 4 komt het onderdeel 'milieu en overige randvoorwaarden' aan de orde. De onderdelen die in dit hoofdstuk worden behandeld zijn bodem, geluid, luchtkwaliteit, externe veiligheid, waterhuishouding, archeologie en cultuurhistorie en ecologie. In hoofdstuk 5 komen de feitelijke en juridische planopzet aan de orde. Als laatste gaan de hoofdstukken 6 en 7 in op de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
Het projectgebied is ingeklemd tussen de Waddenzeedijk aan de noordzijde en de doorgaande provinciale weg N361 aan de zuidzijde. Het is (vanuit de lucht) herkenbaar vanwege de rationele structuur van haaks op elkaar staande dijklichamen als scheiding van de bekkens. De rationele structuur is het gevolg van het gebruik van de gronden als helofytenfilter. Een helofytenfilter is een filter dat met behulp van helofyten (planten) afvalwater zuivert tot een kwaliteit die onschadelijk is voor het milieu.
Ook herkenbaar zijn de waterpartijen aan de noord-, west- en zuidzijde en de toegang naar het gebied vanaf de Kustweg aan de noordzijde in het midden van het gebied Een deel van dat water is vanuit het terrein niet zichtbaar vanwege laag water en hoog riet. Aan de oostzijde ligt een sloot langs de randdijk. Aan de oostzijde ligt ook een smal recreatief fietspad (verhard) tussen de kustweg en de provinciale weg N361. Langs dat fietspad ligt een brede sloot die afwatert in een plas aan de noordzijde langs de dijk. Oostelijk van die brede sloot ligt het militair oefenterrein.
Figuur 3. Luchtfoto projectgebied (bron: Google Maps).
Het terrein is nu alleen benaderbaar vanaf de Kustweg, langs de dijk. Een afslag van die weg lijdt naar een klein onverhard parkeerterrein. Van daar begint het fietspad langs de oostelijke rand van het terrein. In een bocht van dat fietspad kun je rechtdoor, over een dijkje de toegang naar het terrein bereiken. Het terrein is niet afgesloten.
Initiatiefnemer van het project (de Stichting Wadduurzaam) heeft een studie verricht naar de mogelijkheden van alternatieve vormen van energieopwekking rondom de zeedijk, in opdracht van het waterschap Noorderzijlvest (2018). Daarin zijn een aantal opties onderzocht, zowel kwalitatief als kwantitatief. Eén daarvan is de realisatie van een ecologisch zonnepark op een locatie direct achter de zeedijk op het terrein van een voormalig helofytenfilter van het Waterschap Noorderzijlvest.
Figuur 4. Gedetailleerde luchtfoto projectgebied (bron: Google Maps).
Initiatiefnemer heeft als doelstelling om vooral de scheepvaart in het Waddengebied te verduurzamen met onder meer waterstof. Initiatiefnemer beoogt met de zonnestroom waterstof te produceren voor vrachtauto's, personenauto's en scheepvaart (kotters en veerdienst). De productie van waterstof is op het haventerrein van Lauwersoog gepland, waarbij tevens een tank- en opslagstation voor waterstof is voorzien op het haventerrein.
De zonnepanelen die in een tafelopstelling geclusterd zullen worden geplaatst krijgen een maximum bouwhoogte van circa 2,20 meter en worden geplaatst in een oost-westopstelling. Panelen worden uitgevoerd in all-black uitvoering, daarbij zijn zowel de panelen als de randen in zwart uitgevoerd. Zie hiervoor ook het als Bijlage 1 (Definitief inrichtingsplan) bijgevoegde bestand. Behalve zonnepanelen, omvormers, een klantstation van de netbeheerder, hekwerk en enkele kleine infrastructurele kunstwerken zoals trappen ter overbrugging van hoogteverschillen, zullen er geen bouwwerken in het gebied worden geplaatst. Behalve de zonnepanelen zijn de bouwwerken van zeer ondergeschikte aard. Tot slot wordt ook voorzien, ter plaatse van het centrale middelpunt van het zonnepark, in verharding zodat het gebied toegankelijk is voor onderhoudswerkzaamheden.
Wat betreft de exacte indeling van het plangebied wordt hier verwezen naar de navolgende subparagraaf 2.2.2 (Landschappelijke inpassing).
Onderzocht is of en hoe het park ingericht kan worden met de zonnepanelen. Deze studie heeft geleid tot een Definitief inrichtingsplan, dat als Bijlage 1 bij deze ruimtelijke onderbouwing opgenomen. De bijbehorende technische tekening is opgenomen als Bijlage 2.
Het projectgebied leent zich goed voor een rationele invulling, waarbij die orthogonale basis ongeveer elf graden gedraaid is, ten opzichte van de windroos. Om zo veel mogelijk open ruimte te krijgen en een optimale opbrengst is gekozen voor een opstelling van de panelen in oost-west richting in plaats van op zuid, met de panelen in een lichte hoek van circa tien graden. Dat levert weliswaar een iets lagere netto stroomproductie maar wel beter verdeeld over de dag.
Vervolgens is gekeken hoe de opstelling van de panelen kan worden ingebed in de omgeving van de helofytenfilter. Daarbij is gekozen om de verdiepte velden te gebruiken om daar de panelen op te stellen. Dat betekent dat die panelen, gemonteerd op frames op een redelijke hoogte boven het maaiveld kunnen worden aangebracht met voldoende (groei-)ruimte daaronder. De dijkjes rondom onttrekken dan de frames aan het zicht en bieden bezoekers de mogelijkheid om over het veld uit te kijken omdat de bezoeker zich dan boven de opgestelde panelen bevindt. De onder de panelen aanwezige draagconstructie is vrijwel onzichtbaar, zeker vanaf de omgeving buiten de ringdijk. Het principe van de onzichtbaarheid van de panelen is verwerkt in de tekeningen met als uitgangspunt dat de toppen van de panelen maximaal dertig centimeter liggen boven de top van de randdijken. Met een begroeiing op en aan de buitenzijde van de ringdijk (struiken en bomen) wordt die onzichtbaarheid bereikt op een natuurlijke wijze zonder dat een te hoge dijkconstructie noodzakelijk wordt.
Figuur 5. Impressie van het zonnepark.
Figuur 6. Doorsnedes zonnepark.
Figuur 7. Weergave opstelling.
De opstelling is vervolgens in een stack van drie panelen oost en drie panelen west met een samengesteld ondersteuningsframe. Met verschillende tussenruimtes wordt een gevarieerde set van belichting onder de panelen gerealiseerd. Door het terrein van de voormalige filterbekkens, na verwijderen van de bestaande beplanting en enige egalisatie, ook een licht profiel mee te geven ontstaan er lager gelegen gebieden onder de stacks waar het water naartoe kan stromen in natte periodes. Ook bieden die droge en natte gebieden zorgen voor gevarieerde mogelijkheden voor beplanting. Daarbij zorgen de panelen ook voor beschutting tegen weer en wind en bieden daarmee schuilplaatsen en wellicht ook broedplaatsen voor fauna.
Onderhoud aan het veld is minimaal noodzakelijk, maar goed uit te voeren vanaf de brede tussenpaden. Daar kan ook een maaimachine rijden om bijvoorbeeld jaarlijks de opkomende beplanting te snoeien.
Bezoekers (onder begeleiding) kunnen het park bekijken, zowel vanaf de dijkjes met een mooi totaal overzicht als vanaf de tussenpaden voor een blik op de natuurontwikkeling rond de opgestelde panelen.
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (hierna: Barro) in werking getreden met daarin een regeling voor een beperkt aantal onderwerpen. Op 1 oktober 2012 is het besluit aangevuld met regels voor de andere beleidskaders uit de SVIR en tevens uit het Nationaal Waterplan en het Derde Structuurschema Elektriciteitsvoorziening. Het Barro heeft als doel om vanuit een concreet nationaal belang een goede ruimtelijke ordening te bevorderen. Het Barro is het inhoudelijke beleidskader van de rijksoverheid waaraan ruimtelijke plannen van gemeenten moeten voldoen.
Daarnaast bevat het besluit om het Barro aan te vullen een wijziging van het Bro. De gewijzigde Barro verplicht gemeenten en provincies om in de toelichting van een ruimtelijk besluit de zogenaamde 'ladder voor duurzame verstedelijking' op te nemen, wanneer een zodanig besluit een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt. Hierop wordt in paragraaf 3.2.1 nader ingegaan.
Op grond van het Barro gelden voor het projectgebied geen specifieke waarden. Wel ligt het projectgebied vrijwel direct aan de Waddenzee. Voor de Waddenzee gelden op basis van het Barro wel waarden. Het Barro schrijft voor dat "als landschappelijke kwaliteiten van de Waddenzee worden aangemerkt de rust, weidsheid, open horizon en natuurlijkheid met inbegrip van de duisternis". Als cultuurhistorische kwaliteiten van de Waddenzee worden aangemerkt de in de bodem aanwezige archeologische waarden, en de overige voor het gebied kenmerkende cultuurhistorische structuren en elementen. De mate waarin dit project invloed heeft op deze waarden van de Waddenzee wordt besproken in de subparagraaf 4.1.2 (Cultuurhistorie) en paragraaf 4.4 (Ecologie).
Op 13 maart 2012 is de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (hierna: SVIR) van kracht geworden. In de SVIR is de visie van de rijksoverheid op de ruimtelijke en mobiliteitsopgaven voor Nederland richting 2040 aangegeven. Dit betreft een integraal kader dat de basis vormt voor bestaand en nieuw rijksbeleid met ruimtelijke consequenties. In de SVIR is gekozen voor een meer selectieve inzet van het rijksbeleid dan voorheen. Voor de periode tot 2028 zijn de ambities van het Rijk in drie rijksdoelen uitgewerkt:
Met de hiervoor genoemde rijksdoelen zijn dertien nationale belangen aan de orde die in de SVIR verder gebiedsgericht zijn uitgewerkt in concrete opgaven voor de diverse onderscheiden regio's.
Buiten deze nationale belangen hebben decentrale overheden meer beleidsvrijheid op het terrein van de ruimtelijke ordening gekregen; het kabinet is van mening dat provincies en gemeenten beter op de hoogte zijn van de actuele situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties en daardoor beter kunnen afwegen welke (ruimtelijke) ingrepen in een gebied nodig zijn.
Het nationaal netwerk van natuur is één van de dertien doelen en onderhavige ontwikkeling raakt dit belang. In paragraaf M.e.r.-beoordeling wordt hier nader op ingegaan.
Bij gebiedsontwikkeling is 'een zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten' van belang. Hierbij hanteert het Rijk de ladder voor duurzame verstedelijking. Deze is opgenomen in het Bro. Subparagraaf 3.1.3 (Ladder voor duurzame verstedelijking) van deze toelichting gaat hier verder op in.
De provincies en gemeenten krijgen in het nieuwe ruimtelijke beleid en mobiliteitsbeleid meer bevoegdheden. Bijvoorbeeld op het gebied van landschappen, verstedelijking en het behoud van groene ruimte. Provincies en gemeenten zijn volgens het kabinet beter op de hoogte van de situatie in de regio en de vraag van bewoners, bedrijven en organisaties. Daardoor kunnen zij beter afwegen wat er in een gebied moet gebeuren. Het opstellen van deze omgevingsvergunning met ruimtelijke onderbouwing past in die lijn.
Toetsingskader
De Ladder voor duurzame verstedelijking (Ladder) is een instrument voor efficiënt ruimtegebruik, met een motiveringsvereiste voor het bevoegd gezag als nieuwe stedelijke ontwikkelingen planologisch mogelijk worden gemaakt. Bij besluit van 28 augustus 2012 is de Ladder toegevoegd aan artikel 3.1.6 van het Bro en vervolgens op 1 oktober 2012 in werking getreden. Op 1 juli 2017 is het Bro gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. De Ladder staat als instrument niet op zichzelf, maar geeft mede vorm aan de systeemverantwoordelijkheid van de minister van Infrastructuur en Milieu voor een goede ruimtelijke ordening. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee, dat de minister er voor zorgt dat decentrale overheden over de juiste instrumenten kunnen beschikken voor een zorgvuldige benutting van de ruimte. Hieronder wordt begrepen het voorkomen van overprogrammering, het faciliteren van groei, het anticiperen op stagnatie en het leefbaar houden van krimpregio's.
De Ladder is onder andere van toepassing op ontwikkelingen die worden aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling. Bij het bepalen óf en hoe de Ladder moet worden toegepast zijn de volgende aspecten van belang:
Toetsing
1. Is er sprake van een stedelijke ontwikkeling?
De nieuwe handreiking begint met de vraag om wat voor een plan het gaat. In dit geval betreft het 'overige stedelijke functies'. Als een plan met overige functies wordt aangemerkt als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet de Ladder worden toegepast. Of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling bepaalt men door de aard en omvang van de ontwikkeling in relatie tot de omgeving. Het projectvoornemen bestaat uit het realiseren van een zonnepark van ongeveer twee hectare.
Uit overwegingen van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2017:1724 en ECLI:NL:RVS:2019:178) blijkt dat de Afdeling diverse voorzieningen op het gebied van energieopwekking en -distributie niet als stedelijke ontwikkeling aanmerkt. Genoemd worden: een hoogspanningsverbinding, een windturbinepark en een transformatorstation. Naar het oordeel van de Afdeling is er geen aanleiding voor een andere benadering met betrekking tot een zonnepark, dat naar zijn aard niet wezenlijk verschilt van een windturbinepark. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat een zonnepark, net als een windturbinepark, zich bij uitstek niet goed leent om binnen bestaand stedelijk gebied te worden gerealiseerd. De toepasselijkheid van de ladder voor duurzame verstedelijking als bedoeld in artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro op een dergelijke voorziening zou daarentegen juist tot gevolg hebben dat het bevoegde bestuursorgaan telkens zou moeten motiveren waarom deze voorziening niet binnen bestaand stedelijk gebied kan worden voorzien. Dit vindt de Afdeling in het licht van het doel en de strekking van de ladder voor duurzame verstedelijking een onlogische consequentie.
Op basis van deze vaste jurisprudentie kan gesteld worden dat geen sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het verder doorlopen van de laddertoets met de bijbehorende vragen is om die reden niet nodig.
Conclusie
Zoals uit de bovenstaande bespreking volgt, is het onderhavige project voor een zonnepark van twee hectare niet Ladderplichtig. De Ladder voor duurzame verstedelijking levert dus geen belemmering op voor onderhavige ontwikkeling.
De provincie Groningen heeft op 1 juni 2016 de Omgevingsvisie provincie Groningen 2016-2020 vastgesteld. De Omgevingsvisie is vertaald naar een verordening, voor zover het planologisch relevante aspecten betreft. Op 20 februari 2019 hebben Gedeputeerde Staten de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening gewijzigd en de geconsolideerde versie vastgesteld.
In de Omgevingsvisie en bijbehorende verordening wordt ingegaan op de doelen en regels van de provincie. Onderstaande tekst gaat in op de voor het project relevante aspecten.
Lauwersmeerdijk
Het waterschap Noorderzijlvest versterkt de Lauwersmeerdijk in de komende jaren. Dit werk wil de provincie combineren met maatregelen gericht op het beheersen van de geulen. De provincie geeft aan dat de belangrijke havenfuncties (visserij, recreatie) zo min mogelijk in het gedrang moet komen. Daarom zal de provincie de werkzaamheden afstemmen met de partners in het gebied.
Dit onderhavige project wordt uitgevoerd in samenwerking met het waterschap Noorderzijlvest. Zij zijn grondeigenaren van het projectgebied en willen meewerken aan de verduurzaming van de haven.
Wierdenlandschap
Het wierdengebied wordt gekenmerkt door grote open ruimten, wierden(dorpen) langs natuurlijke waterlopen in de kerngebieden en wierde(dorpe)n in reeksen aan/langs oude kustlijnen. Het Waddengebied is een grootschalig open dijkenlandschap van parallelle dijken met boerderijreeksen langs slaperdijken. De Waddenzee wordt gekenmerkt door een natuurlijke dynamiek met verplaatsende getijdegeulen, zandplaten en eilanden. Ter bescherming van dit karakter van het landschap heeft de provincie een aantal kenmerken opgesteld waar in het bijzonder rekening mee moet worden gehouden:
Ten aanzien van deze kenmerken geldt dat dit projectvoornemen geen dusdanig negatieve invloed heeft op die kernmerken dat het project niet uitvoerbaar kan worden geacht. Doordat het zonnepark wordt geplaatst op gronden waar reeds sprake is van een afwijkende (rationele) verkaveling, wordt het aanwezige wierdenlandschap zoveel mogelijk ongemoeid gelaten. Daarnaast zal door de manier van opstelling van de zonnepanelen (zie hiervoor subparagraaf 2.2.2 (Landschappelijke inpassing)) ruimte blijven voor de reeds aanwezig natuur.
Zonneparken
Ten aanzien van zonneparken geldt dat de provincie Groningen deze wil stimuleren. Dit doen zij door ruimte te bieden aan zonneparken in het buitengebied. De provincie verzoekt gemeenten hierbij de ruimtelijke kwaliteit te borgen en zorgvuldig ruimtegebruik te garanderen. Hiervoor hanteert zij een ruimtelijk afwegingskader met daarin een maatwerkbenadering en afwegingscriteria. In beginsel verdient het de voorkeur dat het park aansluit bij het bestaand stedelijk gebied en het zonnepark hieraan ruimtelijk ondergeschikt is. Van belang is voorts dat het park aansluit bij de landschappelijke structuur en bebouwingskenmerken. Zonneparken in natuurgebieden (Natuurnetwerk Nederland, overige bos- en natuurgebieden buiten NNN en zoekgebieden robuuste verbindingszones) staat de provincie niet toe. Zij monitort de voortgang en blijven met gemeente en andere betrokken partijen in gesprek en zullen op basis van een evaluatie de effectiviteit van het beleid toetsen en desgewenst bijstellen.
Voor zonneparken tot een hectare in stedelijk gebied of aansluitend aan stedelijk gebied maar in het buitengebied zijn gemeente bevoegd. Bij zonneparken van een grotere schaal is de provincie bevoegd. De afweging van de locatiekeuze en de eventuele inpassing wordt door de provincie begeleid in de volgende situaties:
Uitzondering hierop vormen zonneparken die gesitueerd worden op een gesloten stortplaats, een voormalig slibdepot, of een bedrijfsterrein ten behoeve van gaswinning en gastransport. Vanwege de voormalige functie wordt het projectgebied hiermee gelijk gesteld.
Zonneparken zijn alleen tijdelijk toegestaan, waarbij de periode in elk geval niet langer mag zijn dan dertig jaar. De technische-economische levensduur zal naar verwachting korter zijn. Met deze tijdelijkheid poogt de provincie te bewerkstelligen dat de gebruikte locaties hun oorspronkelijke functie terug kunnen krijgen.
Met dit projectvoornemen is sprake van een zonnepark van meer dan een hectare. Om die reden is de provincie Groningen betrokken bij de totstandkoming en is de maatwerkmethode toegepast.
Veiligheidszone 2 invloedsgebied provinciale wegen
Het projectgebied ligt op beperkte afstand, binnen het invloedsgebied, van de provinciale weg N361. Om die reden een ruimtelijke plan dat betrekking heeft op zo'n invloedsgebied een nadere verantwoording bevatten van het groepsrisico en biedt het inzicht in de manier waarop rekening is gehouden met het advies van de Veiligheidsregio Groningen. Paragraaf 4.5 (Externe veiligheid) zal op dit aspect nader ingaan.
Bos- en natuurgebieden buiten het Natuur Netwerk Nederland
Hoewel het projectgebied zelf niet ligt in een gebied dat door de provincie is aangewezen als natuurgebied, is de directe omgeving van het projectgebied wel onderdeel van bos- en natuurgebieden buiten het Natuur Netwerk Nederland. De mate waarin dit project invloed heeft op de natuurwaarden van de omliggende gebieden, wordt besproken in paragraaf 4.4 (Ecologie). Op voorhand zijn er echter geen belemmeringen te verwachten.
Waterkeringszone
Net buiten het projectgebied, aan de noordzijde, bevindt zich de dijk met de Waddenzee. Op grond van de provinciale omgevingsverordening bevatten bestemmingsplannen aan weerszijden van de primaire waterkering in elk geval een verbod op de oprichting van nieuwe gebouwen en bouwwerken anders dan ten dienste van de bestaande of toekomstige primaire waterkering waarbij het profiel van vrije ruimte in het bestaand stedelijk gebied vijf meter en in het buitengebied 75 meter bedraagt. Het projectgebied ligt buiten deze zone van 75 meter. Ook de daarnaast liggende beschermingzone van 25 meter ligt buiten het projectgebied. Zodoende vormt de waterkering geen belemmering voor het onderhavige project.
Stilte en duisternis
Zowel in de aanleg- als gebruiksfase zal het zonnepak niet worden verlicht. Afgezien van enige verstoring in de aanlegfase, leidt het gebruik niet tot aantasting van de aanwezige stilte.
Zonneparken
Ten aanzien van zonneparken geeft de Omgevingsverordening aan dat een ruimtelijk plan niet zonder meer in een zonnepark mag voorzien. Dit kan echter wel indien wordt voldaan aan een aantal voorwaarden. Artikel 2.42.1 van de Omgevingsverordening stelt een aantal voorwaarden aan de locatiekeuze. Zoals in de vorige subparagraaf is aangegeven, wordt aan deze voorwaarden voldaan.
Verder wordt ook (op grond van artikel 2.42.2) geëist dat een inrichtingsplan wordt opgesteld. Voor het onderhavige geval is dat gebeurd, het inrichtingsplan is opgenomen als Bijlage 1 (Definitief inrichtingsplan).
Dit inrichtingsplan is tot stand gekomen via de maatwerkmethode.
Zo bezien voldoet het projectvoornemen aan de eisen die worden gesteld door de Omgevingsverordening van de provincie Groningen.
Op 28 januari 2014 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente De Marne een nieuwe structuurvisie vastgesteld. De gemeente is per 1 januari 2019 opgegaan in de gemeente Het Hogeland, sindsdien is echter nog geen nieuwe structuurvisie opgesteld.
De Structuurvisie De Marne beschrijft op hoofdlijnen het ruimtelijk beleid voor ongeveer de komende vijftien jaar. De structuurvisie biedt echter geen inzicht in het gemeentelijk beleid ten aanzien van duurzame ontwikkelingen. Wel spreekt de voormalige gemeente De Marne uit dat het een speerpunt is om de ruimtelijke kwaliteit van het havengebied Lauwersoog en Zoutkamp buitendijks te verbeteren en het gebied rond Lauwersoog te ontwikkelen tot de toeristisch-recreatieve trekpleister van het Lauwersmeergebied.
De opgave van de gemeente is om bijna energieneutraal te worden in 2050. De elektriciteitsopgave daarin is bepaald op ongeveer tweeduizend terajoule per jaar. Ook hierin wordt onderscheid gemaakt in een opgave op centraal en decentraal niveau. De centrale opgave is zestig procent van de totale opgave en de decentrale opgave is veertig procent. Centraal moet er binnen Het Hogeland echter meer gedaan worden dan de eigen behoefte (de zestig procent), omdat vanuit de Eemshaven veel meer elektriciteit wordt geleverd aan Nederland dan alleen het lokale verbruik. De decentrale opgave is de resterende circa veertig procent - 840 Tj/jaar.
De essentie van het decentrale beleid is dat de elektriciteit die lokaal wordt opgewekt, zoveel mogelijk lokaal wordt gebruikt en zo weinig mogelijk wordt getransporteerd. Er zullen steeds meer energieopwekkers in de eigen leefomgeving komen. Slimme energiesystemen en smart grids worden ontwikkeld. Door lokaal in te passen en te ontwikkelen, kunnen de baten deels terugvloeien naar de lokale samenleving.
840 Tj hernieuwbaar in 2050 verminderd met 160 Tj (de al aanwezige bronnen) en verminder met veertig terajoule (omdat honderd procent reductie niet haalbaar is) leidt tot een opgave van 640 Tj in 35 jaar. Dit betekent dat vanaf het ijkjaar 2015 het aandeel hernieuwbare bronnen op het decentrale niveau per jaar moet toenemen met circa achttien terajoule. Dit is dus de lokale opgave in de leefomgeving, daarnaast zijn er op het centrale niveau ook nog heel veel ingrepen nodig. Circa achttien terajoule houdt in: zeven hectare zonnepark per jaar.
Het laatste deel van de ‘taakstelling’ voor 2050 is elektriciteitsopwekking anders dan op daken. Dit gaat om jaarlijks 210 Tj hernieuwbare elektriciteit tot en met 2050. De komende jaren zal dit naar verwachting gaan om grondgebonden zonnepanelen en kleine windmolens met een maximale as-hoogte van vijftien meter, omdat andere technieken niet in beeld zijn. Voor de korte termijnambitie betekent dit, dat er in 2025 jaarlijks ongeveer 45 Tj aan hernieuwbare elektriciteit wordt opgewekt door grondgebonden zonnepanelen. Dit gaat over een totaal oppervlakte van zo’n vijftien tot twintig hectare aan zonnepark. Hiervoor worden richtlijnen gegeven voor ontwikkeling:
Ten aanzien van het projectvoornemen kan gesteld worden dat het overeenkomt met de doelen zoals door de gemeente Het Hogeland opgesteld. Het projectvoornemen voorziet in een klein zonnepark van circa twee hectare. Het zonnepark wordt ingericht als onderdeel van de omgeving. Zie hiervoor ook subparagraaf 2.2.2 (Landschappelijke inpassing). Door het zonnepark even buiten het dorp en tevens haven Lauwersoog te realiseren worden door voorwaarden van het beleidskader gerespecteerd. Ook past het voornemen in het landschap waar het wordt ingepast. Het landschap heeft ter plaatse een besloten karakter en is rationeel verkaveld. Het projectvoornemen houdt die kenmerken in stand. De energie die zal worden opgewekt zal via de kabels richting de haven worden getransporteerd. Daar zal het worden aangewend voor eigen gebruik door de aldaar gevestigde bedrijven. Voorts kunnen burgers door middel van de postcoderoosregeling profiteren van het zonnepark. Zo wordt de opgewekte energie (de financiële baten) gebruikt voor de lokale gemeenschap.
Tot slot wordt nog opgemerkt dat het projectgebied op dit moment reeds een hoge ecologische waarde heeft. Deze ecologische waarde zal behouden worden en waar mogelijk ook versterkt. Door het verspreid plaatsen van de zonnepanelen blijft tussen de set aan panelen ruimte voor lichtinval. Hiermee wordt de onderliggende natuur zoveel mogelijk gespaard. Belangrijk in de definitieve uitwerking zal ook de inbreng van een ecoloog zijn om de ecologische waarden zo goed mogelijk uit te bouwen om te waarborgen dat de ambitie daarin wordt behaald.
Zoals uit de bovenstaande bespreking volgt, vormt de beleidsnota 'Beleid zonne-energie Het Hogeland' geen belemmering voor het projectvoornemen.
Deze ruimtelijke motivering betreft het juridisch-planologisch vastleggen van het huidige gebruik van de gronden. In het navolgende worden volledigheidshalve alle relevante onderzoeksaspecten kort nagelopen.
Toetsingskader
Archeologische waarden dienen op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en de Erfgoedwet te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Bij het opstellen van ruimtelijke plannen moet dan ook rekening worden gehouden met zowel de bekende als de te verwachten archeologische waarden.
Toetsing
In het geldende bestemmingsplan geldt voor het projectgebied geen archeologische waarde. Voor het hele plangebied geldt in zijn geheel een lage verwachtingswaarde. Daarnaast zijn er met het project geen grootschalige bodemingrepen aan de orde; de zonnepanelen worden op stellages op de bodem gerealiseerd. Ten aanzien van het voornemen treden er geen belemmeringen op.
Conclusie
Het milieuaspect archeologie vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het onderhavig projectvoornemen.
Toetsingskader
Cultuurhistorie gaat over de geschiedenis van de gebouwde omgeving, de landschappen, tradities en de verhalen die erbij horen. Sinds 1 januari 2012 is de gemeente wettelijk verplicht om cultuurhistorische belangen mee te wegen in ruimtelijke vraagstukken. Daarbij gold de Monumentenwet 1988 als uitgangspunt. Deze wet is echter per 1 juli 2016 vervallen. Een deel van de wet is op deze datum overgegaan naar de Erfgoedwet. Het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving gaat over naar de Omgevingswet, wanneer deze naar verwachting in 2022 in werking treedt. Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
Toetsing
Ten aanzien van de projectlocatie geldt dat deze onderdeel is van het gebied Lauwersoog. Het Lauwersmeer was vroeger een zeearm. Na de dijkafsluiting na 1969 heeft het zich ontwikkeld tot een verruigd moeras dat steeds meer bebost raakt. Lauwersoog ligt als jongste dorp van de gemeente op het voormalige werkeiland en fungeert als poort tot de Waddenzee. Een van de karakteristieken van het (gehele) Lauwersmeergebied is dat de aanwezige polderbossen een nieuwe laag in het landschap vormen die samenhangt met het gebruik door defensie maar 'los' staat van de ondergrond van het voormalige getijdegebied. Verder vormt het Lauwersoog de levendige poort tot de Waddenzee en Groningen.
Meer specifiek voor het projectgebied geldt dat dit een voormalige helofytenfilter betreft. Deze functie is herkenbaar in de rationele structuur van haaks op elkaar staande dijklichamen als scheiding van de bekkens. Op dit moment is het gebied echter niet meer als zodanig in gebruik en heeft de natuur de vrije ruimte.
Figuur 8. Uitsnede topografische kaart van tot 1970. Het projectgebied ligt binnen het rode kader (bron:
topotijdreis.nl).
Figuur 9. Uitsnede topografische kaart van rond 1970. Het projectgebied ligt binnen het rode kader (bron:
topotijdreis.nl).
Figuur 10. Uitsnede topografische kaart van 2019. Het projectgebied ligt binnen het rode kader (bron:
topotijdreis.nl).
Ten aanzien van het projectvoornemen geldt dat door het plaatsen van een zonnepark van circa twee hectare, het gebied een nieuwe functie krijgt. Dat terwijl de toekomstige functies de oude functies van het gebied met bijbehorende kenmerken (rationele verkaveling) in tact laten. Voor de wijdere omgeving (het Lauwersmeergebied) geldt dat dit projectvoornemen daar geen invloed op heeft.
Het juridisch-planologisch wijzigen van de toegestane functies in het projectgebied ten behoeve van een zonnepark gaat op zich niet gepaard ingrepen die de aanwezige cultuurhistorische waarden kunnen aantasten. Zo bezien kan het projectvoornemen voor het aspect cultuurhistorie als uitvoerbaar worden geacht.
Toetsingskader
Milieuaspecten worden geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, moet met deze aspecten rekening worden gehouden. Het gaat dan om de situering van milieugevoelige objecten ten opzichte van milieuhinderlijke elementen. De toelaatbaarheid van bedrijvigheid kan men beoordelen met behulp van de methodiek van de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Deze publicatie biedt een handreiking ten behoeve van de afstemming tussen ruimtelijke ordening en milieu op lokaal niveau en geeft informatie over de milieukenmerken van verschillende typen bedrijven. Op basis van de milieukenmerken van de verschillende typen bedrijven en inrichtingen wordt een indicatie van de afstanden gegeven, die als gevolg van deze kenmerken moeten worden aangehouden tussen de diverse typen bedrijven en een rustige woonwijk. Deze afstanden hebben uitdrukkelijk niet het karakter van een norm of een richtlijn.
Toetsing
Zonneparken zijn niet opgenomen in de VNG-brochure 'Bedrijven en milieuzonering'. Voor de enigszins vergelijkbare functie 'elektriciteitsdistributiebedrijven, met transformatorbedrijven' geldt voor bedrijven tot tweehonderd megavoltampère een grootste richtafstand van honderd meter, voor het aspect geluid. De afstand van de grens van het zonnepark tot de dichtstbijzijnde functies bedraagt meer dan driehonderd meter.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering is geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het project.
Toetsingskader
Voor de bodemkwaliteit geldt de Wet bodembescherming (Wbb) en het (bijbehorende) Besluit bodemkwaliteit. Gestreefd wordt naar een duurzaam gebruik van de bodem. Bij een ruimtelijk plan moet de bodemkwaliteit van het betreffende gebied inzichtelijk worden gemaakt. Het uitgangspunt wat betreft de bodem in het projectgebied is dat de kwaliteit ervan zodanig moet zijn dat er geen risico's zijn voor de volksgezondheid bij het gebruik van het projectgebied voor de voorgenomen functie.
Toetsing
Het projectvoornemen voorziet in het oprichten van een zonnepark. Het zonnepark wordt gevormd door bouwwerken, waar geen personen verblijven. Daarnaast zijn bij de aanleg geen grootschalige bodemingrepen aan de orde. Er wordt geen grond van het terrein afgevoerd en er wordt gewerkt met een gesloten grondbalans. Gelet op het huidige natuurgebruik worden ook geen ernstige verontreinigingen verwacht.
Conclusie
Het milieuaspect bodem vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit project.
Toetsingskader
Ter bescherming van ecologische waarden dient bij ruimtelijke ingrepen een afweging te worden gemaakt in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en het provinciaal beleid. Onderdeel van de Wnb is soortenbescherming van planten en dieren. Dit betreffen:
Naast soortenbescherming richt de Wnb zich op de gebiedsbescherming. Het gaat daarbij in de eerste plaats om Natura 2000-gebieden, die een internationale bescherming genieten. Plannen en projecten met negatieve effecten op deze gebieden zijn vergunningplichtig. Relevant is dat de Wnb een externe werking kent. Van externe werking is sprake als activiteiten buiten een Natura 2000-gebied van invloed zijn op de natuurwaarden in een Natura 2000-gebied. In de tweede plaats zijn de natuurgebieden binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Dit is een samenhangend netwerk van bestaande en nog te ontwikkelen natuurgebieden in Nederland. Het NNN is als beleidsdoel opgenomen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. De provincies zijn verantwoordelijk voor de begrenzing, ontwikkeling en bescherming van het NNN.
Toetsing
Om de uitvoerbaarheid van het plan te toetsen, is een inventarisatie van natuurwaarden uitgevoerd voor de projectlocatie. Het rapport dat naar aanleiding hiervan is opgesteld is opgenomen als Bijlage 3 (Beknopte
natuurtoets) bij deze toelichting. Het doel hiervan is om na te gaan of aanvullend onderzoek in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) of het provinciaal ruimtelijk natuurbeleid noodzakelijk is. Naast het raadplegen van bronnen is het projectgebied ten behoeve van de natuurtoets op 3 september 2020 bezocht door een ecoloog van BugelHajema Adviseurs. De weersomstandigheden tijdens het veldbezoek waren: bewolkt, circa 14°C, droog en een vrij krachtige wind.
Op basis van het uitgevoerde veldbezoek (d.d. 5 augustus 2020) en het raadplegen van bronnen, wordt geconcludeerd dat er mogelijk verblijfplaatsen van waterspitsmuis verloren gaan als gevolg van de werkzaamheden aan de oevers op het terrein. Derhalve wordt een ontheffing voor de Wet natuurbescherming aangevraagd. Deze ontheffing wordt aangevraagd nadat er zekerheid is over het toekennen van SDE++-subsidie.
Daarnaast moet rekening worden gehouden met het broedseizoen van vogels.
Stikstofdepositie
Als gevolg van stikstofdepositie ten gevolge van de aanlegwerkzaamheden kunnen negatieve effecten op beschermde Natura 2000-gebieden op treden. Voor het nabijgelegen Werelderfgoedcentrum is de depositie van stikstof als gevolg van sloop, bouw en gebruik berekend. Uit deze berekening komt naar voren dat er geen stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden zijn met een overschrijding van een projectbijdrage van meer dan 0.00 mol N/ha/jaar. In verhouding met het Werelderfgoedcentrum zijn de aanlegwerkzaamheden voor het zonnepark marginaal. Derhalve kan worden gesteld dat er door het project geen negatief effecten zijn op in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) beschermde Natura 2000-gebieden. Een vergunning van de Wnb is in het kader van de stikstofdepositie dan ook niet nodig.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt daarmee geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit project.
Toetsingskader
Externe veiligheid beschrijft de risico's die ontstaan als gevolg van opslag of handelingen met gevaarlijke stoffen. Dit kan betrekking hebben op inrichtingen (bedrijven) of transportroutes. Op beide categorieën is verschillende wet- en regelgeving van toepassing. Voor inrichtingen is dit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi), voor transportroutes het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en voor hogedruk aardgastransportleidingen het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Binnen het beleidskader voor externe veiligheid staan twee kernbegrippen centraal: het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Op 27 oktober 2004 zijn het Bevi en de Regeling externe veiligheid inrichtingen van kracht geworden. In het Bevi zijn risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot inrichtingen met gevaarlijke stoffen wettelijk vastgelegd.
Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden ten gevolge van een ongeval bij een risicovolle activiteit. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die de hele tijd op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart van het gebied worden weergeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. Binnen de 10-6/jaarcontour (die als wettelijk harde norm fungeert) mogen geen nieuwe kwetsbare objecten geprojecteerd worden. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt de 10-6/jaar-contour niet als grenswaarde, maar als een richtwaarde. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1%-letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop nog 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Het GR kan niet 'op de kaart' worden weergegeven, maar wordt weergegeven in een grafiek waar de kans (f) afgezet wordt tegen het aantal slachtoffers (N): de fN-curve.
Toetsing
Uit de risicokaart (riscokaart.nl) blijkt, waarvan hieronder een uitsnede, dat in of nabij het projectgebied risicovolle inrichtingen, transportassen (spoor, weg, water) of transportleidingen aanwezig zijn. Zo bevindt zich aan de noordwestelijke zijde van het plangebied, op meer dan zevenhonderd meter afstand, de haven van Lauwersoog. Dit betreft een risicovolle inrichting vanwege aardolie- en aardgaswinning. Omdat deze inrichting zich echter op ruim voldoende afstand bevindt, vormt het geen belemmering voor het onderhavige project. Bovendien neemt het aantal personen binnen het projectgebied niet dusdanig toe dat er sprake zou kunnen zijn van negatieve effecten op de externe veiligheidssituatie. Ook is het zonnepark geen kwetsbaar of beperkt kwetsbaar object in de zin van het Bevi, er zijn geen personen aanwezig. Het zonnepark is geen inrichting als bedoeld in het Bevi. Met betrekking tot externe veiligheid zijn dan ook geen belemmeringen aan de orde en kan aanvullend onderzoek achterwege blijven.
Figuur 9. Uitsnede risicokaart met in het blauwe kader het projectgebied (bron: risicokaart.nl).
Tot slot wordt opgemerkt dat als gevolg van de aanwezigheid van de provinciale weg N361 ook sprake kan zijn van risico's. De provinciale omgevingsverordening schrijft voor dat indien nieuwe ontwikkelingen binnen tweehonderd meter (groepsrisicoaandachtsgebied) van wegen waarover vervoer van gevaarlijke stoffen plaatsvindt, te worden getoetst aan het groepsrisico, eventueel met een berekening. Ook moet een verantwoording plaatsvinden bij ontwikkelingen binnen het invloedsgebied van die wegen ten aanzien van zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Omdat dit projectvoornemen binnen tweehonderd meter afstand ligt van de N361 is een nadere verantwoording noodzakelijk. Een verantwoording is op grond van artikel 2.23.3 van de provinciale omgevingsverordening (zie hiervoor ook paragraaf 3.2.1 (Omgevingsvisie)) niet nodig indien een project niet voorziet in het toevoegen van een functie waardoor de personendichtheid toeneemt tot meer dan honderd personen per hectare. Omdat dit projectvoornemen niet voorziet in een toename van meer dan honderd personen per hectare is een andere verantwoording van het groepsrisico niet nodig.
Conclusie
Uit bovenstaande gegevens blijkt dat wat betreft de omgevingsaspect externe veiligheid op voorhand geen bezwaren zijn tegen de beoogde aanleg van het zonnepark. Vanwege voldoende afstand tot de aanwezige risicobronnen staat de externe veiligheid de bouw van het zonnepark niet in de weg. De voorgenomen planologische ontwikkeling past bij het streven dat het groepsrisico niet toeneemt als gevolg van het project. Zo bezien kan het project voor het milieuaspect externe veiligheid als uitvoerbaar worden geacht.
Toetsingskader
Een akoestisch onderzoek is op grond van de Wet geluidhinder noodzakelijk wanneer een woning of een geluidgevoelig object gelegen is binnen een door deze wet aangewezen geluidzone. Tevens kan een akoestisch onderzoek vereist zijn voor inrichtingen (bedrijven) op grond van het Activiteitenbesluit milieubeheer.
Toetsing
Omdat het projectvoornemen niet voorziet in het oprichten van geluidgevoelige bebouwing of sprake is van een inrichting in de zin van het Activiteitenbesluit milieubeheer, is akoestisch onderzoek niet aan de orde.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van het voornemen.
Toetsingskader
Nederland heeft de regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
Toetsing en conclusie
Op grond van de nibm-tool (versie 2020) is een project pas in betekende mate bij een toename van het aantal verkeersbewegingen met 1057 per dag (met vijf procent aandeel vrachtverkeer). Het project betreft de realisatie van een zonnepark. Tijdens de aanleg zal er tijdelijk sprake zijn van een relatief grote toename van het aantal verkeersbewegingen. Na de opening van het park loopt dit aantal naar verwachting weer terug.
In beide perioden zal het aantal verkeersbewegingen zeer ruim onder het genoemde aantal van 1057 per dag blijven. Het project leidt niet tot een verslechtering van de luchtkwaliteit met drie procent en kan als 'niet in betekenende mate' worden beschouwd. Nader onderzoek is niet noodzakelijk. Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het project.
Hoewel geconstateerd is dat het project een zogenaamd nibm-project betreft, moet ook worden bezien of de luchtkwaliteit in het projectgebied niet zodanig is dat de normen voor een goed leefklimaat worden overschreden. Daartoe is gebruik gemaakt van de Grootschalige Concentratiekaarten Nederland 2013. Het RIVM produceert deze kaarten jaarlijks. De kaarten geven een beeld van de luchtkwaliteit in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. Per kilometervak worden de concentraties voor de verschillende luchtverontreinigende stoffen weergegeven waarvoor Europese regelgeving bestaat. De kaarten op deze website hebben een juridisch-formele status.
De meest relevante luchtkwaliteitseisen voor ruimtelijke plannen betreffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10 en PM2,5). De grenswaarden voor stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) uit de wet is 40 µg/m3, voor fijn stof (PM2,5) geldt een grenswaarde van 25 µg/m3.
Uit de Grootschalige Concentratiekaarten blijkt dat in het projectgebied de volgende achtergrondniveaus zijn gemeten en worden verwacht voor NO2, PM10 en PM2,5.
Toetsingskader
Op 1 april 2011 is het Besluit milieueffectrapportage gewijzigd door het 'Besluit reparatie en modernisering milieueffectrapportage' en is bepaald dat de grenswaarden voor een m.e.r.-beoordelingsplicht indicatief zijn. Het bevoegd gezag moet bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, nagaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG). In het kader hiervan is een vormvrije m.e.r.-beoordeling uitgevoerd.
In het kader van de wijziging van het Besluit m.e.r. is een handreiking opgesteld over de vraag hoe moet worden vastgesteld of een activiteit met een omvang onder de drempelwaarde toch belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kan hebben. In de handreiking is opgenomen dat voor elk besluit of plan dat betrekking heeft op activiteit(en) die voorkomen op de D-lijst en die een omvang hebben die beneden de drempelwaarden ligt, een toets moet worden uitgevoerd of belangrijke nadelige milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. Voor deze toets wordt de term vormvrije m.e.r.-beoordeling gebruikt. Uit deze toets kunnen twee conclusies volgen: belangrijke nadelige milieueffecten zijn uitgesloten of belangrijke nadelige milieueffecten zijn niet uitgesloten. In het eerste geval is de activiteit niet m.e.r.-(beoordelings)plichtig, in het andere geval moet een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd en de bijbehorende procedure te worden gevolgd. De toetsing in het kader van de vormvrije m.e.r.-beoordeling moet plaatsvinden aan de hand van de selectiecriteria in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling.
Het Besluit milieueffectrapportage (Besluit m.e.r.) is gewijzigd. De wijziging is het gevolg van de implementatie van Richtlijn 2014/52/EU die ziet op het wijzigen van Richtlijn 2011/92/EU. Dit is de richtlijn die ziet op projecten (kolom 4). De wijzigingsrichtlijn is voor het overgrote deel geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. Het gewijzigde Besluit m.e.r. is in werking getreden op 7 juli 2017.
Eén van de belangrijkste gevolgen van de wijziging van het Besluit m.e.r. is dat een vormvrije m.e.r.-beoordeling moet worden aangevraagd door middel van een aanmeldnotitie. Dit is geregeld in artikel 2, vijfde lid, van het Besluit m.e.r. De aanmeldnotitie beschrijft de gevolgen van de voorgenomen activiteit voor het milieu en geeft een conclusie omtrent de noodzaak tot een m.e.r.-procedure. Aan de hand van deze informatie kan het bevoegd gezag een beslissing nemen of voor de voorgenomen activiteit een MER dient te worden opgesteld.
Toetsing
Realisatie van projecten met zonne-energie worden niet in het Besluit milieueffectrapportage genoemd. Categorieën waar zonneparken mogelijk onder zouden kunnen vallen zijn:
Een zonnepark valt, mits het park geen deel uitmaakt van een groter landinrichtingsproject, niet onder categorie D9. Voor de categorie D9 moet vooral worden gedacht aan glastuinbouw of de omzetting van landbouw naar waterberging, natuur of recreatie. Een zonnepark met een omvang van twee hectare heeft onvoldoende substantieel karakter om aangemerkt te kunnen worden als een landinrichtingsproject als bedoeld in het Besluit m.e.r. Dit volgt ook uit een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2019:2770.
Ook categorie D22.1 is niet aan de orde. Volgens de beschrijving gaat het om thermische installaties voor de productie van elektriciteit, stoom en warm water. Een zonnepark produceert elektriciteit met behulp van fotovoltaische cellen en voldoet daarmee niet aan de activiteit uit D22.1.
Conclusie
Het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling en/of het opstellen van een milieueffectrapportage (MER) zijn derhalve niet aan de orde.
Toetsingskader
Op grond van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening moet bij ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Het is verplicht plannen te toetsen op wateraspecten. Het doel van de watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en uiteindelijk beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. Voor dit project is daarom een watertoets uitgevoerd. Het resultaat van de watertoets is bijgevoegd als Bijlage 4 (Watertoets).
Toetsing en conclusie
De locatie valt binnen het beheergebied van waterschap Noorderzijlvest. Uit de watertoets volgt dat de normale watertoetsprocedure gevolgd moet worden. Het waterschap Noorderzijlvest geeft aan geen ruimtelijke bezwaren te hebben tegen het project.
Algemeen
Een omgevingsvergunning, als voorliggende, behoort te worden genomen op basis van een goede ruimtelijke onderbouwing. Dit volgt uit artikel 2.12, eerste lid, sub a, onder 1°, van de Wabo. Dit houdt in dat moet worden ingegaan op:
Deze aspecten zijn in het voorliggende rapport aan de orde gekomen.
Juridische regeling
De omgevingsvergunning voorziet in juridisch-planologisch aanpassen van het huidige gebruik van het perceel. Het huidige gebruik wordt aangevuld met een zonnepark. Ook wordt andere bebouwing mogelijk gemaakt dan op grond van het huidige bestemmingsplan mogelijk is. Op het projectgebied blijft voorts, onder andere wat betreft bouwregels en afwijkingsregels, de juridische regeling zoals beschreven in het vigerende bestemmingsplan, van toepassing.
De kosten die gepaard gaan met het voornemen worden door de initiatiefnemer gedragen. De kosten die uit dit plan kunnen voortvloeien, zijn aanvragen voor een tegemoetkoming in schade.
Schade, toegebracht door deze planologische wijziging, zal worden verhaald op de aanvrager van het (bouw)plan door middel van een gesloten planschadeovereenkomst tussen gemeente en aanvrager. Deze planschadeovereenkomst is reeds gesloten (op 10 juli 2020).
Het voornemen en deze ruimtelijke onderbouwing is toegezonden aan de overlegpartners. De Provincie Groningen, het waterschap Noorderzijlvest en de Veiligheidsregio Groningen hebben gereageerd. Onderstaand zijn de reactie kort weergegeven.
Provincie Groningen
De Provincie Groningen heeft het voornemen getoetst aan haar Omgevingsvisie en Omgevingsverordening. Voorliggende ruimtelijke onderbouwing is naar aanleiding van de reactie op een aantal punten aangepast.
Waterschap Noorderzijlvest
Het waterschap stemt in met het voornemen. Er zijn geen aspecten die tot een opgave of een nadere uitwerking moeten leiden. Wel dient een watervergunning (op grond van de Keur) aangevraagd moeten worden bij het waterschap c.q. een projectplan Waterwet vastgesteld moeten worden voor de wijzigingen in het watersysteem. De ontwikkelaar zal hier zorg voor dragen.
Veiligheidsregio Groningen
De Veiligheidsregio adviseert een aantal (installatietechnische) maatregelen toe te passen, met name gericht op het voorkomen van brand en branduitbreiding. De maatregelen worden door de ontwikkelaar toegepast.
Het ontwerpbesluit heeft als onderdeel van de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb op grond van artikel 3.10, eerste lid, sub a, van de Wabo gedurende zes weken ter inzage gelegen. Eenieder kon in die periode een zienswijze indienen op grond van artikel 3.12m, vijfde lid, van de Wabo. dit is niet gebeurd. Om die reden wordt deze ruimtelijke onderbouwing zonder wijzigingen vastgesteld.