direct naar inhoud van Regels
Plan: Stougjeswijk
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1963.BPStougjeswykOBL23-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Stougjeswijk' met identificatienummer NL.IMRO.1963.BPStougjeswykOBL23-ON01 van de gemeente 'Hoeksche Waard';

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten met de bijbehorende regels en de daarbij behorende bijlagen;

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;

1.4 aanduidingsgrens:

grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;

1.5 aanduidingsvlak:

een vlak, door aanduidingsgrenzen van andere vlakken gescheiden;

1.6 aaneengebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van minimaal drie aaneengebouwde woningen, niet zijnde gestapelde woningen;

1.7 aan- of uitbouw:

een gebouw in één bouwlaag dat ten dienste staat van een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw, dat wat afmetingen betreft ondergeschikt is aan het hoofdgebouw en aan dat hoofdgebouw is vastgebouwd;

1.8 aan-huis-gebonden beroep:

een dienstverlenend beroep, dat in een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate haar woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is;

1.9 accentbebouwing:

een aan een bouwwerk ondergeschikt element ten behoeve van architectonische en/of stedenbouwkundige kwaliteit;

1.10 achtererf:

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn achter de achtergevel van het hoofdgebouw of achter een denkbeeldige lijn in het verlengde daarvan, uitgezonderd brandgangen;

1.11 antennedrager:

een antennemast of andere constructie bedoeld voor de bevestiging van een antenne;

1.12 archeologische waarde:

de aan een gebied toegekende waarde in verband met de in dat gebied voorkomende overblijfselen uit oude tijden;

1.13 archeologisch onderzoek:

in een schriftelijke rapportage vastgelegd bureau- en/of veldonderzoek naar de materiële neerslag van menselijke aanwezigheid en menselijk handelen in het verleden;

1.14 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde;

1.15 bebouwingsgrens:

de op de kaart, blijkens de daarop voorkomende verklaring, als zodanig aangegeven lijn, die door gebouwen niet mag worden overschreden, behoudens overschrijdingen die krachtens deze regels zijn toegestaan;

1.16 bebouwingspercentage:

een in het bestemmingsplan aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een terrein aangeeft dat maximaal mag worden bebouwd;

1.17 bed and breakfastvoorziening:

een kleinschalige overnachtingaccommodatie bestaande uit maximaal 2 kamers voor in totaal maximaal 5 gasten, gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en kortdurend verblijf in de bestaande en legale woning in combinatie met het serveren van ontbijt;

1.18 bedrijf:

een inrichting of instelling gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen dan wel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, aan huis verbonden beroepen daaronder niet begrepen, waarbij eventueel detailhandel uitsluitend plaatsvindt als ondergeschikt onderdeel van de onderneming in de vorm van verkoop c.q. levering van ter plaatse vervaardigde, bewerkte of herstelde goederen, dan wel goederen die in rechtstreeks verband staan met de uitgeoefende handelingen;

1.19 bedrijf aan huis:

het door de bewoner van de woning bedrijfsmatig verlenen van diensten c.q. het uitoefenen van ambachtelijke bedrijvigheid, geheel of overwegend door handwerk, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken met behoud van de woonfunctie kan worden uitgeoefend, niet zijnde detailhandel, behoudens de beperkte verkoop van artikelen verband houdende met de activiteiten;

1.20 beroep aan huis:

een beroep of het beroepsmatig verlenen van diensten op administratief, juridisch, medisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee gelijk te stellen gebied, dat door zijn beperkte omvang in een woning en daarbij behorende bijbehorende bouwwerken, met behoud van de woonfunctie, kan worden uitgeoefend;

1.21 bestemmingsgrens:

de grens van een bestemmingsvlak;

1.22 bestemmingsvlak:

een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;

1.23 bijgebouw:

een vrijstaand gebouw dat in functioneel en bouwkundig opzicht ondergeschikt is aan een op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw;

1.24 bijbehorend bouwwerk:

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak;

1.25 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;

1.26 bijzondere woonvormen:

met het wonen vergelijkbare traditionele huisvesting zoals niet zelfstandige woonruimten, nultreden woningen, geclusterde woningen, gezinsvervangende woningen, woonwagens, tiny houses, collectieve woonvorm en flexwoningen;

1.27 bouwgrens:

de grens van een bouwvlak;

1.28 bouwlaag:

een doorlopend gedeelte van een gebouw, dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met uitsluiting van een onderbouw, kelder, kap of kapverdieping;

1.29 bouwperceel:

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;

1.30 bouwperceelgrens:

een grens van een bouwperceel;

1.31 bouwrijp maken:

het uitvoeren van werkzaamheden op gronden om deze geschikt te maken voor bouwwerkzaamheden; onder bouwrijp maken vallen alleen de volgende werkzaamheden:

  • ophogen en verbeteren van gronden
  • verwijderen van begroeiing;
  • aanleggen van (bouw)wegen en watergangen;
  • verleggen of opnemen van eventuele ondergrondse kabels en leidingen;
  • slopen en afvoeren van oude bouwwerken
  • aanleggen van een rioleringsysteem
  • graven van wegcunetten en aanvullen met wegfunderingsmateriaal;
  • aanleggen van kabel- en leidingstroken
  • graven van waterpartijen
  • vlak afwerken van gronden
1.32 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten;

1.33 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;

1.34 bruto vloeroppervlakte:

de totale vloeroppervlakte van een kantoor, winkel of bedrijf met inbegrip van de daartoe behorende magazijnen en overige dienstruimten;

1.35 detailhandel:

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling voor de verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;

1.36 dienstverlening:

het bedrijfsmatig verlenen van diensten, waarbij het publiek rechtstreeks (al dan niet via een balie) te woord wordt gestaan en geholpen, waaronder een belwinkel en internetcafé;

1.37 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;

1.38 gebruik:

het gebruiken, doen gebruiken en/of laten gebruiken;

1.39 geluidsgevoelige functies (in de zin van de Wet geluidhinder):

hieronder worden verstaan: woningen, onderwijsgebouwen, ziekenhuizen, verpleeghuizen, andere gezondheidszorggebouwen dan de genoemde (t.w. verzorgingstehuizen, psychiatrische inrichtingen, medische centra, poliklinieken en medische kleuterdagverblijven), alsmede de terreinen die behoren bij de andere gezondheidszorggebouwen, voor zover deze bestemd zijn of worden gebruikt voor de in die gebouwen verleende zorg, alsmede woonwagenstandplaatsen;

1.40 geschakelde woning:

woningen waarvan de hoofdgebouwen door middel van bijbehorende bouwwerken met elkaar zijn verbonden;

1.41 gestapelde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een gebouw waarbinnen:

  • meerdere woningen zich boven en onder (en mogelijk ook naast) elkaar bevinden, of:
  • woningen zich boven (en mogelijk ook naast) een andere, zelfstandige functie bevinden.
1.42 hoofdgebouw:

een hoofdgebouw, dat op een bouwperceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;

1.43 horeca:

een bedrijf of instelling waar bedrijfsmatig dranken en/of etenswaren voor gebruik ter plaatse worden verstrekt en/of waarin bedrijfsmatig logies worden verstrekt, de volgende categorieën horeca-instellingen worden onderscheiden:

  • a. Horeca categorie 1 (licht): horeca 1a: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van (al dan niet voor consumptie ter plaatse) bereide etenswaren, ijs, koffie en thee met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse; horeca 1b: een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het verstrekken van maaltijden ter plaatse, met als nevenactiviteit het verstrekken van (alcoholhoudende) dranken ter plaatse;
  • b. Horeca categorie 2 (middel): een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het schenken van (alchoholhoudende) dranken voor consumptie ter plaatse, al dan niet met als nevenactiviteit het verstrekken van kleine etenswaren ter plaatse;
  • c. Horeca categorie 3 (zwaar): een horecabedrijf dat tot hoofddoel heeft het bedrijfsmatige ten gehore brengen van muziek en het geven van gelegenheid tot dansbeoefening, al dan niet met levende muziek en al dan niet met als nevenactiviteit de verstrekking van (alcoholhoudende) en dranken en kleine etenswaren ter plaatse;
1.44 huishouden:

persoon of groep personen die een huishouding voert, waarbij sprake is van onderlinge verbondenheid en continuïteit in de samenstelling ervan. Bedrijfsmatige kamerverhuur of kamerverhuur op een zodanige schaal dat zij als bedrijfsmatig moet worden beschouwd, wordt daaronder niet begrepen;

1.45 internetwinkel:

specifieke vorm van detailhandel, waarbij de transactie via internet (of postorder) tot stand komt en waarbij afhalen, tonen en afrekenen van goederen niet ter plaatse gebeurt;

1.46 infiltratievoorzieningen:

waterhuishoudkundige voorzieningen, niet behorend tot de primaire wateren of regenwaterbuffers, die dienen voor de infiltratie, berging en/of afvoer van hemelwater. Hieronder vallen onder andere wadi’s, bodempassages en boven- en ondergrondse bergings- of infiltratievoorzieningen;

1.47 kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten:

het in een woning door de bewoner op bedrijfsmatige wijze uitoefenen van activiteiten, waarvoor geen melding- of vergunningplicht op grond van het Activiteitenbesluit geldt en waarbij de woning in overwegende mate zijn woonfunctie behoudt met een ruimtelijke uitstraling die daarbij past;

1.48 kamerverhuur:

de (gedeeltelijke) verhuur van een woning via kameruitgifte, waarbij kamers geen zelfstandige woonruimte vormen door het ontbreken van wezenlijke voorzieningen zoals een eigen kook- en/of wasgelegenheid en/of toilet;

1.49 kunstwerken:

bouwwerken geen gebouwen zijnde van weg- en waterbouwkundige aard, zoals bruggen, viaducten, duikers, keerwanden, beschoeiingen, kademuren en dergelijke;

1.50 lichtmast:

masten welke zijn bedoeld om objecten en/of de weg te verlichten;

1.51 nutsvoorzieningen:

voorzieningen ten behoeve van het openbare nut, zoals transformatorhuisjes, schakelhuisjes, duikers, bemalingsinstallaties, gemaalgebouwtjes en apparatuur voor telecommunicatie;

1.52 opslag:

het opslaan of opgeslagen hebben van goederen en materialen, niet zijnde tijdelijke opslag;

1.53 peil:
  • voor gebouwen die op maximaal 1 m van de weg liggen: de hoogte van de kruin van die weg;
  • in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • voor aan- en uitbouwen geldt het peil van hoofdgebouw;
1.54 rooilijn:

de als zodanig in het terrein langs de wegzijde of voetpad aan te geven lijn, welke:

  • a. bij het ontbreken van bestaande bebouwing zoveel mogelijk op een gelijkmatige afstand evenwijdig aan de as van de weg of het voetpad is gelegen; de daarbij aan te houden gelijkmatige afstand wordt gemeten uit de kant van de weg;
  • b. bij bestaande bebouwing zoveel mogelijk aansluit aan de ligging van de naar de weg gekeerde gevels van die bebouwing, tenzij in het plan anders is aangegeven;
1.55 seksinrichting:

een voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan; een seksbioscoop, een seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub of een prostitutiebedrijf, waaronder tevens begrepen een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar;

1.56 twee-aaneen gebouwde woning:

een woning die onderdeel uitmaakt van een blok van twee aaneengebouwde woningen;

1.57 verblijfsvoorzieningen:

gebied met een functie voor verblijf, verplaatsingen, verkeersstromen en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;

1.58 voorgevel:

de naar de weg gekeerde of aan de voorzijde van een gebouw gelegen gevel of, indien het een gebouw betreft met meerdere zodanige gevels, de als zodanig door Burgemeester en Wethouders aan te wijzen gevel;

1.59 voorste bouwperceelsgrens:

de kadastrale grens aan de zijde van de weg bij een bouwperceel die de zijkanten van een bouwperceel verbindt. Indien meerdere zijden van het bouwperceel naar de weg gekeerd zijn, wijzen Burgermeester en wethouders een voorste bouwperceelsgrens aan;

1.60 voorgevelrooilijn:

de (denkbeeldige lijn in het verlengde van de gevel van het hoofdgebouw die gericht is naar de openbare weg; indien er meer dan één gevel gericht is naar de openbare weg, betreft het de (denkbeeldige) lijn die in het verlengde van de voorgevel van het hoofdgebouw ligt;

1.61 voorzieningen van algemeen nut:

voorzieningen ten behoeve van het op het openbare net aangesloten nutsvoorziening, het telecommunicatieverkeer, het openbaar vervoer en/of het wegverkeer;

1.62 vrijstaande woning:

een woning die niet verbonden is met een andere woning door middel van het hoofdgebouw;

1.63 waterhuishoudkundige voorzieningen:

voorzieningen die nodig zijn ten behoeve van een goede wateraanvoer, waterafvoer, waterberging en waterkwaliteit;

1.64 wet/wettelijke regelingen

indien en voor zover in deze regels wordt verwezen naar wettelijke regelingen c.q. verordeningen e.d., dienen deze regelingen te worden gelezen zoals deze luiden op het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan, tenzij anders is bepaald.

1.65 wonen:

het gebruik van een woning voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden;

1.66 woning:

een complex van ruimten, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden;

1.67 woningsplitsing:

het bouwkundig en/of functioneel splitsen van één woning in twee of meer woningen;

1.68 zijerf:

de gronden die behoren bij het hoofdgebouw en gelegen zijn aan de zijkant(en) van dat hoofdgebouw tussen de denkbeeldige lijnen in het verlengde van de voor– en achtergevel.

Artikel 2 Wijze van meten

2.1 afstand tot de bouwperceelsgrens:

de afstand tussen bouwwerken onderling alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen worden daar gemeten waar deze afstand het kleinst is;

2.2 de bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;

2.3 de dakhelling:

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak;

2.4 de goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeiboord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel; ondergeschikte bouwdelen worden hierbij buiten beschouwing gelaten;

2.5 de inhoud van een bouwwerk:

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;

Ruimten, zoals kelders en kruip- en soortgelijke ruimten, onder de onderzijde van de begane grondvloer - en tussen de buitenzijde van de gevels en/of het hart van de scheidingsmuren - worden niet meegerekend bij de inhoud van een bouwwerk, tenzij:

  • a. de onderzijde van de begane grondvloer op meer dan 0,3 meter boven peil is gelegen, of;
  • b. de kelder aan de buitenzijde een directe toegang heeft.
2.6 de oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk;

2.7 ondergrondse bouwdiepte van een bouwwerk:

vanaf het bouwkundig peil tot het diepste punt van het bouwwerk, de fundering niet meegerekend;

2.8 ondergeschikte bouwdelen

bij de toepassing van het bepaalde over het bouwen binnen bouwvlakken of bestemmingsvlakken worden ondergeschikte bouwdelen als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, gevel- en kroonlijsten, luifels, erkers, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de bouw- of bestemmingsgrens met niet meer dan 1 meter wordt overschreden.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Gemengd

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Gemengd' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. gemengde functies:
    • 1. dienstverlenende bedrijven/dienstverlenende voorzieningen in milieucategorie 1 en 2, met dien verstande dat deze functies maximaal 2.000 m² BVO mogen betreffen;
    • 2. maatschappelijke voorzieningen, met dien verstande dat deze functies maximaal 10.000 m² BVO mogen betreffen ;
    • 3. horecabedrijven van categorie 1 en 2 zoals bedoeld in de begripsbepaling 1.43 van deze regels;
    • 4. ondersteunende horeca;
    • 5. detailhandel, met inbegrip van supermarkten;
    • 6. sociale- en culturele doeleinden;
    • 7. theater- en societeitsruimtes, expositie- en vergaderruimtes;
    • 8. jeugd- en kinderopvang;
    • 9. onderwijs(kundige) instellingen;
    • 10. religieuze instellingen;
    • 11. speelvoorzieningen;
    • 12. verenigingsleven;
    • 13. ondergrondse en bovengrondse parkeervoorzieningen voor auto's en fietsen;
    • 14. ondergeschikte kantoren aan de genoemde functies onder nummer 1 tot en met 13, met dien verstande dat zelfstandige reguliere kantoorfuncties niet hieronder worden begrepen;

  • b. woondoeleinden:
    • 1. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 60 m²;
    • 2. bijzondere woonvormen;
    • 3. tuinen en erven;

  • c. overige voorzieningen:
    • 1. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder begrepen ontsluitingswegen en in- en uitritten;
    • 2. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
    • 3. parkeervoorzieningen;
    • 4. openbare nutsvoorzieningen;
    • 5. groen- en speelvoorzieningen;
    • 6. geluidwerende voorzieningen;
    • 7. infiltratievoorzieningen, waterlopen, waterbergingen en waterpartijen;
    • 8. afvalcontainers;
    • 9. de daarbij behorende voorzieningen.

met aan de functies zoals genoemd onder a tot en met c ondergeschikt:

  • d. wegen en paden;
  • e. doorgaande infrastructuur ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - zoekgebied infrastructuur';
  • f. in- en uitgangen ten behoeve van kelders;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. geluidwerende voorzieningen;
  • i. openbare nutsvoorzieningen;
  • j. infrastructurele voorzieningen;
  • k. voorzieningen ten behoeve van beeldende kunst;
  • l. groenvoorzieningen;
  • m. speelvoorzieningen;
  • n. water en waterberging;
  • o. tuinen, erven en terreinen;
  • p. overige bouwwerken.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Gebouwen voor zowel gemengde als woonfuncties
  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen 1' mogen woningen zowel 'vrijstaand', 'twee aaneen', 'aaneengebouwd', 'gestapeld' (tot maximaal een bouwhoogte van 13 meter) als 'geschakeld' worden gebouwd;
    • 2. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen 2' mogen woningen zowel 'vrijstaand', 'twee aaneen', 'aaneengebouwd', 'geschakeld' als ook als 'gestapeld' worden gebouwd; ;
  • b. de hoofdgebouwen dienen te worden gebouwd in, of ten hoogste 2,50 m achter, de voorgevelrooilijn van de aangrenzende hoofdgebouwen; behoudens in situaties als bedoeld in het hiernavolgende lid;
  • c. bij nieuwbouwontwikkelingen welke gepaard gaan met de aanleg van een nieuwe of de reconstructie van een bestaande weg, dient het hoofdgebouw van de gebouwen op een afstand van tenminste 2,50 m uit de as van de weg te worden gebouwd;
  • d. het maximum aantal bouwlagen niet meer mag bedragen dan 6;
  • e. binnen de eerste bouwlaag mag een tussenlaag worden gebouwd over maximaal 50% van de oppervlakte van de eerste bouwlaag;
  • f. het maximum aantal woningen binnen de bestemming 'Wonen' en 'Gemengd' bij elkaar opgeteld bedraagt maximaal 2.485, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.1 (wetgevingszone – woningbouwprogrammering);
  • g. parkeergarages mogen zowel onder als boven maaiveld worden gebouwd.

3.2.2 Gebouwen voor uitsluitend woonfuncties
  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen 1' mogen woningen zowel 'vrijstaand', 'twee aaneen', 'aaneengebouwd', 'gestapeld (tot maximaal een bouwhoogte van 13 meter) als 'geschakeld' worden gebouwd;
    • 2. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen 2' mogen woningen zowel 'vrijstaand', 'twee aaneen', 'aaneengebouwd', 'geschakeld' als ook als 'gestapeld' worden gebouwd;
  • b. de naar de openbare weg gerichte gevels van hoofdgebouwen dienen zich te bevinden op een afstand tussen de 0 en 4 meter van de voorste bouwperceelsgrens;
  • c. het maximum aantal woningen binnen de bestemming 'Wonen' en 'Gemengd' bij elkaar opgeteld bedraagt maximaal 2.485, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.1 (wetgevingszone – woningbouwprogrammering);
  • d. het grondoppervlak van een niet-gestapeld hoofdgebouw, exclusief aan- en uitbouwen, bedraagt ten hoogste:
    • 1. indien een hoofdgebouw vrijstaand wordt gebouwd: 250 m²;
    • 2. indien een hoofdgebouw twee-aaneen wordt gebouwd: 150 m²;
    • 3. indien een hoofdgebouw meer dan twee-aaneen wordt gebouwd: 100 m²;
  • e. bij 'gestapelde' woningen is het toegestaan het bouwperceel geheel te bebouwen;
  • f. de afstand van de voorgevel van een niet-gestapeld hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens bedraagt ten minste:
    • 1. indien een hoofdgebouw vrijstaand wordt gebouwd: 3 m;
    • 2. indien een hoofdgebouw twee-aaneen wordt gebouwd: 3 m;
    • 3. indien een hoofdgebouw meer dan twee-aaneen wordt gebouwd: 1 m;
  • g. de diepte van niet-gestapelde hoofdgebouwen bedraagt maximaal:
    • 1. indien een hoofdgebouw vrijstaand wordt gebouwd: 15 m;
    • 2. indien een hoofdgebouw twee-aaneen of meer dan twee-aaneen wordt gebouwd: 14 m;
  • h. de minimale afstand tussen hoofdgebouwen en de achterste perceelsgrens bedraagt 5 meter, met dien verstande dat dit niet geldt voor 'gestapelde' woningen;
  • i. de afstand van hoofdgebouwen (een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping niet meegerekend) tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt:
    • 1. bij vrijstaande woningen minimaal 3 meter aan één zijde;
    • 2. bij twee-aan-een gebouwde woningen en rijwoningen minimaal 3 meter aan de niet aaneengebouwde zijde van een woning.
  • j. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste:
    • 1. 4 m indien de woning uit één bouwlaag met kap bestaat;
    • 2. 7 m indien de woning uit twee bouwlagen met kap bestaat.
  • k. De bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste:
    • 1. 11 m indien de woning uit één bouwlaag met kap bestaat;
    • 2. 12 m indien de woning uit twee bouwlagen met kap bestaat.
  • l. in afwijking van het bepaalde onder j en k bedraagt de maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen voor gestapelde woningen ten hoogste 19 m;
  • m. de maximale gooth- en bouwhoogte mag met ten hoogste 2 m worden overschreden door gevelopbouwen, met dien verstande dat de totale breedte van gevelopbouwen ten hoogste 40% van de breedte van de woning bedraagt.

3.2.3 Erfbebouwing bij woningen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het zij- en achtererf bedraagt ten minste 3 m tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • b. voor de voorgevel zijn uitsluitend aan- en uitbouwen toegestaan;
  • c. de diepte van aan- en uitbouwen voor de voorgevel bedraagt ten hoogste 1,5 m, gemeten vanuit de gevel van het hoofdgebouw waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd;
  • d. de breedte van aan- en uitbouwen voor de voorgevel bedraagt ten hoogste 66% van de breedte van de voorgevel;
  • e. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot perceelsgrenzen bedraagt 0 of ten minste 1 m;
  • f. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m;
  • g. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • h. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 4 m;
  • i. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • j. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 75% van het zij- en achtererf met een maximum van 75 m².

3.2.4 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  • b. de bouwhoogte van tuinmeubilair mag niet meer bedragen dan 3 meter, met dien verstande dat de hoogte van tuinmeubilair vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 2 meter;
  • c. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten en antennes mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5 m.

3.2.5 Gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte mag niet meer dan 5 meter bedragen;
  • b. de oppervlakte van een gebouw mag niet meer dan 100 m² bedragen.

3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Bevoegdheid

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de parkeervoorzieningen;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

met dien verstande dat het bouwvlak tot maximaal 25 meter wordt overschreden;

teneinde meer woningen toe te staan, met dien verstande dat er voorzien dient te worden in voldoende parkeerplaatsen;

met dien verstande dat de afstand tot de voorste perceelgrens wordt verminderd tot 0 meter;

  • d. lid 3.2.2, sub h en i:

met dien verstande dat de afstand tot de achterste en/of de zijdelingse perceelgrens wordt verminderd tot 0 meter;

met dien verstande dat de bouwhoogte voor gestapelde woningen wordt verhoogt naar maximaal 20 meter.

3.3.2 Voorwaarden

De in artikel 3.3.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de parkeergelegenheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de milieusituatie;
  • g. de groenstructuur;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • i. de mate waarin de bouwhistorische substantie nog aanwezig is;
  • j. de mate waarin de bebouwingskarakteristiek van het straatbeeld, waarvan de panden deel uitmaken, wordt geschaad.

3.4 Specifieke gebruiksregels
3.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een gebruik anders dan het in artikel 3.1 genoemde;
  • b. het gebruik- en in gebruik nemen van, alsmede ook het inrichten van deze gronden zonder te voldoen aan de vereisten uit het 'Beeldregieplan' zoals opgenomen in de Bijlage 2 bij deze regels;
  • c. de realisatie en het gebruik van meer dan 2.000 m² BVO aan commerciële voorzieningen;
  • d. de realisatie en het gebruik van meer dan 10.000 m² BVO aan maatschappelijke voorzieningen;
  • e. de opslag van consumentenvuurwerk;
  • f. verkooppunten voor motorbrandstoffen;
  • g. detailhandel in volumineuze goederen;
  • h. gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • i. detailhandel en losstaande horeca op de bouwlagen boven de eerste bouwlaag;
  • j. het gebruik van- en in gebruik nemen van deze gronden zonder te voldoen aan Artikel 18.

3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 3.4 onder a om functies toe te staan die in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging' niet zijn vermeld, mits deze functies zijn aan te merken als milieucategorie 1 en 2;
  • b. artikel 3.4 om detailhandel en horeca op de bouwlagen boven de eerste bouwlaag toe te staan.

3.5.2 Voorwaarden

De in artikel 3.5.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de waarden van het beschermd stadsgezicht;
  • c. de woonsituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de parkeergelegenheid;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de milieusituatie;
  • h. de groenstructuur;
  • i. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 4 Groen

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. groenvoorzieningen;
  • b. bermen en beplanting;
  • c. gronden welke toebehoren tot het Natuurnetwerk Nederland;
  • d. ondergeschikte wegen, straten, fietspaden en wandelpaden;
  • e. doorgaande infrastructuur ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - zoekgebied infrastructuur';
  • f. parkeervoorzieningen;
  • g. geluidswerende voorzieningen;
  • h. voorzieningen van algemeen nut;
  • i. (nuts)voorzieningen;
  • j. kunstwerken;
  • k. infiltratievoorzieningen, waterlopen, waterbergingen en waterpartijen;
  • l. speelvoorzieningen;
  • m. afvalcontainers;
  • n. voorzieningen van beeldende kunst;
  • o. dit met de daarbij behorende voorzieningen,

met dien verstande dat de gronden welke zijn gelegen binnen 5 meter vanaf de bestemming 'Gemengd' of 'Wonen' mogen worden beschouwd als erf in de zin van artikel 1 van bijlage II behorende bij het Besluit omgevingsrecht, zoals dat artikel luidt op het moment van de datum van inwerkingtreding van dit plan.

4.2 Bouwregels
4.2.1 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde en nutsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde en nutsgebouwen, worden gebouwd, met dien verstande dat voor nutsvoorzieningen die volgende bouwregels gelden:
    • 1. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 3 meter;
    • 2. de oppervlakte mag niet meer bedragen dan 15 m².

4.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten, bewegwijzering en verkeersregulering mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • b. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • c. de bouwhoogte en oppervlakte (indien bovengronds) van afvalcontainers mag niet meer bedragen dan 2 meter respectievelijk 4 m²;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • e. in afwijking van het bepaalde onder d mogen bouwwerken met een bouwhoogte van maximaal 4 meter worden gerealiseerd die nodig zijn als maatregel om onevenredige aantasting van beschermde diersoorten te voorkomen.

4.3 Specifieke gebruiksregels

De inrichting van deze gronden dient te voldoen aan de vereisten uit het 'Beeldregieplan', zoals opgenomen in de Bijlage 2 bij deze regels.

 

Artikel 5 Maatschappelijk

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. maatschappelijke voorzieningen;
  • b. medische, sociale, levensbeschouwelijke, en culturele voorzieningen;
  • c. ondergeschikte detailhandel;
  • d. ondersteunende horeca;

met de daarbij behorende:

  • e. tuinen, erven en groenvoorzieningen;
  • f. wegen en paden;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. verkeersvoorzieningen;
  • i. speelvoorzieningen;
  • j. waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • k. energie- en nutsvoorzieningen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Gebouwen

Ten aanzien van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. de gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd;
  • b. het is toegestaan om gestapeld te bouwen;
  • c. het maximum aantal bouwlagen niet meer mag bedragen dan 5.

5.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor en tot 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel mag niet meer bedragen dan 1 m;
  • b. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vanaf 3 m achter (het verlengde van) de voorgevel mag niet meer bedragen dan 2 m;
  • c. de bouwhoogte van vlaggenmasten en lichtmasten mag niet meer bedragen dan 6 m;
  • d. de bouwhoogte van andere overige bouwwerken mag niet meer bedragen dan 3 m.

5.3 Afwijken van de bouwregels
5.3.1 Bevoegdheid

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de parkeervoorzieningen;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

met dien verstande dat het bouwvlak tot maximaal 25 meter wordt overschreden;

met dien verstande dat het maximum aantal bouwlagen wordt verhoogt met maximaal twee.

5.3.2 Voorwaarden

De in artikel 5.3.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de woonsituatie;
  • c. de verkeersveiligheid;
  • d. de parkeergelegenheid;
  • e. de sociale veiligheid;
  • f. de milieusituatie;
  • g. de groenstructuur;
  • h. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden;
  • i. de mate waarin de bouwhistorische substantie nog aanwezig is;
  • j. de mate waarin de bebouwingskarakteristiek van het straatbeeld, waarvan de panden deel uitmaken, wordt geschaad.

5.4 Specifieke gebruiksregels
5.4.1 Strijdig gebruik

Tot een gebruik strijdig met deze bestemming als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht wordt in ieder geval gerekend:

  • a. het gebruik van gronden en bouwwerken voor een gebruik anders dan het in artikel 5.1 genoemde;
  • b. het gebruik- en in gebruik nemen van, alsmede ook het inrichten van deze gronden zonder te voldoen aan de vereisten uit het 'Beeldregieplan' zoals opgenomen in de Bijlage 2 bij deze regels;
  • c. de opslag van consumentenvuurwerk;
  • d. verkooppunten voor motorbrandstoffen;
  • e. detailhandel in volumineuze goederen;
  • f. gebruik van gronden en bouwwerken ten behoeve van een seksinrichting;
  • g. losstaande detailhandel en losstaande horeca;
  • h. het gebruik van- en in gebruik nemen van deze gronden zonder te voldoen aan Artikel 18.

5.5 Afwijken van de gebruiksregels
5.5.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van:

  • a. het verbod als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en het bepaalde in artikel 5.4.1 onder a om functies toe te staan die in de 'Staat van bedrijfsactiviteiten bij functiemenging' niet zijn vermeld dan wel niet als toelaatbaar zijn aangeduid binnen deze bestemming, mits deze functies wat betreft milieuhinder kunnen worden gelijkgesteld met de functies die wel als toelaatbaar zijn aangeduid binnen deze bestemming.

5.5.2 Voorwaarden

De in artikel 5.5.1 genoemde afwijkingen kunnen slechts worden toegestaan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • a. het stedenbouwkundig beeld;
  • b. de waarden van het beschermd stadsgezicht;
  • c. de woonsituatie;
  • d. de verkeersveiligheid;
  • e. de parkeergelegenheid;
  • f. de sociale veiligheid;
  • g. de milieusituatie;
  • h. de groenstructuur;
  • i. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden.

Artikel 6 Verkeer

6.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Verkeer' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, straten en paden;
  • b. een openbaar-vervoersgebouw met ondergeschikte voorzieningen;
  • c. voet- en rijwielpaden;
  • d. parkeervoorzieningen;
  • e. verblijfsgebied met een functie voor verblijf, verplaatsing en gebruik ten dienste van de aangrenzende bestemmingen;
  • f. doorgaande infrastructuur ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - zoekgebied infrastructuur';
  • g. groenvoorzieningen, waaronder bermen en beplanting;
  • h. straatmeubilair en fietsenstallingen;
  • i. afvalcontainers;
  • j. speelvoorzieningen;
  • k. voorzieningen van algemeen nut;
  • l. infiltratievoorzieningen, waterlopen, waterbergingen en waterpartijen;

met daarbijbehorende gebouwen, andere bouwwerken, nutsvoorzieningen en andere werken en voorzieningen, zoals voet- en fietspaden, taluds, (straat)verlichting, ongelijkvloerse kruisingen, faunapassages, parkeervoorzieningen en groenvoorzieningen.

6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen

Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels:

  • a. op of in deze gronden mogen uitsluitend gebouwen ten behoeve van openbaar vervoer of voorzieningen van algemeen nut worden gebouwd;
  • b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 5 meter.

6.2.2 Bouwwerken, geen gebouwen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van lichtmasten, bewegwijzering en verkeersregulering mag niet meer bedragen dan 10 meter;
  • b. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • c. de bouwhoogte en oppervlakte (indien bovengronds) van afvalcontainers mag niet meer bedragen dan 2 meter respectievelijk 4 m²;
  • d. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 3 meter.

6.3 Specifieke gebruiksregels

De inrichting van deze gronden dient te voldoen aan de vereisten uit het 'Beeldregieplan', zoals opgenomen in de Bijlage 2 bij deze regels.

Artikel 7 Water

7.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Water' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. water, waterberging, waterhuishouding, waterlopen en waterpartijen;
  • b. gronden welke toebehoren tot het Natuurnetwerk Nederland;
  • c. groenvoorzieningen;
  • d. infiltratievoorzieningen;
  • e. doelmatige verharding zoals ondergeschikte wegen of paden;
  • f. doorgaande infrastructuur ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - zoekgebied infrastructuur';
  • g. kruisingen en overbruggingen ten behoeve van de ontsluiting van aangrenzende bouwpercelen en verkeer;
  • h. geluidwerende voorzieningen;
  • i. kunstwerken;
  • j. steigers, vlonders en aanmeervoorzieningen;
  • k. bruggen, dammen, duikers;
  • l. de daarbij behorende voorzieningen.

7.2 Bouwregels

Op deze gronden mag worden gebouwd en gelden de volgende regels:

  • a. op deze gronden mogen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd, met dien verstande dat watergangen over een breedte van ten minste 5 m vrij dienen te blijven van bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
  • b. op deze gronden mogen eveneens aanlegsteigers en bruggen worden gerealiseerd;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan ten behoeve van de verkeersregeling of de verlichting bedraagt ten hoogste 3 m.

7.3 Specifieke gebruiksregels

De inrichting van deze gronden dient te voldoen aan de vereisten uit het 'Beeldregieplan', zoals opgenomen in de Bijlage 2 bij deze regels.

Artikel 8 Wonen

8.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. wonen, al dan niet in combinatie met de uitoefening van een beroep aan huis in hoofdgebouwen en bijbehorende bouwwerken, met dien verstande dat maximaal 40% van de vloeroppervlakte van de begane grond van het hoofdgebouw en bijbehorende bouwwerken mag worden gebruikt ten behoeve van het beroep aan huis, met een maximum van 60 m²;
  • b. bijzondere woonvormen;

en tevens voor:

  • c. tuinen en erven;
  • d. verkeers- en verblijfsvoorzieningen, waaronder begrepen ontsluitingswegen en in- en uitritten';
  • e. doorgaande verkeersvoorzieningen ter plaatse van de gebiedsaanduiding 'overige zone - zoekgebied infrastructuur';
  • f. wegen met ten hoogste 2 x 1 doorgaande rijstrook, alsmede opstelstroken, busstroken, voet- en fietspaden;
  • g. parkeervoorzieningen;
  • h. openbare nutsvoorzieningen;
  • i. groen- en speelvoorzieningen;
  • j. geluidwerende voorzieningen;
  • k. infiltratievoorzieningen, waterlopen, waterbergingen en waterpartijen;
  • l. afvalcontainers;
  • m. de daarbij behorende voorzieningen.

8.2 Bouwregels
8.2.1 Hoofdgebouwen

Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:

  • a. gebouwen mogen uitsluitend worden gebouwd binnen het bouwvlak, met dien verstande dat:
    • 1. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen 1' mogen woningen zowel 'vrijstaand', 'twee aaneen', 'aaneengebouwd', 'gestapeld (tot maximaal een bouwhoogte van 13 meter) als 'geschakeld' worden gebouwd;
    • 2. ter plaatse van de functieaanduiding 'specifieke vorm van wonen - wonen 2' mogen woningen zowel 'vrijstaand', 'twee aaneen', 'aaneengebouwd', 'geschakeld' als ook als 'gestapeld' worden gebouwd;
  • b. de naar de openbare weg gerichte gevels van hoofdgebouwen dienen zich te bevinden op een afstand tussen de 0 en 4 meter van de voorste bouwperceelsgrens;
  • c. het maximum aantal woningen binnen de bestemming 'Wonen' en 'Gemengd' bij elkaar opgeteld bedraagt maximaal 2.485, met inachtneming van het bepaalde in artikel 13.1 (wetgevingszone – woningbouwprogrammering);
  • d. het grondoppervlak van een niet-gestapeld hoofdgebouw, exclusief aan- en uitbouwen, bedraagt ten hoogste:
    • 1. indien een hoofdgebouw vrijstaand wordt gebouwd: 250 m²;
    • 2. indien een hoofdgebouw twee-aaneen wordt gebouwd: 150 m²;
    • 3. indien een hoofdgebouw meer dan twee-aaneen wordt gebouwd: 100 m²;
  • e. bij 'gestapelde' woningen is het toegestaan het bouwperceel geheel te bebouwen;
  • f. de afstand van de voorgevel van een niet-gestapeld hoofdgebouw tot de voorste perceelsgrens bedraagt ten minste:
    • 1. indien een hoofdgebouw vrijstaand wordt gebouwd: 3 m;
    • 2. indien een hoofdgebouw twee-aaneen wordt gebouwd: 3 m;
    • 3. indien een hoofdgebouw meer dan twee-aaneen wordt gebouwd: 1 m;
  • g. de diepte van niet-gestapelde hoofdgebouwen bedraagt maximaal:
    • 1. indien een hoofdgebouw vrijstaand wordt gebouwd: 15 m;
    • 2. indien een hoofdgebouw twee-aaneen of meer dan twee-aaneen wordt gebouwd: 14 m;
  • h. de minimale afstand tussen hoofdgebouwen en de achterste perceelsgrens bedraagt 5 meter, met dien verstande dat dit niet geldt voor 'gestapelde' woningen;
  • i. de afstand van hoofdgebouwen (een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping niet meegerekend) tot de zijdelingse perceelsgrens bedraagt:
    • 1. bij vrijstaande woningen minimaal 3 meter aan één zijde;
    • 2. bij twee-aan-een gebouwde woningen en rijwoningen minimaal 3 meter aan de niet aaneengebouwde zijde van een woning.
  • j. de goothoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste:
    • 1. 4 m indien de woning uit één bouwlaag met kap bestaat;
    • 2. 7 m indien de woning uit twee bouwlagen met kap bestaat.
  • k. De bouwhoogte van hoofdgebouwen bedraagt ten hoogste:
    • 1. 11 m indien de woning uit één bouwlaag met kap bestaat;
    • 2. 12 m indien de woning uit twee bouwlagen met kap bestaat.
  • l. in afwijking van het bepaalde onder j en k bedraagt de maximale bouwhoogte van hoofdgebouwen voor gestapelde woningen ten hoogste 19 m;
  • m. de maximale goot- en of bouwhoogte mag met ten hoogste 2 m worden overschreden door gevelopbouwen, met dien verstande dat de totale breedte van gevelopbouwen ten hoogste 40% van de breedte van de woning bedraagt.

8.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen

Voor het bouwen van bijbehorende bouwwerken gelden de volgende regels:

  • a. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen op het zij- en achtererf bedraagt ten minste 3 m tot (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw;
  • b. voor de voorgevel zijn uitsluitend aan- en uitbouwen toegestaan;
  • c. de diepte van aan- en uitbouwen voor de voorgevel bedraagt ten hoogste 1,5 m, gemeten vanuit de gevel van het hoofdgebouw waaraan de aan- of uitbouw wordt gebouwd;
  • d. de breedte van aan- en uitbouwen voor de voorgevel bedraagt ten hoogste 66% van de breedte van de voorgevel;
  • e. de afstand van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen tot perceelsgrenzen bedraagt 0 of ten minste 1 m;
  • f. de goothoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw vermeerderd met 0,25 m;
  • g. de goothoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • h. de bouwhoogte van aan- en uitbouwen bedraagt ten hoogste 4 m;
  • i. de bouwhoogte van bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 3 m;
  • j. de gezamenlijke oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bedraagt ten hoogste 75% van het zij- en achtererf met een maximum van 75 m².

8.2.3 Bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde

Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen en geen overkappingen zijnde, gelden de volgende regels:

  • a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 meter, met dien verstande dat de hoogte voor erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 1 meter;
  • b. de bouwhoogte van tuinmeubilair mag niet meer bedragen dan 3 meter, met dien verstande dat de hoogte van tuinmeubilair vóór de voorgevellijn niet meer mag bedragen dan 2 meter;
  • c. de bouwhoogte van speeltoestellen mag niet meer bedragen dan 3 meter;
  • d. de bouwhoogte van vlaggenmasten en antennes mag niet meer bedragen dan 5 meter;
  • e. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt niet meer dan 5 m.

8.2.4 Gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen

Voor het bouwen van gebouwen en overkappingen voor openbare nutsvoorzieningen en verkeers- en verblijfsvoorzieningen gelden de volgende regels:

  • a. de inhoud bedraagt per gebouw niet meer dan 100 m3;
  • b. de bouwhoogte bedraagt niet meer dan 5 m;
  • c. de bouwhoogte van lantaarnpalen bedraagt niet meer dan 10 m.

8.3 Afwijken van de bouwregels

Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van:

  • de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden;
  • het bebouwingsbeeld;
  • de verkeersveiligheid;
  • de parkeervoorzieningen;

bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in:

met dien verstande dat het bouwvlak tot maximaal 25 meter wordt overschreden;

teneinde meer woningen toe te staan, met dien verstande dat er voorzien dient te worden in voldoende parkeerplaatsen;

met dien verstande dat de afstand tot de voorste perceelgrens wordt verminderd tot 0 meter;

  • d. lid 8.2.1, sub h en i:

met dien verstande dat de afstand tot de achterste en/of zijdelingse perceelgrens wordt verminderd tot 0 meter;

met dien verstande dat de bouwhoogte voor gestapelde woningen wordt verhoogt naar maximaal 20 meter.

8.4 Specifieke gebruiksregels
8.4.1 Strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen:

  • a. wonen in een woning, anders dan ten behoeve van een huishouding, met dien verstande dat een huishouden wel mag worden aangevuld met een huishouding in verband met dringende sociale, verzorgings- of sociaal-economische redenen;
  • b. permanente of tijdelijke bewoning, voor zover het vrijstaande bijbehorende bouwwerken betreft, bewoning als afhankelijke woonruimte en kamerbewoning;
  • c. woningsplitsing;
  • d. kamerverhuur;
  • e. het gebruik van gronden en bouwwerken in combinatie met bedrijfsdoeleinden anders dan een aan-huis-gebonden beroep;
  • f. een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met dien verstande dat dit gebruik ten behoeve van het realiseren van de bestemming hieronder niet wordt begrepen;
  • g. een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud;
  • h. een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie;
  • i. het gebruik van- en in gebruik nemen van deze gronden zonder te voldoen aan Artikel 18.

8.4.2 Aan huis verbonden beroep

Aan-huis-gebonden beroepen of internetverkoop aan huis is toegestaan mits:

  • a. het brutovloeroppervlak ten behoeve van aan-huis-gebonden beroepen en internetverkoop aan huis ten hoogste 25% bedraagt van de vloeroppervlakte van de betrokken woning en bijbehorende bouwwerken met een maximum van 45 m²;
  • b. de woonfunctie in overwegende mate gehandhaafd blijft;
  • c. de bewoner van de woning degene is die het beroep, de activiteit of internetverkoop uitoefent;
  • d. het gebruik geen dusdanige verkeersaantrekkende werking heeft, wat kan leiden tot een nadelige beïnvloeding van de normale afwikkeling van het verkeer dan wel tot een onevenredige parkeerdruk op de openbare ruimte;
  • e. in voldoende mate wordt voorzien in de parkeerbehoefte;
  • f. er geen buitenopslag plaatsvindt;
  • g. reclame-uitingen ten dienste van de activiteit, beperkt blijven tot het plaatsen van een bord met een maximale afmeting van 1 meter x 0,5 meter aan de gevel of in de voor- of zijtuin en bij plaatsing van dit bord in de voor- of zijtuin op maximaal 2 meter hoogte.
  • h. bij internetverkoop aan huis geen uitstalling ten verkoop plaatsvindt en de te verkopen artikelen niet ter plaatse bezichtigd en afgehaald kunnen worden.

8.4.3 Beeldkwaliteitsplan

De inrichting van deze gronden dient te voldoen aan de vereisten uit het 'Beeldregieplan', zoals opgenomen in de Bijlage 2 bij deze regels.

8.5 Afwijken van de gebruiksregels
8.5.1 Kleinschalige bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders kunnen bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 8.1, voor het gebruik van het hoofdgebouw en aan- en uitbouwen ten behoeve van kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten, met dien verstande dat:

  • a. de woonfunctie als primaire functie wordt gehandhaafd;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan het woonkarakter van de omgeving;
  • c. bij de beoordeling van het verzoek om vrijstelling de verkeersaantrekkende werking mede in beschouwing wordt genomen;
  • d. het vloeroppervlak in gebruik voor kleinschalige bedrijfsactiviteiten, ten hoogste 45 m² mag bedragen;
  • e. geen detailhandel mag plaatsvinden, uitgezonderd een beperkte verkoop voortvloeiende uit en ondergeschikt aan de uitoefening van de kleinschalige bedrijfsmatige activiteiten.

Artikel 9 Waarde - Archeologie 3

9.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Archeologie 3 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

9.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in artikel 9.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen op de in artikel 9.1 bedoelde gronden bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits:
    • 1. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn; of,
    • 2. het bouwwerken betreffen die vergunningsvrij op basis van het Besluit omgevingsrecht (Bor) kunnen worden gebouwd; of,
    • 3. het bouwwerken betreffen die niet dieper reiken dan 0,5 m onder het maaiveld; of,
    • 4. een planomvang hebben kleiner dan 100 m².

9.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 9.2 lid b sub 1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, anders dan de bouwwerken zoals bedoeld in artikel 9.2 lid b sub 2, met dien verstande dat:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied; of,
    • 2. een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een omgevingsvergunning voor afwijken in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
  • b. Bij de afweging van de omgevingsvergunning voor afwijken geven burgemeester en wethouders toepassing aan de volgende criteria:
    • 1. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen dient in het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. burgemeester en wethouders winnen alvorens de omgevingsvergunning voor afwijken te verlenen advies in bij een archeologisch deskundige;
  • c. in afwijking van het bepaalde artikel 9.3 sub a en artikel 9.3 sub b kan de omgevingsvergunning voor afwijken worden verleend indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de bouwaanvraag reeds een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 9.4 is verleend; het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.

9.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
9.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden ter plaatse van de voor de 'Waarde - Archeologie 3' aangewezen gronden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, van burgemeester en wethouders:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodem verlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • h. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.

9.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 9.4.1 opgenomen verbod is niet van toepassing indien:

  • a. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings-)waarden aanwezig zijn;
  • b. het normale onderhoudswerkzaamheden betreffen die gericht zijn op en noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het plan;
  • c. het andere werken en werkzaamheden betreffen die uit oogpunt van bescherming van de archeologische waarde van ondergeschikte betekenis zijn, zoals werken en werkzaamheden die niet dieper dan 0,5 m onder het maaiveld plaatsvinden en een omvang hebben kleiner dan 100 m²;
  • d. het werken of werkzaamheden betreffen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.

9.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 9.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
  • b. Voor zover de in 9.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende regels wordt verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, indien aan de orde;
    • 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • d. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.
  • e. Aangetroffen archeologische waarden dienen te worden gemeld aan burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders informeren vervolgens de Rijksdienst Voor Archeologisch, Cultuurlandschap en Monumenten in de provincie Zuid-Holland.

9.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen, in die zin dat:

  • a. aan de gronden de bestemming Waarde - Archeologie 3 wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan de gronden de bestemming Waarde - Archeologie 3 wordt gewijzigd naar de bestemming Waarde - Archeologie 1, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse sprake is van een archeologische vindplaats;
  • c. aan de gronden de bestemming Waarde - Archeologie 3 wordt gewijzigd naar de bestemming Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 4 of Waarde - Archeologie 5, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er sprake is van een veranderde archeologische verwachtingswaarde;
  • d. de maatvoering als bedoeld in artikel 9.2 en 9.3 kan worden gewijzigd na vaststelling van het gemeentelijk archeologiebeleid.

Artikel 10 Waarde - Archeologie 4

10.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Archeologie 4 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

10.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in artikel 10.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen op de in artikel 10.1 bedoelde gronden bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits:
    • 1. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn; of,
    • 2. het bouwwerken betreffen die vergunningsvrij op basis van het Besluit omgevingsrecht (Bor) kunnen worden gebouwd; of,
    • 3. het bouwwerken betreffen die niet dieper reiken dan 0,5 m onder het maaiveld; of,
    • 4. een planomvang hebben kleiner dan 500 m².

10.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 10.2 lid b sub 1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, anders dan de bouwwerken zoals bedoeld in artikel 10.2 lid b sub 2, met dien verstande dat:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied; of,
    • 2. een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een omgevingsvergunning voor afwijken in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
  • b. Bij de afweging van de omgevingsvergunning voor afwijken geven burgemeester en wethouders toepassing aan de volgende criteria:
    • 1. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen dient in het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. burgemeester en wethouders winnen alvorens de omgevingsvergunning voor afwijken te verlenen advies in bij een archeologisch deskundige;
  • c. in afwijking van het bepaalde artikel 10.3 sub a en artikel 10.3 sub b kan de omgevingsvergunning voor afwijken worden verleend indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de bouwaanvraag reeds een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 10.4 is verleend; het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.

10.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
10.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden ter plaatse van de voor de 'Waarde - Archeologie 4' aangewezen gronden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, van burgemeester en wethouders:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodem verlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • h. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.

10.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 10.4.1 opgenomen verbod is niet van toepassing indien:

  • a. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings-)waarden aanwezig zijn;
  • b. het normale onderhoudswerkzaamheden betreffen die gericht zijn op en noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het plan;
  • c. het andere werken en werkzaamheden betreffen die uit oogpunt van bescherming van de archeologische waarde van ondergeschikte betekenis zijn, zoals werken en werkzaamheden die niet dieper dan 0,5 m onder het maaiveld plaatsvinden en een omvang hebben kleiner dan 500 m²;
  • d. het werken of werkzaamheden betreffen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.

10.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 10.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
  • b. Voor zover de in 10.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende regels wordt verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, indien aan de orde;
    • 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • d. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.
  • e. Aangetroffen archeologische waarden dienen te worden gemeld aan burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders informeren vervolgens de Rijksdienst Voor Archeologisch, Cultuurlandschap en Monumenten in de provincie Zuid-Holland.

10.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen, in die zin dat:

  • a. aan de gronden de bestemming Waarde - Archeologie 4 wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan de gronden de bestemming Waarde - Archeologie 4 wordt gewijzigd naar de bestemming Waarde - Archeologie 1, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse sprake is van een archeologische vindplaats;
  • c. aan de gronden de bestemming Waarde - Archeologie 4 wordt gewijzigd naar de bestemming Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 3 of Waarde - Archeologie 5, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er sprake is van een veranderde archeologische verwachtingswaarde;
  • d. de maatvoering als bedoeld in artikel 10.2 en 10.3 kan worden gewijzigd na vaststelling van het gemeentelijk archeologiebeleid.

Artikel 11 Waarde - Archeologie 5

11.1 Bestemmingsomschrijving

De voor ' Waarde - Archeologie 5 ' aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor het behoud en de bescherming van de archeologische waarden van de gronden. Deze bestemming is primair ten opzichte van de overige aan deze gronden toegekende bestemmingen.

11.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in artikel 11.1 bedoelde gronden gelden de volgende bouwregels:

  • a. op of in deze gronden mogen geen bouwwerken worden gebouwd;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a mogen op de in artikel 11.1 bedoelde gronden bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen worden gebouwd, mits:
    • 1. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings)waarden aanwezig zijn; of,
    • 2. het bouwwerken betreffen die vergunningsvrij op basis van het Besluit omgevingsrecht (Bor) kunnen worden gebouwd; of,
    • 3. het bouwwerken betreffen die niet dieper reiken dan 0,5 m onder het maaiveld; of,
    • 4. een planomvang hebben kleiner dan 10 ha.

11.3 Afwijken van de bouwregels
  • a. Burgemeester en wethouders kunnen middels een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 11.2 lid b sub 1 voor de bouw van bouwwerken ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen, anders dan de bouwwerken zoals bedoeld in artikel 11.2 lid b sub 2, met dien verstande dat:
    • 1. geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de archeologische waarde van het gebied; of,
    • 2. een afweging van de in het geding zijnde belangen tot uitkomst heeft dat, onverminderd het elders in het plan bepaalde, een omgevingsvergunning voor afwijken in redelijkheid niet kan worden geweigerd.
  • b. Bij de afweging van de omgevingsvergunning voor afwijken geven burgemeester en wethouders toepassing aan de volgende criteria:
    • 1. de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het bouwen dient in het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld;
    • 2. burgemeester en wethouders winnen alvorens de omgevingsvergunning voor afwijken te verlenen advies in bij een archeologisch deskundige;
  • c. in afwijking van het bepaalde artikel 11.3 sub a en artikel 11.3 sub b kan de omgevingsvergunning voor afwijken worden verleend indien voor de werkzaamheden voortvloeiend uit de bouwaanvraag reeds een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden als bedoeld in artikel 11.4 is verleend; het bepaalde in de andere daar voorkomende bestemmingen blijft onverminderd van toepassing.

11.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
11.4.1 Werken en werkzaamheden

Het is verboden ter plaatse van de voor de 'Waarde - Archeologie ' aangewezen gronden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen uitvoeren of te laten uitvoeren zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden, van burgemeester en wethouders:

  • a. het ophogen, egaliseren en ontginnen van gronden;
  • b. het bodem verlagen of afgraven van gronden waarvoor geen ontgrondingsvergunning is vereist;
  • c. het uitvoeren van grondbewerkingen;
  • d. het aanbrengen van diepwortelende beplanting;
  • e. het aanleggen of verharden van wegen, rijwielpaden en of parkeergelegenheden en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse of bovengrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur;
  • g. het graven of dempen van sloten, watergangen, vijvers of vaarten;
  • h. het verhogen of verlagen van de grondwaterstand.

11.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het onder 11.4.1 opgenomen verbod is niet van toepassing indien:

  • a. reeds uit archeologisch onderzoek is gebleken dat er geen archeologische (verwachtings-)waarden aanwezig zijn;
  • b. het normale onderhoudswerkzaamheden betreffen die gericht zijn op en noodzakelijk zijn voor de instandhouding van het plan;
  • c. het andere werken en werkzaamheden betreffen die uit oogpunt van bescherming van de archeologische waarde van ondergeschikte betekenis zijn, zoals werken en werkzaamheden die niet dieper dan 0,5 m onder het maaiveld plaatsvinden en een omvang hebben kleiner dan 10 ha;
  • d. het werken of werkzaamheden betreffen, die op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan in uitvoering zijn dan wel krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde omgevingsvergunning of anderszins mogen worden uitgevoerd.

11.4.3 Toelaatbaarheid
  • a. De omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden wordt verleend, indien is gebleken dat de in artikel 11.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal.
  • b. Voor zover de in 11.4.1 genoemde werken en werkzaamheden dan wel de directe of indirecte gevolgen van deze werken en werkzaamheden kunnen leiden tot een verstoring van archeologisch materiaal, kan de vergunning worden verleend, indien aan de vergunning één van de volgende regels wordt verbonden:
    • 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden;
    • 2. de verplichting tot het doen van opgravingen, indien aan de orde;
    • 3. de verplichting de uitvoering van de werken of werkzaamheden te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
  • c. In het belang van de bescherming van de archeologische betekenis van de gronden dient de aanvrager van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein, dat blijkens de aanvraag kan worden verstoord, naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld.
  • d. Alvorens te beslissen over het verlenen van een omgevingsvergunning, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij een archeologisch deskundige.
  • e. Aangetroffen archeologische waarden dienen te worden gemeld aan burgemeester en wethouders. Burgemeester en wethouders informeren vervolgens de Rijksdienst Voor Archeologisch, Cultuurlandschap en Monumenten in de provincie Zuid-Holland.

11.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen, in die zin dat:

  • a. aan de gronden de bestemming Waarde - Archeologie 5 wordt ontnomen, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn;
  • b. aan de gronden de bestemming Waarde - Archeologie 5 wordt gewijzigd naar de bestemming Waarde - Archeologie 1, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat ter plaatse sprake is van een archeologische vindplaats;
  • c. aan de gronden de bestemming Waarde - Archeologie 5 wordt gewijzigd naar de bestemming Waarde - Archeologie 2, Waarde - Archeologie 3 of Waarde - Archeologie 4, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat er sprake is van een veranderde archeologische verwachtingswaarde;
  • d. de maatvoering als bedoeld in artikel 11.2 en 11.3 kan worden gewijzigd na vaststelling van het gemeentelijk archeologiebeleid.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 12 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

 

Artikel 13 Algemene bouwregels

13.1 Wetgevingszone - woningbouwprogrammering
  • a. Er geldt een voorlopig bouwverbod voor 985 woningen.
  • b. Burgemeester en wethouders zullen dit bouwverbod opheffen en een omgevingsvergunning verlenen voor het realiseren van woningen als bedoeld in Artikel 3 Gemengd en Artikel 8 Wonen als:
    • 1. vooraf een positief advies is ontvangen van gedeputeerde staten van Zuid-Holland;
    • 2. hiervoor aan het plangebied extra woningbouwprogramma is toegekend in een door gedeputeerde staten van Zuid-Holland aanvaard regionaal woningbouwprogramma;
    • 3. en vervolgens de benodigde woningaantallen in de actuele gemeentelijke woningbouwprogrammering zijn opgenomen.
    • 4. het benodigde aantal woningen bedraagt maximaal het aantal woningen zoals genoemd onder a.

13.2 Geluidsgevoelige functies

Geluidgevoelige functies als bedoeld in de Wet Geluidhinder mogen, onverminderd het bepaalde in de bouwregels per bestemming, slechts worden opgericht indien en voor zover wordt voldaan aan de wettelijke voorkeurswaarde of een verkregen hogere waarde als bedoeld in de Wet Geluidhinder.

13.3 Algemene bepaling m.b.t. ondergronds bouwen
13.3.1 Ondergrondse werken

Voor het uitvoeren van ondergrondse werken, geen bouwwerken zijnde en werkzaamheden gelden, behoudens de in lid 13.3.2 opgenomen afwijkingen, geen beperkingen.

13.3.2 Ondergrondse bouwwerken

Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken gelden, behoudens de voor het overige in dit bestemmingsplan opgenomen regels, de volgende regels:

  • a. ondergrondse bouwwerken zijn toegestaan binnen de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen;
  • b. het oppervlak aan ondergrondse bouwwerken mag niet meer bedragen dan het toegestane oppervlak aan bouwwerken boven peil vermeerderd met 15 m²;
  • c. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse bouwwerken bedraagt maximaal 3 meter onder peil.

13.3.3 Afwijken van ondergronds bouwen

Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 13.3.2 sub c voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat:

  • a. de waterhuishouding niet wordt verstoord;
  • b. geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden;
  • c. instemming wordt verkregen van een door een daartoe gekwalificeerd deskundige.

13.4 Voorwaardelijke verplichting - waterberging
  • a. Tot een met de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen strijdig gebruik wordt in elk geval gerekend het gebruik van en het in gebruik laten nemen van gronden en bouwwerken zonder de aanleg en in instandhouding van voldoende waterbergingscapaciteit. Deze waterbergingscapaciteit dient te zijn afgestemd met het Waterschap in de vorm van een waterhuishoudkundig rapport en dient van het Waterschap een positief wateradvies te hebben gekregen.
  • b. In afwijking van het bepaalde onder a mogen gronden en bouwwerken overeenkomstig de bestemming worden gebruikt onder de voorwaarde dat binnen 24 maanden na het tijdstip van onherroepelijk worden van het bestemmingsplan geheel uitvoering is gegeven aan de aanleg en instandhouding van de waterbergingscapaciteit conform het van positief wateradvies voorziene waterhuishoudkundig plan, ten einde te komen tot een goede waterhuishoudelijke inpassing.

Artikel 14 Algemene gebruiksregels

14.1 Algemeen

Het is verboden de in hoofdstuk 2 bedoelde gronden en bouwwerken te gebruiken en/of te doen en/of laten gebruiken en/of in gebruik te geven op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming, zoals die nader is aangeduid in de bestemmingsomschrijving.

 

Artikel 15 Algemene aanduidingsregels

15.1 Vrijwaringszone - NNN
15.1.1 Aanduidingsomschrijving

De gronden ter plaatse van aanduiding 'vrijwaringszone - NNN' zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor het beschermen en ontwikkelen van landschappelijke en ecologische waarden.

15.1.2 Bouwregels

Ten aanzien van de in artikel 15.1.1 bedoelde gronden geldt dat uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de bestemming mogen worden gebouwd, waarvan de bouwhoogte niet meer mag bedragen dan 3 m.

15.1.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd bij omgevingsvergunning af te wijken van het bepaalde in artikel 15.1.2 en toestaan dat ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde kunnen worden gebouwd, mits vooraf advies wordt ingewonnen bij een ecologisch deskundige.

15.1.4 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen voor het omzetten van de in artikel 15.1.1bedoelde gronden in de bestemming 'Natuur', met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • in een inrichtings- en beheersvisie is de ecologische verbindingszone uitgewerkt;
  • er vindt geen onevenredige aantasting plaats van in de omgeving aanwezige functies en waarden;
  • er vindt geen onevenredige aantasting plaats van de belangen van eigenaren en gebruikers van omliggende gronden.

Artikel 16 Algemene afwijkingsregels

16.1 Algemene afwijkingsregels

Indien niet op grond van een andere bepaling kan worden afgeweken van deze regels kan het bevoegd gezag door middel van een omgevingsvergunning afwijken van:

  • a. de in de regels gegeven aantallen, maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die aantallen, maten, afmetingen en percentages voor zover dit gelet op het gebruik en/of de constructie noodzakelijk is;
  • b. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft;
  • c. de bestemmingsbepalingen en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft;
  • d. het bepaalde in het plan ten aanzien van de situering van voorgevels van hoofdgebouwen;
  • e. de bestemmingsbepalingen ten aanzien van de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat de bouwhoogte van de bouwwerken, geen gebouwen zijnde, wordt vergroot tot maximaal 10 meter.

16.2 Afwegingsvoorwaarden
  • a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in dit artikel mag slechts worden verleend indien deze niet leidt tot een onevenredige aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de parkeervoorzieningen.

 

Artikel 17 Algemene wijzigingsregels

17.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen ten behoeve van:

  • a. overschrijding van bestemmingsgrenzen, voor zover dit van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken dan wel voor zover dit noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • b. overschrijding van de bestemmingsgrens en toestaan dat het beloop van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of –intensiteit daartoe aanleiding geeft. De overschrijding mag echter niet meer bedragen dan 3 meter en het bestemmingsvlak mag met niet meer dan 10% worden vergroot;
  • c. het aanpassen van opgenomen bepalingen in de voorafgaande artikelen, waarbij verwezen wordt naar bepalingen in wettelijke regelingen, indien deze wettelijke regelingen na het tijdstip van de tervisielegging van het ontwerpplan worden gewijzigd.

17.2 Wijzigingsbevoegdheid - wijkontsluiting

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen naar de bestemming 'Verkeer' ten behoeve van de ontsluiting van de wijk, met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. dat deze wijziging aansluit bij de uitgangspunten van het beeldregieplan uit Bijlage 2;
  • b. dat deze wijziging niet leidt tot een onevenredige aantasting van:
    • 1. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en/of bouwwerken;
    • 2. de verkeersveiligheid;
    • 3. de milieusituatie;
    • 4. de parkeervoorzieningen.
  • c. dat deze wijziging pas mag geschieden indien afstemming heeft plaatsgevonden met de betrokken wegbeheerders.

17.3 Wijzigingsbevoegdheid - Gemengd

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de in dit bestemmingsplan opgenomen bestemmingen te wijzigen in de bestemming 'Gemengd', met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. dat deze wijziging aansluit bij de uitgangspunten van het beeldregieplan uit Bijlage 2;
  • b. dat deze wijziging in overeenstemming dient te zijn met artikel 13.1;
  • c. dat het totaal oppervlakte aan maatschappelijke voorzieningen als gevolg van deze wijziging maximaal 10.000 m² BVO betreft.

Artikel 18 Overige regels

18.1 Parkeren

Bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik moet zijn verzekerd, dat op eigen terrein, dat bij dat bouwwerk of terrein waarvoor vergunning wordt verleend hoort, wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid voor motorvoertuigen, danwel op een andere wijze hierin wordt voorzien. Hierbij toetst het bevoegd gezag aan de 'Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent de parkeernormen' of sprake is van voldoende parkeergelegenheid. Wanneer de hiervoor bedoelde beleidsregel gedurende de planperiode wijzigt, toetst het bevoegd gezag de omgevingsvergunning aan het gewijzigde beleid.

18.2 Laden en lossen

Indien de bestemming van een bouwwerk of een terrein aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen moet, bij het verlenen van een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik, zijn verzekerd, dat op eigen terrein wordt voorzien in voldoende ruimte voor het laden en lossen, danwel op een andere wijze hierin wordt voorzien. Hierbij toetst het bevoegd gezag aan de 'Beleidsregel van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hoeksche Waard houdende regels omtrent de parkeernormen' of sprake is van voldoende ruimte. Wanneer de hiervoor bedoelde beleidsregel gedurende de planperiode wijzigt, toetst het bevoegd gezag de omgevingsvergunning aan het gewijzigde beleid.

18.3 Afwijken van de parkeerregels
18.3.1 Bevoegdheid

Bij een omgevingsvergunning voor het bouwen en/of een omgevingsvergunning voor een wijziging van het gebruik kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 18.1:

  • a. voor zover op andere wijze in de nodige parkeergelegenheid dan wel laad- of losruimte wordt voorzien danwel maatwerk afspraken worden gemaakt;
  • b. voor zover door een maatregel geen of minder dan de nodige parkeergelegenheid dan wel laad- of losruimte noodzakelijk is;
  • c. voor zover het voldoen aan die regels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.

 

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 19 Overgangsrecht

  • A. Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel kan worden gebouwd krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot:
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het tenietgaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is tenietgegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

  • B. Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 20 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Stougjeswijk.