direct naar inhoud van Regels
Plan: Landgoederen Numansdorp fase 2
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1963.BPLgfase2-VA01

Regels

Hoofdstuk 1 INLEIDENDE REGELS

Artikel 1 Begrippen

In deze regels wordt verstaan onder:

1.1 plan:

het bestemmingsplan 'Landgoederen Numansdorp fase 2' van de gemeente Hoeksche Waard.

1.2 bestemmingsplan:

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1963.BPLgfase2-VA01 met de bijbehorende regels en bijlagen.

1.3 aanduiding:

een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.4 bebouwing:

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.5 bedrijf

een onderneming gericht op het bedrijfsmatig voortbrengen, vervaardigen, bewerken, opslaan, installeren en/of herstellen van goederen danwel het bedrijfsmatig verlenen van diensten, beroepsmatige activiteiten in of bij een woning daaronder niet begrepen.

1.6 bedrijfsmatige activiteiten (in of bij een woning)

een dienstverlenend beroep, dat in of bij een woning door de bewoners wordt uitgeoefend, waarbij de woonfunctie als primaire functie blijft gehandhaafd en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doen aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.7 beroepsmatige activiteiten (in of bij een woning)

het beroeps- of bedrijfsmatig verlenen van diensten op administratief, medisch, juridisch, therapeutisch, kunstzinnig, ontwerptechnisch of hiermee naar de aard gelijk te stellen beroep dat door zijn aard en omvang zodanig is dat deze activiteiten in een woning kunnen worden uitgeoefend zodat de woonfunctie als primaire functie gehandhaafd blijft en de activiteiten geen onevenredige afbreuk doet aan het woon- en leefmilieu in de directe omgeving.

1.8 bijbehorend bouwwerk

uitbreiding van een hoofdgebouw dan wel functioneel met een zich op hetzelfde perceel bevindend hoofdgebouw verbonden, daar al dan niet tegen aangebouwd gebouw, of ander bouwwerk, met een dak.

1.9 bouwen:

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats.

1.10 bouwperceel

een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten.

1.11 bouwvlak:

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.12 bouwwerk:

elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.

1.13 gebouw:

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.14 hobbymatige paardenhouderij:

het houden van paarden waarbij tot een maximum van 5 paarden (hieronder veulens en pony's inbegrepen) wordt aangehouden voor eigen gebruik en vrijetijdsbesteding.

1.15 hoofdgebouw:

een gebouw dat, gelet op de functie, constructie en afmetingen, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt.

1.16 huiskavel:

het gedeelte van een landgoed dat gebruikt mag worden voor woondoeleinden.

1.17 landgoed:

een aaneengesloten, voor het publiek toegankelijk (met uitzondering van het huiskavel) natuurgebied met daarop een gedeelte bedoeld voor wonen (het huiskavel).

1.18 mantelzorg:

langdurige, intensieve niet-georganiseerde zorg die niet in het kader van een hulpverlenend beroep wordt gegeven aan een ieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak door één of meer leden uit diens directe dan wel sociale omgeving, waarbij de zorgverlening rechtstreeks voortvloeit uit de sociale relatie.

1.19 milieucategorie:

een aan een bedrijfsactiviteit toegekende categorie volgens de in de Staat van bedrijfsactiviteiten bij deze regels opgenomen Staat van bedrijfsactiviteiten.

1.20 natuurlijke waarde:

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door geologische, geomorfologische, bodemkundige en biologische elementen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang.

1.21 ondergeschikte horeca:

het geven van gelegenheid tot het nuttigen van niet - en licht alcoholhoudende dranken, en van broodjes en/of snacks, met dien verstande dat deze functie van beperkt bedrijfsmatige - en/of ruimtelijke omvang is, zodat de functie waaraan zij wordt toegevoegd qua aard, omvang en verschijningsvorm als hoofdfunctie herkenbaar blijft.

1.22 opslag:

het bewaren van goederen, waaronder agrarische producten, materialen en stoffen zonder dat ter plaatse sprake is van productie, bewerking, verwerking, handel en/of activiteiten van administratieve aard.

1.23 paardenhouderij:

het houden van paarden en pony´s ten behoeve van:

  • a. het produceren van deze dieren, geschikt voor bepaalde taken zoals hengstenstations, opfokbedrijven, handelsstallen en africht- en trainingsstallen (productiegerichte paardenhouderij);
  • b. het gebruiken van deze dieren, zoals ten behoeve van pensionstallen, verhuurbedrijven, rijscholen en maneges (gebruiksgerichte paardenhouderij).
1.24 peil:
  • a. voor gebouwen die onmiddellijk aan de weg grenzen: de hoogte van die weg;
  • b. voor woningen die langs de dijk zijn gebouwd: de hoogte van het afgewerkte terrein ter plaatse van de hoofdtoegang van de bijbehorende woningen;
  • c. in andere gevallen en voor bouwwerken, geen gebouwen zijnde: de gemiddelde hoogte van het aansluitende afgewerkte maaiveld;
  • d. voor stacaravans: de bovenzijde beganegrondvloer.
1.25 perceelsgrens:

grens van het bouwperceel.

1.26 seksinrichting:

de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, een parenclub, een prostitutiebedrijf of een erotische massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar.

1.27 voorerf:

het gedeelte van het erf wat is gelegen voor de voorgrens van het hoofdgebouw en wat grenst aan dan wel zich oriënteert op openbaar gebied.

1.28 voorgevel:

de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw, welke als belangrijkste is aan te merken en waarvan de gebouwen in hoofdzaak toegankelijk zijn.

1.29 woning:

een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden.

1.30 wooneenheid landgoed:

een woning die, hetzij zelfstandig is en qua verschijningsvorm ondergeschikt is aan het hoofdgebouw op een perceel, hetzij aan het hoofdgebouw is gekoppeld en één of meer ruimten deelt met het hoofdgebouw.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 afstand:

de afstand tussen bouwwerken onderling, alsmede de afstand van bouwwerken tot perceelsgrenzen wordt daar gemeten waar deze afstand het kleinst is.

2.2 bouwhoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.3 goothoogte van een bouwwerk:

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel.

2.4 oppervlakte van een bouwwerk:

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.

Hoofdstuk 2 BESTEMMINGSREGELS

Artikel 3 Natuur - Landgoederenzone

3.1 Bestemmingsomschrijving
3.1.1

De voor 'Natuur - Landgoederenzone' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. natuurontwikkeling in aansluiting op het gebied zoals omschreven in het 'Landschapsplan Landgoederen Numansdorp', opgenomen als bijlage 2 bij deze regels, met toepassing van dezelfde natuurdoeltypen;
  • b. landgoederen met een oppervlakte van minimaal 5 hectare per landgoed;
  • c. ter plaatse van de aanduiding 'wonen' tevens voor wonen (de huiskavel) tot een maximum van 10% van het landgoed;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'water' in ieder geval voor natuur in de vorm van een krekenstelsel;
  • e. ter plaatse van de zijdelingse perceelsgrenzen van landgoederen voor een watergang met een breedte van minimaal 3,5 m;
  • f. wandelpaden, waarbij voor iedere hectare landgoed tenminste 25 m aan wandelpaden moet worden aangelegd, welke aansluiten op een aaneengesloten circuit van wandelpaden;
  • g. bruggen;
  • h. recreatieve vlonders;
  • i. water;
  • j. een secundaire waterkering ter plaats van de Fortlaan (havenzijde) en de noordelijker gelegen Schuringsedijk waarbinnen een vergunningplicht geldt vanuit de keur van het waterschap.
  • k. verkeer.
3.1.2

Elk landgoed dient voor ten minste 10% uit oppervlaktewater te bestaan, tenzij elders binnen het peilgebied reeds water is aangelegd.

3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op de als zodanig aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de in lid 3.1 genoemde bestemming worden gebouwd, met dien verstande, dat:

  • a. gebouwen uitsluitend op de huiskavel (zoals bedoeld in lid 3.1.1 sub c) mogen worden gebouwd, waarbij per huiskavel ten hoogste één hoofdgebouw (zoals bedoeld in lid 1.15) en twee 'wooneenheden landgoed' (zoals bedoeld in lid 1.30) mogen worden gebouwd;
  • b. de gezamenlijke grondoppervlakte aan bebouwing (hoofdgebouw, wooneenheden landgoed en bijbehorende bouwwerken) niet meer mag bedragen dan 20% van de huiskavel;
  • c. de grondoppervlakte van gebouwen per wooneenheid landgoed, inclusief bijbehorende bouwwerken, niet meer mag bedragen dan 300 m2;
  • d. de afstand van gebouwen tot een perceelsgrens minimaal 5 m dient te bedragen;
  • e. ingeval op één landgoed, buiten het hoofdgebouw, tevens twee 'wooneenheden landgoed' worden gerealiseerd, dient tussen die wooneenheden landgoed een open ruimte / oprijlaan met een minimale breedte van 30 m te worden aangelegd en in stand te worden gehouden;
  • f. de goothoogte van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 9 m;
  • g. de hoogte van het hoofdgebouw niet meer mag bedragen dan 12 m;
  • h. de goothoogte van overige gebouwen niet meer mag bedragen dan 5 m;
  • i. de hoogte van overige gebouwen niet meer mag bedragen dan 10 m;
  • j. erfafscheidingen uitsluitend op de huiskavel mogen worden gebouwd tot een hoogte van maximaal 2 m;
  • k. voor het overige uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde mogen worden gebouwd tot een hoogte van 3 m.
3.2.2 Ondergronds bouwen

Ondergrondse bouw is niet toegestaan.

3.2.3 Paardenbakken

ten aanzien van paardenbakken of stapmolens geldt het volgende:

  • a. een paardenbak of stapmolen mag uitsluitend worden gerealiseerd binnen het huiskavel:
  • b. er mag per huiskavel maximaal 1 paardenbak of 1 stapmolen ten behoeve van hobbymatige paardenhouderij worden gerealiseerd, waarbij de paardenbak of stapmolen als volgt wordt gesitueerd:
    • 1. achter het hoofdgebouw;
    • 2. tenminste 20 m uit de rand van de weg;
    • 3. tenminste 1,5 m uit de slootranden;
    • 4. op een afstand van minimaal 25 m van het hoofdgebouw of wooneenheid landgoed;
  • c. de omvang van de paardenbak mag niet meer bedragen dan 20 m bij 40 m en de doorsnede van een stapmolen mag niet meer bedragen dan 20 m;
  • d. de hoogte van een hek rondom een paardenbak of een stapmolen mag niet meer bedragen dan 1,50 m.
3.3 Afwijken van de bouwregels
3.3.1 Wooneenheid landgoed

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.1 onder h. en i. ten behoeve van hogere goot- en/of bouwhoogte voor een wooneenheid landgoed, mits aantoonbaar sprake is van een uniek ontwerp en architectonische meerwaarde.

3.3.2 Loopbruggen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken ten aanzien van de grens van het aanduidingsvlak 'wonen' ten behoeve van het bouwen van verbindingen (loopbruggen) tussen gebouwen, mits die uit oogpunt van verkeersveiligheid aanvaardbaar wordt geacht.

3.3.3 Ondergronds bouwen

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2.2 voor het toestaan van ondergronds bouwen, waarbij de elders in het plan bepaalde regels inzake de toelaatbaarheid, de aard, de omvang en de situering van gebouwen van overeenkomstige toepassing is, met dien verstande, dat deze uitsluitend is toegestaan met inachtneming van de volgende voorwaarden:

  • a. ondergrondse bouw is toegestaan onder de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen, alsmede ter verbinding van gebouwen;
  • b. in afwijking van het bepaalde onder a. is ondergrondse bouw ook buiten de oppervlakte van bovengronds gelegen gebouwen toegestaan, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
    • 1. de hoogte van kelders mag ten hoogste 10 cm beneden peil bedragen;
    • 2. de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens en de openbare weg dient ten minste 1 m te bedragen, met dien verstande dat in geval van kelderbouw in belendende percelen in de zijperceelgrens mag worden gebouwd;
    • 3. kelders mogen niet worden voorzien van een dakraam of lichtkoepel;
  • c. gebouwd mag worden tussen peil en 3,5 m onder peil;
  • d. uit onderzoek of overleg met de waterbeheerder is gebleken dat geen verstoring van het grondwater of de grondwaterkwaliteit optreedt, dat de waterveiligheid niet in het geding komt en dat geen schade ontstaat aan bebouwing of infrastructuur.
3.4 Voorwaardelijke verplichting
  • a. De bouw van een 'hoofdgebouw' of een 'wooneenheid landgoed' op een landgoed is pas mogelijk als bij de aanvraag van omgevingsvergunning een privaatrechtelijke overeenkomst is overlegd waarin de exploitatie en het beheer van het landgoed is geregeld.
  • b. In de overeenkomst zoals bedoeld onder a dient (om in aanmerking te komen voor de OZB-faciliteit op grond van de Natuurschoonwet) een bepaling te worden opgenomen die de eigenaar ontslaat van de verplichting om bos aan te planten.
  • c. De overeenkomst als bedoel onder a en b dient te voldoen aan de inrichtingseisen gesteld in hoofdstuk 5 van het 'Landschapsplan Landgoederen Numansdorp'.
3.5 Specifieke gebruiksregels
3.5.1 Beroepsmatige activiteiten

Binnen de bestemming is medegebruik van het hoofdgebouw en de wooneenheden landgoed en bijbehorende bouwwerken ten behoeve van praktijkruimten voor beroepsmatige activiteiten toegestaan, mits:

  • a. de woonfunctie in overwegende mate blijft gehandhaafd, waarbij geldt dat de grondoppervlakte van praktijkruimten voor beroepsmatige activiteiten niet meer mag bedragen dan 35% van het hoofdgebouw of de wooneenheid landgoed met een maximum van 60 m² per hoofdgebouw of wooneenheid landgoed;
  • b. de beroepsmatige activiteiten behoren tot maximaal categorie 1 van de Staat van bedrijfsactiviteiten zoals opgenomen als bijlage 1 bij deze regels;
  • c. geen afbreuk wordt gedaan aan het woon- en leefmilieu in de omgeving;
  • d. in de omgeving geen onevenredige toename van de verkeersbelasting optreedt;
  • e. er wordt voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein;
  • f. de beroepsmatige activiteiten geschieden door degene die in het hoofdgebouw of de wooneenheid landgoed woonachtig is;
  • g. geen detailhandelsactiviteiten plaatsvinden.
3.5.2 Aantal huishoudens

Binnen de bestemming mag per 'hoofdgebouw' en per 'wooneenheid landgoed' niet meer dan één huishouden worden gevestigd.

3.5.3 Bijbehorend bouwwerk zelfstandig bewoond

Een bijbehorend bouwwerk dat geen 'wooneenheid landgoed' is, mag niet zelfstandig worden bewoond.

3.5.4 Voorwaardelijke verplichting - watervergunning

De omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen wordt slechts verleend indien de watervergunning is verleend.

Artikel 4 Waarde - Natuur

4.1 Bestemmingsomschrijving

De als ‘Waarde - Natuur' aangeduide gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de bescherming en instandhouding van monumentale en beeldbepalende waarden van bomen.

4.2 Bouwregels

In afwijking van het bepaalde in de voorgaande artikelen mag op de in artikel 4.1 bedoelde gronden niet worden gebouwd.

4.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.3.1 Verbod

Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden, de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren op de gronden als bedoeld in artikel 4.1:

  • a. het rooien of vellen van bomen;
  • b. het aanbrengen van verhardingen, zulks indien de oppervlakte van de aan te brengen verharding meer bedraagt dan 10 m²;
  • c. het uitvoeren van heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van voorwerpen in de grond;
  • d. het uitvoeren van grondwerkzaamheden dieper dan 0,3 m1 ten opzichte van het maaiveld, waartoe ook gerekend wordt woelen, mengen, diepploegen, aanleggen van drainage en ontginnen;
  • e. het uitvoeren van werkzaamheden ter verlaging van de grondwaterstand;
  • f. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatie-, of drainageleidingen en de daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur.
4.3.2 Uitzonderingen

Het verbod zoals opgenomen artikel 4.3.1 geldt niet voor:

  • a. werken en werkzaamheden binnen het kader van het op de bestemming van die gronden gerichte normale onderhoud en beheer, dan wel die welke voortvloeien uit het normale gebruik overeenkomstig de bestemming;
  • b. werken en werkzaamheden, die op tijdstip waarop het plan rechtskracht verkrijgt, in uitvoering zijn;
  • c. werken en werkzaamheden, die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende vergunning.
4.3.3 Toelaatbaarheid

De werken of werkzaamheden als bedoeld in artikel 4.3.1 zijn slechts toelaatbaar, mits door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting ontstaat of kan ontstaan van de belangen van de in 4.1 genoemde waarden dan wel de mogelijkheden tot herstel van die waarden niet onaanvaardbaar verkleint of kan verkleinen.

4.4 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 4.3.1, indien strikte toepassing van die bepalingen leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Artikel 5 Waterstaat - Waterkering

5.1 Bestemmingsomschrijving
5.1.1 Primaire bestemming

De voor 'Waterstaat - Waterkering' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor dijken en kaden met een waterkerende functie en de hierbij behorende voorzieningen en inrichtingsaspecten.

5.1.2 Secundaire bestemming

De belangen van de in lid 5.1.1 bedoelde dubbelbestemming zijn primair ten opzichte van de belangen van de andere daar voorkomende bestemmingen.

5.2 Bouwregels
5.2.1 Bouwregels primaire bestemming

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde dubbelbestemming gelden de volgende bouwregels:

  • a. gebouwen zijn niet toegestaan;
  • b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag niet meer bedragen dan 5 m.
5.2.2 Bouwregels secundaire bestemming

Ten aanzien van de in lid 5.1 bedoelde andere daar voorkomende bestemmingen gelden de volgende bouwregels:

  • a. bouwwerken zijn niet toegestaan.
5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 5.2.2 voor het toestaan dat de in de andere daar voorkomende bestemming genoemde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde, mogen worden gebouw conform de bestemmingsregels, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van het doelmatig functioneren van de waterkering. In het kader van het verzoek om afwijking zal door burgemeester en wethouders advies worden gevraagd aan de beheerder van de waterkering.

Hoofdstuk 3 ALGEMENE REGELS

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Overschrijding bouwgrenzen
7.1.1 Toepassing

De bouwgrenzen mogen in afwijking van de op de verbeelding aangegeven grenzen en de grenzen/maatvoering zoals gegeven in hoofdstuk 2 worden overschreden door:

  • a. bij gebouwen behorende stoepen, stoeptreden, luifels, trappen, funderingen, balkons, erkers, terrassen, galerijen, hellingbanen en entreeportalen, mits de overschrijding niet meer dan 1,5 m bedraagt;
  • b. andere onderdelen van gebouwen, mits de overschrijding niet meer dan 0,5 m bedraagt.
7.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 7.1.1 onder a tot ten hoogste 3 m.

Artikel 8 Algemene afwijkingsregels

8.1 Afwijkingsmogelijkheden

Indien niet op grond van hoofdstuk 2 reeds bij omgevingsvergunning is afgeweken kunnen burgemeester en wethouders bij een omgevingsvergunning afwijken van de regels voor:

  • a. afwijkingen van maten (waaronder percentages) van gebouwen met ten hoogste 10%;
  • b. afwijkingen van bouwhoogten van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met ten hoogste 20%;
  • c. het oprichten van bouwwerken voor algemeen nut met dien verstande dat:
    • 1. de oppervlakte van een gebouw maximaal 20 m2 bedraagt;
    • 2. de bouwhoogte van bouwwerken maximaal 3,5 m bedraagt;
  • d. afwijken van de maximale bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tot maximaal 15 m;
8.2 Voorwaarden voor afwijken
  • a. Een omgevingsvergunning voor het afwijken mag slechts worden verleend, indien hierdoor geen onevenredige afbreuk wordt of kan worden gedaan aan de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden.
  • b. Een omgevingsvergunning voor het afwijken mag niet worden verleend, indien hierdoor waarden van de gronden met de bestemming onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor herstel van die waarden onevenredig worden of kunnen worden verkleind.
8.3 Adviesplicht

Alvorens omtrent het verlenen van een omgevingsvergunning voor het afwijken als bedoeld in 8.2 te beslissen, winnen burgemeester en wethouders schriftelijk advies in bij de adviseur inzake natuur en landschap.

Artikel 9 Algemene wijzigingsregels

9.1 Overschrijding bestemmings- en aanduidingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de in het plan opgenomen bestemmingen en aanduidingen te wijzigen ten behoeve van overschrijding van bestemmings- en aanduidingsgrenzen, voor zover zulks van belang is voor een technisch betere realisering van bestemmingen of bouwwerken, dan wel voor zover zulks noodzakelijk is in verband met de werkelijke toestand van het terrein. De overschrijdingen mogen echter ten hoogste 3 m bedragen en het bestemmings- of aanduidingsvlak mag met ten hoogste 20% worden vergroot.

9.2 Wijziging bestemmings- of aanduidingsgrenzen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.6 van de Wet ruimtelijke ordening, de in het plan opgenomen bestemmingen en/of aanduidingen te wijzigen ten behoeve van een gewijzigde verkaveling van het plan, mits:

  • a. uit de gewijzigde verkavelingsopzet blijkt dat de stedenbouwkundige hoofdstructuur van het plan niet wordt aangetast;
  • b. het aantal woningen niet wordt vergroot;
  • c. aangetoond wordt dat geen aantasting plaatsvindt van de doelstelling van het plan zoals beschreven in de plantoelichting;
  • d. voldaan wordt aan alle onderzoeksaspecten zoals genoemd in de plantoelichting.

Artikel 10 Algemene gebruiksregels

10.1 Parkeren
  • a. Een omgevingsvergunning voor het bouwen, het uitbgreiden of het wijzigen van de functie van gebouwen en gronden, zoals toegestaan op basis van hoofdstuk 2 en/of 3, wordt slechts verleend indien wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid overeenkomstig de regeling 'Parkeerbeleid gemeente Cromstrijen', die op 04-10-2014 in werking is getreden, of de rechtsopvolger(s) daarvan, tenzij de aard en omvang van de omgevingsvergunning voor het bouwwerken en/of de uitbreiding en/of de wijziging van het gebruik van bouwwerken en/of gronden niet leidt tot extra parkeerbehoefte;
  • b. Het bepaalde onder a is niet van toepassing indien op basis van het advies van een verkeerskundige blijkt dat er op andere wijze is/wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid, of het voldoen aan het geldende gemeentelijke parkeerbeleid door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit.
10.2 Algemeen verbod op strijdig gebruik

Het is verboden gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de aan de grond gegeven bestemming.

10.3 Voorbeelden van strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt in ieder geval verstaan:

  • a. onbebouwde gronden te gebruiken of te laten gebruiken als:
    • 1. opslagplaats voor vaten, kisten al dan niet voor gebruik geschikte werktuigen, voer- en vaartuigen en machines of onderdelen daarvan, oude en nieuwe (bouw)materialen, afval, puin, grind en brandstoffen;
    • 2. uitstalling-, opslag-, stand- of ligplaats voor kamper- en/of verblijfsmiddelen;
  • b. zomerhuizen en stacaravans te gebruiken of laten gebruiken voor permanente bewoning;
  • c. gronden en de daarop voorkomende bouwwerken te gebruiken of te laten gebruiken als seksinrichting met uitzondering van de gronden die blijkens de bestemming, de bestemmingsomschrijving en/of overige regels uitdrukkelijk zijn aangewezen voor een seksinrichting.
10.4 Geen strijdig gebruik

Onder strijdig gebruik wordt niet verstaan:

  • a. vormen van gebruik als bedoeld in lid 10.3, die verenigbaar zijn met het doel waarvoor de grond ingevolge de bestemming en deze regels mag worden gebruikt;
  • b. het opslaan van bouwmaterialen, puin en specie in verband met normaal onderhoud, dan wel ter verwezenlijking van de bestemming;
10.5 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 10.2 en lid 10.3, indien strikte toepassing van die bepalingen leidt tot een beperking van het meest doelmatige gebruik, die niet door dringende redenen wordt gerechtvaardigd.

Hoofdstuk 4 OVERGANGS- EN SLOTREGELS

Artikel 11 Overgangsrecht

11.1 Overgangsrecht bouwwerken
11.1.1 Algemeen

Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,

  • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
  • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
11.1.2 Afwijken

Burgemeester en wethouders kunnen eenmalig in afwijking van lid 11.1.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in lid 11.1.1 met maximaal 10%.

11.1.3 Uitzondering

Lid 11.1.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.

11.2 Overgangsrecht gebruik
11.2.1 Algemeen

Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.

11.2.2 Veranderen strijdig gebruik

Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 11.2.1, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.

11.2.3 Onderbreken strijdig gebruik

Indien het gebruik, bedoeld in het lid 11.2.1 na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.

11.2.4 Uitzondering

Lid 11.2.1 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 12 Slotregel

Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan 'Landgoederen Numansdorp fase 2'.