direct naar inhoud van Regels
Plan: Voorstraat 59, Vianen
Status: ontwerp
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1961.bpVIvoorstraat59-ON01

Regels

Hoofdstuk 1 Inleidende regels

Artikel 1 Begrippen

1.1 plan

het bestemmingsplan Voorstraat 59, Vianen met identificatienummer NL.IMRO.1961.bpVIvoorstraat59-ON01 van de gemeente Vijfheerenlanden.

1.2 bestemmingsplan

de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1961.bpVIvoorstraat59-ON01 met de bijbehorende regels (en de daarbij behorende bijlagen).

1.3 verbeelding

de verbeelding van het bestemmingsplan 'Voorstraat 59, Vianen', bestaande uit de kaart met identificatienummer NL.IMRO.1961.bpVIvoorstraat59-ON01.

1.4 aanduiding

een geometrisch bepaald vlak of een figuur, waar gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden.

1.5 aanduidingsgrens

de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft.

1.6 aan- of uitbouw

een gebouw dat aangebouwd is aan een woning of woongebouw en rechtstreeks van daaruit toegankelijk is.

1.7 archeologisch deskundige

de gemeentelijke (beleids)archeoloog of een andere door het college van burgemeester en wethouders aan te wijzen deskundige op het gebied van de archeologie.

1.8 archeologisch monument

terrein dat van algemeen belang is wegens de daar aanwezige zaken die ten minste 50 jaar geleden zijn vervaardigd en die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun betekenis voor de wetenschap of hun cultuurhistorische waarde.

1.9 archeologische waarde

de aan een gebied toegekende waarde, gekenmerkt door het belang voor de archeologie en de kennis van de beschavingsgeschiedenis.

1.10 archeologisch onderzoek

het verrichten van werkzaamheden met als doel het verzamelen van kennis en wetenschap van bekende of verwachte overblijfselen van menselijke aanwezigheid of activiteiten uit het verleden.

1.11 bebouwing

één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde.

1.12 bebouwingspercentage

het percentage dat aangeeft tot welke oppervlakte het bouwperceel of een ander in deze regels bepaald vlak, mag worden bebouwd.

1.13 bed & breakfast

het op kleinschalige wijze tegen betaling aanbieden van een toeristisch kortstondig verblijf met het serveren van ontbijt door de bewoner van het pand. De B&B-functie is ondergeschikt aan de hoofdfunctie van het perceel, niet zijnde een zelfstandige (vakantie-)woning.

1.14 bedrijf aan huis

een bedrijf dat vanwege zijn kleinschalige omvang en geringe invloed op de omgeving kan worden uitgeoefend in of bij een woning, door de gebruik(st)er van die woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is, waaronder mede een bed&breakfast is begrepen.

1.15 begane grondlaag

het gedeelte van een gebouw, bestaande uit een of meer bouwlagen - waaronder begrepen een kelder, souterrain of beletage - waarvan de bovenste begrenzende vloer of balklaag niet hoger komt dan 4 m gemeten ten opzichte van het straatpeil.

1.16 beroep aan huis

een dienstverlenend of kunstzinnig beroep, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend, door de gebruik(st)er van die woning, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is.

1.17 beschermd stadsgezicht

het gebied dat bij ministeriële beschikking nr. 179.814 I, d.d. 23 juni 1975 is aangewezen als beschermd stadsgezicht in de zin van de Monumentenwet 1988.

1.18 bestaand bouwwerk

een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal is, wordt of mag worden gebouwd.

1.19 bestaand gebruik

een gebruik dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan legaal wordt of mag worden uitgeoefend.

1.20 bestemmingsgrens

de grens van een bestemmingsvlak.

1.21 bestemmingsvlak

een geometrisch bepaald vlak met dezelfde bestemming.

1.22 bevoegd gezag

bevoegd gezag zoals bedoeld in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.

1.23 bijgebouw

een gebouw dat architectonisch ondergeschikt is aan het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en ten dienste staat van dat hoofdgebouw.

1.24 bouwen

het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.

1.25 bouwgrens

de grens van een bouwvlak.

1.26 bouwlaag of verdieping

een boven een vloer, dan wel tussen twee opeenvolgende vloeren gelegen, voor verblijf geschikt deel van een gebouw; hieronder zijn niet begrepen een vliering, kap, zolderverdieping of souterrain.

1.27 bouwvlak

een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn toegelaten.

1.28 bouwwerk

een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden.

1.29 bovenverdieping

bouwlaag van een gebouw die boven de begane grondbouwlaag ligt.

1.30 dakkapel

een uitbouw op een hellend dakvlak.

1.31 detailhandel

het bedrijfsmatig te koop aanbieden, hieronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen, geen motorbrandstoffen zijnde, aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.

1.32 Erfgoedcommissie

een commissie als bedoeld in artikel 15 van de Monumentenwet 1988.

1.33 gebouw

elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.

1.34 gemeentelijk parkeerbeleid

de door burgemeester en wethouder vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren., zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Indien er geen geldende beleidsregels aanwezig zijn, gelden de actuele CROW kencijfers. Zijn er wel beleidsregels en wijzigen deze gedurende de planperiode dan gelden de gewijzigde regels.

1.35 hoofdgebouw

een of meer panden of gebouwen, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst.

1.36 huishouden

persoon of groep personen die gemeenschappelijk samenleven in een onderlinge persoonlijke verbondenheid gericht op een duurzaam samenzijn waarbij sprake is van de continuïteit in de samenstelling ervan en die binnen een woning gebruik maakt van dezelfde voorzieningen .

1.37 horeca

het bedrijfsmatig verstrekken van dranken en etenswaren voor gebruik ter plaatse, en van logies en het bedrijfsmatig exploiteren van zalen, een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie, met uitzondering van een erotisch getinte vermaaksfunctie.

1.38 kamergewijze verhuur

woonvorm waarbij een pand door meerdere personen die geen gezamenlijke huishouden vormen wordt bewoond, en waarbij sprake is van woonruimtes waarbij afzonderlijke huishoudens afhankelijk zijn van één of meer gedeelde wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten de woonruimte.

1.39 onzelfstandige woonruimte

woonruimte, welke geen eigen toegang heeft en welke niet door een huishouden zelfstandig kan worden bewoond, zonder dat dit huishouden daarbij afhankelijk is van wezenlijke voorzieningen (keuken, douche en/of toilet) buiten die woonruimte.

1.40 overkapping

een overdekt bouwwerk zonder eigen wanden.

1.41 pand

de kleinste bij de totstandkoming functioneel en bouwkundig-constructief zelfstandige eenheid die direct en duurzaam met de aarde is verbonden en betreedbaar en afsluitbaar is.

1.42 peil
  • a. voor bouwwerken op gronden binnen een afstand van 20 m vanuit de dichtstbij zijnde naar de weg gekeerde bouwgrens: de kruin van de weg;
  • b. voor bouwwerken op gronden elders dan bedoeld onder a:

het aan een bouwwerk aansluitende, afgewerkte terrein

1.43 seksinrichting

een voor publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht met een ander tegen vergoeding.

1.44 Stadsbeeld A

het historisch en architectonisch karakteristieke beeld van zone A van het beschermde stadsgezicht Vianen dat bepaald wordt door het patroon van straten, wegen, het profiel en de groenvoorziening van de openbare ruimte en de afmetingen en vormgeving van de bebouwing (hoogte, breedte, gevelindeling, bekappingen), benevens de aard van de toegepaste materialen.

1.45 Stadsbeeld C

het historische beeld van zone C van het beschermde stadsgezicht Vianen dat bepaald wordt door de hoofdstructuur van straten en wegen, benevens de hoogte van de bebouwing.

1.46 stedelijke zone

een gebiedstypering,op basis van de meest actuele CROW publicatie. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen ‘centrum’, ‘schil/overloopgebied’ en de ‘rest bebouwde kom’.

1.47 vloeroppervlakte

de totale vloeroppervlakte van ruimten -met een binnenwerkse hoogte van meer dan 1,5 m- binnen gebouwen.

1.48 voertuigen

fietsen, bromfietsen, gehandicaptenvoertuigen, motorvoertuigen en wagens.

1.49 voldoende parkeergelegenheid

van voldoende parkeergelegenheid is sprake, indien wordt voldaan aan het gemiddelde van de CROW kencijfers zoals opgenomen in de rij 'weinig stedelijk', aanwezigheidspercentages en berekeningsaantallen zoals opgenomen in de meest actuele CROW publicatie of het gemeentelijk parkeerbeleid.

1.50 voorgevel

de gevel van het hoofdgebouw die door zijn aard, functie, constructie of 'uitstraling' als belangrijkste gevel kan worden aangemerkt.

1.51 voorgevelrooilijn

de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.

1.52 webwinkel

ruimte waar detailhandel via internet plaatsvindt, waarbij:

  • a. het te koop aanbieden, de uitstalling ten verkoop en het verkopen uitsluitend geschieden via internet en niet fysiek ter plaatse,
  • b. het leveren van goederen in principe plaatsvindt via post-, pakket- of soortgelijke bezorgdiensten.
1.53 wonen

het gehuisvest zijn in een woning of wooneenheid conform het begrip 'woning' of 'wooneenheid'.

1.54 woning

een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

1.55 wooneenheid

een deel van een gebouw, dat blijkens zijn indeling en inrichting bestemd is voor de huisvesting van één huishouden.

Artikel 2 Wijze van meten

Bij de toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:

2.1 bouwhoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen.

2.2 dakhelling

langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak.

2.3 goothoogte van een bouwwerk

vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;

in geval van dakkapellen of dakopbouwen, waarvan de gezamenlijke breedte meer bedraagt dan 1/3 van de voorgevelbreedte respectievelijk 1/2 van de achtergevelbreedte van het betreffende gebouw, is de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel van de dakkapellen of dakopbouwen maatgevend voor het meten van de goothoogte.

2.4 inhoud van een bouwwerk

tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen.

2.5 oppervlakte van een bouwwerk

tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk, inclusief de maat van de verticale projectie van dakoverstekken in het geval dat die maat meer dan 1 m bedraagt.

Bij onduidelijkheid betreffende de wijze van meten in een bepaald geval beslissen burgemeester en wethouders.

Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels

Artikel 3 Centrum - 1

3.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Centrum - 1' aangewezen gronden zijn bestemd voor:

  • a. de hierna aangegeven functies en voorzieningen op de daarbij aangegeven plaatsen:
    functies en voorzieningen   begane grondlaag   bovenverdiepingen  
    wonen en beroep of bedrijf aan huis   ja   ja  
    bij wonen behorende toegangen en bergingen   ja   ja  
    bij hiervoor bedoelde functies en voorzieningen behorende werkplaatsen en atelier-, praktijk-, kantoor- en opslagruimten, niet zijnde garageboxen   ja   nee  
  • b. erven en tuinen;
  • c. water en waterhuishoudkundige voorzieningen;
  • d. groen-, parkeer- en overige voorzieningen, zoals fiets- en voetpaden, in- en uitritten en nutsvoorzieningen.
3.2 Bouwregels
3.2.1 Algemeen

Op of in de in lid 3.1 bedoelde gronden mogen uitsluitend met de bestemming verband houdende gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd.

3.2.2 Binnen het bouwvlak

Voor het bouwen binnen het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. het bebouwingspercentage bedraagt 100%;
  • b. de goothoogte en bouwhoogte van gebouwen mogen niet minder en niet meer bedragen dan de bestaande goothoogte en bouwhoogte of niet meer dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven;
  • c. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer dan 3 m bedragen;
  • d. ter plaatse van de aanduiding 'maximum aantal wooneenheden' zijn niet meer dan het aangeduide aantal wooneenheden toegestaan.
3.2.3 Buiten het bouwvlak

Voor het bouwen buiten het bouwvlak gelden de volgende regels:

  • a. het bebouwingspercentage bedraagt 75%;
  • b. uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'specifieke bouwaanduiding - berging' is een berging toegestaan;
  • c. de goothoogte van gebouwen mag niet meer dan 3,5 m bedragen;
  • d. de bouwhoogte van gebouwen mag niet meer dan de bestaande goothoogte plus 3 m bedragen;
  • e. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan hierna is aangegeven:
    • 1. de bouwhoogte van erf- of perceelafscheidingen mag maximaal 2,2 m bedragen;
    • 2. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, mag niet meer bedragen dan 5 m.
3.3 Specifieke gebruiksregels
3.3.1 Beroep- en bedrijf aan huis

Een woning en daarbij behorende aan- of uitbouwen en bijgebouwen mogen worden gebruikt voor de uitoefening van een beroep of bedrijf aan huis, mits:

  • a. niet meer dan 25% van de vloeroppervlakte van de gebouwen daarvoor wordt gebruikt met een maximum van 100 m²;
  • b. uitsluitend beroeps- of bedrijfsactiviteiten worden toegestaan in categorie 1 van de bij deze regels behorende 'Staat van bedrijfsactiviteiten aan huis';
  • c. er geen detailhandel plaatsvindt;
  • d. er geen horeca plaatsvindt met uitzondering van een bed & breakfast;
  • e. bed & breakfast uitsluitend plaatsvindt in hoofdgebouwen.
3.4 Afwijken van de bouwregels
3.4.1 Afwijking goothoogte en bouwhoogte

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 3.2.2 onder b:

  • a. ten behoeve van het bouwen met een ten hoogste 1 m lagere dan wel hogere goothoogte respectievelijk bouwhoogte dan daar is bepaald;
  • b. ten behoeve van het bouwen van achtergevels en zijgevels met een lagere goothoogte respectievelijk bouwhoogte dan daar is bepaald, welke hoogte niet meer dan 2 m mag afwijken van de bestaande goothoogte respectievelijk bouwhoogte;

mits:

  • 1. het betreffende bouwwerk, voor zover het staat ter plaatse van de aanduiding 'zone A', redelijkerwijs past of blijft passen in het Stadsbeeld A;
  • 2. het advies van de Erfgoedcommissie is ingewonnen.
3.5 Afwijken van de gebruiksregels
3.5.1 Afwijking functies en voorzieningen op bovenverdiepingen of begane grondlaag

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 3.1, onder a, omtrent de op de begane grond en bovenverdiepingen toegestane of niet toegestane functies en voorzieningen, ten behoeve van het toestaan van:

  • a. bij de in lid 3.1, onder a, genoemde functies en voorzieningen behorende werkplaatsen en atelier-, praktijk-, kantoor- en opslagruimten, op maximaal één bovenverdieping in het betreffende gebouw, mits:
    • 1. de noodzaak daarvan voor een doelmatige exploitatie van de op de begane grond gevestigde functies en voorzieningen is aangetoond;
    • 2. het straatbeeld en het aanzicht ter plaatse van de betreffende bebouwing daardoor niet onevenredig worden aangetast.
3.6 Omgevingsvergunning voor het slopen van een bouwwerk
3.6.1 Vergunningplicht

Het is verboden om zonder een omgevingsvergunning bouwwerken of geheel of gedeeltelijk te slopen.

Artikel 4 Waarde - Archeologie - 1

4.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Archeologie - 1' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere aldaar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de bescherming en veiligstelling van archeologische waarden.

4.2 Bouwregels

Voor het bouwen op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden gelden de volgende regels:

  • a. gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten dienste van de andere daar voorkomende bestemmingen zijn uitsluitend toegestaan, indien:
    • 1. het bouwplan betreft vervanging van bestaande bouwwerken, waarbij de oppervlakte van de bouwwerken niet wordt vergroot en de bestaande fundering wordt benut;
    • 2. op basis van archeologisch onderzoek, waarvan het rapport is gevoegd bij de vergunningaanvraag, is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, of;
    • 3. het bouwplan geen bodemverstorende activiteiten met zich meebrengt.
4.3 Afwijken van de bouwregels
4.3.1 Afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 4.2, onder b, indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat de archeologische waarden door de bouwactiviteiten niet onevenredig worden geschaad.

4.3.2 Voorschriften bij afwijking

Burgemeester en wethouders kunnen de volgende voorschriften aan de in sublid 4.3.1 bedoelde omgevingsvergunning verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.3.3 Advies bij afwijking

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een in sublid 4.3.1 bedoelde omgevingsvergunning winnen zij bij de archeologisch deskundige schriftelijk advies in omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden onevenredig worden of kunnen worden aangetast, en welke regels aan de vergunning zouden moeten worden verbonden.

4.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
4.4.1 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden

Het is verboden zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op of in de in lid 4.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het uitvoeren van grondbewerkingen dieper dan 0,3 m onder het maaiveld, zoals afgraven, diepploegen, egaliseren, frezen, scheuren van grasland, aanleg of rooien van bos, boomgaard of diepwortelende beplanting, aanbrengen van oppervlakteverhardingen, aanleggen van drainage, verwijderen van funderingen;
  • b. het graven, dempen, dan wel verdiepen, vergroten of anderszins herprofileren van waterlopen, sloten en greppels;
  • c. het aanleggen van leidingen dieper dan 0,3 m onder maaiveld;
  • d. het ophogen van de bodem met meer dan 0,5 m.
4.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in sublid 4.4.1 bedoelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud of beheer betreffen;
  • b. die het archeologisch onderzoek betreffen;
  • c. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
  • d. die noodzakelijk zijn voor het realiseren van bouwplannen, die ingevolge het plan zijn toegestaan.
4.4.3 Criteria voor vergunningverlening

De omgevingsvergunning wordt slechts verleend, indien de in sublid 4.4.1 bedoelde werken of werkzaamheden niet zullen leiden tot een verstoring van de archeologische waarden, of indien op basis van archeologisch onderzoek is aangetoond dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn.

4.4.4 Voorschriften bij vergunningverlening

Burgemeester en wethouders kunnen aan een in sublid 4.4.1 bedoelde omgevingsvergunning de volgende voorschriften verbinden:

  • a. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen, waardoor de archeologische waarden in de bodem kunnen worden behouden;
  • b. de verplichting tot het doen van opgravingen, of;
  • c. de verplichting de activiteit, die leidt tot de bodemverstoring te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
4.4.5 Advies bij omgevingsvergunning

Alvorens burgemeester en wethouders beslissen over een in sublid 4.4.1 bedoelde omgevingsvergunning winnen zij bij de archeologisch deskundige schriftelijk advies in omtrent de vraag of door het verlenen van de vergunning archeologische waarden onevenredig worden of kunnen worden aangetast, en welke regels aan de vergunning zouden moeten worden verbonden.

4.5 Wijzigingsbevoegdheid

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie - 1' naar ligging wordt verschoven of naar omvang wordt vergroot of verkleind en in voorkomend geval wordt verwijderd, voorzover de geconstateerde aanwezigheid of afwezigheid van archeologische waarden, in voorkomend geval na beëindiging van opgravingen, daartoe aanleiding geeft.

Artikel 5 Waarde - Beschermd stadsgezicht

5.1 Bestemmingsomschrijving

De voor 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor:

  • a. behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht, welke waarden bestaan uit:
    • 1. ter plaatse van de aanduiding 'zone A', het historisch en architectonisch karakteristieke beeld van zone A van het beschermde stadsgezicht Vianen dat bepaald wordt door het patroon van straten, wegen, het profiel en de groenvoorziening van de openbare ruimte en de afmetingen en vormgeving van de bebouwing (hoogte, breedte, gevelindeling, bekappingen), benevens de aard van de toegepaste materialen;
    • 2. ter plaatse van de aanduiding 'zone C', het historische beeld van zone C van het beschermde stadsgezicht Vianen dat bepaald wordt door de hoofdstructuur van straten en wegen, benevens de hoogte van de bebouwing;
  • b. behoud en bescherming van de bouwhistorische en architectonische waarden van objecten die op de bij deze regels behorende bijlage 'Bouwhistorische verwachtingskaart Vianen' zijn aangeduid als:
    • 1. met aangetoonde waarden (rood);
    • 2. met aanwijzingen voor waarden (oranje);
    • 3. met onbekende waarden (geel).
5.2 Bouwregels

Voor het bouwen op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden gelden de volgende regels:

Algemeen

  • a. een omgevingsvergunning voor het bouwen overeenkomstig de andere hier voorkomende bestemmingen wordt slechts verleend, indien is aangetoond dat de op de betreffende gronden aanwezige cultuurhistorische waarden niet onevenredig worden verstoord, waarbij de volgende principes gelden:
    • 1. behoud, onderhoud en versterking van waarden gaan voor vernieuwen en ontwikkelen;
    • 2. vernieuwen en ontwikkelen geschieden op basis van en met respect voor de cultuurhistorische waarden;
  • b. over het (ver)bouwen, vernieuwen of veranderen van bouwwerken dient de Erfgoedcommissie te zijn gehoord, tenzij het bouwwerkzaamheden betreft van ondergeschikte betekenis;

Daken en dakhelling

  • c. alle gebouwen moeten voorzien zijn, dan wel voorzien blijven van een zadeldak of schilddak;
  • d. voor de dakhelling van dakvlakken van gebouwen gesitueerd binnen 10 m vanuit een naar de weg gekeerde bestemmingsgrens gelden de volgende regels:
    • 1. indien het een naar de straat gekeerd dakvlak betreft van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'zone A', mag de dakhelling tussen 40º en 50º bedragen en buiten die zone tussen 35º en 60º;
    • 2. indien het dakvlak nagenoeg loodrecht op de voorgevel is gesitueerd van gebouwen ter plaatse van de aanduiding 'zone A', mag de dakhelling tussen 45º en 55º bedragen en buiten die zone tussen 40º en 60º;
    • 3. voor de overige dakvlakken mag de dakhelling tussen 35º -60º bedragen;
  • e. de dakhelling van dakvlakken van gebouwen gesitueerd buiten 10 m vanuit een naar de weg gekeerde bestemmingsgrens mag tussen 35º -60º bedragen;
  • f. op plat afgedekte hoofdgebouwen mag een kap worden gebouwd, met inachtneming van het bepaalde onder d en e;

Situering gevels

  • g. de voorgevels van hoofdgebouwen mogen uitsluitend in de naar de weg gekeerde bouwgrens worden gebouwd;
  • h. van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'zone A' mag de achtergevel uitsluitend in de van de weg afgekeerde bouwgrens worden gebouwd;

Voorgevelbreedte

  • i. van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'zone A' mag de voorgevelbreedte niet minder en niet meer bedragen dan de bestaande breedte;
  • j. van andere dan onder i bedoelde hoofdgebouwen mag de voorgevelbreedte niet minder dan 4,5 m en niet meer dan 10 m bedragen;

Gevels en muurvlakken

  • k. het vernieuwen of het veranderen van de indeling of detaillering van de gevels of muurvlakken van hoofdgebouwen ter plaatse van de aanduiding 'zone A' is slechts toegestaan indien de vernieuwde of veranderde gevels of muurvlakken:
    • 1. redelijkerwijs passen of blijven passen in Stadsbeeld A;
    • 2. geen onevenredige afbreuk doen aan de bestaande architectonische waarde;
5.3 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in lid 5.2:

  • a. onder c, ten behoeve van het bouwen van de afdekking van gebouwen met een andere nokrichting en kapvorm;
  • b. onder d en e, ten behoeve van het bouwen met een andere dakhelling;
  • c. onder g, ten behoeve van het bouwen van de voorgevel of delen daarvan op ten hoogste 1 m voor of achter de naar de weg gekeerde bouwgrens;
  • d. onder h, ten behoeve van het bouwen van de achtergevel of delen daarvan op ten hoogste 1 m voor of achter de van de weg gekeerde bouwgrens;
  • e. onder i en j, ten behoeve van het bouwen met een andere voorgevelbreedte;
  • f. onder i en k, ten behoeve van het samenvoegen van panden, mits:
    • 1. er geen (delen van) muren worden verwijderd met monumentale (bouwhistorische) waarde;
    • 2. de samenvoeging niet onomkeerbaar is;

mits:

  • 1. het bouwwerk, voor zover het staat ter plaatse van de aanduiding 'zone A' of de aanduiding 'zone C', redelijkerwijs past of blijft passen in het Stadsbeeld A of Stadsbeeld C;
  • 2. de Erfgoedcommissie hierover een advies heeft uitgebracht.
5.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden
5.4.1 Vergunningplicht

Het is verboden zonder een omgevingsvergunning van burgemeester en wethouders op of in de in lid 5.1 bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden uit te voeren:

  • a. het geheel of gedeeltelijk slopen van hoofdgebouwen;
  • b. het geheel of gedeeltelijk slopen van bouwwerken met de aanduiding 'met aangetoonde waarden', 'met aanwijzingen voor waarden', 'met onbekende waarden' of 'zonder waarden' op de bij deze regels behorende bijlage 'Bouwhistorische verwachtingskaart Vianen';
  • c. het geheel of gedeeltelijk slopen van bestaande waardevolle stoepen en hekken;
  • d. het aanbrengen van oppervlakteverhardingen aansluitend aan karakteristieke bomen;
  • e. het aanleggen van meer dan één parkeerplaats per hoofdgebouw;
  • f. het aanleggen van bestratingen en andere terreinverhardingen van betonprodukten, asfalt of materiaal van een soortgelijke structuur op gronden, voor zover zichtbaar vanaf de openbare weg;
  • g. het aanleggen van oeververbindingen, oeverbeschoeiingen of aanlegplaatsen.
5.4.2 Uitzonderingen vergunningplicht

Het in sublid 5.4.1 bedoelde verbod geldt niet voor het uitvoeren van werken of werkzaamheden:

  • a. die het normale onderhoud of beheer betreffen;
  • b. waarmee op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan:
    • 1. is begonnen, voor zover daarvoor tot dat tijdstip geen omgevingsvergunning was vereist;
    • 2. is of mag worden begonnen krachtens een verleende omgevingsvergunning.
  • c. als bedoeld in sublid 5.4.1, onder a, voor zover het betreft sloopwerkzaamheden:
    • 1. ingevolge een aanschrijving of een besluit van burgemeester en wethouders;
    • 2. voortvloeiende uit het gewone onderhoud;
    • 3. van ondergeschikte betekenis en waarvoor schriftelijk door of namens burgemeester en wethouders is meegedeeld dat geen omgevingsvergunning is vereist;
  • d. die dienen tot onderhoud of voltooiing van werken, die op de dag van het in ontwerp ter inzage leggen van dit plan reeds bestaan of in uitvoering zijn genomen;
  • e. die plaatsvinden op grond van het gestelde bij of krachtens een voorwaardelijke omgevingsvergunning voor het bouwen en het werken betreft als genoemd in sublid 5.4.1, onder e;
5.4.3 Criteria voor vergunningverlening

Een omgevingsvergunning als bedoeld in sublid 5.4.1 wordt slechts verleend, indien:

  • a. door de werken of werkzaamheden of door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen geen blijvende afbreuk wordt gedaan aan het Beschermd Stadsgezicht;
  • b. door het weigeren van de vergunning de aanvrager onevenredig in zijn belangen wordt geschaad;
  • c. het betreft werken en werkzaamheden als bedoeld in sublid 5.4.1, onder b, betreffende bouwwerken met de aanduiding 'met aangetoonde waarden', 'met aanwijzingen voor waarden', 'met onbekende waarden' op de bij deze regels behorende bijlage 'Bouwhistorische verwachtingskaart Vianen', indien:
    • 1. uit bouwhistorisch onderzoek is gebleken dat er geen onevenredige aantasting van aanwezige waarden plaatsvindt;
    • 2. redelijkerwijs vast is komen te staan dat in geval van aantasting van aanwezige waarden herstel daarvan in redelijke mate zal plaatsvinden;
    • 3. de Erfgoedcommissie hierover een advies heeft uitgebracht.

Hoofdstuk 3 Algemene regels

Artikel 6 Anti-dubbeltelregel

Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.

Artikel 7 Algemene bouwregels

7.1 Bestaande afmetingen en afstanden

In die gevallen dat de bestaande goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, afstand tot enige grens van bouwwerken, die in overeenstemming met het bepaalde in de ter zake geldende wet- en regelgeving tot stand zijn gekomen, minder dan wel meer bedraagt dan in hoofdstuk 2 van deze regels is voorgeschreven respectievelijk toegestaan, geldt die goothoogte, bouwhoogte, oppervlakte, inhoud, afstand of plaats in afwijking daarvan als minimaal respectievelijk maximaal toegestaan.

7.2 Dakkapellen en gevelopbouwen
7.2.1 Bouwregels

Dakkapellen en gevelopbouwen mogen voor zover gebouwd aan de naar de weg gekeerde zijde van een gebouw een breedte hebben van ten hoogste een derde van de breedte van deze zijde van dat gebouw en voor zover gebouwd aan de achtergevel van een gebouw een breedte hebben van ten hoogste de helft van de breedte van de achtergevel van dat gebouw en mits de hoogte van de dakkapel of gevelopbouw, gemeten ten opzichte van de goothoogte van de onderliggende gevel niet meer bedraagt dan 3 m.

7.2.2 Afwijken van de bouwregels

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het bepaalde in sublid 7.2.1 voor dakkapellen tot over de volle breedte van een gebouw, mits:

  • a. advies wordt ingewonnen bij de Erfgoedcommissie.
7.3 Ondergeschikte bouwdelen

Ondergeschikte delen van een bouwwerk mogen de bouwgrens als volgt overschrijden:

  • a. tot gebouwen behorende plinten, pilasters, kozijnen, standleidingen voor regenwater, gevelversieringen en wanden van ventilatiekanalen en schoorstenen mogen de bouwgrens met maximaal 20 cm overschrijden;
  • b. tot gebouwen behorende gevellijsten, kroonlijsten, overstekende daken, luifels en hijsinrichtingen mogen, mits gelegen op een hoogte van ten minste 2,2 m boven een voetpad of ten minste 4,2 m boven een rijweg, de bouwgrens met maximaal 50 cm overschrijden.

Artikel 8 Algemene gebruiksregels

8.1 Strijdig gebruik

Een gebruik in strijd met het bestemmingsplan is in ieder geval het gebruik:

  • a. van gronden en bouwwerken als of ten behoeve van een seksinrichting;
  • b. van onbebouwde gronden als stand- of ligplaats van onderkomens, tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of het op de bestemming gerichte beheer van de gronden;
  • c. van onbebouwde gronden als opslag-, stort- of bergplaats van machines, voer- en vaartuigen en andere al of niet afgedankte stoffen, voorwerpen en producten, tenzij dit gebruik verband houdt met de verwerkelijking van de bestemming of het op de bestemming gerichte beheer van de gronden.

Artikel 9 Algemene afwijkingsregels

9.1 Algemeen

Burgemeester en wethouders kunnen een omgevingsvergunning verlenen in afwijking van het plan:

  • a. ten behoeve van het bouwen van niet voor bewoning bestemde bouwwerken voor nutsvoorzieningen, zoals gasdrukregelstations, wachthuisjes, telefooncellen, bewaarplaatsen van huisvuilcontainers en transformatorhuisjes, uitgezonderd verkooppunten voor motorbrandstoffen, waarvan de oppervlakte niet meer dan 30 m² en de bouwhoogte niet meer dan 3 m mag bedragen;
  • b. indien en voorzover afwijkingen ten aanzien van de ligging van bestemmings- en bouwgrenzen en van aanduidingen noodzakelijk zijn ter aanpassing van het plan aan de bij uitmeting blijkende werkelijke toestand van het terrein, mits die afwijkingen ten opzichte van hetgeen is aangegeven niet meer dan 5 m bedragen;
  • c. voor afwijkingen van regels, gesteld ten aanzien van maten en percentages, mits die afwijkingen beperkt blijven tot ten hoogste 10% van de in het plan aangegeven maten en percentages.

Artikel 10 Algemene wijzigingsregels

10.1 Algemene wijzigingen

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd, voorzover daaraan behoefte bestaat en zulks het belang van een goede ruimtelijke ontwikkeling van het in het plan begrepen gebied niet schaadt, de ligging van grenzen van bestemmings- en bouwvlakken en aanduidingen te wijzigen zodanig, dat:

  • a. de geldende oppervlakte van de bij wijziging betrokken vlakken met niet meer dan 10% wordt verkleind of vergroot, en
  • b. geen van de grenzen met meer dan 10 m wordt verschoven,

mits, naar gelang de ligging van de bedoelde grenzen ter plaatse van de aanduiding 'zone A' of 'zone C', het Stadsbeeld A of het Stadsbeeld C, door de wijziging niet onevenredig wordt aangetast.

10.2 Wijziging bijlage Staat van Bedrijfsactiviteiten

Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de van deze regels deel uitmakende Staat van bedrijfsactiviteiten als volgt te wijzigen:

het toevoegen en schrappen van soorten bedrijven en soorten opslag en installaties en het veranderen van de categorie-indeling van soorten bedrijven, opslagen en installaties, voorzover veranderingen in de bedrijfsvoering en de milieugevolgen van soorten bedrijven, opslagen en installaties hiertoe aanleiding geven.

Artikel 11 Overige regels

11.1 Parkeerregels
11.1.1 Algemene parkeerregels

Het is verboden te bouwen dan wel het gebruik van gronden en/of bouwwerken te wijzigen indien er niet wordt voldaan aan de op grond van dit artikel gestelde parkeernormen. Voorafgaand aan de verlening van een omgevingsvergunning wordt aan de hand van de parkeernormering en het stedelijke zone gebied 'centrum' bepaald of voorzien is in voldoende parkeergelegenheid.

11.1.2 Specifieke parkeerregels bij bouwplannen

Een bouwplan dient te voorzien in voldoende parkeermogelijkheden op de bij het bouwplan behorende en daartoe bestemde gronden. De toename van de parkeerbehoefte wordt bepaald met inachtneming van door burgemeester en wethouders vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag voor een omgevingsvergunning. Indien er geen beleidsregels aanwezig zijn, gelden de CROW kencijfers conform de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)'. Zijn er wel beleidsregels en wijzigen deze gedurende de planperiode dan gelden de gewijzigde regels. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wijzigen, gelden de gewijzigde regels.

11.1.3 Specifieke parkeerregels bij gebruikswijzigingen

Indien het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken daartoe aanleiding geeft, moet, voor wat betreft de toename in de parkeerbehoefte, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op die gronden of op de bij die bouwwerken behorende en daartoe bestemde gronden. De parkeerbehoefte wordt bepaald aan de hand van de parkeernormering o.b.v. de CROW kencijfers conform de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' dan wel het gemeentelijk parkeerbeleid. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wijzigen, gelden de gewijzigde regels.

11.1.4 Specifieke gebruiksregels

Op grond van het bepaalde in de regels mogen voor de verschillende bestemmingen aangewezen gronden daarvoor slechts worden bebouwd en gebruikt onder de voorwaarde dat voldoende parkeergelegenheid voor voertuigen wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden. Er is sprake van voldoende parkeergelegenheid indien voldaan wordt aan de parkeernormering o.b.v. de CROW kencijfers conform de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' dan wel het gemeentelijk parkeerbeleid. Indien dit gemeentelijke parkeerbeleid gedurende de planperiode wijzigt, dient rekening te worden gehouden met de wijziging.

11.2 Gebruiksregels parkeren
11.2.1 Strijdig gebruik

Tot een strijdig gebruik met de in Hoofdstuk 2 bedoelde bestemmingen wordt in ieder geval gerekend het gebruik van gronden of bouwwerken als bedoeld in Artikel 3, indien niet wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid volgens de normering o.b.v. de CROW kencijfers conform de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' dan wel het gemeentelijk parkeerbeleid. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wijzigen, gelden de gewijzigde regels.

11.3 Afwijken parkeren
11.3.1 Afwijken van de parkeerregels

Het college van burgemeester en wethouders kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 11.1, 11.2 en 11.4, met in achtneming van de parkeernormering o.b.v. de CROW kencijfers conform de publicatie 'Toekomstbestendig parkeren, publicatie 381 (december 2018)' dan wel het gemeentelijk parkeerbeleid, mits dit geen onevenredige afbreuk doet aan de parkeersituatie. Het college neemt hierbij in overweging of:

  • a. het voldoen aan de parkeerregels door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit;
  • b. er op andere wijze in de benodigde parkeer- en stallingsbehoefte wordt voorzien;
  • c. er een financiële voorwaarde dient te worden gesteld.

Indien gedurende de planperiode het gemeentelijk parkeerbeleid wijzigt, geldt het gewijzigde parkeerbeleid.

11.3.2 Afwijken van de parkeereis

Het bevoegd gezag kan met een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 11.1 indien in het plangebied, dan wel in de directe omgeving, op een andere wijze in voldoende parkeergelegenheid wordt voorzien, met dien verstande dat aan de omgevingsvergunning financiële voorwaarden verbonden kunnen worden.

11.4 Nadere eisen parkeervoorzieningen
11.4.1 Afmetingen

Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning nadere eisen stellen ten aanzien van maatvoering van de parkeervoorzieningen indien dit, gelet op de feitelijke omstandigheden, noodzakelijk is.

11.5 Afwijking verbod kamergewijze verhuur en/of woon (zorg) initiatieven

Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het toegestane gebruik van een woning en/of wooneenheid door kamergewijze verhuur en / of woon (zorg) initiatieven met meerdere huishoudens toe te staan mits het:

  • a. past binnen de daarvoor geldende gemeentelijke beleidsregels;
  • b. past binnen de geldende bouwregels en de voor het overige geldende gebruiksbepalingen;
  • c. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad;
  • d. het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad;
  • e. door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten;
  • f. de afwijking voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.

Hoofdstuk 4 Overgangs- en slotregels

Artikel 12 Overgangsrecht

12.1 Overgangsrecht bouwwerken
  • 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot,
    • a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd;
    • b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
  • 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
12.2 Overgangsrecht gebruik
  • 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
  • 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
  • 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
  • 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.

Artikel 13 Slotregel

Deze regels worden aangehaald onder de naam 'Voorstraat 59, Vianen' van de gemeente Vijfheerenlanden.