Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Panoven 17 en 19, Vianen
Status: ontwerp
Plan identificatie: NL.IMRO.1961.bpVIpanoven17en19-ON01

Toelichting

 
1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemers zijn voornemens om het gebied aan de Panoven 17 en 19 in Vianen te herontwikkelen. Het bestaande bedrijfsgebouw aan de Panoven 17 en de bestaande woning aan Panoven 19 zijn hiervoor inmiddels gesloopt. Hiervoor in de plaats zullen twee nieuwe woningen worden teruggebouwd. Daarnaast zal ook het achterliggende bos worden opgeknapt. De afgelopen 20 jaar heeft er geen groenonderhoud plaats gevonden. Daarmee is de ruimtelijke kwaliteit van dit groen beperkt.
 
Ten noorden van de locatie was vanaf circa 1870 op locatie een zogenaamde 'pannenbakkerij' gevestigd. Over deze fabriek, NV Pannenfabriek W. Weener & zn. is niet heel veel bekend. Op het plangebied van onderhavig bestemmingsplan was een bedrijfswoning aanwezig en een bedrijfsloods. Met het opruimen van de laatste bebouwing is nagenoeg alle bebouwing op locatie van de voormalige pannenfabriek weg.  
 
Op 14 december 2020 hebben de initiatiefnemers een principeverzoek ingediend voor het afwijken van het bestemmingsplan. Op 8 september 2021 heeft de gemeente Vijfheerenlanden aangegeven een positieve grondhouding in te nemen en onder voorwaarden in te stemmen met het plan.
 
Voor de gronden van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Vianen', vastgesteld op 11 mei 2010 en de bestemmingsplannen “Reparatieplan bijgebouwen” en “Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren”. door de voormalige gemeente Vianen en hebben de bestemmingen 'Groen', 'Tuin' en 'Wonen'. Met dit bestemmingsplan is ook het kadastrale perceel gemeente Vianen, sectie D nummer 2210 ombestemd naar 'Groen'. Op het gedeelte van dit perceel dat aan de Panoven ligt, waren de garages, tuin en oprit gesitueerd van het woonhuis Panoven 19.
De bouw van de extra woning past niet binnen de mogelijkheden van het geldende bestemmingsplan. Om het beoogde plan juridisch-planologisch mogelijk te maken moet een nieuw bestemmingsplan opgesteld en vastgesteld worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
 
 
1.2 Ligging plangebied
De planlocatie ligt aan de zuidwestzijde van Vianen aan de Panoven 17 en 19. Vianen maakt onderdeel uit van de gemeente Vijfheerenlanden, voorheen de gemeente Vianen. De planlocatie is kadastraal bekend onder de gemeente Vianen, sectie D, perceelnummers 1387 en 2210, met een totaal oppervlak van 16.060 m².
 
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.
 
Globale ligging, plangebied rood omcirkeld (bron: Google Maps)
Globale begrenzing, plangebied rood omkaderd (bron: Google Maps)
 
1.3 Geldende bestemmingsplannen
Voor de gronden van het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Kom Vianen', vastgesteld op 11 mei 2010 door de raad van de voormalige gemeente Vianen. Naast dit bestemmingsplan gelden oof de bestemmingsplannen “Reparatieplan bijgebouwen” en “Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren”
 
Voor het plangebied geldt, binnen bestemmingsplan 'Kom Vianen',  de enkelbestemmingen 'Groen', 'Tuin', 'Wonen' en de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'. Daarnaast geldt de gebiedsaanduiding 'geluidzone - industrie'.
 
De navolgende afbeelding toont de verbeelding van het geldende bestemmingsplan 'Kom Vianen'.
 
Uitsnede bestemmingsplan 'Kom Vianen', plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
Bestemmingsplan Kom Vianen
De voor 'Groen' aangewezen gronden zijn bestemd voor plantsoenen, groenvoorzieningen, speelvoorzieningen, beplanting, ondergrondse vuilcontainers, bruggen, duikers en andere kunstwerken. Binnen deze bestemming zijn uitsluitend met de bestemming verband houdende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, met een maximale hoogte van 3 m toegestaan.
 
Voor de tuinen, behorende bij de op de aangrenzende gronden gelegen gebouwen, is de bestemming 'Tuin' opgenomen. Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, toegestaan. De maximale bouwhoogte bedraagt 1 m. Daarnaast zijn carports en overkappingen met een maximale bouwhoogte van 3 m toegestaan.
 
De gronden met de bestemming 'Wonen' zijn bestemd voor wonen, al dan niet in combinatie met een beroep of bedrijf aan huis, en erven. Op de verbeelding staat met een bouwvlak aangegeven waar de woning gebouwd mag worden. Voor de planlocatie geldt dat er één woning is togestaan met een maximale goot- en bouwhoogte van respectievelijk 6 m en 10 m.
  
Voor de gronden aan de zuidoostzijde van de planlocatie is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. Deze gronden zijn naast de daar voorkomende bestemming, mede bestemd voor de waterkering, waterhuishouding en waterstaat. Voor het bouwen binnen deze dubbelbestemming is een ontheffing nodig.
 
Ter plaatse van de aanduiding 'geluidzone-industrie' zijn nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen uitsluitend toelaatbaar met inachtneming van de maximaal toelaatbare geluidswaarden volgens de Wet Geluidhinder(gezoneerde industrieterrein De Biezen-De Hagen).
 
Reparatieplan bijgebouwen
Op 27 november 2018 is door de raad van de voormalige gemeente Vianen het bestemmingsplan 'Reparatieplan bijgebouwen' vastgesteld. Met het reparatieplan wordt het wonen in bijgebouwen, met uitzondering van mantelzorgsituaties, uitgesloten.
 
Parapluplan wonen en parkeren
Voor de planlocatie geldt naast de hiervoor genoemde bestemmingsplannen ook het 'Parapluplan wonen en parkeren'. Het doel van dit parapluplan is om voor de gehele gemeente een goede en eenduidige manier te beschikken over een toetsingskader voor wonen en parkeren.
 
Conclusie
Het beoogde initiatief om één extra woning te realiseren past niet binnen de mogelijkheden van de geldende bestemmingsplannen. Om het plan juridisch-planologisch mogelijk te maken moet een nieuw bestemmingsplan vastgesteld worden. Het voorliggende bestemmingsplan voorziet hierin.
 
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en (milieu)wetgeving. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving. Tot slot bevat hoofdstuk 6 de economische en hoofdstuk 7 de maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan.
2 Planbeschrijving
 
2.1 Huidige situatie
De planlocatie bestaat uit een aantal percelen met verschillende bestemmingen en functies. Het perceel van Panoven 17 heeft de bestemming 'Groen'. Op dit perceel zijn drie bijgebouwen aanwezig met een totale oppervlakte van 504 m². De bijgebouwen verkeren echter in een zeer slechte staat.
 
Het perceel van Panoven 19 beschikt over de bestemmingen 'Tuin' en 'Wonen'. Op het perceel staat een vrijstaande woning (85 m²) met een vrijstaande bijgebouw (18 m²). Rond de woning is veel groen aanwezig.
 
Het bos achter de percelen van Panoven 17 en 19 maakt ook onderdeel uit van het plangebied heeft een groenbestemming. Het bos is dichtbegroeid, kent een slechte staat van onderhoud.
        
Situatietekening bestaande situatie
2.2 Toekomstige situatie
Met de beoogde ontwikkeling worden de zowel de vrijstaande woning (nummer 19) als nagenoeg alle gebouwen op de percelen van Panoven 17 en 19 gesloopt. Eén bijgebouw blijft behouden. Hiervoor in de plaats worden twee vrijstaande woningen teruggebouwd. Eén van de woningen wordt op het perceel van Panoven 17 gebouwd. De andere vrijstaande woning zal de woning op het perceel van Panoven 19 vervangen. Beide woningen worden voorzien van een vrijstaand bijgebouw. Hierbij zal het bijgebouw voor Panoven 17 voor het hoofdgebouw worden gesitueerd. Als gevolg van de geluidsbelasting is het hoofdgebouw iets naar achteren geplaatst. Om wel een redelijke achtertuin te houden is het bijgebouw voor het hoofdgebouw geplaatst. Dit heeft als bijkomend voordeel dat de voorgevel, als gevolg van industrielawaai, minder geluid belast wordt.
 
Conform het ruimtelijke akkoord van de gemeente Vijfheerenlanden wordt de nieuwe woning Panoven 17 maximaal 750 m3 met een goothoogte van 4,0 meter en een bouwhoogte van 10 meter. Voor de woning nummer 19 wordt aangesloten op de bestaande toegestane maatvoeringen. Beide volumes passen gezien de solitaire ligging binnen het straatbeeld van de Panoven. Het bestaande bebouwingslint aan de zuid-westzijde van het plangebied kent eveneens wat grotere volumes.
 
Peil
De nieuwbouw sluit in peilhoogte aan op de kruin van Panoven. De beperkte ophoging heeft meerdere voordelen. Te weten de fundering wordt buiten het profiel van vrije ruimte van de dijk gebouwd. Wateroverlast, in de toekomst, wordt vermeden en de kans op het opvijzelen van de woning in geval van een dijkverhoging wordt voorkomen. Ook kan middels ophogen in het kader van de aanwezige bodemvervuiling een schone leeflaag gerealiseerd worden (sanering middels afdekking). De daadwerkelijke aanleghoogte is middels een doorsnede juridisch vastgelegd.
 
Verbeteren groenstructuur 
Onderdeel van de planontwikkeling is het opknappen van het achterliggende 'bos'. Hiervoor geldt reeds de bestemming 'Groen'. Daarmee maakt het 'bos' geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan maar de beoogde kwaliteitsverbetering van het bos is wel een belangrijke voorwaarde voor de planologische medewerking. De kwaliteitsverbetering zoals beoogd is vastgelegd in een zogenaamd onderhoudsplan. Dit onderhoudsplan is voorwaardelijk geborgd in de planregels van dit bestemmingsplan. In artikel 5.4.3 is bepaald dat de ingebruikname van een woning niet eerder is toegestaan dan dat een start is gemaakt met het uitvoeren van het onderhoudsplan. Inmiddels is reeds een start gemaakt met de uitvoering.
 
De navolgende afbeelding toont de situatietekening van de toekomstige situatie. Het bouwvlak voor Panoven 19 wordt globaler op de verbeelding opgenomen dan hieronder weergegeven. Dit geeft ruimte om het bouwplan aan te passen en invulling te geven aan de wensen vanuit de commissie Welstand. De hoeveelheid te bebouwen meters wordt juridisch vastgelegd.
 
Situatietekening toekomstige situatie
 
Herinrichtingsplan bos
Onderdeel van de planvorming is de kwaliteitsverbetering die voor het achterliggende bos wordt nagestreefd. Hiervoor is, door een ecoloog en landschapsdeskundige, een onderhoudsplan opgesteld. Dit onderhoudsplan maakt ook onderdeel uit van de planregels. De uitvoering is juridisch geborgd. Het uitvoering geven aan dit onderhoudsplan is voorwaardelijk voor de realisatie van de beoogde woningen. De onderstaande afbeelding laat het plan, samengevat, zien.
 
 
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale omgevingsvisie
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) 'Duurzaam perspectief voor onze leefomgeving' in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw, zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied.  
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
       
Planspecifiek
Gelet op de aard en de beperkte omvang van het beoogde ontwikkeling heeft de ontwikkeling geen directe raakvlakken met de NOVI. Wel wordt er aangesloten op de prioriteit 'sterke en gezonde steden en regio's'.
 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
Op 30 december 2011 is het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Voortaan heeft de wetgever in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
Onderhavig plan valt niet binnen een van de projecten aangewezen in het Barro. Vanuit het Barro vloeien dan ook geen specifieke randvoorwaarden voort voor onderhavig plan.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. 
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. De voorgenomen ontwikkeling maakt het mogelijk om twee vrijstaande woningen te realiseren. In de huidige situatie is er al één woning toegestaan en aanwezig. Het aantal woningen neemt daarmee slechts met één woning toe. Er is daarmee geen sprake van een nieuwe stedelijke ontwikkeling als bedoeld in het Bro. Verdere toetsing aan de ladder voor duurzame verstedelijking is niet noodzakelijk.
 
3.2 Provinciaal beleid
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht
De Omgevingsvisie provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren.
 
Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en water robuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft. 
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
 
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zon- en windenergie en het verbouwen van voedsel.
 
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar we voor staan kan de provincie niet alleen oplossen. Samenwerking met met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie en medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
 
Planspecifiek
De provincie kiest er in algemene zin voor om de algemene ruimtevraag voor wonen en werken op een duurzame wijze te accommoderen door middel van binnenstedelijke en binnen dorpse ontwikkelingen. Daarbij is aandacht voor bereikbaarheid, klimaatadaptatie, energietransitie, gezondheid en inclusiviteit van belang. In het voorliggende plan worden twee woningen gebouwd, waarvan één extra woning. De woningen worden gerealiseerd in bestaand stedelijk gebeid. Ontwikkelen binnen bestaand stedelijk gebied sluit aan op de ambities van de provincie Utrecht.
 
Daarnaast wordt er met het voorliggende plan rekening gehouden met klimaatadaptatie en duurzaamheid. De nieuwe woningen zullen zoveel als mogelijk aardgasloos uitgevoerd worden en worden voorzien van duurzame materialen, goede isolatie en duurzame installaties. De woningen zullen voldoen aan de BENG-normen.
 
Geconcludeerd kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Omgevingsvisie provincie Utrecht.
 
3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
 
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
 
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
 
Programma's 
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
 
Planspecifiek
Kaart 3: 'Watersysteem kaart 2' in de Verordening geeft aan de de planlocatie in een vrijwaringszone van een regionale waterkering ligt. Artikel 2.8 stelt dat het bestemmingsplan bestemmingen en regels bevat die de waterkerende functie beschermen en voorzien in een vrijwaringszone aan weerszijden van de waterkering. In het voorliggende bestemmingsplan wordt conform de legger van Waterschap Rivierenland de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen.
 
Op kaart 9 'Bereikbaarheid en mobiliteit kaart 2' staat aangegeven dat een gedeelte van de planlocatie in het beperkingengebied vaarwegen ligt. Er mogen geen activiteiten worden verricht die nadelige gevolgen kan kunnen hebben voor de belangen van de vaarweg. Met de sloop en nieuwbouw worden geen belemmeringen veroorzaakt voor de vaarweg.
  
Volgens kaart 19 van de Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht blijkt dat het plangebied gelegen is in het stedelijk gebied. Artikel 9.15 stelt dat een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locaties binnen stedelijk gebied bestemmingen en regels kan bevatten voor verstedelijking en voor woningbouw. Er kan gesteld worden dat de beoogde ontwikkeling binnen het plangebied toegestaan is volgens de Interim Omgevingsvisie provincie Utrecht.
 
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Structuurvisie Vianen 2030
Op 4 december 2012 heeft de gemeenteraad van Vianen de Structuurvisie Vianen 2030 vastgesteld. De Structuurvisie Vianen 2030 vormt een actualisatie van de Structuurvisie 2015. Daarnaast zijn de maatschappelijke trends en toekomstverwachtingen in beeld gebracht. De structuurvisie bevat doelstellingen voor de thema's bevolking en wonen, voorzieningen, bedrijventerreinen, infrastructuur en verkeer, landschap, natuur en water, recreatie, toerisme, voorzieningen en leefbaarheid.
 
Vianen (nu: Vijfheerenlanden) streeft naar het bereiken van een inwoneraantal van minimaal 21.000. De gemeentelijke groeiambitie sluit aan op de 'Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028'. Dit betekent 2.150 nieuw te bouwen woningen in de PRS-periode, verdeeld over 650 woningen binnenstedelijk, binnen de rode contour, en 1.500 woningen buiten stedelijk, buiten de rode contour, tot 2028.  Het aantal woningen dat binnen de rode contouren kan worden ontwikkeld is niet limitatief; het staat de gemeente vrij om binnen de rode contouren hogere woningaantallen te realiseren. Door de gemeente Vianen zijn enkele mogelijke locaties voor transformatie naar woningbouw genoemd. De genoemde binnenstedelijke locaties hebben een richtinggevende en illustratieve betekenis.
     
Planspecifiek
Het voorliggende plan maakt twee woningen mogelijk, waarvan één van de woningen een bestaande woning vervangt. De ontwikkeling vindt binnenstedelijk plaats. Uit de structuurvisie blijkt dat er behoefte is aan een groot aantal woningen tot 2030, met het voorgenomen plan wordt een bescheiden bijdrage geleverd aan deze behoefte.
 
Naast de realisatie van de woningen wordt het achtergelegen bosperceel heringericht, opgeschoond en wordt door het opmaken van plekken in het bos gezorgd voor een verbeterde biodiversiteit. Dit zorgt voor een ruimtelijke kwaliteitsverbetering van het gebied.  
 
Gesteld kan worden dat de beoogde ontwikkeling in lijn is met de Structuurvisie Vianen 2030.
 
3.3.2 Woonvisie Vijfheerenlanden 2020 - 2025
Op 16 juli 2020 is de Woonvisie Vijfheerenlanden 2020 - 2025 ‘Samen sterk, met eigenheid en diversiteit’ vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Vijfheerenlanden.
 
De gemeente Vijfheerenlanden zet zich in voor een duurzaam en solidair leefklimaat. Het is belangrijk om woningen te verduurzamen, waar mogelijk levensloopbestendig te maken en doorstroming te bevorderen. Vijfheerenlanden is een prettige gemeente om in te wonen en dat wil de gemeente graag zo houden en waar mogelijk versterken. Het doel van de woonvisie is dat het voor iedereen goed wonen is in Vijfheerenlanden en de woonwensen en woningbehoefte van alle inwoners zoveel als mogelijk binnen de gemeentegrenzen mogelijk gemaakt worden. Een van de ambitie is een betere spreiding van de sociale voorraad.
 
Het aantal huishoudens blijft de komende jaren toenemen, zo blijkt uit de woonvisie. In de periode 2020 tot 2030 met ruim 2.500 huishoudens. Daarna groeit dit aantal verder door tot circa 27.015 huishoudens in 2040. In totaal gaat het voor de periode 2020-2040 om een extra behoefte aan ruim 3.860 woningen.
  • Gezinnen zijn de grootste doelgroep in Vijfheerenlanden. De omvang van deze groep neemt de komende jaren verder toe.
  • De oudere doelgroep groeit relatief hard, tot 2040 zelfs met meer dan 50%.
  • Het aantal alleenstaanden en stellen tussen de 35 en 65 jaar groeit ook, zij het minder sterk. Vanaf 2030 neemt de omvang van deze groep weer af.
  • Het aantal jonge huishoudens (tot 35 jaar) krimpt met ongeveer 10% tot 2030. 
Over de hele linie is daarbij sprake van huishoudensverdunning. Met andere woorden, een verschuiving naar steeds kleinere huishoudens. Daarbij wordt geconstateerd dat Vianen te maken heeft met een sterke vergrijzing, maar ook met een toename van andere huishoudensgroepen. In Vianen wordt de groei van het aantal huishoudens voor het grootste deel veroorzaakt door de groep alleenstaanden en stellen van 65 jaar en ouder. 
 
Of initiatieven gefaciliteerd kunnen worden hangt af van lokale omstandigheden en bijvoorbeeld de beschikbaarheid van transformatielocaties. Zo worden lokale initiatieven die de bestaande voorraad aanvullen en passen binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking graag gefaciliteerd.
    
Planspecifiek
Met het voorgenomen plan wordt de bestaande bebouwing aan de Panoven 17 en 19 gesloopt. Hiervoor in de plaats worden twee nieuwe vrijstaande woningen teruggebouwd. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de behoefte aan nieuwe woningen binnen de gemeente. Het realiseren van een extra woning en de daarbij behorende verhuisbewegingen leveren daarnaast een bijdrage aan de doorstroming op de woningmarkt.
 
Het voorliggende initiatief past binnen de ambities van de 'Woonvisie Vijfheerenlanden 2020 - 2025'.
 
3.3.3 Welstandsnota Vianen 2015
De gemeente Vianen heeft sinds 2004 een welstandsnota zoals aangegeven in de Woningwet. Met de herziening van 2015 heeft de gemeente het beleid geactualiseerd en waar mogelijk vereenvoudigd. Op 29 september 2015 is de herziening van de Welstandsnota Vianen vastgesteld. Doel van het welstandsbeleid is het welstandstoezicht helder onder woorden te brengen en op een effectieve en controleerbare wijze in te richten. Het welstandsbeleid geeft de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.
 
Vianen kiest ervoor om keuzes te maken waardoor er meer aandacht en tijd kan worden besteed aan de kernwaarden en kwaliteiten van de gemeente. De meeste woongebieden en bedrijventerreinen zijn aangewezen als gebieden waar geen welstandscriteria gelden. Op de ontwikkelingslocatie is een vrij niveau van toepassing. Redelijke eisen van welstand zijn alleen van toepassing voor het centrum, het landelijk gebied, de kleine kernen en langs enkele hoofdroutes. Hiermee kan op beeldbepalende plekken in meer of mindere mate gestuurd worden op het aanzien van de gemeente. Een hoge beeldkwaliteit is het uitgangspunt in het centrum van Vianen en het landelijk gebied, welstand moet in dit gebied bijdragen aan de ruimtelijke kwaliteit. In de overige gebieden waar welstand van toepassing blijft, wil de gemeente zich terughoudend opstellen en waar mogelijk ruimte laten voor vrije vormgeving.
 
Planspecifiek
Volgens de welstandskaart ligt de planlocatie in een welstandsvrij gebied. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de welstandskaart.
 
Uitsnede welstandskaart Vianen, plangebied rood omcirkeld (bron: Welstandsnota Vianen 2015)
    
Wanneer een vrij niveau van toepassing is wordt het initiatief volledig bij de burger gelegd. Vanuit de Welstandsnota Vianen 2015 zijn er dan ook geen eisen voor het plan.
 
3.3.4 Samenhangend Duurzaamheid beleid
In het coalitieakkoord 2019 - 2022 is een samenhangend beleid op duurzaamheid aangekondigd. Met de nota 'Samenhangend Duurzaamheid beleid' (vastgesteld 4 februari 2021) wordt hier invulling aan gegeven. Uitgangspunt is dat steeds rekening wordt gehouden met de effecten op ‘elders’ en ‘later’, zodanig dat een ontwikkeling in balans is met zijn omgeving. Met het duurzaamheidsbeleid wordt richting gegeven aan diverse activiteiten op het gebied van duurzaamheid. Hiermee wordt een fundering geboden voor drie pijlers: ‘Energie en verantwoord’, ‘Circulair en schoon’ en ‘Klimaat robuust en biodivers’.
 
Energie en verantwoord
Vijfheerenlanden streeft naar een CO2-neutrale gemeente. CO2-neutraal betekent dat er per saldo geen geen CO2 wordt uitgestoten. Dit wordt bereikt door een combinatie van energiebesparing, opwek van duurzame energie en compensatie van de CO2-uitstoot. Door verantwoord te ondernemen wordt de concurrentiepositie versterkt, het kennisniveau verhoogd en wordt er bewust omgegaan met de mensen, grondstoffen en het ecosysteem.
 
Circulair en schoon
Zowel landelijk als binnen de gemeente Vijfheerenlanden zijn nog steeds veel lineaire productieprocessen. Dat betekent dat er nog steeds veel grondstoffen met het restafval verdwijnen. Om zorgvuldiger met deze grondstoffen en reststromen om te gaan wordt gestreefd naar circulaire en schone productieprocessen.
 
Klimaatrobuust en biodivers
De laatste jaren zijn er al meer periodes met droogte of extreme neerslag, dit vraagt aanpassingen in het vergroenen van zowel de bebouwde omgeving als in het landelijk gedeelte van onze gemeente. Kijkend naar de biodiversiteit dan wijzen landelijke data uit dat het aantal insecten(soorten) dramatisch afneemt. In de toekomst wordt gestreefd naar een klimaatrobuust en herstel van de  biodiversiteit binnen de gemeente Vijfheerenlanden.
 
Planspecifiek
De woningen zullen voldoen aan de uitgangspunten van BENG. Er zal gebruik gemaakt worden van een goede isolatie en duurzame materialen en installaties. Daarnaast wordt de biodiversiteit en klimaatadaptatie niet uit het oog verloren. Bij beide woningen zal een warmtepomp in combinatie met zonnepanelen worden toegepast.
In het kader van de bouwaanvraag zal,  door middel van een geluidsberekening, aangetoond worden dat de buitenunit voldoet aan de geluidsvoorschriften. Hiervoor zal gebruik worden gemaakt van de ‘Rekentool geluid van buiten opgestelde installaties voor warmte- en koudeopwekking'.
 
Daarnaast zal door een beter en duurzaam groenonderhoud een verbeterde biodiversiteit bewerkstelligd worden. Ook voorziet het plan in een afname van verharding wat een positieve uitwerking zal hebben. 
 
3.3.5 Hogere waarden beleid
De gemeente Vijfheerenland heeft op 14 juli 2020 haar hogere waarden beleid vastgesteld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen nabij (spoor)wegen en gezoneerde industrieterreinen moeten geluidsniveaus bij nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen zoals woningen en scholen getoetst worden aan wettelijke voorkeurswaarden.
 
Als blijkt dat de voorkeurswaarden worden overschreden dan kan de ontwikkeling onder bepaalde voorwaarden toch doorgang vinden. In dat geval heeft het college van burgemeester en wethouders de bevoegdheid om hogere waarden vast te stellen. In de beleidsregel zijn voorwaarden geformuleerd waarbinnen de gemeente hogere waarden toestaat.
 
Deze voorwaarden zijn als volgt: 
  • Elke woning dient minimaal één stille gevel te hebben. Op deze gevel wordt de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder niet overschreden.
  • Wanneer een hogere waarde wordt verleend moet altijd onderzoek worden gedaan naar de gecumuleerde geluidsbelasting. Hierbij wordt rekening gehouden met het geluid van alle verschillende geluidsbronnen samen (incl. wegen met een maximum snelheid van 30 km/uur).
  • Een woning mag maximaal twee dove gevels hebben. Een dove gevel is een gevel zonder te openen deuren en ramen.
  • Wanneer balkons of loggia’s aanwezig zijn, dienen deze aan de onderkant te worden voorzien van geluidsabsorptie.
  • Wanneer sprake is van nieuwbouw van meer dan 10 woningen, moet gemotiveerd worden waarom voor de betreffende inrichting van het plangebied is gekozen. 
Naast eisen zijn er ook een aantal inspanningsverplichtingen opgenomen. In principe moet aan deze inspanningsverplichting worden voldaan. Alleen als absoluut niet kan worden voldaan aan de inspanningsverplichting kan hiervan worden afgeweken. De initiatiefnemer dient dan te motiveren waarom niet kan worden voldaan (of waarom voor een alternatieve oplossing is gekozen). De inspanningsverplichtingen zijn als volgt: 
  • Elke woning heeft per etage minimaal één slaap- of woonkamer aan de stille zijde.
  • Indien de woning beschikt over één of meer buitenruimten (tuin of balkon), dan ligt minimaal één van deze buitenruimte aan de stille zijde.
  • Een woning heeft voor binnenstedelijke situaties geen hogere waarden hoger dan de voorkeurswaarde + 10 dB.
Planspecifiek
Voor wat betreft industrielawaai geldt dat de planlocatie gelegen is binnen de invloedsfeer van het gezoneerde industrieterrein. In paragraaf 4.4 wordt hier nader op ingegaan. Op de 2e verdieping zijn twee dove gevels nodig. Hiermee wordt voldaan aan het hogere waarden beleid. Aan de inspanningsvereisten wordt, als gevolg van de industriele geluidsbelasting, ook voldaan.
3.3.6 Nota parkeernormen 2022 - 2030
De Nota parkeernormen 2022-2030 voegt de drie parkeernota vanuit de oude gemeente samen tot één nieuwe nota.  De nota parkeernormen heeft als doel een duidelijk kader te bieden voor de berekening van de parkeerbehoefte voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen en functiewijzigingen binnen de gemeente Vijfheerenlanden. In juni 2022 is de nieuwe nota door de gemeenteraad van Vijfheerenlanden vastgesteld.
 
Ook voor deze nota parkeernormen is door de gemeente aangesloten op het CROW Publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren. Van parkeerkencijfers naar parkeernormen (2018)'. Voor het bepalen van de parkeernormen worden de parkeerkencijfers toegepast. De uitgegeven parkeerkencijfers gelden niet als vaste norm maar hebben een bandbreedte. Voor de gemeente Vijfheerenlanden is het daarom mogelijk om een vaste parkeernorm te ontwikkelen, passend bij de gemeente. Gemeente Vijfheerenlanden is opgedeeld in drie zones. Voor de centra van Leerdam en Vianen wordt de zone ‘centrum’ aangeduid, met om het centrum van Leerdam de schil. De rest van de gemeente wordt ingedeeld in de categorie ‘rest bebouwde kom'. De normen van rest bebouwde kom zijn ook op deze ontwikkeling van toepassing waarbij geldt dat  bij een (nieuw)bouwinitiatief op eigen terrein voldoen moet worden aan de parkeervraag. Voor de functie wonen bestaat de parkeernorm uit bewoners- en een bezoekersgedeelte. Het aandeel bezoekersplaatsen verschilt per type woning. Bij grootschalige woningbouwontwikkelingen (vanaf 10 woningen of wooneenheden) moeten de bezoekersplaatsen openbaar toegankelijk zijn en mogen deze zich niet in een afgesloten parkeervoorziening bevinden.
 
Planspecifiek
Onderhavig plan voorziet in 2 vrijstaande woningen. Conform de nota moet voorzien worden in vijf parkeerplaatsen. In paragraaf 4.10.2 wordt hier verder op ingegaan.
4 Milieu- en omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • Door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • Het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • De initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Per 1 januari 2021 is de Verzamelwet IenW 2019 in werking getreden. Dit heeft er onder andere toe geleid dat artikel 7.28 van de Wet milieubeheer gewijzigd. De wijziging houdt in dat voor gevallen onder de drempelwaarden (kolom 2) van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (informele m.e.r.-beoordeling) een m.e.r.-beoordelingsbesluit in een dergelijk geval niet al moet worden voorgelegd bij de aanvraag. Dit betekent dat de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling tegelijk met de procedure voor de vergunningaanvraag kan lopen.
 
Planspecifiek
Uit toetsing aan het Besluit m.e.r. volgt dat het besluit tot vaststelling van dit bestemmingsplan valt onder mogelijkheid c. Het besluit bevat namelijk wel een activiteit uit kolom 1 (de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject met inbegrip van de bouw van winkelcentra of parkeerterreinen), maar er wordt niet voldaan aan de gegeven drempelwaarde van 2.000 of meer woningen. Het voorgenomen initiatief maakt feitelijk gezien slechts één extra woning mogelijk. Er kan daarmee worden afgezien van een m.e.r.-beoordeling en volstaan worden met een vormvrije m.e.r.-beoordeling. Deze vormvrije m.e.r.-beoordeling kan tot twee conclusies leiden: 
  1. belangrijke nadelige milieugevolgen zijn uitgesloten: er is geen m.e.r.(-beoordeling) noodzakelijk;
  2. belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu zijn niet uitgesloten: er moet toch een m.e.r.-beoordeling plaatsvinden of er kan direct worden gekozen voor een m.e.r.
Bij besluiten ten aanzien van waarvan moet worden beoordeeld of een milieueffectrapport moet worden gemaakt is artikel 7.19 van de Wet milieubeheer van toepassing. Met name lid 3, waarin wordt verwezen naar de relevante criteria van bijlage III bij de mer-richtlijn, is hierbij relevant. Deze selectiecriteria zijn:
  1. kenmerken van het project;
  2. plaats van het project;
  3. kenmerken van de potentiële effecten.
De kenmerken van het project worden in toelichting hoofdstuk 2 beschreven. Aangezien het aantal woningen in het plangebied slechts met één woning toeneemt, zullen de effecten op de omgeving minimaal zijn. Het project is een opzichzelfstaande ontwikkeling.
 
In aanvulling op het voorgaande zijn in het kader van de voorgenomen ontwikkeling de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht in toelichting hoofdstuk 4
 
Het bestemmingsplan voorziet in de toevoeging van één extra vrijstaande woning binnen het plangebied Panoven 17 en 19 te Vianen. Gelet op de aard, omvang en directe omgeving alsmede gelet op bestaande jurisprudentie over dit onderwerp, de beoogde ontwikkeling in dit specifieke geval niet aan te merken als een stedelijk ontwikkelingsproject (categorie D 11.2 in bijlage 1 van het Besluit m.e.r.).
 
In het bijzonder wordt hiertoe opgemerkt dat er ‘slechts’ sprake is van een (planologische) toename van één woning en de locatie reeds de bestemmingen ‘wonen’ en ‘tuin’ kent (net als de aangrenzende percelen). Er hoeft geen (vormvrije) m.e.r.(beoordelings)-procedure doorlopen te worden en er hoeft dus ook geen m.e.r.-beoordelingsbesluit genomen te worden.
 
4.2 Bodem
Ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening moet worden aangetoond dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Om aan te tonen of de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse van het plangebied geschikt is voor het beoogde gebruik (wonen), is het uitvoeren van een bodemonderzoek noodzakelijk. Dit bodemonderzoek is uitgevoerd door Van Dijk Geo- en milieutechniek (rapportnummer 153349 / 29 september 2022).      
Uit het onderzoek blijkt dat de toplaag van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie plaatselijk, in het noordoostelijk deel perceel, sterk verontreinigd is met lood en plaatselijk sterk met PAK. De omvang van verontreiniging met lood bedraagt circa 90 m³. De omvang van de verontreiniging met PAK bedraagt circa 55 m3. Daarnaast is de toplaag van de bodem licht verontreinigd met meerdere overige zware metalen. De onderlaag is licht verontreinigd met kwik. De vastgestelde verontreinigingen zijn vermoedelijk te relateren aan de voormalige bedrijfsactiviteiten (pannenbakkerij).
 
Het grondwater ter plaatse is licht verontreinigd met barium. Een licht verhoogd gehalte aan barium wordt vaker in het grondwater vastgesteld en wordt doorgaans veroorzaakt door natuurlijke ophoping. Daarnaast is het grondwater als gevolg van de AS3000-correctie licht verontreinigd met som dichlooretheen.
 
Gezien de omvang van de verontreiniging met lood en mogelijk ook PAK in de grond is in het kader  van de Wet bodembescherming (Wbb) sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Derhalve zal de voorziene herontwikkeling gezien worden als saneringshandeling waarvoor een saneringsplan (BUS-melding) dient te worden opgesteld. Na goedkeuring van de BUS-melding kan met de werkzaamheden worden aangevangen.
 
In de grond is bij enkele boringen in de bovenlaag een zwakke tot sterk bijmenging met puin aangetroffen, welke niet-asbesthoudend is. De boorlocaties liggen nabij een recent aangebrachte puinbaan van gecertificeerd puin (menggranulaat) en nabij de recent gesloopte bebouwing. De recente aangebrachte puinbaan zal dienen als toekomstige toegangsweg. Indien de puinbaan alsnog verwijderd zal worden dient, afhankelijk van de exacte plannen, nog aanvullend onderzoek te worden verricht naar de omvang van de verontreiniging ten westen van boorlocatie 9 (lood) en ten noorden van boorlocatie 81 (PAK).
 
Concluderend kan gesteld worden dat er voldoende inzicht is in de bodemkwaliteit en de omvang van de noodzakelijke sanering. Daarmee zijn de vervolgstappen bekend en is een eerste raming gemaakt van de saneringskosten. Ondanks deze te maken kosten is het plan uitvoerbaar gebleken. De bodemkwaliteit verzet zich niet tegen de voorgenomen bestemmingswijziging mits vooruitlopend op de bouw van de twee beoogde woningen de bodem gesaneerd wordt. 
 
De sanering zoals deze uitgevoerd zal gaan worden zal, naar verwachting, bestaan uit het aanbrengen van een leeflaag. Daarmee zal het afgewerkte maaiveld op eenzelfde hoogte worden gebracht als de Panoven. Door het verhogen van het grondniveau worden bestaande grondwaterproblemen, als gevolg van een hoog grondwaterniveau, voorkomen.
4.3 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden de volgende objecten beschermd (artikel 1 Wgh):
  • woningen;
  • geluidsgevoelige terreinen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen terrein dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft);
  • andere geluidsgevoelige gebouwen (bij algemene maatregel van bestuur als zodanig aangewezen gebouw dat vanwege de bestemming of het gebruik daarvan bijzondere bescherming tegen geluid behoeft, niet zijnde een woning).
Het beschermen van deze geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai. Verder gaat deze wet onder meer ook in op geluidwerende voorzieningen en geluidbelastingkaarten en actieplannen.
 
De meest voorkomende vorm van geluidhinder is de hinder die wordt veroorzaakt door het wegverkeer. Zo stelt de wet dat in principe de geluidsbelasting op woningen de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. De voorkeursgrenswaarden is de waarde die zonder meer kan worden toegestaan. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De maximale ontheffingswaarde voor verkeerslawaai voor nieuw te bouwen woningen in stedelijk gebied is 63 dB.
 
Planspecifiek
Woningen zijn geluidgevoelige objecten als bedoeld in de Wet geluidhinder. De Panoven is een 30km/u weg. Een 30 km/u weg kent strikt genomen geen onderzoekszone. De ontwikkeling ligt binnen de geluidzone van de Panoven (op ca. 7 m uit de wegas), de Merwedekade (op ca. 65 m uit de wegas), de Mijlweg (op ca. 65 m uit de wegas), de Langeweg (op ca. 120 m uit de wegas), de Lange Waaijsteeg (op ca. 123 m uit de wegas) en de Autenasekade (op ca. 145 m uit de wegas). De ontwikkeling ligt buiten de zone van de A27 op ca. 1000 meter afstand. Gezien de ligging binnen de onderzoekszone is door Van Der Boom akoestisch onderzoek uitgevoerd (Adviesburo Van der Boom, 7 juni 2022).
 
Uit het onderzoek blijkt dat de geluidbelasting door wegverkeer op de maatgevende Merwedekade ten hoogste 40 dB na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh bedraagt. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt door wegverkeer op deze weg niet overschreden. De geluidbelasting t.g.v. de overige wegen in de omgeving ligt eveneens ruim beneden de voorkeursgrenswaarde van 48 dB. Er zijn geen hogere waarden nodig voor de geluidbelasting door wegverkeer op de wegen in de omgeving.
 
Ook bevindt de planlocatie zich binnen de onderzoekzone van het geluidgezoneerde industrieterrein 'De Biezen - De Hagen'. In toelichting paragraaf 4.4 wordt nader ingegaan op industrielawaai.
 
4.4 Milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering heeft betrekking op het ruimtelijk scheiden van milieubelastende functies (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies zoals woningen. Doel hiervan het garanderen van een goed woon- en leefklimaat bij de te ontwikkelen woningen en het voorkomen van belemmeringen voor de bedrijfsvoering van in de omgeving aanwezige bedrijven.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) is de meest gebruikte methode bij milieuzoneringen. In de handreiking worden voor vier verschillende milieuaspecten richtafstanden aanbevolen voor milieubelastende activiteiten (bedrijven) ten opzichte van een rustige woonwijk. De grootste richtafstand is bepalend voor de indeling van een activiteit in een milieucategorie. Wanneer bij de invulling van het plangebied uitgegaan wordt van kleinere afstanden dan de richtafstanden, dan moet worden onderbouwd:
  • waarom er toch sprake kan zijn van een goed woon-en leefklimaat en/of waarom een kleinere afstand kan volstaan;
  • dat er geen extra belemmeringen optreden voor de bedrijfsvoering van de aanwezige bedrijven.
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven) zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
In de omgeving van de planlocatie zijn diverse functies zoals sport, maatschappelijk, wonen en bedrijvigheid aanwezig. Om die reden kan volgens de VNG-handreiking 'Bedrijven en Milieuzonering' de locatie aangemerkt worden als een 'gemengd gebied'. De richtafstanden mogen hierdoor met één afstandstap worden verminderd.
 
Direct ten oosten van de planlocatie zijn gronden met een sportbestemming aanwezig. Deze gronden worden momenteel niet gebruikt voor sportdoeleinden. Het bouwvlak van de sportbestemming ligt op een afstand van minstens 50 m van de planlocatie. Het bestemmingsvlak ligt op een kortere afstand. Daarmee voldoet de woning Panoven 17 niet aan de richtafstand van 30 meter (uitgaande van gemengd gebied), deze is gelegen op een afstand van circa 25 meter.
 
De richtafstand voor sportvoorzieningen wordt bepaald door geluid. Daarbij is stemgeluid in veel gevallen maatgevend. Gedurende de dagperiode mag, in het kader van het Activiteitenbesluit, stemgeluid buiten beschouwing gelaten worden. Om te toetsen of de beoogde woningbouw in de weg staat aan het daadwerkelijke gebruik van de voor sport bestemde gronden is door Adviesburo Van der Boom een verkennend akoestisch onderzoek gedaan. Hierbij is gekeken naar de maximale invulling zoals aangegeven door de ODRU, dit zouden dan tennisbanen kunnen zijn. Er is een indeling gemaakt rekeninghoudend met de beperkingen door richtafstanden van omliggende bestemmingen. Uit het onderzoek blijkt dat de nieuwe woning niet in de weg staat aan het daadwerkelijk in gebruik nemen
      
Volgens het geldende bestemmingsplan is ten noorden van de locatie een maatschappelijke functie aanwezig. Hier zijn maatschappelijke activiteiten in de categorie 1 en 2 toegestaan. In een gemengd gebied geldt hiervoor een richtafstand van 10 m. Aan deze richtafstand wordt voldaan.
 
Verder ten noorden van de planlocatie zijn op een afstand van ca. 120 m tennisbanen te vinden. Voor tennisbanen geldt de milieucategorie 3.1 met een richtafstand van 30 m in een gemengd gebied. Aan deze richtafstand wordt ruimschoots voldaan.
 
Aan de andere zijde van het Merwedekanaal is een geluidsgezoneerd industrieterrein. Over het aspect geluid industrielawaai wordt hieronder ingegaan. In het meest nabij gelegen gedeelte van het industrieterrein kan een betoncentrale worden gerealiseerd binnen de categorie 3.1. De geldende richtafstand is 100 meter voor het aspect geluid en 50 meter voor het aspect stof. Voor het aspect geluid kan 1 stap terug gegaan worden gezien het gemengde karakter van het gebied. Daarmee geldt er een richtafstand van 50 meter voor zowel stof als geluid. De nieuw te bouwen woning en de vervangende nieuwbouw ligt op een afstand groter dan 50 meter.
 
Zoals in toelichting paragraaf 4.3 is aangegeven ligt de planlocatie binnen de onderzoekszone van het geluidgezoneerde industrieterrein 'De Biezen - De Hagen'. Door de zonebeheerder, de Omgevingsdienst Regio Utrecht (verder: ODRU) is een eerste zone berekening uitgevoerd (memo van 24 juni 2021). Op basis van deze eerste indicatieve berekening zijn de nieuw te bouwen woningen zo op de kavel gesitueerd dat nog net voldaan kan worden aan de maximale ontheffingswaarde van 55 dB(A) en er geen dove gevel toegepast hoeven te worden.
 
De nieuwe planopzet is opnieuw doorgerekend door de ODRU (advies 24 december 2021). Op basis van de laatste verbeelding, datum 21 december 2021, met hierop de locatie van het bouwvlakken voor de Panoven 17 en 19 is aan de hand van het zonebeheermodel “industrieterrein De Hagen - de Biezen” de 55 dB(A) contourlijn (etmaalwaarde) bepaald. Hierbij is rekening gehouden met de vergunde geluidsruimte van de bedrijven op het industrieterrein, al eerder verleende hogere waarden en MTG-waarden (maximaal toelaatbare geluidsbelasting) op gevels van geluidgevoelige gebouwen en de ligging van de 50 dB(A) zonegrens rond het industrieterrein. Door de omgevingsdienst zijn berekeningen uitgevoerd op een rekenhoogte van 5 meter (1e verdieping) en 7,5 meter (2e verdieping).
 
Uitkomsten voor 1e verdieping.
Uit de berekeningen blijkt dat het gehele bouwvlak woning Panoven 17 is gelegen achter de 55 dB(A) contourlijn bij een rekenhoogte van 5 meter. Ten zuidoosten van de 55 dB(A) contourlijn is de geluidsbelasting hoger dan 55 dB(A). In dit gebied met de bestemming ‘wonen’ mogen geen geluidsgevoelige gebouwen worden toegestaan. Dit moet worden geborgd in de planregels. Niet geluidsgevoelige gebouwen, zoals een garage of schuur, zijn wel toegestaan.
 
Verder bleek dat het bouwvlak woning Panoven 19 – vanuit het industrieterrein gezien – gedeeltelijk was gelegen vóór de 55 dB(A) contourlijn bij een rekenhoogte van 5 meter. Er wordt daarmee voldaan aan de grenswaarde in de Wet geluidhinder van 65 dB(A) etmaalwaarde voor “vervangende nieuwbouw”, maar er werd bij een geluidsbelasting hoger dan 55 dB(A) etmaalwaarde, niet voldaan aan het criterium “goed woon- en leefklimaat / goede ruimtelijke ordening” zoals aangegeven in de VNG publicatie bedrijven en milieuzonering. Hierop is het plan aangepast en is het bouwvlak achter de 55 dB(A) contour gelegd. Daarmee wordt voldaan aan een goed woon- en leefklimaat.
 
Uitkomsten voor de 2e verdieping
Uit de berekeningen blijkt dat beide bouwvlakken grotendeels vóór de 55 dB(A) contourlijn liggen bij een rekenhoogte van 7,5 meter (2e verdieping). Op deze hoogte is de geluidsbelasting dus hoger. Dit houdt in dat op de 2e verdieping geen sprake mag zijn van te openen delen, zoals een te openen raam. De geveldelen aan de zuidwest, zuidoost en noordoost zijde dienen "doof" te worden uitgevoerd, conform artikel 1b, lid 5 van de Wet geluidhinder. In de planregels is hiervoor een voorwaardelijke verplichting opgenomen.
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
 
Besluit gevoelige bestemmingen
Op 16 januari 2009 is het Besluit gevoelige bestemmingen in werking getreden. Het Besluit gevoelige bestemmingen is gebaseerd op artikel 5.16a van de Wet milieubeheer. Met het Besluit wordt de vestiging van zogeheten 'gevoelige bestemmingen' in de nabijheid van provinciale- en rijkswegen beperkt. Dit heeft consequenties voor de ruimtelijke ordening.
 
Het Besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), in het bijzonder kinderen, ouderen en zieken. Indien een project betrekking heeft op een gevoelige bestemming en geheel of gedeeltelijk is gelegen op een afstand van 300 m aan weerszijden van rijkswegen en 50 m langs provinciale wegen (gemeten vanaf de rand van de weg) mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een gevoelige bestemming niet toenemen als overschrijding van de grenswaarden voor PM10 of NO2 dreigt/plaatsvindt.
 
De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming:
  • scholen;
  • kinderdagverblijven;
  • verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen.
Het gaat niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten.
 
In het kader van het opstellen van een bestemmingsplan moeten er twee aspecten in beeld gebracht worden. Ten eerste of de luchtkwaliteit de nieuwe functie toelaat. Ten tweede moet bekeken worden of het plan de luchtkwaliteit ‘niet in betekenende mate’ verslechtert. Indien het plan wel ‘in betekenende mate’ bijdraagt aan verslechtering van de luchtkwaliteit, is het van belang om te toetsen of de grenswaarden niet overschreden worden. Indien geen overschrijding van de grenswaarden plaatsvindt, kan het plan alsnog gerealiseerd worden.
 
Planspecifiek
Het voorgenomen initiatief maakt het mogelijk om twee vrijstaande woningen te realiseren, waarvan één woning de bestaande woning op het perceel vervangt. De ontwikkeling kan derhalve, gezien de beperkte omvang, aangemerkt worden als een NIBM-project. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van Atlas Leefomgeving gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2019 van fijnstof PM10, fijnstof PM2,5 en stikstofdioxide (NO2) in de nabijheid van plangebied bedragen respectievelijk maximaal 18 µg/m³, 11 μg/m³ en 19 μg/m³. Daarmee worden de wettelijke normen niet overschreden.
    
Het aspect luchtkwaliteit vormt gezien het voorgaande geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. De WHO heeft de advieswaarden voor zowel NO2, PM10 en PM2,5 recentelijk verlaagt naar respectievelijk 10, 15 en 5 microgram per m3. Hoewel naar verwachting de komende jaren de lucht een stuk schoner wordt, wordt nog geen van deze WHO-advieswaarden in de nabije toekomst gehaald. Omdat het hier advieswaarden betreft kan daarvan afgeweken worden en prevaleren nu nog de wettelijk vastgestelde waarden.
 
4.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
   
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
 
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omcirkeld (bron: risicokaart.nl) 
 
Risicovolle inrichtingen
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen aanwezig zijn.
 
Transport gevaarlijke stoffen  
De planlocatie ligt om meer dan 1 km afstand van zowel de A27 als de A2. Ondanks dat deze wegen onderdeel van het Basisnet zijn, kan gelet op de afstand gesteld worden dat de wegen geen invloed hebben op de planlocatie. Een groepsrisicoberekening en/of een verantwoording van het groepsrisico is niet noodzakelijk.
  
Buisleidingen
Op een afstand van ca. 150 m ten zuidwesten van de planlocatie ligt een buisleiding (rode stippellijn op de bovenstaande kaart). Het betreft een leiding van Defensie Pijpleiding Organisatie (DPO). Voor de leiding is sprake van een PR10-6-contour van 0 m. Daarnaast is het groepsrisico beperkt. Uit een adviesbrief van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) blijkt dat het groepsrisico voor deze buisleiding zeer beperkt is. Het gaat hier om slechts enkele meters. Met een afstand van ca. 150 m ligt de planlocatie op voldoende afstand.
      
Conclusie
Gelet op het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied. Wat betreft soortenbescherming is per 1 januari 2017 de huidige Flora- en faunawet samen met de Boswet en Natuurbeschermingswet vervangen door de Wet natuurbescherming (Wnb). Onder de Wet natuurbescherming vervallen de huidige tabellen 1, 2 en 3 waarin de beschermde soorten zijn opgenomen. Tevens zijn er circa 200 soorten niet langer beschermd en worden enkele bedreigde soorten toegevoegd. De soortenbescherming binnen de Wet natuurbescherming is opgedeeld in de volgende beschermingsregimes: Vogelrichtlijnsoorten, Habitatrichtlijnsoorten en andere soorten. Voor alle beschermde soorten geldt een ontheffingsplicht. Het bevoegd gezag (de provincie) kunnen voor de soorten die zijn opgenomen in het ‘beschermingsregime andere soorten’ vrijstellingbesluit nemen en hierin onderscheid maken tussen meer en minder strikt beschermde soorten.
 
Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Om te toetsen of de beoogde planontwikkeling ook ecologisch mogelijk is, is door Blom ecologie een quickscan flora en fauna uitgevoerd (10 december 2021 / 2021-1051). Uit dit onderzoek is gebleken dat de planlocatie geen onderdeel uitmaakt van een Natura 2000-gebied of provinciaal aangewezen beschermde gebieden. Gelet op de aard van de werkzaamheden, de afstand tot de gebieden en de beoogde situatie is van externe werking op omliggende Natura 2000-gebieden geen sprake en is ook een aanvullende AERIUS berekening niet nodig.
 
Daarnaast heeft de planlocatie geen essentiële betekenis voor beschermde soorten. De planlocatie is mogelijk geschikt leefgebied voor algemene zoogdieren, amfibieën en insecten welke niet beschermd zijn onder de Wet natuurbescherming. Voor broedvogels geldt dat de nesten van alle soorten beschermd zijn tijdens het broedseizoen (indicatief 15 maart – 15 juli). Op locatie zijn broedvogels of andere beschermde soorten aangetroffen.
 
De beoogde ontwikkeling van twee woningen is voor wat betreft het aspect flora en fauna uitvoerbaar.
 
 
4.8 Archeologie en cultuurhistorie
 
4.8.1 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken.
 
Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Als de Omgevingswet in werking treedt, zullen onderdelen uit de Erfgoedwet worden overgeheveld naar de Omgevingswet. Het betreft het deel dat betrekking heeft op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving (vergunningverlening en integratie in de planvorming). Vooruitlopend op de datum van ingang van de Omgevingswet zijn deze artikelen te vinden in het Overgangsrecht in de Erfgoedwet, waar ze ongewijzigd van toepassing blijven zolang de Omgevingswet nog niet van kracht is.
 
Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Op basis van de gemeentelijke beleidskaart archeologie geldt voor het plangebied een lage archeologische verwachting in verband met de ligging in een komgebied, dat door de natte omstandigheden in het verleden weinig aantrekkelijk is geweest voor bewoning. Een archeologisch onderzoek is pas verplicht bij bodemingrepen met een oppervlakte groter dan 10 hectare. De voorgenomen ontwikkeling valt hier ruim onder. Er hoeft geen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd.
 
Het nu geldende bestemmingsplan kent ook geen archeologische dubbelbestemming. Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.8.2 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Binnen en in de directe omgeving van het plangebied zijn geen rijksmonumenten en/of gemeentelijke monumenten aanwezig. De planlocatie maakt geen onderdeel uit van een beschermd stads- en dorpsgezicht. Ook andere cultuurhistorisch waardevolle elementen zijn ter plaatse niet aanwezig. Er zijn dan ook geen belemmeringen voor het voorgenomen initiatief vanuit het aspect cultuurhistorie.
 
4.9 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.9.1 Generiek beleid
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.  
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet is het Nationaal Waterplan vastgesteld door het kabinet. Het Nationaal Waterplan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2016 - 2021 voert om te komen tot een duurzaam waterbeheer. Het Nationaal Waterplan richt zich op bescherming tegen overstromingen, beschikbaarheid van voldoende en schoon water en de diverse vormen van gebruik van water. Het geeft maatregelen die in de periode 2016-2021 genomen moeten worden om Nederland ook voor toekomstige generaties veilig en leefbaar te houden en de kansen die water biedt te benutten.
 
4.9.2 Beleid Waterschap Rivierenland
Waterschapsbeleid
Het Waterschap Rivierenland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'versterken, verbinden, vergroenen'. In dit programma beschrijft het waterschap wat het in de planperiode (2022-2027) wil bereiken, met wie, hoe men dat wil doen en waarom. In het WBP zijn voor het waterbeheer in het beheergebied de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. Ook is aangegeven hoe het waterschap deze opgaven samen met anderen wil oppakken en in wil spelen op initiatieven van derden.
 
Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand-still beginsel. Dit houdt in dat door bouwplannen de waterhuishouding niet mag verslechteren. Bij eventuele verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water. Als vuistregel kan gehanteerd worden dat voor 1 ha verharding ter compensatie 2.180 m² = 436 m³ open water moet worden gerealiseerd.
 
Voor de realisatie van kleine voorzieningen zoals serres, tuinschuurtjes en enkele woningen geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied en 1.500 m² voor landelijk gebied. Hiervoor geldt dat het moet gaan om een verhard oppervlak of voorziening die op zichzelf staat. Wanneer het verharde oppervlak in eerste instantie weliswaar kleiner is dan respectievelijk 500 m² en 1.500 m², maar deel uitmaakt van een groter geheel, zou er van latere aanbouw of uitbreiding een cumulatief effect kunnen uitgaan. In deze gevallen moet bij een volgende uitbreiding, die het totaal verharde oppervlak groter doet zijn dan respectievelijk 500 m² en 1.500 m², de meerdere oppervlakte alsnog worden gecompenseerd.
 
 
4.9.3 Watertoets
In Nederland heeft water een eigen plaats gekregen in de ruimtelijke besluitvorming via de watertoets. De watertoets houdt in dat bij het maken van ruimtelijke plannen al in een vroeg stadium bekeken moet worden wat de gevolgen zijn voor water en de ruimtelijke ordening. De watertoets is een proces waarbij overleg wordt gevoerd met de waterbeheerder. De waterbeheerder stelt in dit proces de kaders vast en geeft een wateradvies voor verschillende waterhuishoudkundige aspecten. De watertoets resulteert uiteindelijk in een waterparagraaf, die in de toelichting van het ruimtelijke plan wordt opgenomen.
   
Planspecifiek
Watercompensatie
Een ruimtelijke ontwikkeling moet voldoen aan de belangrijkste minimale voorwaarde: het 'standstill beginsel'. Dit beginsel houdt in dat, als gevolg van een ontwikkeling, geen verslechtering van de waterhuishouding mag ontstaan. Bij een eventuele toename aan verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water. Hiervoor geldt een eenmalige vrijstelling van de compensatieplicht van 500 m² voor stedelijk gebied, waarvan hier sprake is.
 
Met de ontwikkeling wordt de bestaande bebouwing op de percelen gesloopt, waarvan één loods met een oppervlakte van circa 400 m2. Hiervoor in de plaats worden slechts twee nieuwe vrijstaande woningen inclusief bijgebouwen teruggebouwd. De oppervlakte aan verharding zal hierdoor niet met meer dan 500 m² toenemen ten opzichte van de bestaande hoeveelheid verharding.  De onderstaande verhardingsbelans maakt dit inzichtelijk. Watercompensatie is dan ook niet noodzakelijk.
 
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het Waterschap Rivierenland over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Dit houdt in dat het hemelwater wordt afgekoppeld en het vuilwater via het riool afgevoerd wordt. De voordelen van het afkoppelen van hemelwater zijn:
  • de riolering wordt ontlast waardoor minder overstorten van ongezuiverd rioolwater optreden;
  • de zuivering krijgt minder schoon water te verwerken waardoor het zuiveringsrendement verbetert;
  • schoon hemelwater wordt geloosd in het gebied waar het valt, zodat er in droge tijden geen gebiedsvreemd water ingelaten hoeft te worden.
Het hemelwater wordt afgekoppeld en zoveel als mogelijk geïnfiltreerd in de bodem dan wel geloosd op de sloot. Hierbij worden geen uitlogende materialen zoals lood en zink gebruikt. Voor de afvoer van het afvalwater worden de woningen aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.
 
Waterkeringen
Een gedeelte van de planlocatie langs het Merwedekanaal ligt binnen de beschermingszone van een regionale waterkering. Voor het bouwen binnen de beschermingszone geldt dat een ontheffing nodig is. Ter bescherming van de regionale waterkering wordt voor de beschermingszone de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' opgenomen. De beoogde woning nr. 19 wordt (deels) binnen de dubbelbestemming gesitueerd. Bij de planregels zijn twee bijlagen (link: bijlagen bij de regels) met doorsnedes opgenomen die inzichtelijk maken hoe de bestaande en nieuwe bebouwing zich verhoud tot de bestaande waterkering. Alleen de nieuw te bouwen woning nummer 19 komt boven het profiel van vrije ruimte (pvvr). Bouwen boven het profiel van vrije ruimte is vanuit het waterschap vergunbaar. Paalconstructies mogen wel 'door' het profiel van vrij ruimte.
   
Bestaande watergangen
Binnen het plangebied bevinden zich enkele drooggevallen sloten/greppels. Deze aanwezige sloten/greppels worden weer watervoerend gemaakt. De bestaande sloot achter nummer 17 wordt iets naar het noorden opgeschoven. Hiervoor zal een vergunning bij het waterschap worden aangevraagd.
4.10 Verkeer en Parkeren
       
4.10.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
  
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen' kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
Het voorliggende bestemmingsplan maakt twee vrijstaande woningen mogelijk.  Om de verkeersgeneratie te bepalen is de CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' geraadpleegd. Voor de stedelijkheidsgraad is uitgegaan van 'weinig stedelijk' in de 'rest bebouwde kom'. Voor een vrijstaande woning geldt een gemiddelde verkeersgeneratie van 8,2 verkeersbewegingen per etmaal. In totaal zullen de twee vrijstaande woningen een verkeersgeneratie van ca. 16,4 verkeersbewegingen per etmaal veroorzaken. In vergelijking tot de bestaande situatie is de toename aan verkeersbewegingen 8,2 verkeersbewegingen per etmaal. Binnen het bestaande wegennet is deze toename prima inpasbaar. 
 
Gezien deze minimale aantal verkeersbewegingen kan gesteld worden dat de verkeersgeneratie opgevangen kan worden met de huidige verkeersstructuur. De woningen zullen ontsloten worden aan de Panoven. Het aspect verkeer vormt dan ook geen belemmeringen voor het voorliggende initiatief.
 
4.10.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren' richtlijnen voor parkeernormen. De nota Parkeernormen 2022 - 2030 van de gemeente Vijfheerenlanden sluit aan op het CROW. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen.
 
Planspecifiek
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte is de gemeentelijke nota geraadpleegd. De woningen vallen onder de categorie 'koop, huis, vrijstaand'. Voor de stedelijkheidsgraad wordt uitgegaan van 'weinig stedelijk' en 'rest bebouwde kom'. In onderstaande tabel staat het aantal benodigde parkeerplaatsen weergegeven. 
 
Soort woningCategorieAantal woningenCROW parkeernormAantal parkeerplaatsen
Vrijstaandkoop, huis, vrijstaand22,34,6
Totaal   4,6
      
In totaal zullen er voor de twee vrijstaande woningen afgerond 5 parkeerplaatsen gerealiseerd moeten worden. Op het eigen terrein is voldoende ruimte om het benodigde aantal parkeerplaatsen te realiseren. De onderstaande tekening maakt dit inzichtelijk. Het plan voorziet in de aanleg van 8 parkeerplaatsen. Conform het gemeentelijk beleid worden parkeerplaatsen achter elkaar geteld als 1,5 parkeerplaats. Uitgaande van deze correctie komt het totaal aan parkeerplaatsen op 7. Daarmee wordt ruim voldaan aan de norm.
 
 
Er kan geconcludeerd worden dat de parkeerbehoefte op het eigen terrein opgelost kan worden. Het aspect parkeren vormt dan ook geen belemmeringen voor de beoogde ontwikkeling.
 
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).     
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.
 
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
 
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de (dubbel-)bestemmingen:
 
Tuin
Met deze bestemming wordt het voorerf bij de woning geregeld. Eenvoudig gezegd mogen deze gronden aangewend wordt als (voort)tuin met in begrip van parkeren. Qua bebouwing zijn uitsluitend bouwwerken geen gebouwen zijnde toegestaan, lees erfafscheidingen.
 
Water
De bestemming ‘Water’ is opgenomen voor de nieuwe, nog te verleggen, sloot. Door deze de bestemming water te geven in combinatie met een voorwaardelijke verplichting is geborgd dat de sloot ook daadwerkelijk ver-/aangelegd wordt.
 
Wonen
Voor de bestemming Wonen is aangesloten op de gangbare regeling die Vijfheerenlanden hanteert voor woningen binnen de bebouwde kom. In navolging op het initiële ruimtelijke akkoord is een inhoudsmaat opgenomen van 750 m3 voor de nieuwe woning. Ten einde een logisch systematiek te behouden is voor de te herbouwen woning ook een maximale inhoudsmaat opgenomen. Deze maat volgt uit de huidige bebouwingsmogelijkheden. De toestemming voor en extra woning kent een directe relatie met de kwaliteitsverbetering die nagestreefd wordt voor het achterliggende groengebied. Hiervoor is een onderhoudsplan opgesteld die als voorwaardelijke verplichting is geborgd. Op deze wijze is de uitvoering van het onderhoud conform het onderhoudsplan ook bestuursrechtelijk geborgd. Daarnaast voorziet de planregeling in een verplichting tot het realiseren van twee dove gevels op de 2e verdieping.
 
Waterstaat - Waterkering
Met deze bestemming is het waterstaatsbelang van de dijk geborgd. Deze bestemming hoeft geen verdere toelichting.
 
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
 
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het project wordt op particulier initiatief gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van de herontwikkeling van de locatie zijn dan ook voor rekening van de initiatiefnemer. Dit is vastgelegd in een anterieure overeenkomst tussen de initiatiefnemer en de gemeente. Een planschadeovereenkomst is hier onderdeel van. De kosten voor het begeleiden van de bestemmingsplanprocedure worden via de gemeentelijke legesverordening aan de initiatiefnemer doorberekend. Nadat de overeenkomst door beide partijen is getekend wordt een zakelijke kennisgeving hiervan gepubliceerd.
 
7 Maatschappelijk uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
  
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
Participatie
In reactie op het principeverzoek is door de gemeente Vijfheerenlanden aangegeven dat omwonenden geïnformeerd worden over het bouwplan. Door initiatiefnemers is hieraan invulling gegeven door op meerdere momenten contact te zoeken met de buurt. De onderstaande tabel geeft inzage in de verschillende contactmomenten. De onderstaande tabel is vanwege de AVG annoniem.
 
Datum
Omschrijving
Doorlopend
Tussentijds persoonlijk overleg met omwonenden, Panoven 21, Panoven 15, Lange Waaijsteeg 1, Panoven 29 en de bestuurders van Hongaars Centrum
Doorlopend
Beantwoorden vragen van geïnteresseerden die langs het perceel lopen.
19 oktober 2021
Introductie van ons en onze plannen bij Kijlstra Beton op omwonendenavond
11 december 2021
Afspraak Panoven 21 om bij te praten over werkzaamheden
24 december 2021
Kerstkaart bij bewoners Panoven 21 t/m 29 en Lange Waaijsteeg 1 t/m 11 met contactgegevens en aankondiging dat de wijziging bestemmingsplan wordt ingediend
31 december 2021
Kerstwens bij bewoners Panoven 3 t/m 15 die in de Panoven-appgroep zitten met indicatie over het verloop van de plannen
2 februari 2022
Wob-verzoek van omwonende
9 februari 2021
Naar aanleiding van Wob-verzoek opnieuw contact met omwonenden en Lange Waaijsteeg 1
10 februari 2022
Brief bij bewoners Lange Waaijsteeg 1 t/m 11 met kopie van de tekening bij het bestemmingsplan
11-14 februari 2022
Drie positieve reacties per app over de plannen van omwonenden op Lange Waaijsteeg
22 februari 2022
Afwikkeling Wob-verzoek door gemeente
28 februari 2022
Contact geïnteresseerde projectontwikkelaar
8 maart 2022
Brief bij bewoners Norbertushof met zicht op perceel met kopie van de tekening bij het bestemmingsplan
9 maart 2022
Een positieve reactie per mail over de plannen van omwonende van Norbertushof
10 maart 2022
Aan het hekwerk informatiebrief gehangen over het bouwplan. Via de mail ka gevraagd worden om nadere informatie. De brief hangt er tot en met vandaag.
14 maart 2022
Vraag via het mailadres. Deze vraag is beantwoord.
24 maart 2022
Vraag via het mailadres. Deze vraag is beantwoord.
28 augustus 2022
Brief in de bus gedaan bij omwonende Lange Waaijsteeg 1 t/m 11 en Norbertushof met zicht op het bos en Panoven 21 t/m 27 en 9 t/m 15. Update gegevens over laatste stand van zaken
 
  
7.2 Vooroverleg
In het kader van het wettelijk vooroverleg heeft de provincie Utrecht aangegeven geen opmerkingen te hebben op het plan. Het VRU heeft aangegeven ook geen opmerkingen te hebben en heeft vast kunnen stellen dat voldaan wordt aan artikel 6.30 van het Bouwbesluit.
Het Waterschap Rivierenland heeft verzocht het nieuwe waterbeheerplan te beschrijven in de planlichting. Het plan is hierop aangepast. Daarnaast stelt het waterschap vast dat de woningen en 1 bijgebouw (deels) gerealiseerd worden binnen de beschermingszone van de regionale waterkering. Hiervoor is een ontheffing voor nodig en moet er buiten het profiel van vrije ruimte worden gebouwd. Het profiel van vrije ruimte (pvvr) geeft de contouren aan van een eventuele toekomstige dijkversterking.
Nieuwbouw van permanente bouwwerken in de beschermingszones is toegestaan, mits wordt voldaan aan beleidsregel 5.18b behorende bij de Keur, waaronder dat:
  • De funderingen het profiel van vrije ruimte en het leggerprofiel niet doorsnijdt. Een uitzondering hierop zijn de palen van paalfundaties.
  • Geen holle ruimtes onder de bouwwerken worden gemaakt of aanwezig zijn, ook niet boven het profiel van vrije ruimte.
  • Bouwwerken boven het aanwezige maaiveld gerealiseerd worden.
 
7.3 Zienswijzen
Te zijner tijd zullen eventueel ingediende zienswijzen hier van een gemeentelijke reactie worden voorzien.