Type plan: bestemmingsplan
Naam van het plan: Lekdijk 8-10 Tienhoven
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1961.bpTLlekdijk8en10-VA01

Toelichting

1 Inleiding
1.1 Aanleiding
Initiatiefnemer is voornemens om op het perceel aan de Lekdijk 10, nabij de kern Tienhoven, de agrarische opstallen te slopen en ter plaatse een viertal nieuwe woningen te realiseren, conform de voorgestelde stedenbouwkundige opzet van 28 juni 2018. De bestaande boerderijwoning wordt gehandhaafd. Bij de herbestemming van de agrarische gronden naar wonen wordt het naastgelegen Lekdijk 8 meegenomen. De bedrijfswoning aan de Lekdijk 8 krijgt daarmee tevens een woonbestemming. De voormalige gemeente Zederik heeft aangeven een positieve grondhouding te hebben ten opzichte van het plan.
Naar aanleiding van een ingediend principeverzoek met een variant, heeft het college van de gemeente Vijfheerenlanden op 11 mei 2021 (zaaknummer 291206) besloten om de stedenbouwkundige opzet d.d. 28 juni 2018 aan te houden als uitgangspunt voor het realiseren van extra ruimtelijke kwaliteitswinst op deze locatie, waarin is voorzien in de bouw van 4 woningen.
 
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Reparatieplan Buitengebied Zederik' (2018), waarin de percelen een agrarische bestemming hebben, met de functieaanduiding ‘intensieve veehouderij’. Op basis van de wijzigingsbevoegdheid zou de realisatie van een drietal woningen mogelijk zijn, de gewenste ontwikkeling omvat echter een viertal woningen waardoor een bestemmingsplanherziening vereist. Om de beoogde ontwikkeling mogelijk te maken is voorliggend bestemmingsplan opgesteld. Dit bestemmingsplan heeft als doel een nieuw en actueel planologisch-juridisch kader te bieden dat sturing biedt bij de toekomstige ontwikkeling van het perceel.
 
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen ten zuiden van de rivier de Lek en ten zuidwesten van de kern Tienhoven aan de Lek. Het gebied wordt gekenmerkt door de Lekdijk met daaraan voornamelijk agrarische bedrijven en woningen. Het plangebied betreft het agrarische bouwvlak, inclusief de agrarische gronden aan weerszijden hiervan en het bijbehorende voorterrein.
De volgende afbeelding toont de globale ligging en begrenzing van het plangebied (rode kader).
 
Globale ligging plangebied (rode omkadering | Bron: Google Maps)
 
Globale begrenzing plangebied in rode omkadering
 
1.3 Geldend bestemmingsplan
Op dit moment geldt in het plangebied het bestemmingsplan 'Reparatieplan Buitengebied Zederik', vastgesteld door de raad van de toenmalige gemeente Zederik op 19 november 2018. Dit betreft een reparatie van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zederik' (vastgesteld op 29 juni 2015).
Het plangebied heeft de bestemming ‘Agrarisch‘, met de functieaanduiding 'intensieve veehouderij' en deels ook 'fruitteelt'. Voorts zijn de dubbelbestemmingen 'Waterstaat - Waterkering' en 'Waterstaat - Waterstaatkundige functie' van kracht voor de gronden nabij de Lekdijk ten behoeve van de bescherming van dit dijklichaam. Daarnaast hebben de gronden de gebiedsaanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. De planlocatie valt daarmee binnen een grondwaterbeschermingsgebied.  
Voorts is het plangebied voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3'.
 
De volgende afbeelding toont een uitsnede van het vigerend bestemmingsplan.
 
Ligging plangebied (rood omkaderd) in vigerend bestemmingsplan 'Buitengebied Zederik'
 
Om de beoogde ontwikkeling, het slopen van de aanwezige agrarische opstallen en de nieuwbouw van een viertal woningen, mogelijk te maken zal het geldende bestemmingsplan moeten worden herzien. Onderhavig bestemmingsplan voorziet hierin.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 de bestaande en toekomstige situatie in het plangebied beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante nationale, provinciale en gemeentelijke beleid en de relevante wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en de (milieu)wetgeving. In hoofdstuk 5 wordt vervolgens een juridische planbeschrijving gegeven. De economische uitvoerbaarheid komt in hoofdstuk 6 aan de orde. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de resultaten uit het vooroverleg en de inspraakmomenten.
2 Planbeschrijving
2.1 Huidige situatie
De percelen Lekdijk 8 en 10 beschikken over een gezamenlijke inrit vanaf de dijkweg. Op Lekdijk 10 is een bedrijfswoning met daarbij verschillende agrarische opstallen gelegen. De intensieve veehouderij is gestaakt waardoor de agrarische opstallen hun functie hebben verloren. Op het terrein is tevens een fruitboomgaard aanwezig. De boerderijwoning dateert uit 1880 en is goed onderhouden. Deze woning wordt gehandhaafd. Lekdijk 8 is in gebruik als woning, met daarachter een vrijstaand bijgebouw. De betreffende woning dateert uit 1982 en is in goede staat.
 
De navolgende foto's tonen de huidige situatie van het plangebied.
 
Huidige situatie, gezien vanaf de dijk (bron: google streetview, mei 2016)
Huidige situatie Lekdijk 8 (linkerfoto) en 10 (rechterfoto) (bron: Blom Ecologie, 2018)
 
Het plangebied wordt omgeven door lintbebouwing, met een afwisseling tussen wonen en niet-wonen. Ten westen zijn het vooral woningen, terwijl ten oosten een bedrijf is gevestigd, waarbij ten hoogste bedrijven in de categorieën 1 en 2 van de staat van bedrijfsactiviteiten zijn toegelaten. Verderop aan de Lekdijk is eveneens sprake van een ontwikkeling van agrarisch naar wonen (Lekdijk 24-25, 25a Tienhoven).
Het achterliggende gebied wordt gekenmerkt door een opstrekkende verkaveling en weidegebied, afgewisseld met enkele fruitboomgaarden en bosschages. De uiterwaarden van de Lek zijn vooral agrarische gronden, met ook een relatief grootschalige recreatieve voorziening (Camping de Koekoek).
2.2 Toekomstige situatie
Initiatiefnemer is voornemens om alle agrarische opstallen aan de Lekdijk 10 te slopen en ter plaatse een viertal nieuwe woningen te realiseren. Middels voorliggend bestemmingsplan worden de gronden van de bestemming agrarisch naar wonen gewijzigd. Daarbij wordt het perceel aan de Lekdijk 8 tevens herbestemd naar wonen. Hier vinden, in fysieke zin, geen ontwikkelingen plaats.
 
De navolgende afbeelding toont een plattegrond van de beoogde situatie. Dit betreft een bewerking door HBC planontwikkeling van de stedenbouwkundige opzet d.d. 28 juni 2018. Binnen het plangebied zijn drie rijwoningen, een vrijstaande woning en een schuur geprojecteerd rondom een erf. Op deze manier wordt gerefereerd aan een karakteristiek boerenerf. Voorts wordt er deels een nieuwe, hobbymatige fruitboomgaard aangelegd om het agrarische cultuurlandschap te behouden. Het parkeren heeft op eigen terrein plaats. Het gaat hierbij om 13 parkeerplaatsen: een garage bij de vrijstaande schuurwoning, een carport (met 6 parkeerplaatsen) en 6 parkeerplaatsen aan het gezamenlijke erf.
 
Ontwerp plattegrond beoogde situatie Lekdijk 10 (Bron: HBC planontwikkeling, d.d. 23 september 2021)
 
Rijwoningen
De beoogde ontwikkeling omvat een drietal rijwoningen (ook wel 'wagenwoningen' genoemd). Deze woningen beschikken ieder over een achtertuin met kleine schuur. De achtertuinen van de woningen 1 en 3 zijn via de zijkant bereikbaar. De achtertuin van woning 2 is via een apart pad aan de achterzijde bereikbaar. De architectuur van de rijwoningen zal refereren aan de karakteristieke bouwstijl in de regio.
 
Schuurwoning
Voor de vrijstaande schuurwoning geldt tevens dat wordt aangesloten op de karakteristieke architectuur van een boerenschuur. Deze woning krijgt een inhoudsmaat van 1.000 m³ en wordt voorzien van een eigen stallingsruimte.
 
Carport
Het parkeren heeft plaats in een gezamenlijke overkapping/carport. Het dak van het gebouw wordt voorzien van zonnepanelen. Er is plaats voor 6 auto's. Aanvullend worden parkeerplaatsen aan het gezamenlijke erf gerealiseerd.
 
Overig
De randen van het perceel behouden het agrarische karakter. Deels zal dit gebied hobbymatig als boomgaard worden gebruikt. Ook wordt hier een dichte windhaag beoogd ter afscherming van drift van gewasbeschermingsmiddelen van de aangrenzende fruitteelt.
 
2.2.1 Beeldkwaliteit
De beoogde beeldkwaliteit hangt samen met de stedenbouwkundige en landschappelijke kenmerken van de omgeving van de locatie. Om die reden beschrijft deze paragraaf eerste stedenbouwkundige en landschappelijke context en komen daarna de beeldkwaliteitsrichtlijnen aan bod.
 
Stedenbouwkundige en landschappelijke context
De locatie ligt binnendijks aan het dijklint op de zuidelijke oever van de Lek. Aan de buitendijkse noordzijde van het lint liggen de brede uiterwaarden van de Koekoeksche Waard.
Het binnendijkse landschap kenmerkt zich als een open veenweidelandschap. Van oudsher beperkt de lintbebouwing zich tot deze binnendijkse zijde van het lint. Aanvankelijk in de vorm van enkele verspreid gelegen boerderijen. De bebouwing was doorgaans voorzien van een boomgaard die zich in de meeste gevallen beperkte tot de directe omgeving rond de boerderij aan de dijk. Daarachter lag het uitgestrekte veenweidegebied met een noord-zuid gerichte verkaveling van smalle weidekavels, van elkaar gescheiden door kavelsloten.
In de loop van de vorige eeuw verdichte de lintbebouwing zich. Aan de dijkzijde ontstond meer bebouwing en de boomgaarden verplaatsten zich naar de zone daarachter. Inmiddels zijn veel van de boomgaarden in zijn geheel verdwenen. Bij die verdichting bleef er sprake van een consequente ordening waardoor er nu een samenhangende stedenbouwkundige structuur herkenbaar is.
De percelen zijn steeds opgebouwd uit een samenhangend geheel van een groene voorruimte met daarachter het hoofdgebouw dat samen met de overige gebouwen rond een erf is geclusterd. De bebouwing volgt steevast de noord-zuid gerichte verkaveling, overhoeks op het dijklint. Aan de dijkzijde staat het hoofdgebouw afwisselend haaks op of evenwijdig aan de landschapsrichting. De bouwmassa bedraagt één tot twee bouwlagen met een vaak prominente kap. Daarbij is er sprake van wisselende kapvormen en komen mansardekappen, zadeldaken en schilddaken naast elkaar voor. Door de geleidelijke verdichting in de loop van de tijd is er sprake van diversiteit in het architectonische beeld. Historische boerderijen en woningen van latere perioden wisselen elkaar af. Zowel de oudere als de nieuwere hoofdgebouwen zijn echter vrijwel altijd robuust vormgegeven met veel steen en meerdere staande gevelopeningen.
Achter het hoofdgebouw staan de grotere bijgebouwen in de vorm van schuren en stallen. Deze liggen evenwijdig aan het landschap en bestaan uit eenvoudige rechthoekige volumes met zadelkappen. Bijgebouwen en hoofdgebouw staan doorgaans rond een erf gepositioneerd en vaak is er over het erf heen sprake van zicht naar het achterliggende landschap. De groene voorruimte aan de dijk wisselt qua omvang en inrichting per perceel. Soms staat de bebouwing verder van de dijk en is er een grotere groene voorruimte, soms staat de bebouwing dichter op de dijk en is de groene voorruimte kleiner of loopt ze naast het hoofdgebouw door tot aan het erf. De groene voorruimten kennen een wisselende invulling als weide met boomgroepen en solitairen of als kleine boomgaard.
 
Beeldkwaliteitsrichtlijnen bebouwing en buitenruimte
Voor de uiterlijke verschijningsvorm van de bebouwing is de ´Nota Ruimtelijke Kwaliteit gemeente Vijfheerenlanden´ (2021) van kracht. De locatie valt binnen die nota onder het deelgebied ´landelijk gebied met aanduiding lint´. Aangezien de nota gemeentedekkend is gaat deze niet in op specifieke locaties. Ook gaat de nota niet in op richtlijnen voor de inrichting van de buitenruimte. Deze paragraaf beschrijft daarom enkele beeldkwaliteitsrichtlijnen die specifiek op dit plan toegesneden zijn en ook over de inrichting van de buitenruimte gaan. Deze richtlijnen zijn een aanvulling op de ´Nota Ruimtelijke Kwaliteit´ die onverminderd van kracht blijft.
 
- Situering en oriëntatie
De woning aan de dijk vormt het hoofgebouw van het ensemble op deze locatie. Dit gebouw blijft op zijn huidige locatie behouden. De nieuwe gebouwen refereren (in lijn met het agrarische karakter) aan grotere bijgebouwen bij dit hoofdgebouw en zijn hier wat betreft situering op afgestemd.
Naast het hoofdgebouw is er ruimte voor maximaal drie andere volumes. Deze omsluiten samen een gezamenlijk erf. Een ‘wagenschuur’ met daarin drie woningen, een vrijstaande schuurwoning en een overkapping t.b.v. parkeerplaatsen (carport). Voor de situering van deze drie volumes is de stedenbouwkundige opzet van HBC planontwikkeling (zie afbeelding ‘Ontwerp plattegrond beoogde situatie Lekdijk 10, d.d. 23 september 2021) het kader. Alle drie de volumes zijn gesitueerd in de landschapsrichting en staan hier met de nok evenwijdig aan.
De drie woningen in de ‘wagenschuur’ en de vrijstaande schuurwoning zijn sterk georiënteerd op het gezamenlijke erf. De gevels die het erf omsluiten bevatten daarom meerdere gevelopening met daarachter een representatief woonprogramma. Ook hebben de woningen in de ‘wagenschuur’ hun entree in de gevel die het erf begeleidt. De noordelijke kopgevel van de ‘wagenschuur’ kent een dubbele oriëntatie en is ook gericht op de voorruimte aan de dijk. Ook deze gevel is daarom voorzien van gevelopeningen.
 
- Bouwmassa
Voor wat betreft de bouwmassa van de wagenschuur wordt uitgegaan van ten hoogste twee bouwlagen. Daarbij kent de wagenschuur een eenvoudige hoofdmassa met een rechthoekige plattegrond en een zadeldak. De kap is een prominent en beeldbepalend onderdeel van de bouwmassa.
 
De schuurwoning kent ook een eenvoudige hoofdmassa met een rechthoekige plattegrond. De bouwmassa bedraagt maximaal twee lagen met daarop een verplichte zadelkap. Ook deze kap is een prominent en beeldbepalende onderdeel van de hoofdmassa. De aanbouw aan de hoofdmassa is in lijn met de hoofdmassa vormgegeven en is hieraan ondergeschikt zodat de hoofdmassa herkenbaar blijft. Aan het erf is slechts één aanbouw toegestaan en deze is in lijn met of achter de voorgevelrooilijn van de hoofdmassa gesitueerd.
 
Voor zowel de wagenschuur als de vrijstaande schuurwoning geldt dat eventuele dakkapellen e.d. ondergeschikt zijn aan de hoofdmassa.
 
De carport kent eveneens een eenvoudige hoofdmassa met een rechthoekige plattegrond en een (asymmetrische) zadelkap met een lage goothoogte in de richting van het landschap.
 
Vormgeving
De vormgeving van de ‘wagenschuur’, de vrijstaande schuurwoning en de overkapping is op elkaar afgestemd en deze gebouwen zijn ‘familie van elkaar’. De gebouwen worden gezien als agrarische bijgebouwen bij het bestaande hoofvolume en zijn hiermee in contrast vormgegeven.
Het bestaande hoofdvolume aan de dijk is volledig is opgetrokken uit baksteen. De materialisering van de nieuwe gebouwen is daarom juist terughoudend in het gebruik van baksteen. Deze gebouwen krijgen een lichtere vormgeving en materialisering met toepassing van veel hout en glas. Eventueel gebruik van baksteen is ondergeschikt hieraan. Passend bij het agrarische karakter is het gebruik van (zwart) hout als gevelmateriaal, eventueel gepotdekseld.
De vormgeving van de drie nieuwe gebouwen is eigentijds en transparant met veel ruimte voor gevelopeningen en een eigentijdse gevelindeling. Daken zijn van riet of van keramische, antracietkleurige pannen. Het kleurgebruik in de gevel is terughoudend en neutraal. Dit geldt ook voor ondergeschikte onderdelen.
 
Referentiebeelden voor de vormgeving van de bebouwing (Bron: Buro SRO)
 
Buitenruimte
De voorruimte voor en naast het bestaande hoofdgebouw blijft haar groene inrichting behouden. De inrichting mag bestaan uit een weide met boomgroepen of enkele solitairen of uit een kleine boomgaard. De ontsluiting van het erf vindt plaats via de huidige inrit vanaf de dijk. De ruimte op de kop van de ‘wagenschuur’ krijgt een groene invulling en sluit aan op de inrichting van het groen rondom de bestaande woning aan de dijk.
 
Het gezamenlijke erf wordt als één vloer vormgegeven met één hoofmateriaal voor de verharding. Dit zijn gebakken klinkers of halfverharding. Aan de plint van de bebouwing mag afwijkend materiaal toegepast worden als overgang tussen voorgevel en gezamenlijk erf. Het erf wordt voorzien van meerdere plantvakken met daarin ruimte voor enkele bomen. De inrichting van het erf met plantvakken is afgestemd op de landschapsrichting.
Aanvullende parkeerplaatsen wijken in materialisering af van het gezamenlijke erf en zijn uitgelijnd achter de rooilijn van de overkapping. Bij voorkeur zijn deze parkeerplaatsen als groene parkeerplaatsen ingericht met eco-rasters, grasstenen of NCB klinkers.
 
De hoek tussen de het perceel met de ‘wagenschuur’ en de vrijstaande schuurwoning krijgt een invulling als boomgaard. Deze boomgaard sluit aan op de bestaande boomgaard daarachter.
De bestaande erfbeplanting langs de oostelijke erfgrens van het perceel blijft behouden en schermt het perceel af van aangrenzende percelen.
 
De perceelgrenzen aan het gezamenlijke erf krijgen géén erfafscheiding. Bebouwing en erf sluiten hier rechtstreeks op elkaar aan. De buitenste perceelgrenzen van de kavels van de ‘wagenschuur’ krijgen een groene erfafscheiding in de vorm van bij voorkeur landschappelijke hagen. Tegenover de kopgevel aan de dijkzijde is er een lage haag, zodat de kopgevel georiënteerd op de dijk kan zijn. De kavel met de vrijstaande schuurwoning mag alleen aan de west- en oostzijde erfafscheidingen krijgen. Ook deze zijn in de vorm van een landschappelijke haag.
De buitenrand behoudt het agrarisch karakter, met ook ruimte voor een hobbymatige boomgaard.
 
Referentiebeelden voor de vormgeving van de buitenruimte (Bron: Buro SRO)
 
3 Beleidskader
3.1 Nationaal beleid
3.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit en het realiseren van woningen 
3.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014, 1 juli 2016 en 1 januari 2017 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling in het plangebied raakt niet aan één van de nationale belangen en is dus ook niet specifiek van toepassing op het plangebied.
 
3.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de nieuwe 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.  
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Stedelijke ontwikkeling
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: 'een ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Aangezien bij dit plan slechts vier nieuwe woningen worden gerealiseerd is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is er geen verantwoording noodzakelijk in het kader van de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
3.2 Provinciaal en regionaal beleid
 
3.2.1 Omgevingsvisie provincie Utrecht
De Omgevingsvisie provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voor slim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft. 
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
 
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.
 
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
 
Planspecifiek
Landschap Groene Hart
Het plangebied is gelegen binnen het Landschap Groene Hart. De provincie wil voor het Landschap Groene Hart de kernkwaliteiten (1) openheid, (2) (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing etc.), (3) landschappelijk diversiteit en (4) rust & stilte, evenals de aardkundige waarden van het gebied behouden en beter beleefbaar maken. Het bevorderen van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschappen staat daarbij centraal, waarbij zorgvuldig omgegaan dient te worden met open en lege ruimte. Daarnaast is het behouden van rust en stilte een belangrijke eigenschap om te waarborgen, maar enige mate van dynamiek is mogelijk. De voorliggende ontwikkeling tast deze kernkwaliteiten niet aan.
 
Het plangebied is gelegen in het buitengebied dit is aangeduid door de provincie als ruimte voor wonen en leven. Het voorliggende initiatief sluit daar op aan.
Gesteld kan worden dat het initiatief past binnen de ambities van de Omgevingsvisie provincie Utrecht.  
3.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Het beleid van de Omgevingsvisie wordt uitgevoerd met behulp van de op 10 maart 2021 vastgestelde Interim Omgevingsverordening en Programma's:
 
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
 
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
 
Programma's 
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen.
 
Planspecifiek
Voor onderhavig plan heeft de interim Omgevingsverordening relevantie met betrekking tot overstroombaar gebied en Landschap Groene Hart.
 
Overstroombaar gebied
Op kaart 3 'Watersysteem kaart 2' staat aangegeven dat het plangebied in overstroombaar gebied ligt. Daarbij wordt in artikel 2.10 gesteld dat er rekening gehouden moet worden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks geldt dit ook voor individuele woningen en bedrijven. Het plangebied ligt binnendijks waardoor dit artikel voor onderhavig plan niet specifiek van toepassing is. 
 
Landschap Groene Hart
Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 7.9 lid 2 van de Omgevingsverordening dat een ruimtelijk besluit voor gronden bestemmingen en regels moet bevatten ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. Artikel 7.9 lid 3 van de Omgevingsverordening stelt dat deze gronden geen nieuwe bestemmingen en regels mag bevatten die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. Voorliggend plan omvat een functiewijziging, die passend is binnen het kenmerkende landschap en geen kernkwaliteiten aantast.
 
De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de Omgevingsverordening.
    
3.3 Gemeentelijk beleid
 
3.3.1 Woonvisie Vijfheerenlanden 2020-2025
Op 16 juli 2020 is de Woonvisie Vijfheerenlanden 2020 - 2025 'Samen sterk, met eigenheid en diversiteit' vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Vijfheerenlanden.
 
De gemeente Vijfheerenlanden zet zich in voor een duurzaam en solidair leefklimaat. Het is belangrijk om woningen te verduurzamen, waar mogelijk levensloopbestendig te maken en doorstroming te bevorderen. Vijfheerenlanden is een prettige gemeente om in te wonen en dat willen we graag zo houden en waar mogelijk versterken. Het doel van de woonvisie is dat het voor iedereen goed wonen is in Vijfheerenlanden en de woonwensen en woningbehoefte van alle inwoners zo veel mogelijk binnen de gemeentegrenzen mogelijk worden gemaakt. Een van de ambities is een betere spreiding van de sociale voorraad.
 
Het aantal huishoudens blijft de komende jaren toenemen. In de periode 2020 tot 2030 met ruim 2.500 huishoudens. Daarna groeit dit aantal verder door tot circa 27.015 huishoudens in 2040. In totaal gaat het voor de periode 2020-2040 om een extra behoefte van ruim 3.860 woningen.
  • Gezinnen zijn de grootste doelgroep in Vijfheerenlanden. De omvang van deze groep neemt de komende jaren verder toe.
  • De oudere doelgroep groeit relatief hard, tot 2040 zelfs met meer dan 50%.
  • Het aantal alleenstaanden en stellen tussen de 35 en 65 groeit ook, zij het minder sterk. Vanaf 2030 neemt de omvang van deze groep weer af.
  • Het aantal jonge huishoudens (tot 35 jaar) krimpt tot 2030 ongeveer 10%. 
Over de hele linie is daarbij sprake van huishoudensverdunning. Met andere woorden, een verschuiving naar steeds kleinere huishoudens. Daarbij wordt geconstateerd dat Vianen te maken heeft met een sterke vergrijzing, maar ook met een toename van andere huishoudensgroepen. In Vianen wordt de groei van het aantal huishoudens voor het grootste deel veroorzaakt door de groep alleenstaanden en stellen van 65 jaar en ouder.
 
Of initiatieven gefaciliteerd kunnen worden hangt af van lokale omstandigheden en bijvoorbeeld de beschikbaarheid van transformatielocaties. Zo worden lokale initiatieven die de bestaande voorraad aanvullen en passen binnen de Ladder van duurzame verstedelijking graag gefaciliteerd.
 
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in de sloop van de agrarische opstallen en het ter plaatse realiseren van een viertal woningen. Het betreft drie rijwoningen en een vrijstaande schuurwoning. Met de ontwikkeling van dit project wordt een bijdrage geleverd aan de lokale woningbehoefte middels kleinschalige woningbouwprojecten. Daarbij is sprake van een gemengd en gevarieerd programma van rijwoningen en een vrijstaande woning. De ontwikkeling voorziet daarnaast in de transformatie van agrarische opstallen en -gronden naar wonen.
 
Het initiatief past binnen de doelstellingen van Woonvisie Vijfheerenlanden 2020-2025.
 
3.3.2 Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren
Op 6 oktober 2021 heeft de gemeenteraad van Vijfheerenlanden het Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren vastgesteld. Het paraplubestemmingsplan heeft betrekking op twee aspecten: wonen en parkeren. Het doel van dit paraplubestemmingsplan is om op een goede en eenduidige manier te beschikken over een toetsingskader voor deze aspecten. De geldende bestemmingsplannen blijven van kracht, met dien verstande dat aan de regels van die bestemmingsplannen, regels en begripsbepalingen met betrekking tot wonen en parkeren worden toegevoegd via het paraplubestemmingsplan. In die plannen waar al regels/begripsbepalingen zijn opgenomen met betrekking tot wonen en parkeren komt die regeling te vervallen en daarvoor treedt de regeling uit het paraplubestemmingsplan in de plaats.
 
Wonen
De gemeente Vijfheerenlanden wil meer regie krijgen op mogelijke woonvormen welke een ruimtelijke uitstraling hebben die niet altijd passend is bij de omgeving. Het paraplubestemmingsplan stelt een eenduidige regeling voor wonen in relatie tot mogelijke woonvormen vast.
Bestaande woonvormen die passend zijn binnen de geldende bestemmingsplannen kunnen uiteraard gewoon voortgezet worden. Daarbij worden de begrippen huishouden, wonen, woning of wooneenheid, kamergewijze verhuur en onzelfstandige woonruimte, via het parapluplan over heel de gemeente gelijk getrokken worden. Tevens is een afwijkingsmogelijkheid opgenomen voor kamergewijze verhuur en/of woon (zorg) initiatieven met meerdere huishoudens. Daaraan worden eisen gesteld, waarbij ondermeer een ruimtelijke motivatie vereist is.
  
Parkeren
In het paraplubestemmingsplan worden regels opgenomen om de beleidsregels in het kader van parkeren te verankeren. De regeling is opgesplitst naar parkeerregels bij bouwplannen en bij gebruikswijzigingen.
In de specifieke gebruiksregels is aangegeven dat de gronden slechts mogen worden bebouwd en gebruikt als voldoende parkeergelegenheid voor auto's en fietsen wordt gerealiseerd en in stand wordt gehouden.
 
Planspecifiek 
De betreffende regelingen zijn overgenomen in het voorliggende bestemmingsplan.
 
4 Milieu- & omgevingsaspecten
4.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:     
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;    
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.- beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;    
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;  
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.- (beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. Om te beoordelen of belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden uitgesloten, moeten in de (vormvrije) m.e.r.-beoordeling de thema’s beschouwd worden aan de hand van de beoordelingscriteria van bijlage III van de Europese m.e.r.-richtlijn (2011/92/EU) of in ieder geval naar deze beoordelingscriteria worden verwezen. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (Artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing.
 
Planspecifiek
Het voorliggende initiatief omvat vier nieuwe woningen. Op basis van de uitspraak van de Raad van State van 11 maart 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:729), waarin werd geoordeeld dat de ontwikkeling van 12 rijwoningen niet aan te merken is als een stedelijk ontwikkelingsproject, kan gesteld worden dat het onderhavige initiatief geen stedelijk ontwikkelingsproject vormt. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage, waarbij de plantoelichting gezien kan worden als aanmeldingsnotitie.
 
4.2 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. Dit is geregeld in de Wet Bodembescherming. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Planspecifiek
Aangezien het een verandering betreft naar een ‘strenger gebruik’, dient te worden aangetoond dat de bodemsituatie geschikt is voor de nieuwe functie wonen. Daarom is een verkennend bodemonderzoek conform de NEN 5740 en een verkennend asbestonderzoek conform NEN 5707/NEN 5897 uitgevoerd (Inventerra, november 2018, zie bijlagen bij toelichting bijlage 1).
 
Verkennend bodemonderzoek
Het doel van het uitvoeren van dit bodemonderzoek is het vaststellen van de huidige bodemkwaliteit en of deze bodemkwaliteit geen belemmering vormt voor het huidige en toekomstige gebruik. Binnen het plangebied is op voorhand sprake van enkele ‘verdachte’ locaties: de locatie van de voormalige bovengrondse HBO-tank, de huidige olieopslag met lekbak en de locatie van de bestrijdingsmiddelenkast.
 
Op basis van het uitgevoerde bodemonderzoek dient de hypothese ‘verdachte locatie’ ter plaatse van de olieopslag/voormalige bovengrondse tank verworpen te worden omdat geen verontreinigingen met olieproducten zijn aangetoond.
De hypothese ‘verdachte locatie’ vanwege bestrijdingsmiddelen is bevestigd vanwege de aangetoonde lichte verontreinigingen in de grond. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht.
De hypothese ‘verdachte locatie’ voor de algemene bodemkwaliteit is bevestigd vanwege de aangetoonde verhoogde gehalten in de grond en/of in het grondwater. De aangetoonde verhoogde gehalten zijn echter zodanig licht verhoogd dat aanvullend onderzoek of nadere maatregelen niet noodzakelijk worden geacht.
 
Wel is sprake van een matige verontreiniging met zink. De Wet bodembescherming maakt hierbij onderscheid tussen historische gevallen van verontreiniging die vóór 1 januari 1987 ontstaan zijn en nieuwe gevallen van verontreiniging die ná 1 januari 1987 ontstaan zijn. Voor alle nieuwe gevallen van verontreiniging geldt dat maatregelen moeten worden getroffen om de verontreiniging en de gevolgen van de verontreiniging ongedaan te maken. Het gaat hierbij evenwel om 'historische gevallen van verontreiniging'. Hierbij geldt de saneringsregeling Wet bodembescherming en mag bij de sanering rekening gehouden worden met de functie die de bodem ter plaatse heeft. Vooralsnog wordt er vanuit gegaan dat de aangetoonde verontreinigingen een historisch geval van verontreiniging betreffen.
   
Verkennend asbestonderzoek
Voor het verkennend asbestonderzoek is deels sprake van puin (>50% bodemvreemd materiaal) en deels sprake van grond (<50% bodemvreemd materiaal). Derhalve zijn zowel de NEN 5707 als NEN 5897 van toepassing.
 
In de puinverharding is sprake van een asbestgehalte van 19 mg/kgds. Voor asbest geldt 100 mg/kgds als interventiewaarde. De waarde van 50 mg/kgds wordt gehanteerd als waarde waarboven volgens de NEN 5707 nader onderzoek dient te worden uitgevoerd. Op grond hiervan is de uitvoering van nader onderzoek of sanerende maatregelen niet noodzakelijk.
 
In bovengrond onder de op maaiveld afwaterende dakzijden van de schuur is asbest aangetoond in gehalten van respectievelijk 150 en 100 mg/kgds. Omdat deze gehalten hoger/gelijk zijn aan de interventiewaarde is formeel een nader onderzoek noodzakelijk om de omvang van de verontreiniging in kaart te brengen. Aangezien de oorzaak duidelijk toe te schrijven is aan afspoelende vezels van het verweerde asbestdak is het zeer aannemelijk dat de verontreiniging zich qua omvang beperkt tot maximaal 1 meter uit de gevel en dat slechts een dunne toplaag verontreinigd zal zijn. Geadviseerd wordt om bij de aanvraag van de omgevingsvergunning een BUS-melding of saneringsplan in te dienen.
 
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
 
4.3 Waterhuishouding
Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hoog gehouden worden.
 
4.3.1 Rijksbeleid
Op Rijksniveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes(drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod.
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 is het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
 
4.3.2 Waterschap Rivierenland
Het waterbeheer is hier in handen van het Waterschap Rivierenland. Het speerpunt van het beleid van het Waterschap Rivierenland is 'duurzaam en klimaatbewust'. Om een duurzaam en klimaatbewust waterbeheer te kunnen realiseren, beschikt het waterschap over een klimaatneutraal kantoor, koopt men duurzaam materiaal in, levert het duurzaam terreinbeheer en duurzame energiemaatregelen. Het Waterschap Rivierenland is het eerste waterschap in Nederland dat is toe getreden tot het klimaatverbond. Dit instituut verenigt Nederlandse overheidsorganisaties die daadkrachtig werken aan het verankeren van een beter klimaatbeleid en de uitvoering ervan op lokaal niveau. Het lidmaatschap moet zorgen voor nieuwe inspiratie voor de ingeslagen weg van duurzaamheid.
 
In het kader van de speerpunten van het beleid is het waterschap verantwoordelijk voor, en werkt het voortvarend aan, een duurzaam waterbeheer voor een veilig en leefbaar Rivierenland. Hierbij heeft het een visie die bestaat uit een missie, een aantal kernwaarden en een toekomstbeeld. De kerntaak is het waterbeheer in Rivierenland. Wederom is het aspect veiligheid een belangrijk onderdeel. Het uitvoeren van de taken doet het waterschap door middel van het inzetten van technische middelen en bijzondere capaciteiten, te weten: dijkbeheer, muskusrattenbestrijding, beheer van watersystemen, waterzuivering, vaarwegenbeheer en grondwaterbeheer. Het waterschap draagt de verantwoordelijkheid bij het inzetten van de middelen en beschikt over de noodzakelijke kennis om tot een juiste inzet te komen.
 
Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Koers houden, kansen benutten'
Het waterschap heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Koers houden, kansen benutten'. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode wil bereiken en hoe men dat wil doen. Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand-still beginsel. Dit houdt in dat door bouwplannen de waterhuishouding niet mag verslechteren, bij eventuele verhardingen dient hiervoor dan ook gecompenseerd te worden in de vorm van open water. Als vuistregel kan gehanteerd worden dat voor 1 ha verharding ter compensatie 2.180 m² = 436 m³ open water moet worden gerealiseerd.
   
4.3.3 Watertoets
De ‘watertoets’ is een instrument dat waterhuishoudkundige belangen expliciet en op evenwichtige wijze laat meewegen bij het opstellen van ruimtelijke plannen en besluiten. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium. In de waterparagraaf worden de watertoets en de uitkomsten van een eventueel overleg opgenomen.
 
Planspecifiek
Verharding
In de huidige situatie is het plangebied grotendeels verhard. Door het slopen van de aanwezige agrarische opstallen, die een zeer grote oppervlakte beslaan, verdwijnt een groot deel van de verharding. Met de realisatie van een viertal woningen rond een erf komt er minder verharding terug. Onderstaande tabel geeft de oppervlaktes aan bebouwing en verharding in de bestaande en nieuwe situatie weer. Waarbij voor tuinen is uitgegaan van 50% verharding. Compenserende maatregelen zijn derhalve niet vereist. Ook worden er geen sloten gedempt.
 
 Bestaande situatieNieuwe situatie
Bebouwing2868 m²930 m²
Verharding3853 m²2251 m²
Tuin 50% verhard303 m²2889 m²
Totaal7024 m²6070 m²
       
Grondwaterbeschermingsgebied
De locatie van het plan is voorzien van de aanduiding ‘Milieuzone – grondwaterbeschermingsgebied’. Gronden met deze aanduiding zijn mede bestemd voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater. Er mogen geen gebouwen worden gebouwd zonder instemming van het waterleidingbedrijf. Bij de verdere uitwerkingen zal, waar nodig, overleg gevoerd worden met het waterleidingbedrijf.
 
Hemelwater en afvalwater
Het afvalwatersysteem van de ontwikkeling wordt zodanig vormgegeven dat het regenwater zoveel mogelijk kan worden afgekoppeld op de watergangen aan de randen van het perceel. Het overige vuilwater wordt afgevoerd middels de riolering. 
 
Waterstaatkundige functie
Voor het plangebied is de Legger Primaire Waterkeringen van het waterschap geraadpleegd. Het plangebied is gelegen in de beschermingszone en buitenbeschermingszone van de primaire waterkering. Mogelijke toekomstige werkzaamheden zijn daarmee vergunningsplichtig. Alleen in de buitenbeschermingszone van de dijk zijn met onderhavig plan werkzaamheden gemoeid. Werkzaamheden in de buitenbeschermingszone zijn, in tegenstelling tot de beschermingszone, niet vergunningplichting. De dubbelbestemmingen 'vrijwaringszone - dijk 1' en 'vrijwaringszone - dijk 2' worden overgenomen in voorliggend bestemmingsplan om de bescherming van de dijk ook in de toekomst te waarborgen. Daarnaast is nog een klein deel van het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering'.
  
Conclusie
De ontwikkeling leidt niet tot noemenswaardige wijzigingen in de waterhuishouding en is daarmee uitvoerbaar voor wat betreft het aspect 'water'.
  
4.4 Geluid
Voor onderhavig bestemmingsplan is alleen de geluidhinder die wordt veroorzaakt door het wegverkeer van belang. Met betrekking tot dit punt is in artikel 82 van de Wgh bepaald dat in principe de geluidsbelasting op woningen binnen een zone, de voorkeursgrenswaarde van 48 dB niet mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km/uur wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Indien na akoestisch onderzoek blijkt dat de grenswaarden van de gevelbelasting worden overschreden dient er een ontheffing te worden verkregen via een hogere voorkeursgrenswaarde procedure. De Wet geluidhinder bepaald dat de afstand van een weg met een of twee rijstroken, in een buitenstedelijk/ binnenstedelijk gebied, 250 m/ 200 m aan weerszijde (gemeten vanuit de as van de weg) als geluidszone kent. Voor gevoelige bestemmingen betekent dit dat wanneer deze in de geluidszone vallen, een akoestisch onderzoek noodzakelijk is.
 
Planspecifiek
Voor dit bestemmingsplan is een akoestisch onderzoek wegverkeerslawaai uitgevoerd (Adviesbureau van der Boom, 20 september 2018, zie bijlagen bij toelichting bijlage 2).
 
Uit dit onderzoek blijkt dat de geluidsbelasting door wegverkeer op de Lekdijk op noord- en westgevel van de beoogde woningen ten hoogste 38 dB is na aftrek van 5 dB ex art 110-g Wgh. De voorkeursgrenswaarde van 48 dB wordt niet overschreden. Overigens wijken de huidige verkeersgegevens iets af ten opzichte van 2018, maar dit zal niet leiden tot een andere conclusie. De geluidbelasting zal onder de voorkeurswaarde blijven. Derhalve hoeven er voor de ontwikkeling geen hogere waarden te worden aangevraagd.
 
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling.
4.5 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer (Wm) gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit. Deze paragraaf vervangt het Besluit Luchtkwaliteit 2005 en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. De Wet luchtkwaliteit introduceert het onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen). Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % (= 1,2 µg/m³) bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijnstof (PM10) en stikstofdioxide (NO2)een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen of een kantoor van minder dan 100.000 m² bvo niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de Regeling 'niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijnstof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor fijnstof niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt. 
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling zal een beperkt effect hebben op de luchtkwaliteit ter plaatse. Met de voorgenomen ontwikkeling worden slechts vier woningen gerealiseerd. In de regeling NIBM is een aantal activiteiten, zoals projecten tot 1.500 woningen met één ontsluitingsweg (3.000 met twee ontsluitingswegen) bij voorbaat aangemerkt als 'niet in betekende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM niet noodzakelijk. Het project heeft 'niet in betekenende mate' invloed op de luchtkwaliteit ter plaatse.
 
Desalniettemin is in het kader van een goede ruimtelijke ordening met behulp van de Atlas Leefomgeving (RIVM) gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. Na raadpleging blijken de volgende waarden: 11,1 µg/m³ PM10, 18,1 µg/m³ PM2,5 en 17,7 µg/m³ NO2. Met deze waarden worden de grenswaarden niet overschreden.
 
Geconcludeerd wordt dat het aspect luchtkwaliteit geen belemmering is voor de uitvoering van dit plan.
4.6 Cultureel erfgoed
 
4.6.1 Cultuurhistorie
Onder de noemer Modernisering Monumentenzorg (MoMo) heeft het Rijk in 2009 een aanzet gegeven voor een goede afweging van het belang van de cultuurhistorie in de ruimtelijke ordening. Gepleit wordt voor een verantwoorde verankering van de integrale cultuurhistorie in de diverse ruimtelijke plannen. Het voornaamste doel hiervan is om het cultuurhistorische karakter van Nederland op gebiedsniveau te behouden en te versterken.
 
De aandacht voor cultuurhistorie is ook wettelijk vastgelegd in het Besluit ruimtelijke ordening. Artikel 3.1.6 onder 2 van dit Besluit geeft aan dat 'een beschrijving van de wijze waarop met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden' in het bestemmingsplan opgenomen moet worden.
 
Planspecifiek
Het plangebied ligt aan een historisch lint. Een lintdorp is een lang uitgestrekt dorp dat zich heeft ontwikkeld langs een kanaal, dijk, weg, oeverwal of kreekrug. Hierdoor ontstaat een langgerekte bebouwing die ook wel lintbebouwing of lineaire bebouwing wordt genoemd. Aan de Lekdijk zijn afwisselend (agrarische) bedrijven en woningen gelegen.
 
Met de tijd zijn er aan de dijk verschillende agrarisch erven ontstaan. Zoals toegelicht in toelichting paragraaf 2.2 wordt met de beoogde inrichting van het erf hiermee rekening gehouden. Door in architectuur en plattegrond te refereren naar de karakteristieken van het agrarische cultuurlandschap wordt een bijdrage geleverd aan de beleving van dit landschap.
 
4.6.2 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan totdat de Omgevingswet in werking treedt. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
De gemeente Vijfheerenlanden heeft op dit moment nog geen archeologische kaarten. De voormalige gemeenten Leerdam, Vianen en Zederik hebben wel archeologische verwachtings- en beleidskaarten. Totdat de gemeente Vijfheerenlanden archeologisch beleid en kaarten heeft opgesteld, geldt nog het beleid zoals dat door de drie voormalige gemeenten Leerdam, Vianen en Zederik is opgesteld.
 
Planspecifiek
Het plangebied is in het bestemmingsplan 'Reparatieplan Buitengebied Zederik' voorzien van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie 2' en 'Waarde - Archeologie 3', waarbij vrijstellingsgrenzen van resp. 100 en 250 m² en een diepte van 30 cm. Deze maten worden overschreden waardoor archeologisch onderzoek nodig is. Ten behoeve van de voorgenomen ontwikkeling is dan ook een archeologisch onderzoek uitgevoerd (Transect, 01 juli 2019, zie bijlagen bij toelichting bijlage 3).
 
Op basis van het onderzoek is vastgesteld dat in het plangebied afzettingen aanwezig zijn van de Lek stroomrug, die actief is geweest in de periode IJzertijd-Late Middeleeuwen, tot het moment deze in de 11e eeuw werd bedijkt. De dijk, de Lekdijk, ligt direct ten noorden van het plangebied. Uit het veldonderzoek is gebleken dat in het zuidelijk deel van het plangebied oever- op geul- op beddingafzettingen aanwezig zijn. In het noordelijk deel, rondom de bebouwing aan de Lekdijk 10, liggen uitsluitend restgeulafzettingen als onderdeel van een vroegere rivierloop van de Lek. In het westen van het plangebied heeft op basis van historisch kaartmateriaal in het begin van de 19e eeuw bebouwing gestaan. Hier is tijdens het veldonderzoek een cultuurlaag gevonden, die waarschijnlijk onderdeel is van een woonheuvel uit de Late Middeleeuwen. Deze datering is afgeleid van vondstmateriaal dat daar aan het maaiveld is gevonden.
   
Advieskaart archeologie (Bron: Archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek, Transect, 01 juli 2019)
 
Aan de hand van de resultaten van het veldonderzoek is een globale archeologische verwachtingskaart opgesteld (zie afbeelding Advieskaart). Hierbinnen zijn verschillende gebieden onderscheiden met een lage, een middelhoge en een hoge archeologische verwachting. De lage verwachting geldt hierbij voor de gebieden waar restgeulafzettingen zonder oeverafzettingen liggen en voor de bebouwde gebiedsdelen, de middelhoge archeologische verwachting op de aanwezigheid van deels afgetopte oeverafzettingen (rondom de bebouwing). De initiële hoge verwachting wordt naar middelhoog bijgesteld, aangezien de top van de afzettingen is afgetopt. Hierdoor is er geen verwachting meer op vondststrooiingen en ondiepe, maar alleen nog op (diepe) sporen. Hier zijn grondsporen uit de periode IJzertijd-Late Middeleeuwen te verwachten. Rondom de woning aan de Lekdijk 8 geldt een hoge archeologische verwachting op de aanwezigheid van nederzettingsresten uit de periode Late Middeleeuwen-Nieuwe tijd. Deze verwachting is met name gebaseerd op de aanwezigheid van een oude cultuurlaag en de vondst van middeleeuws aardewerk en wijzen op de aanwezigheid van een woonheuvel. Het hoge verwachtingsgebied is hierbij ruim weergegeven. Om de daadwerkelijke omvang van deze vindplaats vast te stellen is aanvullend booronderzoek nodig om de begrenzing van de woonheuvel vast te stellen.
 
Transect adviseert om de hierboven genoemde Advieskaart te gebruiken voor het toekennen van de archeologische waarden aan het terrein. Hierbij kan in de planregels voor de hoge verwachting ('Waarde Archeologie - 1') 30 m² en 30 cm aangehouden worden, voor de middelhoge archeologische verwachting ('Waarde Archeologie - 5') 500 m² en 30 cm en voor de lage verwachting ('Waarde Archeologie - 6') 10.000 m² en 30 cm, een en ander conform het beleid van de toenmalige gemeente Zederik. Dit advies is opgevolgd in het voorliggende bestemmingsplan.
 
Voor wat betreft het verlenen van de omgevingsvergunning voor het toekomstig plan kunnen twee sporen worden bewandeld. Vanwege de dichtheid aan bebouwing en verharding op de plekken waar ontwikkeld wordt, kan eraan gedacht worden om de sloop op die plek en de ontgravingen archeologisch te laten begeleiden (archeologische opgraving, protocol archeologische begeleiding). Er kan bij de omgevingsvergunningverlening dan een Programma van Eisen worden gevoegd die als voorwaarde dient voor de werkzaamheden. Anderzijds zouden enkele karterende boringen in de middelhoge verwachtingsgebieden kunnen worden gezet om te kijken of en in hoeverre er archeologische resten aanwezig zijn (inventariserend veldonderzoek, karterende fase).
 
In de rest van het plangebied zijn geen bodemroerende werkzaamheden gepland, vandaar dat hiervoor geen aanbevelingen worden gedaan. Wel is tijdens het onderzoek gebleken dat in het westelijk deel van het plangebied een oude woonheuvel aanwezig is. Hier vinden dus geen bodemroerende activiteiten plaats, maar mochten in de toekomst daar werkzaamheden worden gepland, verdient het de aanbeveling om daar ook vervolgmaatregelen te nemen in het kader van de Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Over de vorm van dat onderzoek worden binnen dit advies hier geen uitspraken gedaan.  
 
Het aspect 'archeologie' vormt op de hierboven omschreven wijze geen belemmering voor het onderhavige bestemmingsplan.
 
4.7 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisiebuisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een bestemmingsplan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
 
Uitsnede risicokaart met globale aanduiding plangebied
 
Zoals zichtbaar op voorgaande afbeelding betreft het plangebied zelf een Bevi-inrichting. In verband met de (voormalige) intensieve veehouderij is er binnen het plangebied een bovengrondse tank met propaan aanwezig. Onderdeel van de beoogde ontwikkeling betreft het verwijderen van deze tank. Er is daarmee binnen de beoogde situatie in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle Bevi-inrichting aanwezig.
 
Voorts betreft de rivier de Lek een transportroute van gevaarlijke stoffen. Het Basisnet Water kent een maximale risicolijn van 2,5 m uit de oever. Het plan ligt buiten deze afstand en is niet in strijd met de normstelling voor het plaatsgebonden risico. Voorts dient, met de inwerkingtreding van het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev), rekening worden gehouden met een plasbrandaandachtsgebied. Hiervoor geldt een afstand van 25 m uit de oever van de rivier. Voorliggend plangebied ligt buiten dit gebied. Het groepsrisico behoeft op basis van artikel 8 Bevt niet verantwoord te worden, omdat het plangebied op een afstand van meer dan 200 m van het (midden van het) kanaal ligt. Wel dient er een beperkte verantwoording van het groepsrisico plaats te vinden op grond van artikel 7 Bevt, gericht op de voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de zelfredzaamheid bij een ramp. Bij een incident met gevaarlijke stoffen op de Lek kan een brandbare gaswolk ontstaan die de locatie kan bereiken. Bij een dergelijke calamiteit zijn geen bijzondere voorzieningen nodig om de omvang van een ramp te beperken en om de aanwezige personen veiligheid te bieden. Het sluiten van ramen, deuren en ventilatieroosters, en zoveel mogelijk uitschakelen van ventilatiesystemen na alarmering door de Veiligheidsregio of bericht van NL-Alert, is daarvoor voldoende.
 
In het kader van het vooroverleg is een reactie van Veiligheidsregio Utrecht ontvangen (zie toelichting paragraaf 7.2 sub 1). De toelichting is naar aanleiding daarvan op onderdelen bijgesteld/aangevuld. Het aspect 'externe veiligheid' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
4.8 Milieuzonering
In deze paragraaf wordt aandacht besteed aan hinder door bedrijven in algemene zin. Bedrijfsactiviteiten kunnen hinder veroorzaken door onaangename geuren, lawaai, stof, trillingen of drukke verkeersbewegingen. Het is daarom wenselijk als bedrijfsactiviteiten of andere milieubelastende functies op een zekere afstand van woningen en andere hindergevoelige functies zijn gesitueerd. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) heeft hiervoor een handreiking opgesteld: de publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' (2009). In deze handreiking wordt aangegeven hoe door middel van milieuzonering de afstand tussen bedrijfsactiviteiten en milieugevoelige functies voldoende blijft. 
De VNG-publicatie blijft een richtlijn, waarin in algemene zin richtafstanden zijn bepaald op basis van gemiddelde productieprocessen. Het kan daarom zinvol zijn om in specifieke situaties de bewuste bedrijven nader te beschouwen op hun bedrijfsactiviteiten. Het kan immers zo zijn dat een specifiek bedrijf er een andere bedrijfsvoering op nahoudt, waardoor de hinder minder is dan wat op grond van de VNG-publicatie wordt ingeschat.
 
Bovendien moeten bedrijven op basis van een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (milieuvergunning) of op basis van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (Activiteitenbesluit) aan voorschriften voldoen. Deze voorschriften hebben onder meer als doel de hinder voor de omgeving te reguleren en op een acceptabel niveau te houden. Deze voorschriften bieden daarom ook inzicht in de hindersituatie.
 
Planspecifiek
De locatie is gelegen in een omgeving die wordt beschouwd als 'gemengd gebied', gezien de ligging in het lint van de Lek en de aanwezigheid van diverse (agrarische en niet-agrarische) bedrijven en woonfuncties. In een gemengd gebied mag de relevante richtafstand, met uitzondering van gevaar, met één afstandsstap worden verlaagd. De voorgenomen ontwikkeling betreft de sloop van agrarische opstallen en de realisatie van een viertal woningen. Om te bepalen of de woningen van invloed zijn op de bedrijfsvoering van omliggende bedrijven of de bedrijven op de nieuwe woning zijn de aanwezige bedrijven in het omliggende gebied in beeld gebracht. 
 
Lekdijk 12
Op het aangrenzende perceel Lekdijk 12 is een caravanstalling (SBI: 52109, B opslaggebouwen) gevestigd. Het vigerend bestemmingsplan staat enkel deze vorm van bedrijvigheid toe. Voor dergelijke activiteiten geldt een milieucategorie 2 met een richtafstand van 10 meter binnen gemengd gebied. De vrijstaande schuurwoning ligt het dichtst bij de perceelsgrens. Met een afstand van circa 20 meter wordt ruim voldaan aan de richtafstand. Vice versa leidt de nieuwe woning tot geen extra belemmeringen voor de bedrijfsvoering. Voorts is de bestaande woning (Lekdijk 11) ten noorden van het plangebied op een kortere afstand van het bedrijf gelegen.
 
Lekdijk 13/14
Ter plaatse is een agrarisch bedrijf aanwezig. Het gaat hierbij om een grondgebonden agrarisch bedrijf (geen intensieve veeteelt). Voldaan wordt aan de te hanteren richtafstand van 50 meter tot dit type bedrijven.
 
Fruitboomgaarden 
Daarnaast wordt het plangebied omgeven door fruitboomgaarden. In toelichting paragraaf 4.9 wordt daarom ingegaan op de bijkomende spuitzones.
  
Geconcludeerd kan worden dat het aspect milieuzonering verder geen belemmering vormt voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
4.9 Spuitzones
Bij de teelt van gewassen (akkerbouw, fruitteelt) moet rekening worden gehouden met 'spuitzones'. Dit is een zone, gebaseerd op jurisprudentie van de Raad van State, die moet worden aangehouden ten opzichte van de gronden waarop gewassen worden gehouden en waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt. De zone is bedoeld om voor omliggende functies een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen.
Er zijn in Nederland geen wettelijke bepalingen over minimaal aan te houden afstanden tussen gronden waarop gewassen (zoals fruitbomen) in de open lucht worden geteeld en nabij gelegen woningen. De Nederlandse wetgeving met betrekking tot gewasbeschermingsmiddelen is met name gericht op de reductie van de risico’s van het gebruik van deze middelen voor het watermilieu. De Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Wgb) bevat een toelatingsstelsel voor het op de markt brengen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en biociden. In deze wet zijn ook bepalingen opgenomen die betrekking hebben op de bescherming van de gezondheid van de professionele gebruikers en werknemers.
 
Vanwege het ontbreken van wetgeving, in het verleden, is in de praktijk (als gevolg van jurisprudentie) gegroeide vuistregel ontstaan die aangeeft dat een afstand van 50 m, tussen agrarische bedrijvigheid waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt en gevoelige functies, in acht moet worden genomen. Gevoelige functies zijn plaatsen waar regelmatig en voor een groot gedeelte van de dag, mensen verblijven of samenkomen. Bij de afstand van 50 m wordt ervan uitgegaan dat enerzijds de bedrijfsvoering van de agrariër niet wordt belemmerd en anderzijds dat er geen nadelige effecten optreden voor de gezondheid van omwonenden/omstanders. Deze afstand is indicatief, wat betekent dat onder omstandigheden hier gemotiveerd van kan worden afgeweken.
 
Planspecifiek
Met onderhavig plan wordt het perceel omgezet naar een woonbestemming. Het achterliggende perceel mag volgens het bestemmingsplan 'Buitengebied Zederik' binnen de agrarische bestemming gebruikt worden voor fruitteelt. Dat perceelsgedeelte behoudt de agrarische bestemming en daarmee ook de mogelijkheid om fruit te telen. De betreffende gronden zijn op dit moment ook als zodanig in gebruik. De meest zuidelijke woning binnen het plangebied bevindt zich op 51 m afstand tot de grens van de agrarische bestemming waar fruitteelt is toegelaten. Daarmee voldoet de woning aan de vuistregel (50 m) die hiervoor gehanteerd wordt.
De tuin behorende bij deze woning bevindt zich wel binnen deze afstand, waardoor hier mogelijkerwijs spuitnevel kan neerkomen. Een tuin kan opgevat worden als een gevoelige functie, als er regelmatig en voor een groot gedeelte van de dag, mensen verblijven of samenkomen. Dat geldt in aanzienlijk mindere mate voor het gedeelte direct nabij de fruitteelt, dat in het voorliggende bestemmingsplan de agrarische bestemming behoudt (zonder bouwvlak).
 
Om een goed woon- en leefklimaat te kunnen garanderen wordt voorzien in een 4,5 meter brede windhaag op de zuidelijke plangrens, als maatregel in verband met drift van gewasbeschermingsmiddelen. Op de verbeelding is de betreffende zone aangeduid met 'specifieke vorm van tuin - afscherming drift’. Daarbij wordt geregeld dat de haag ten minste 1 meter hoger dient te zijn dan de hoogte van de nabijgelegen fruitbomen, wat jaarlijks op 1 mei wordt gemeten. Dit is als een voorwaardelijke verplichting in het voorliggende bestemmingsplan opgenomen, luidend: 'Het gebruik van de gronden ten behoeve van het wonen in de meest zuidelijke woning is niet eerder toegestaan dan nadat ter plaatse van de aanduiding ‘specifieke vorm van tuin - afscherming drift’ een dichte windhaag met een breedte van 4,5 meter wordt aangebracht, in stand gehouden en onderhouden met een hoogte van 1 meter hoger dan de op 1 mei van elk jaar gemeten maximale hoogte van de fruitbomen binnen 50 meter vanaf de woonbestemming binnen het plangebied.'
 
Initiatiefnemer is voornemens om in het zuidwestelijke deel van het plangebied een hobbymatige boomgaard te realiseren. Er zal hier niet of nauwelijks gewerkt gaan worden met gewasbeschermingsmiddelen. Een verantwoording van spuitzones is voor deze boomgaard niet aan de orde.
 
Het aspect 'spuitzones' vormt geen belemmering voor het bestemmingsplan.
 
4.10 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingswet 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken.
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvatten bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang:
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd. Daarnaast geldt voor iedereen in Nederland altijd, dus ook los van het voorliggende beoogde ruimtelijke project, dat de zorgplicht nageleefd moet worden bij het verrichten van werkzaamheden. Voor menig soort geldt dat indien deze zorgplicht nagekomen wordt een bepaald beoogd project uitvoerbaar is.
 
Planspecifiek
Ter bescherming van natuurwaarden ten gevolge van de voorgenomen ontwikkeling is er een oriënterend onderzoek naar beschermde flora en fauna uitgevoerd (Blom Ecologie B.V., 17 juni 2019, zie bijlagen bij toelichting bijlage 4) en er is op 9 december 2021 een Aeriusberekening gemaakt (zie bijlagen bij toelichting, bijlage 5).
  
Middels het ecologisch onderzoek wordt per soortgroep besproken wat de potentie van de planlocatie en de invloedsfeer daarvan is en welke effecten daarop te verwachten zijn. In de beoordeling is specifiek gelet op de functie en/of aanwezigheid van beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt c.q. ontheffingsplicht noodzakelijk is.
Bij het onderzoek is rekening gehouden met de volgende ingrepen en effecten:
  • sloop schuren: sloopwerkzaamheden, afvoer materiaal;
  • terrein bouwrijp maken: aanbrengen puinbed, aanleg nutsvoorzieningen e.d.;
  • realisatie vrijstaande woning en bijgebouw; algemene werkzaamheden;
  • revitalisatie terrein: algemene hoveniers-, bestratings- en overige werkzaamheden.
 
Soortenbescherming
Uit de resultaten van het onderzoek blijkt dat in het plangebied of in de directe omgeving beschermde diersoorten van de Wet natuurbescherming voor komen. De planlocatie heeft echter aannemelijk geen essentiële functie voor beschermde soorten waarvoor geen vrijstelling geldt in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen. Hieronder is weergegeven waarom dit aannemelijk is. 
  • Beschermde vaatplanten zijn niet aangetroffen.
  • Er zijn geen sporen van beschermde zoogdieren gevonden.
  • De gebouwen en bomen op het perceel zijn niet geschikt voor vleermuizen.
  • Er ontbreken waterlichamen voor amfibieën.
  • Door het ontbreken van waardplanten is de aanwezigheid van beschermde vlinders onwaarschijnlijk.
  • Er zijn geen mierenhopen aangetroffen.
  • De te slopen gebouwen zijn niet geschikt voor huismussen en gierzwaluwen.  
Indien er geen maatregelen getroffen worden kan de rugstreeppad mogelijk de planlocatie bevolken gedurende de ontwikkeling. De planlocatie en het omliggende terrein heeft (mogelijk) een functie voor algemeen voorkomende planten, zoogdieren, amfibieën, insecten en vogels. Verder zijn er ook geen houtopstanden aanwezig waarvoor bij kap een melding- of vergunningplicht geldt.
 
Gebiedsbescherming
Het plangebied bevindt zich op 30m afstand tot een ecologische verbinding van het Natuurnetwerk Nederland. Ten aanzien van het Natuurnetwerk Nederland is externe werking geen toetsingskader.
Op een afstand van circa 400 m is het Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Lek' aanwezig, waarvoor inzichtelijk gemaakt dient te worden of de kritische stikstofdepositiewaarde niet overschreden wordt. Per 1 juli 2021 is de Wet stikstofreductie en natuurverbetering in werking getreden, samen met het Besluit stikstofreductie en natuurverbetering. Op grond daarvan is geen beoordeling meer nodig van de stikstofuitstoot in de bouwfase (‘bouwvrijstelling’).
Om de effecten van het beoogde plan op Natura 2000-gebied 'Uiterwaarden Lek' weer te geven is door Buro SRO d.d. 9 december 2021 een Aeriusberekening uitgevoerd (bijlagen bij toelichting bijlage 5). Bij de berekening is uitgegaan van de in toelichting paragraaf 4.11.1 berekende verkeersgeneratie en van gasloze woningen. Uit de Aeriusberekening blijkt dat de ontwikkeling geen negatief effect heeft op de instandhoudingsdoelstellingen van het betreffende Natura 2000-gebied. Daarmee is er geen vergunning nodig in het kader van de Wet natuurbescherming. Met het oog op de Wet natuurbescherming is de ontwikkeling uitvoerbaar.
 
Conclusie
Het saneren van een viertal veestallen/schuren en de realisatie van een viertal vrijstaande woningen aan de Lek 8 en 10 te Tienhoven is uitvoerbaar conform het bepaalde in de Wro (artikel 3.1.6 Bro). Het plan is uitvoerbaar wat betreft het aspect ecologie.  
Kanttekening
Vanwege het dynamische karakter van de natuur is er ten aanzien van ecologische rapporten vastgelegd dat deze maximaal tot 3 jaar na het veldbezoek gebruikt kunnen worden. Deze periode is inmiddels verstreken. Aangezien de situatie in het plangebied sindsdien niet gewijzigd is, hoeven de soort(groep)en niet opnieuw onderzocht te worden. Wel blijkt uit het rapport dat het plangebied in potentie geschikt is voor kerkuil en steenuil, maar dat deze toen niet zijn aangetroffen. Door de ouderdom van het rapport kan deze conclusie niet meer worden gebruikt. Voordat er een omgevingsvergunning verleend kan worden moet er veldbezoek worden afgelegd waarbij wordt onderzocht of de te slopen panden worden gebruikt door uilen.
 
Algemene zorgplicht
Tijdens de uitvoering van de werkzaamheden dient rekening te worden gehouden met de (mogelijke) aanwezigheid van foeragerende vleermuizen en algemene broedvogels (in het kader van Algemene Zorgplicht). Voor deze soorten dienen maatregelen te worden getroffen om effecten te voorkomen:
  • Wanneer ondanks zorgvuldig handelen, onderzoek en advies schade lijkt te ontstaan voor beschermde flora en fauna, dient direct contact opgenomen te worden met een ter zake deskundige.
  • Alle aanwezige vegetatie of bodemmateriaal (takken, stronken) gefaseerd verwijderen. Dit om bodem bewonende dieren de kans te geven in de nabijgelegen omgeving een ander leefgebied te benutten.
  • Er wordt gelegenheid gegeven aan dieren, die tijdens de werkzaamheden worden gevonden, zich te verplaatsen naar een schuilplaats buiten het bereik van de werkzaamheden.
  • Gedurende de werkzaamheden dient het terrein ongeschikt gehouden te worden (bijv. aanbrengen puinbed, voorkomen ontstaan puinhopen, egaliseren terrein e.d.) en/of ontoegankelijk gemaakt te worden voor de soort gedurende de bouwwerkzaamheden. Dit kan bijvoorbeeld door het plaatsen van schermen van stevig plastic of worteldoek van 50 centimeter hoog en minimaal 10 centimeter ingegraven in de grond. De voorzieningen die getroffen zijn om het gebied ontoegankelijk te maken, moeten zodanig geplaatst en beheerd worden dat ze hun functie ten allen tijden kunnen vervullen.
4.11 Verkeer en parkeren
Onderdeel van een goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur en het parkeren in en rondom het plangebied.
 
4.11.1 Verkeer
Voor het maken van een inschatting van de hoeveelheid autoverkeer dat wordt gegenereerd bij ruimtelijke ontwikkelingen, zijn kencijfers verkeersgeneratie ontwikkeld. Onder verkeersgeneratie wordt hierbij verstaan de totale hoeveelheid gemotoriseerd verkeer (exclusief openbaar vervoer) die gedurende een gekozen tijdsperiode naar de beoogde ontwikkeling toe rijdt en hiervan wegrijdt.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeercijfers naar parkeernormen' deze kencijfers voor verkeersgeneratie. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen wat de totale verkeersaantrekkende werking bedraagt.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling betreft de functiewijziging van een agrarisch perceel naar een woningen. Voor het bepalen van de verkeersgeneratie is gebruikgemaakt van de kengetallen uit publicatie 381 van het CROW (zie tabel).  
 
crow aansluitingaantalverkeersgeneratie per woning (buitengebied, niet stedelijk)totaal
koop, vrijstaand 18,28,2
koop, tussen/hoek37,422,2
   30,4
   
De beoogde nieuwe woonfunctie zal (afgerond) circa 31 verkeersbewegingen per etmaal teweeg brengen. De ontsluiting van het perceel loopt via de Lekdijk. Dit geldt voor zowel auto's als voor fietsers en voetgangers. De verwachting is de Lekdijk over voldoende capaciteit beschikt om de beperkte verkeerstoename als gevolg van de ontwikkeling op te vangen. Daarbij komen de (zware) transportbewegingen die verband hielden met het agrarische bedrijf Lekdijk 10 blijvend te vervallen.
 
Het aspect 'verkeer' vormt derhalve geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling.
 
4.11.2 Parkeren
Het benodigde of gewenste aantal parkeerplaatsen bij ruimtelijke ontwikkelingen kan worden bepaald op basis van parkeerkencijfers of op basis van parkeernormen. Parkeerkencijfers zijn op de praktijk gebaseerde cijfers van de verwachte parkeerbehoefte. Parkeernormen staan voor het aantal vereiste parkeerplaatsen per type bestemming. Op basis van deze parkeernormen wordt parkeerbeleid veelal vormgegeven.
 
Het nationale kennisplatform voor infrastructuur, verkeer, vervoer en openbare ruimte (CROW) geeft in publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeercijfers naar parkeernormen' richtlijnen voor parkeernormen. In de richtlijnen wordt onderscheid gemaakt op basis van de functie van de ontwikkeling (wonen, bedrijf, etc.) en op basis van de locatiekenmerken. Zodoende kan bij ruimtelijke ontwikkelingen voor vrijwel elke locatie een goed beeld worden verkregen of voorzien wordt in voldoende (auto)parkeerplaatsen. Voorts voorziet de publicatie in minimale voorwaarden voor parkeervoorzieningen. 
 
Om te voorzien in regels voor parkeren is het Paraplubestemmingsplan 'Wonen en parkeren' vastgesteld. Hierin zijn de actuele CROW-kencijfers opgenomen als toetsingskader. In dat verband wordt een overzichtskaart 'Stedelijke zones' gehanteerd.
  
Planspecifiek
Het voorgenomen plan voorziet in de realisatie van vier nieuwe woningen. Volgens de overzichtskaart 'Stedelijke zones' is het onderhavige gebied onderdeel van 'rest bebouwde kom' en wordt voorts uitgegaan van 'niet stedelijk'. De navolgende tabel geeft de parkeerbehoefte weer in de toekomstige situatie.
  
crow aansluitingaantalparkeernorm per woningtotaal
koop, vrijstaand 12,32,3
koop, tussen/hoek326
   8,3
 
Op basis van het paraplubestemmingsplan van de gemeente Vijfheerenlanden zijn in totaal (afgerond) 9 parkeerplaatsen benodigd voor de nieuwe woningen. Zoals zichtbaar in toelichting paragraaf 2.2 voorziet de beoogde ontwikkeling in 12 parkeerplaatsen. Ook de bestaande woningen beschikken over voldoende ruimte voor parkeren op eigen erf.
 
Het aspect 'parkeren' vormt geen belemmering voor de voorgenomen ontwikkeling. Er zijn voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.
5 Juridische planbeschrijving
5.1 Algemeen
Voor het bestemmingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).     
 
Dit bestemmingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het bestemmingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
 
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit bestemmingsplan geeft de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten weer die aan het bestemmingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het bestemmingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het bestemmingsplan.   
5.2 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven, met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken etc.. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Basisregistratie Grootschalige Topografie en/of kadastrale kaart).
5.3 Planregels
De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende regels voor het hele plangebied. Hoofdstuk II geeft de bestemmingsregels. Hoofdstuk III geeft vervolgens de algemene regels waaronder (mogelijke) flexibiliteitsbepalingen in de vorm van wijzigings- en afwijkingsbevoegdheden. In dit derde hoofdstuk kunnen belangrijke algemene bepalingen zijn opgenomen die van invloed zijn op het bepaalde in hoofdstuk II. Ten slotte regelt hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen. 
 
Voor de planregels is de gestandaardiseerde opbouw uit de SVBP 2012 gebruikt. In de planregels is een standaard hoofdstukindeling aangehouden die begint met 'Inleidende regels' (begrippen en wijze van meten), vervolgens met de 'Bestemmingsregels', de 'Algemene regels' (de regels die voor alle bestemmingen gelden) en de 'Overgangs- en slotregels'. In het tweede hoofdstuk, de Bestemmingsregels, staan de verschillende bestemming op alfabetische volgorde. Ook dit hoofdstuk kent een standaardopbouw:
  • Bestemmingsomschrijving (in elk bestemmingsplan);
  • Bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Nadere eisen (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de bouwregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Specifieke gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Afwijken van de gebruiksregels (bestemmingsplanafhankelijk);
  • Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden (bestemmingsplanafhankelijk).
5.4 Wijze van bestemmen
Voorliggend bestemmingsplan bevat de (dubbel-)bestemmingen:
 
Agrarisch
Een deel van het plangebied behoudt de agrarische bestemming, maar dan zonder bouwvlak. De bestemmingsregels van het bestemmingsplan 'Reparatieplan Buitengebied Zederik' zijn daar op aangepast. Zo zijn hobbymatige agrarische activiteiten, waaronder ook hobbymatige boomgaarden worden verstaan, toegelaten.
 
Tuin
Ter bescherming van de openheid zijn gronden aan de zuid- en oostzijde voorzien van de bestemming 'Tuin'. Er zijn uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan. De bestemmingsregels zijn overgenomen uit het bestemmingsplan 'Reparatieplan Buitengebied Zederik'.
 
Wonen
Het plangebied is grotendeels voorzien van de bestemming 'Wonen'. De bestaande en nieuwe hoofdgebouwen zijn vervat in bouwvlakken, waarbij voor wat betreft de nieuwe woningen het aantal wooneenheden op de verbeelding is aangegeven. De toe te passen goot- en bouwhoogtes zijn opgenomen in de regels. In de regels is ook bepaald dat de inhoud van het hoofdgebouw inclusief aan- en uitbouwen maximaal 750 m³ mag bedragen. In afwijking daarvan is in het geval van de schuurwoning een inhoudsmaat van 1.000 m³ toegestaan; dit is als zodanig aangeduid op de verbeelding.
Vanaf 1 meter achter (het verlengde) van de voorgevel van de hoofdwoning is erfbebouwing toegestaan in de vorm van aan- en uitbouwen, overkappingen en bijgebouwen (al dan niet aan het hoofdgebouw gebouwd). Hierbij gelden voorwaarden ten aanzien van de oppervlakte en goot- en bouwhoogten. Naast de gebruikelijke mogelijkheden voor bijbehorende bouwwerken, is ter plaatse van de aanduiding 'bijgebouwen' een bijgebouw toegestaan. Dit betreft de gezamenlijk stalling van auto's (carport).
 
Tevens zijn aan huis gebonden beroepen of -bedrijven toegestaan, tot maximaal 30% van het brutovloeroppervlak van de woning inclusief aan- en uitbouwen en bijgebouwen en tot een absoluut maximum van 100 m², evenals bed & breakfastvoorzieningen voor in totaal maximaal 6 personen. Via afwijkingsbepalingen zijn uitbreidingen hiervan toegelaten.
 
Er is een voorwaardelijke verplichting opgenomen met betrekking tot beeldkwaliteit, met een verwijzing naar toelichting paragraaf 2.2.1
Tevens is een voorwaardelijke verplichting opgenomen voor de meest zuidelijke woning, in verband met de nabijheid van fruitteelt. Met het oog op de benodigde driftreductie is op de verbeelding een 4,5 meter brede zone voorzien van de aanduiding ‘specifieke vorm van tuin - afscherming drift’. In de regels is opgenomen dat het gebruik van de gronden ten behoeve van het wonen in de meest zuidelijke woning niet eerder is toegestaan dan nadat ter plaatse van die aanduiding een dichte windhaag wordt aangebracht, in stand gehouden en onderhouden met een hoogte van 1 meter hoger dan de op 1 mei van elk jaar gemeten maximale hoogte van de fruitbomen binnen 50 meter vanaf de woonbestemming binnen het plangebied.
 
Binnen de bestemming 'Wonen' is parkeren toegestaan. Hiervoor is ook een voorwaardelijke verplichting opgenomen, binnen de Algemene regels (overige regels). De betreffende regels zijn ontleend aan het Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren.
 
Waarde - Archeologie 1, 5 en 6
Ter bescherming van de archeologische waarden zijn de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1',  'Waarde - Archeologie 5' en 'Waarde - Archeologie 6' opgenomen'. De begrenzingen hiervan zijn gebaseerd op het uitgevoerde archeologische onderzoek (zie toelichting paragraaf 4.6.2).
De regeling is ontleend aan die uit het 'Reparatieplan Buitengebied Zederik'. Bij elke dubbelbestemming is geregeld dat bij het uitvoeren van grondroerende werkzaamheden aangetoond moet worden dat er geen archeologische waarden teniet worden gedaan. Daarbij is een uitzondering toegestaan voor werkzaamheden tot een bepaalde oppervlakte en diepte; deze zijn dus zonder meer mogelijk. Voor wat betreft 'Waarde - Archeologie 1' geldt dat bij ingrepen in de bodem kleiner dan 30 m² of niet dieper dan 30 cm. Bij 'Waarde - Archeologie 5' gaat het om resp. 500 m² en 30 cm en bij 'Waarde - Archeologie 6' om resp. 10.000 m² en 30 cm.
 
Waterstaat - Waterkering
Bij de waterkering behoren beschermingszones. Dit kunnen diverse zones zijn zoals de primaire zones, de 1e of 2e beschermingszone. In overleg met de waterbeheerder is bepaald welke van deze zones planologische relevant is. Het gaat om een klein gedeelte in de noordwesthoek van het plangebied dat op deze wijze voorzien is van een beschermende regeling.
 
Gebiedsaanduidingen
Het gehele plangebied is voorzien van de aanduiding 'milieuzone - grondwaterbeschermingsgebied'. Deze is bedoeld voor de bescherming van de kwaliteit van het grondwater in verband met de drinkwatervoorziening.
 
Verder zijn de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - dijk - 1' en 'vrijwaringszone - dijk - 2' opgenomen voor de bescherming, onderhoud en instandhouding van de primaire waterkering.
 
6 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan, een wijzigingsplan als bedoeld in artikel 3.6, eerste lid Wro of naar aanleiding van een omgevingsvergunning waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, 3°van de Wabo wordt afgeweken van het bestemmingsplan of de beheersverordening, dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan.
 
In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
De gemeente heeft ten behoeve van het project met de initiatiefnemer een overeenkomst afgesloten. In deze overeenkomst wordt de betaling van de eventuele tegemoetkoming in de planschade, die het nieuwe planologisch kader kan veroorzaken, geregeld. De overige kosten worden door middel van leges op de initiatiefnemer verhaald. Het ruimtelijke plan is hierdoor financieel uitvoerbaar.
7 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
7.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerpbestemmingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door de Raad wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het bestemmingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de tervisielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het bestemmingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met het besluit van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. 
7.2 Verslag artikel 3.1.1 Bro overleg
Op 29 april 2019 is het concept-bestemmingsplan naar overlegpartners gestuurd in het kader van het vooroverleg ex artikel 3.1.1 Bro.
Daarop zijn twee inhoudelijke reacties ontvangen; van Veiligheidsregio Utrecht en Waterschap Rivierenland. Hieronder wordt nader ingegaan op die reacties, met in cursief de reactie van de gemeente.
 
  1. Veiligheidsregio Utrecht
VRU merkt op dat het klopt dat er geen verantwoording van het groepsrisico op grond van artikel 8 Bevt noodzakelijk is. Wel geldt dat op grond van artikel 7 Bevt een beperkte verantwoording van het groepsrisico dient plaats te vinden, gericht op de voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en de zelfredzaamheid bij een ramp.
 
De toelichting is op dit punt aangevuld.
Er wordt gesproken over de aanwezigheid van een bovengrondse tank met propaan in het plangebied. In de toelichting staat dat met de beoogde ontwikkeling deze tank zal worden verwijderd. VRU is hiervan uitgegaan met de beschouwing van de externe veiligheidsrisico’s.
 
Deze opmerking wordt voor kennisgeving aangenomen.
 
Geadviseerd wordt om een (beperkte) verantwoording op te nemen van de hulpverlening, waarbij in wordt gegaan op de voorbereiding van bestrijding en beperking van de omvang van een ramp en op de zelfredzaamheid en crisiscommunicatie bij een ramp. Gezien de geringe toename van het groepsrisico ziet VRU overigens geen aanleiding te adviseren over het nemen van aanvullende maatregelen boven op het vastgestelde Incidentbestrijdingsplan Vaarwegen (maart, 2019) of de reeds bestaande planvorming in het kader van zelfredzaamheid en crisiscommunicatie.
 
De toelichting is op dit punt aangevuld.
 
Bij de verdere uitwerking wordt aandacht gevraagd voor de Handreiking Bluswatervoorziening en Bereikbaarheid (2012) van Brandweer Nederland en in het bijzonder voor de bereikbaarheid van de woningen en de afstand tot de primaire bluswatervoorzieningen ten opzichte van de woningen.
 
Hiermee zal bij de verdere planuitwerkingen rekening worden gehouden.
 
  1. Waterschap Rivierenland
Het waterschap merkt op dat niet goed op te maken is op basis waarvan de conclusie wordt getrokken dat de hoeveelheid oppervlakteverharding niet of nauwelijks zal toenemen. Verzocht wordt om hiervoor een tabel toe te voegen met een overzicht van de toename/afname van verharding.
 
De toelichting is op dit punt aangevuld, met een nadere beschrijving.
 
In het plan wordt de Lekdijk een regionale waterkering genoemd, echter de Lekdijk is een primaire waterkering. Het plangebied ligt in de beschermingszone en de buitenbeschermingszone van de primaire waterkering. Deze zones zijn niet correct verwoord en weergegeven in de toelichting, regels en op de verbeelding. Zo ontbreekt ook de buitenbeschermingzone (vrijwaringszone - dijk 2) op de verbeelding en wordt ook niet genoemd in de tekst. Verzocht wordt om het bestemmingsplan hier op aan te passen.
 
De regeling zoals die was opgenomen was 1-op-1 overgenomen uit het geldende bestemmingsplan. Het bestemmingsplan is op dit punt aangepast, gebruik makend van de nieuwste gegevens. Zo zijn de gebiedsaanduidingen 'vrijwaringszone - dijk - 1' en 'vrijwaringszone - dijk - 2' toegevoegd en is de dubbelbestemming 'Waterstaat - Waterkering' aangepast op de verbeelding. De dubbelbestemming 'Waterstaat Waterstaatkundige functies is hierbij komen te vervallen.
 
7.3 Verslag zienswijzen
Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf vrijdag 24 juni 2022 op de wettelijk voorgeschreven wijze gedurende zes weken ter inzage gelegen. Tegen het ontwerpbestemmingsplan zijn geen zienswijzen ingediend.