direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Prinses Marijkeweg 15
Status: vastgesteld
Plantype: bestemmingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1961.bpMRKprmarijkewg15-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding

Aanleiding voor het opstellen van dit bestemmingsplan is het voornemen om op het perceel Prinses Marijkeweg 15 te Meerkerk drie extra woningen te realiseren. De realisatie van deze woningen is niet mogelijk op basis van het geldende bestemmingsplan. Met dit bestemmingsplan worden, op basis van de benodigde onderzoeken, de woningen juridisch-planologisch mogelijk gemaakt.

1.2 Ligging plangebied

Het plangebied betreft het perceel Prinses Marijkeweg 15 in de kern Meerkerk. Het dorp Meerkerk behoorde tot voor kort tot de voormalige gemeente Zederik die per 1 januari 2019 gefuseerd is met Leerdam en Vianen tot de gemeente Vijfheerenlanden. De ligging van het plangebied is weergegeven in figuur 1.1.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMRKprmarijkewg15-VA01_0001.png"

Figuur 1.1 Ligging plangebied

1.3 Vigerend bestemmingsplan

Het vigerende bestemmingsplan voor het plangebied is het plan 'Kernen Zederik' van de gemeente Zederik zoals vastgesteld op 27 mei 2013. De aan de wegen grenzende delen van het plangebied hebben de bestemming 'Tuin'. Het grootste deel van het plangebied heeft de bestemming 'Wonen' ten behoeve van de woning die dienst doet als pastorie. Op een perceel mag één woning worden gebouwd.

Op 13 december 2010 heeft de gemeenteraad van Zederik haar eigen archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart vastgesteld. Deze kaart is door middel van een herziening van het bestemmingsplan 'Kernen Zederik' vertaald in het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan 'Herziening Kernen Zederik' is het plangebied voorzien van de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMRKprmarijkewg15-VA01_0002.png"

Figuur 1.2 Uitsnede verbeelding bestemmingsplan 'Kernen Zederik' (plangebied rood omlijnd)

1.4 Leeswijzer

In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van het plangebied en komt het planvoornemen aan de orde. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 het vigerende beleid kort beschreven. In hoofdstuk 4 worden de relevante milieuaspecten en overige onderzoeken beschreven. Daarna wordt in hoofdstuk 5 aandacht besteed aan de economische en maatschappelijke uitvoerbaarheid van het plan. In hoofdstuk 6 ten slotte wordt de juridische planbeschrijving weergegeven.

Hoofdstuk 2 Planvoornemen

2.1 Huidige situatie

Omgeving plangebied

De ontwikkellocatie ligt op de hoek van de Prinses Marijkeweg (noord-oostzijde) en de Rijskade (noord-westzijde). Aan de zuid-oostzijde wordt het plangebied begrensd door een woonperceel (Prinses Marijkeweg 13). De percelen met rijwoningen aan de Koningin Julianastraat vormen aan de zuid-westzijde de plangrens.

In de directe omgeving staan voornamelijk grondgebonden woningen. Langs de Prinses Marijkeweg zijn dit vrijstaande woningen en aan de Koningin Julianstraat rijwoningen. Aan de overzijde van de Rijskade bevindt zich een appartementencomplex (Vijverhof 30). Op ongeveer 50 meter ten oosten van het plangebied ligt het centrumgebied van Meerkerk met onder andere een supermarkt. Op circa 250 meter ten westen van het plangebied loopt de A27.

Plangebied

Het plangebied betreft het perceel Prinses Marijkeweg 15. Dit perceel heeft een oppervlakte van circa 2.028 m². In de huidige situatie staat de pastorie op het perceel omgeven door een ruime tuin (zie figuur 2.1). In de voortuin van de woning staat een relatief grote Rode Beuk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMRKprmarijkewg15-VA01_0003.png"

Figuur 2.1 Omgeving plangebied

2.2 Beoogde voornemen

Beschrijving plan

Het planvoornemen bestaat uit de realisatie van drie extra woningen op het perceel van de pastorie (zie figuur 2.2):

  • één vrijstaande woning ten zuid-oosten van de pastorie langs de Prinses Marijkeweg;
  • twee aaneengebouwde seniorenwoningen ten zuid-westen van de pastorie aan de Rijskade.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMRKprmarijkewg15-VA01_0004.png"

Figuur 2.2 Inrichtingsplan perceel pastorie (bron: Langerak Teken- & Adviesbureau)

In lijn met het vigerende bestemmingsplan en de reeds aanwezige vrijstaande woningen aan de Prinses Marijkeweg geldt voor de beoogde vrijstaande woning een maximale goothoogte van 6 meter en een maximale bouwhoogte van 10 meter. De goothoogte voor de seniorenwoningen bedraagt maximaal 2,8 meter (één bouwlaag) en de bouwhoogte maximaal 7,4 meter. Op eigen terrein is voldoende ruimte om in voldoende parkeergelegenheid te voorzien.

Stedenbouwkundige inpassing

Ten opzichte van de woonbebouwing in de omgeving staan de woning Prinses Marijkeweg 11, 13 en 15 op ruime percelen. Zowel de woningen aan de overzijde van de Prinses Marijkeweg als de woningen ten noord-westen van het plangebied (voornamelijk twee-onder-één-kap woningen) staan dichter bij elkaar. Op de percelen die aan de zuidzijde aan het plangebied grenzen staan rijwoningen (Koningin Julianastraat). Een verdichting op het perceel Prinses Marijkeweg 15 past daarmee in het bestaande bebouwingsbeeld van het centrum van Meerkerk. Om aan te sluiten op de bebouwing op de aangrenzende percelen is voor de beoogde woning aan de Prinses Marijkeweg dezelfde voorgevelrooilijn aangehouden. Daarnaast zijn de hoogtematen van toepassing zoals deze ook gelden voor de omliggende woningen. In figuur 2.3 is een impressie van de nieuwe woning opgenomen. De karakteristieke Rode Beuk aan de voorzijde van de voormalige pastorie blijft behouden.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMRKprmarijkewg15-VA01_0005.png"

Figuur 2.3 Impressie beoogde woning Prinses Marijkeweg

De twee aaneengebouwde woningen staan in lijn met de pastorie. Om aan te sluiten bij het bouw- en kapvolume in de omgeving (bijgebouw pastorie) bedraagt de goothoogte maximaal 2,8 meter. Beide woningen worden voorzien van een kap van 45 graden. Het uiteindelijke ontwerp van de woningen zal bij het indienen van de omgevingsvergunning voor bouwen worden getoetst aan de Welstandsnota Zederik (zie paragraaf 3.4).

Hoofdstuk 3 Beleidskader

3.1 Rijksbeleid

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (2012)

Het rijksbeleid voor de ruimtelijke ordening is vastgelegd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). In de SVIR, in werking getreden op 13 maart 2012, schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Het Rijk laat de ruimtelijke ordening meer over aan gemeenten en provincies en kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op 13 nationale belangen. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de resultaten. Buiten deze 13 belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid.

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (2012)

Het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) is op 30 december 2011 in werking getreden. Het Barro stelt niet alleen regels omtrent de 13 aangewezen nationale belangen zoals genoemd in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, maar stelt ook regels die in bestemmingsplannen moeten worden opgenomen.

Ladder voor duurzame verstedelijking (artikel 3.1.6 Bro)

Een zorgvuldige benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een zorgvuldige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. Overheden die nieuwe stedelijke ontwikkelingen mogelijk willen maken, moeten standaard een aantal stappen zetten die borgen dat tot een zorgvuldige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling wordt gekomen. Ruimtelijke besluiten moeten aandacht besteden aan de Ladder voor duurzame verstedelijking. Bij de ladder moet de behoefte aangetoond worden en of deze behoefte in bestaand stedelijk gebied opgevangen kan worden.

Toetsing rijksbeleid

De realisatie van drie bouwtitels binnen het plangebied raakt geen van de rijksbelangen zoals genoemd in de SVIR en het Barro. Op basis van jurisprudentie wordt de realisatie van drie woningen niet gezien als een 'nieuwe stedelijke ontwikkeling'. Toetsing aan de ladder is niet noodzakelijk.

3.2 Provinciaal beleid

Provinciale grenscorrectie en gemeentelijke fusie

De Eerste Kamer heeft op 10 juli ingestemd met het wetsvoorstel om de gemeenten Vianen, Leerdam en Zederik te fuseren tot de nieuwe gemeente Vijfheerenlanden. Ook is besloten dat Vijfheerenlanden in de provincie Utrecht komt te liggen. In de Eerste Kamer was breed draagvlak voor de samenvoeging van de drie gemeenten en aansluiting bij de provincie Utrecht. De ingangsdatum voor de nieuwe gemeente is 1 januari 2019.

Bovengenoemde maakt dat ten tijden van het opstellen van dit bestemmingsplan het provinciale beleid van de provincie Utrecht niet geheel bekend is. Hierdoor wordt op enkele punten teruggegrepen op de beleidskaders zoals deze zijn vastgesteld door de provincie Zuid-Holland.

Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (herijking 2016)

De Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028 (PRS) is op 4 februari 2013 door de Provinciale Staten van Utrecht vastgesteld. De PRS wordt elke vier jaar opnieuw bekeken en eventueel aangepast. De laatste herijking is op 12 december 2016 vastgesteld. De PRS geeft de ruimtelijke ambities weer van de provincie Utrecht. Hierin staat welke doelstellingen de provincie van provinciaal belang acht, welk beleid bij deze doelstellingen hoort én hoe dit beleid uitgevoerd wordt. Deels loopt deze uitvoering via de Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (PRV) die tegelijk met de PRS is opgesteld.

Eén van de pijlers waar de provincie op wil inzetten is vitale dorpen en steden. Primair wordt daarbij ingezet op de ontwikkelingsmogelijkheden in het bestaand stedelijk gebied. Op die manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Binnenstedelijke ontwikkeling is mogelijk zonder de leefbaarheid en de sociale kwaliteit van de leefomgeving aan te tasten. Sterker nog, het kan de stedelijke kwaliteit juist versterken. Mits het gebeurt binnen bepaalde randvoorwaarden, met aandacht voor kwaliteit van zowel de woningen als de woonomgeving.

Provinciale Ruimtelijke Verordening 2013 (herijking 2016)

Naast de PRS is de Ruimtelijke Verordening (PRV) vastgesteld en sinds de vaststelling voor het laatst herijkt in december 2016. De PRV bevat algemene regels die gemeenten in acht moeten nemen bij het opstellen van hun ruimtelijke plannen. In de PRV staan geen regels die direct doorwerken naar de burgers. In de PRV zijn alleen de algemene regels opgenomen, die noodzakelijk zijn voor het waarborgen van de provinciale belangen.

Toetsing provinciaal beleid

Het plangebied ligt binnen het bestaande stads- of dorpsgebied van de Provincie Zuid-Holland (Laag van de stedelijke occupatie). Naar alle verwachting zal na de provinciale grenscorrectie het plangebied binnen de zogenaamde 'rode contour' van de provincie Utrecht komen te liggen. Het uitgangspunt voor het woningbouwprogramma in de PRS en PRV is niet in eerste instantie de woningbehoefte, maar de ruimtelijke mogelijkheden. Ingezet wordt op de binnenstedelijke ontwikkeling. Het streven is dat ten minste twee derde van het woningbouwprogramma binnen de actuele rode contouren gerealiseerd wordt. Deze binnenstedelijke opgave biedt kansen om de leefbaarheid in de steden en dorpen te verbeteren, als er voldoende aandacht is voor de kwaliteit van de woningen en de woonomgeving. De beoogde ontwikkeling voorziet in het toevoegen van woningen binnen de rode contour. De woningen worden gerealiseerd met behoud van het aanwezige groen.

Het Ontwerp 2e partiële herziening van de provinciale ruimtelijke visie en verordening (herijking 2016) is op 10 december 2018 vastgesteld, maar heeft geen gevolgen voor woningbouwplannen in de kernen. Voor de woningbouwopgave is de regio Vijfheerenlanden in de provinciale prognose van Zuid-Holland relevant. Woonregio's zijn immers anders dan bestuurlijke regio's/provincies. Uit de actuele provinciale woningbehoefteraming blijkt dat er in de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden behoefte is aan 5.400 woningen tot 2030. In Zederik wordt uitgegaan van een behoefte van ruim 600 woningen. Dit plan sluit hierop aan.

3.3 Regionaal beleid

Visie 2030 Alblasserwaard Vijfheerenlanden (2012)

In het voorjaar van 2012 hebben de gemeenteraden in de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden de Visie 2030 vastgesteld. Deze visie geeft kaders voor toekomstig lokaal en regionaal beleid waarmee ingespeeld kan worden op nieuwe ontwikkelingen. De kernwaarden die de regio Alblasserwaard Vijfheerenlanden het eigen karakter geven en het uitgangspunt vormen voor de Visie zijn gedefinieerd als:

  • bijzondere kwaliteit van het cultuurlandschap en de historische steden;
  • grote sociale cohesie;
  • innovatiekracht van het bedrijfsleven.

In de verschillende domeinen wordt de Visie 2030 uitgewerkt in projecten. Zo is inmiddels een regionale woonvisie, een regionale bedrijventerreinenstrategie en een regionaal verkeers- en vervoerplan opgesteld.

Toetsing regionaal beleid

Het creëren van de mogelijkheid tot het bouwen van drie woningen in de kern past binnen het regionale beleid.

3.4 Gemeentelijk beleid

Gemeentelijke fusie

De Eerste Kamer heeft op 10 juli ingestemd met het wetsvoorstel om de gemeenten Vianen, Leerdam en Zederik te fuseren tot de nieuwe gemeente Vijfheerenlanden. De ingangsdatum voor de nieuwe gemeente is 1 januari 2019.

Bij het opstellen van dit bestemmingsplan is uitgegaan van het beleid van de voormalige gemeente Zederik, naar alle waarschijnlijkheid zal dit beleid op termijn vertaalt worden in een visie voor de gemeente Vijfheerenlanden. Op het moment van schrijven is er nog geen beleid voor deze gemeente vastgesteld.

Toekomstvisie Zederikse dorpen 2030 (2015)

In de toekomstvisie geeft de gemeente de missie voor 2030 weer: de gemeente wil vitaal zijn, nabij de stad, in het groen. In de visie wordt een handreiking gedaan dit doel te bereiken, aan de hand van kernkwaliteit en kernwaarden van de gemeente, ideeën en opvattingen van de bewoners en overheidsbeleid.

De hoofdambitie luidt om de vitale woon-, werk en leefomgeving te versterken. Met betrekking tot het onderwerp 'wonen' wordt gestreefd naar een aantrekkelijke en rustige omgeving met geschikte en betaalbare woningen voor jong en oud.

Woonvisie gemeente Zederik 2015-2018 (2015)

In 2015 heeft de gemeente Zederik een woonvisie vastgesteld met een horizon van 3 jaar. De gemeente Zederik wil een goede woonkwaliteit bieden voor haar inwoners en aantrekkelijk zijn voor vestigers. Het realiseren van de juiste woningen - woningtypes die aansluiten bij de behoefte van bewoners - en het realiseren van voldoende van deze woningen staat daarbij centraal. Met de gemeentelijke woonvisie worden de uitgangspunten beleidsmatig vastgelegd.

Er zijn vijf wensen geformuleerd:

  • 1. Voldoende passend woningaanbod voor iedereen (met name behoefte aan 'landelijk wonen' en 'dorpswonen');
  • 2. Betaalbaarheid woningaanbod;
  • 3. Voldoende woningen plannen;
  • 4. Leefbaarheid van kernen, wijken en buurten;
  • 5. Levensloopbestendig en duurzaam.

Welstandsnota Zederik (2013)

Op 23 december 2013 heeft de gemeente Zederik de herziening van de welstandsnota vastgesteld. Het beleid levert een bijdrage aan de totstandkoming en het beheer van een aantrekkelijke bebouwde omgeving. Daarnaast geeft het de gemeente de mogelijkheid om cultuurhistorische, stedenbouwkundige en architectonische waarden te benoemen en een rol te geven bij de ontwikkeling en beoordeling van bouwplannen.

Het plangebied ligt in het gebied 'individuele uitbreidingen Meerkerk' op de gebiedskaart 'Meerkerk' (zie figuur 3.2). De individuele uitbreidingen van Meerkerk liggen ten oosten van oud Meerkerk en hebben groene straten met overwegend gevarieerde, kleinschalige bebouwing uit diverse periodes in een gegroeide en compacte structuur met als basis het individuele pand met een dorps karakter. De individuele uitbreidingen bestaan hoofdzakelijk uit de bebouwing aan de Prinses Marijkeweg en de Burgemeester. Vrijstaande dorpsachtige woningen worden afgewisseld met korte rijen en twee-onder-één-kap woningen. Het groene karakter wordt versterkt door de vele voortuinen. In het gebied is sprake van enige functiemenging.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMRKprmarijkewg15-VA01_0006.png"Figuur 3.2 Gebiedskaart Meerkerk (bron: Welstandsnota Zederik)

De individuele uitbreidingen van Meerkerk kenmerken zich door een heldere opzet met hoofdzakelijk afwisselende, individuele woningen. Diverse panden zijn door hun vorm en positie cultuurhistorisch waardevol. De dynamiek van het gebied is gemiddeld en betreft veelal kleine wijzigingen als op- en aanbouwen.

De individuele uitbreidingen van Meerkerk zijn bijzondere welstandsgebieden. Het beleid is terughoudend en gericht op het beheer met behoud van het afwisselende beeld zonder grote dissonanten tussen de individuele woningen. De welstandscommissie zal bij de advisering onder meer aandacht schenken aan het behoud van samenhang in het afwisselende straatbeeld op het niveau van de zorgvuldige architectonische uitwerking en in het traditionele materiaal en kleurgebruik.

Conclusie gemeentelijk beleid

Doordat er drie woningen worden toegevoegd in de kern Meerkerk, draagt het plan bij aan de doelstelling uit de Toekomstvisie een vitale dorpskern (Meerkerk) te behouden/ verkrijgen van de woningvoorraad. Door het initiatief wordt het woningbestand vergroot. Het plan heeft mogelijk een positief effect op de (mogelijkheden) voor doorstroming. Bij het indienen van de omgevingsvergunning voor bouwen zal het plan worden getoetst aan de Welstandsnota. De ligging van de bouwvlakken is afgestemd op de positie van woningen en bijgebouwen op omliggende percelen.

Hoofdstuk 4 Omgevingsaspecten

4.1 Verkeer en parkeren

De pastoriewoning behoudt de bestaande oprit vanaf de Prinses Marijkeweg. De beoogde vrijstaande woning krijgt een eigen toerit aan de Prinses Marijkeweg. De twee aaneengebouwde woningen worden via de Rijskade richting de Koningin Julianastraat ontsloten. Het is namelijk niet toegestaan voor gemotoriseerd verkeer om vanaf de Rijskade de Prinses Marijkeweg in te slaan (zie figuur 4.1). Deze situatie blijft in de toekomstige situatie gehandhaafd.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMRKprmarijkewg15-VA01_0007.png"

Figuur 4.1 Verkeerssituatie rondom het plangebied

Het plangebied ligt in de bebouwde kom van Meerkerk. Hier geldt een maximum snelheid van 30 km/u. De toevoeging van drie woningen heeft nagenoeg geen effect op de verkeersintensiteiten en de verkeersafwikkeling.

Ten aanzien van parkeren dient te worden voldaan aan het geldende parkeerbeleid 2014 van de gemeente Zederik. De seniorenwoningen worden op basis van de parkeernota beoordeeld als 'gewone woning'. Voor deze woningen verwijst de nota naar de CROW-normen. Voor elke woning zijn (afgerond) twee parkeerplaatsen benodigd. Op eigen terrein is voldoende ruimte voor het parkeren van twee auto's. Bij de beoordeling van de aanvraag omgevingsvergunning wordt het bouwplan getoetst en beoordeeld aan de hand van de in de Algemene gebruiksregels opgenomen verplichting (artikel 8.2).

4.2 Wegverkeerslawaai

Toetsingskader

Langs alle wegen - met uitzondering van 30 km/u-wegen en woonerven - bevinden zich op grond van de Wet geluidhinder (Wgh) geluidzones waarbinnen de geluidhinder vanwege de weg getoetst moet worden. De breedte van de geluidzone is afhankelijk van het aantal rijstroken en van binnen of buiten stedelijke ligging. Op basis van jurisprudentie dient in het kader van een goede ruimtelijke ordening ook bij 30 km/u-wegen de aanvaardbaarheid van de geluidbelasting te worden onderbouwd.

Onderzoek

De woningen worden mogelijk gemaakt binnen de geluidzone van de gezoneerde A27. Hiervoor is het uitvoeren van akoestisch onderzoek naar de geluidbelasting op de gevels van de woningen noodzakelijk. In het kader van een goede ruimtelijke ordening zijn ook de 30 km/uur wegen Prinses Marijkeweg, Prinses Beatrixstraat en Koningin Julianastraat in het onderzoek meegenomen. Het akoestisch onderzoek is opgenomen in bijlage 1. In het onderzoek zijn de grenzen van de bouwvlakken aangehouden als referentiepunt. Het onderzoek wegverkeerslawaai is uitgevoerd volgens de normen van de Wgh.

Voor de woning aan de Prinses Marijkeweg wordt de wettelijke voorkeursgrenswaarde van 48 dB overschreden als gevolg van het wegverkeer op de A27. De geluidbelasting wordt hier alleen overschreden op de bovenste bouwlaag. De maximale ontheffingswaarde van 53 dB wordt ten gevolge van het wegverkeer op de A27 niet overschreden. De maximaal berekende waarde bedraagt 52 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh. Als gevolg van het wegverkeer op de Prinses Marijkeweg, Prinses Beatrixstraat en de Koningin Julianastraat wordt de richtwaarde van 48 dB niet overschreden. De maximaal berekende waarde bedraagt 48 dB inclusief aftrek artikel 110g Wgh.

Omdat de ontwikkeling bestaat uit het realiseren van drie woningen is het volgens gemeentelijk ontheffingsbeleid een onderzoek naar bron- en overdrachtsmaatregeling om de geluidbelasting te reduceren niet doelmatig en daarom niet noodzakelijk.

Conclusie

Omdat de maximale ontheffingswaarde als gevolg van het wegverkeer op de A27 niet wordt overschreden kan een hogere grenswaarde van 52 dB worden aangevraagd voor de vrijstaande woning aan de Prinses Marijkeweg. Wel dient de binnenwaarde van 33 dB conform het bouwbesluit te worden geborgd ten tijde van de vergunningverlening.

4.3 Bedrijven en milieuhinder

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is het van belang dat bij de aanwezigheid van bedrijven in de omgeving van milieugevoelige functies zoals woningen:

  • ter plaatse van de woningen een goed woon- en leefmilieu kan worden gegarandeerd;
  • rekening wordt gehouden met de bedrijfsvoering en milieuruimte van de betreffende bedrijven.

Om in de bestemmingsregeling een goede belangenafweging tussen bedrijvigheid en nieuwe woningen te maken, wordt in dit plan gebruikgemaakt van de VNG-publicatie Bedrijven en milieuzonering (editie 2009).

Onderzoek en conclusie

In de omgeving zijn hoofdzakelijk woningen aanwezig die geen milieuhinder veroorzaken ter plaatse van het plangebied. Op grotere afstand zijn diverse milieuhinderlijke functies aanwezig zoals een basisschool (OBS De Springplank) en een supermarkt. Omdat op kortere afstand van deze functies reeds woningen aanwezig zijn waarmee rekening moet worden gehouden is ter plaatse van het plangebied sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat en worden omliggende milieuhinderlijke functies door de beoogde woningen niet in de eigen bedrijfsvoering beperkt.

4.4 Externe veiligheid

Toetsingskader

Bij ruimtelijke plannen dient ten aanzien van externe veiligheid naar verschillende aspecten te worden gekeken, namelijk:

  • bedrijven waar activiteiten plaatsvinden die gevolgen hebben voor de externe veiligheid;
  • vervoer van gevaarlijke stoffen over wegen, spoor, water of door buisleidingen.

Voor zowel bedrijvigheid als vervoer van gevaarlijke stoffen zijn twee aspecten van belang, te weten het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). Het PR is de kans per jaar dat een persoon dodelijk wordt getroffen door een ongeval, indien hij zich onafgebroken (dat wil zeggen 24 uur per dag gedurende het hele jaar) en onbeschermd op een bepaalde plaats zou bevinden. Het PR wordt weergegeven met risicocontouren rondom een inrichting dan wel infrastructuur. Het GR drukt de kans per jaar uit dat een groep van minimaal een bepaalde omvang overlijdt als direct gevolg van een ongeval waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn. De norm voor het GR is een oriëntatiewaarde. het bevoegd gezag heeft een verantwoordingsplicht als het GR toeneemt en/of de oriëntatiewaarde overschrijdt.

Risicovolle inrichtingen

Het Besluit externe veiligheid inrichtingen (hierna: Bevi) geeft een wettelijke grondslag aan het externe veiligheidsbeleid rondom risicovolle inrichtingen. Op basis van het Bevi geldt voor het PR rondom een risicovolle inrichting een grenswaarde voor kwetsbare objecten en een richtwaarde voor beperkt kwetsbare objecten. Beide liggen op een niveau van 10-6 per jaar. Bij een ruimtelijke ontwikkeling moet aan deze normen worden voldaan.

Het Bevi bevat geen grenswaarde voor het GR; wel geldt op basis van het Bevi een verantwoordingsplicht ten aanzien van het GR in het invloedsgebied rondom de inrichting. De in het externe veiligheidsbeleid gehanteerde norm voor het GR geldt daarbij als oriëntatiewaarde. Deze verantwoordingsplicht geldt zowel in bestaande als in nieuwe situaties.

Vervoer van gevaarlijke stoffen

Per 1 april 2015 is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) en de regeling Basisnet in werking getreden. Het Bevt vormt de wet- en regelgeving, en de concrete uitwerking volgt in het Basisnet. Het Basisnet beoogt voor de lange termijn (2020, met uitloop naar 2040) duidelijkheid te bieden over het maximale aantal transporten van, en de bijbehorende maximale risico's die het transport van gevaarlijke stoffen mag veroorzaken. Het Basisnet is onderverdeeld in drie onderdelen: Basisnet Spoor, Basisnet Weg en Basisnet Water. Het Bevt en het bijbehorende Basisnet maakt bij het PR onderscheid in bestaande en nieuwe situaties. Voor bestaande situaties geldt een grenswaarde voor het PR van 10-5 per jaar ter plaatse van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten en een streefwaarde van 10-6 per jaar. Voor nieuwe situaties geldt de 10-6 waarde als grenswaarde voor kwetsbare objecten, en als richtwaarde bij beperkt kwetsbare objecten. In het Basisnet Weg en het Basisnet Water zijn veiligheidsafstanden (PR 10-6 contour) opgenomen vanaf het midden van de transportroute.

Tevens worden in het Basisnet de plasbrandaandachtsgebieden benoemd voor transportroutes waarbinnen beperkingen voor nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen gelden. Het Basisnet vermeldt dat op een afstand van 200 m vanaf de rand van het tracé in principe geen beperkingen hoeven te worden gesteld aan het ruimtegebruik. Voor het groepsrisico geldt op grond van het Bevt slechts een oriënterende waarde en alleen in bepaalde gevallen is het doen van een verantwoording van een toename van het GR verplicht.

Besluit externe veiligheid buisleidingen

In het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) wordt aangesloten bij de risicobenadering uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) zodat ook voor buisleidingen normen voor het PR en het GR gelden. Op grond van het Bevb dient zowel bij consoliderende bestemmingsplannen als bij ontwikkelingen inzicht te worden gegeven in de afstand tot het PR en de hoogte van het GR als gevolg van het transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen.

Onderzoek

Overeenkomstig de professionele risicokaart (https://nederlandprof.risicokaart.nl) waarin relevante risicobronnen worden getoond, bevinden zich ten zuiden van het plangebied diverse risicovolle inrichtingen waaronder LPG-tankstation Blommendaal, Eputan Kunststoftechniek B.V. en Parc Merwede. In figuur 4.2 is te zien dat het plangebied zich niet bevindt binnen de PR10-6 risicocontour en invloedsgebied van het groepsrisico van deze inrichtingen.

Circa 250 meter ten westen van het plangebied worden gevaarlijke stoffen vervoerd over de A27. Gelet op de ruime afstand bevindt het plangebied zich niet in de PR10-6 contour. Het maatgevende invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt 355 meter. Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied. Omdat het plangebied op meer dan 200 meter afstand ligt zal de beoogde ontwikkeling niet van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico. Wel is vanwege de ligging in het invloedsgebied een beknopte verantwoording van het groepsrisico noodzakelijk.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMRKprmarijkewg15-VA01_0008.png"

Figuur 4.2 Ligging plangebied (paarse cirkel) ten opzichte van risicovolle inrichtingen

Beknopte verantwoording van het groepsrisico

In het kader van het wettelijk vooroverleg zal voor de verantwoording aanvullend advies gevraagd worden aan de veiligheidsregio.

Bestrijdbaarheid en bereikbaarheid

Zowel voor de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid van 'dagelijkse incidenten', zoals brand of wateroverlast, als voor calamiteiten op het gebied van externe veiligheid, is het van belang dat de bereikbaarheid voor de hulpdiensten en bluswatervoorzieningen voldoende geborgd zijn.

De bestrijdbaarheid is afhankelijk van de inzetbaarheid van hulpverleningsdiensten. De brandweer moet in staat zijn om hun taken goed uit te kunnen voeren om daarmee verdere escalatie van en incident te voorkomen. Hierbij kan gedacht worden aan het voldoende/ adequaat aanwezig zijn van aanvalswegen en bluswatervoorzieningen. Tevens speelt een snelle alarmering ten allen tijde een belangrijke rol.

De twee vrijstaande woningen in het plangebied hebben een eigen toerit aan de Prinses Marijkeweg. De twee aaneengebouwde seniorenwoningen worden via de Rijskade richting de Koningin Julianastraat ontsloten. Via deze ontsluiting is het plangebied goed bereikbaar voor hulpdiensten en kan van de bron af worden gevlucht.

Zelfredzaamheid

De twee aaneengebouwde woningen worden gerealiseerd ten behoeve van senioren die verminderd zelfredzaam zijn. De beoogde vrijstaande woning is niet op een specifieke doelgroep gericht. Aanwezige kinderen en ouderen worden beschouwd als verminderd zelfredzaam. Hierbij wordt ervan uitgegaan dat de ouders/verzorgers de kinderen en ouderen kunnen begeleiden.

Conclusie

Het plangebied bevindt zich in het invloedsgebied van het groepsrisico van de A27. Gelet op de ruime afstand zal de beoogde ontwikkeling niet van invloed zijn op de hoogte van het groepsrisico. Uit de verantwoording blijkt dat de bereikbaarheid en bestrijdbaarheid als voldoende wordt beschouwd. Een aandachtspunt betreft de beperkte zelfredzaamheid van de aanwezige senioren. Hierover dient advies te worden ingewonnen bij de veiligheidsregio.

4.5 Kabel en leidingen

Toetsingskader

Planologisch relevante leidingen en hoogspanningsverbindingen dienen te worden gewaarborgd. Tevens dient rond dergelijke leidingen rekening te worden gehouden met zones waarbinnen mogelijke beperkingen gelden.

Onderzoek en conclusie

Binnen het plangebied en in de directe omgeving zijn geen planologisch relevante buisleidingen, hoogspanningsverbindingen of straalpaden aanwezig. Het aspect kabels en leidingen staat de beoogde ontwikkeling niet in de weg.

4.6 Luchtkwaliteit

Toetsingskader

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van een ruimtelijk plan uit het oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens rekening gehouden met de luchtkwaliteit. Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door hoofdstuk 5, titel 5.2 van de Wet milieubeheer. Dit onderdeel van de Wet milieubeheer (Wm) bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in tabel 4.1 weergegeven.

Tabel 4.1 Grenswaarden maatgevende stoffen Wm

Stof   Toetsing van   Grenswaarde  
stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg/m³  
  24-uurgemiddelde concentratie   max. 35 keer p.j. meer dan 50 µg / m³  
fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg /m³  

Op grond van artikel 5.16 van de Wm kunnen bestuursorganen bevoegdheden die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit onder andere uitoefenen indien de bevoegdheden/ontwikkelingen niet leiden tot een overschrijding van de grenswaarden of de bevoegdheden/ontwikkelingen niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht.

Besluit niet in betekenende mate

In dit Besluit niet in betekenende mate is bepaald in welke gevallen een plan vanwege de gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Hierbij worden 2 situaties onderscheiden:

  • een plan heeft een effect van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10 (= 1,2 µg/m³);
  • een plan valt in een categorie die is vrijgesteld aan toetsing aan de grenswaarden; deze categorieën betreffen onder andere woningbouw met niet meer dan 1.500 woningen bij één ontsluitingsweg en 3.000 woningen bij twee ontsluitingswegen, kantoorlocaties met een bruto vloeroppervlak van niet meer dan 100.000 m2 bij één ontsluitingsweg en 200.000 m2 bij twee ontsluitingswegen.

Onderzoek

Ter plaatse van het plangebied worden drie woningen gebouwd. Een dergelijke ontwikkeling valt onder het Besluit niet in betekenende mate onder de categorie woningbouw tot 1.500 woningen aan één ontsluitingsweg. Dit betekent dat de ontwikkeling niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtkwaliteit ter plaatse en dat nader onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht.

In het kader van een goede ruimtelijke ordening is een indicatie van de luchtkwaliteit ter plaatse van het plangebied gegeven. Dit is gedaan aan de hand van de NSL-monitoringstool 2018 (http://www.nsl-monitoring.nl/viewer/) die bij het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit hoort. De dichtstbijzijnde maatgevende weg betreft de Burgemeester Sloblaan. Uit de NSL-monitoringstool blijkt dat in 2017 de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide en fijn stof langs deze weg ruimschoots onder de grenswaarden lagen. Omdat direct langs deze weg aan de grenswaarden wordt voldaan, zal dit ook ter plaatse van het plangebied het geval zijn. Concentraties luchtverontreinigende stoffen nemen immers af naarmate een locatie verder van de weg ligt.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMRKprmarijkewg15-VA01_0009.png"

Figuur 4.3 Luchtkwaliteit 2017 nabij plangebied (bron: NSL-monitoringstool)

Conclusie

Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de beoogde ontwikkeling in het plangebied. Ter plaatse is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.

4.7 Bodem

Toetsingskader

Op grond van het Bro dient in verband met de uitvoerbaarheid van een plan rekening te worden gehouden met de bodemgesteldheid in het plangebied. Bij functiewijzigingen dient te worden bekeken of de bodemkwaliteit voldoende is voor de beoogde functie en moet worden vastgesteld of er sprake is van een saneringsnoodzaak. In de Wet bodembescherming is bepaald dat indien de desbetreffende bodemkwaliteit niet voldoet aan de norm voor de beoogde functie, de grond zodanig dient te worden gesaneerd dat zij kan worden gebruikt door de desbetreffende functie (functiegericht saneren). Nieuwe bestemmingen dienen bij voorkeur op schone grond te worden gerealiseerd.

Onderzoek

Het voorliggende bestemmingsplan voorziet niet in een functiewijziging. De bestemming wonen blijft gehandhaafd. Omdat de bestemming niet wijzigt, is bodemonderzoek in het kader van het bestemmingsplan niet noodzakelijk. In het kader van de omgevingsvergunning voor bouwen is bodemonderzoek uitgevoerd door Van Dijk Geo- en Milieutechniek b.v. Het onderzoek is bijgevoegd als bijlage 2.

Uit de analyseresultaten blijkt dat de kleiige toplaag en de venige onderlaag van de bodem ter plaatse van de onderzoekslocatie hooguit licht verontreinigd is met meerdere zware metalen. Dergelijke verontreinigingen worden vaker vastgesteld in van oudsher bewoonde gebieden en kunnen derhalve gezien worden als verhoogd achtergrondgehalte. Voorts is de kleiige onderlaag ter plaatse als gevolg van de AS3000-correctie licht verontreinigd met PCB.

Het grondwater ter plaatse is licht verontreinigd met barium en xylenen. Dergelijke verontreinigingen worden vaker in het grondwater vastgesteld en wordt doorgaans veroorzaakt door natuurlijke ophoping. Daarnaast is het grondwater als gevolg van de AS3000-correctie licht verontreinigd met som dichlooretheen.

Conclusie

Met betrekking tot de vastgestelde milieuhygiënische kwaliteit van de bodem ter plaatse kan worden geconcludeerd dat er gezien de geringe mate aan verontreiniging milieuhygiënisch gezien geen bezwaar is tegen de toekomstige nieuwbouw. De bodemkwaliteit ter plaatse staat de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.8 Water

Waterbeheer en watertoets

De initiatiefnemer dient in een vroeg stadium overleg te voeren met de waterbeheerder over een ruimtelijk planvoornemen. Hiermee wordt voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen in strijd zijn met duurzaam waterbeheer. Het plangebied ligt binnen het beheersgebied van het Waterschap Rivierenland, verantwoordelijk voor het waterkwantiteits- en waterkwaliteitsbeheer. Bij het tot stand komen van dit bestemmingsplan wordt overleg gevoerd met de waterbeheerder over de voorgestane ontwikkeling.

Beleid duurzaam stedelijk waterbeheer

Op verschillende bestuursniveaus zijn de afgelopen jaren beleidsnota's verschenen aangaande de waterhuishouding, allen met als doel een duurzaam waterbeheer (kwalitatief en kwantitatief). Deze paragraaf geeft een overzicht van de voor het plangebied relevante nota's, waarbij het beleid van het waterschap nader wordt behandeld.

Europa:

  • Kaderrichtlijn Water (KRW)

Nationaal:

  • Nationaal Waterplan (NW)
  • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW)
  • Waterwet

Provinciaal:

  • Provinciaal Waterplan
  • Provinciale Structuurvisie
  • Verordening Ruimte

Waterschapsbeleid

Met het Waterbeheerplan 2016-2021 'Koers houden, kansen benutten' blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Hiermee trekt het Waterschap Rivierenland de lijn door van het vorige waterbeheerplan. Bij de uitvoering van het programma beweegt het waterschap mee met veranderingen en benutten zij de kansen die zich voordoen in de regio. Om inhoudelijke ambities te bereiken ligt het accent in de periode 2016-2021 onder meer op:

  • gebiedsgericht werken;
  • waterbewustzijn ;
  • innovatie.

Het waterbeheerprogramma is het centrale beleidsdocument van het waterschap. Het programma biedt houvast voor bestuurders en ambtenaren. De doelen en maatregelen in het waterbeheerprogramma zijn opgesteld samen met provincies, gemeenten en andere partijen. Het waterschap houdt rekening met provinciale functies en werkt mee aan het realiseren van provinciale doelen.

Huidige situatie

Algemeen

Het plangebied betreft het perceel Prinses Marijkeweg 15 en bestaat uit een voormalige pastorie, bijgebouw en tuin. Het plangebied is vanwege de ligging in de bebouwde kom niet gekarteerd. In de omgeving zijn kleigronden aanwezig. In figuur 4.4 zijn de watertrappen van de omgeving te zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMRKprmarijkewg15-VA01_0010.png"

Figuur 4.4 Grondwatertrap plangebied (paarse cirkel) en omgeving

Waterkwantiteit

In de directe omgeving van het plangebied zijn geen watergangen aanwezig.

Veiligheid en waterkeringen

Het plangebied bevindt zich niet binnen de kern- en beschermingszone van een regionale en primaire waterkering.

Afvalwaterketen en riolering

Het plangebied is aangesloten op het gemeentelijke rioolstelsel.

Toekomstige situatie

Algemeen

De beoogde ontwikkeling maakt de bouw van drie woningen mogelijk.

Waterkwantiteit

Toename in verharding dient gecompenseerd te worden. Bij een toename van aaneengesloten verhard oppervlak van 500 m² of meer moet voor de versnelde afstroom van hemelwater een vergunning worden aangevraagd in het kader van de Keur. In de huidige situatie bestaat het deel van het plangebied waar de nieuwe woningen zijn beoogd uit (onverharde) tuin. In onderstaande tabel is een schatting van de toename aan verhard oppervlak opgenomen als gevolg van de bouw van drie nieuwe woningen. Voor de gemiddelde verharding van het erf is voor de vrijstaande woning een percentage van 25% gehanteerd. Bij de seniorenwoningen ligt dit percentage waarschijnlijk wat hoger door de parkeergelegenheid aan de voorzijde van de woningen. Daarom is voor de seniorenwoningen een percentage van 50% gehanteerd.

Tabel 4.2 Toename oppervlakteberekening

Ontwikkeling   Toename verhard oppervlak  
vrijstaande woning inclusief bijgebouw   169 m2  
twee aaneengebouwde seniorenwoningen   165 m2  
erfverharding vrijstaande woning (25% van erf)   (543 m2 x 25% =) 136 m2  
erfverharding twee aaneengebouwde woningen (50% van erf)   (320 m2 x 50% =) 160 m2  
Totaal   630 m2  

Het verharde oppervlak zal in de toekomstige situatie toenemen met circa 630 m2. Dit is een toename van meer dan 500 m2. Na gebruikmaking van de eenmalige vrijstelling van 500 m2 dient nog 130 m2 gecompenseerd te worden, hetgeen neerkomt op circa 6 m3 dan wel circa 28 m2 extra te graven water. De Hervormde Kerk heeft percelen weiland in eigendom waar deze compensatie kan worden gerealiseerd. Hierover is overleg gevoerd met het waterschap. Het waterschap heeft ingestemd met het graven van het benodigde water op het perceel E 129 (sectie E, perceelnummer 129) op de hoek van de Noordseweg en de Parallelweg aan de overzijde van de A27.

Afvalwaterketen en riolering

Conform de Leidraad Riolering en vigerend waterschapsbeleid is het voor nieuwbouw gewenst een gescheiden rioleringsstelsel aan te leggen zodat schoon hemelwater niet bij een rioolzuiveringsinstallatie terecht komt. Afvalwater wordt aangesloten op de bestaande gemeentelijke riolering. Voor hemelwater wordt de volgende voorkeursvolgorde aangehouden:

  • hemelwater vasthouden voor benutting,
  • (in-) filtratie van afstromend hemelwater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar oppervlaktewater,
  • afstromend hemelwater afvoeren naar AWZI.

Watersysteemkwaliteit en ecologie

Ter voorkoming van diffuse verontreinigingen van water en bodem is het van belang om duurzame, niet-uitloogbare materialen te gebruiken, zowel gedurende de bouw- als de gebruiksfase.

Veiligheid en waterkeringen

De ontwikkeling heeft geen invloed op de waterveiligheid in de omgeving.

Waterbeheer

Voor aanpassingen aan het bestaande watersysteem dient bij het waterschap vergunning te worden aangevraagd op grond van de Keur. In de Keur is ook geregeld dat een beschermingszone voor watergangen en waterkeringen in acht dient te worden genomen. Dit betekent dat binnen de beschermingszone niet zonder ontheffing van het waterschap mag worden gebouwd, geplant of opgeslagen. De genoemde bepaling beoogt te voorkomen dat de stabiliteit, het profiel en/of de veiligheid wordt aangetast, de aan- of afvoer en/of berging van water wordt gehinderd dan wel het onderhoud wordt gehinderd.

Conclusie

De ontwikkeling heeft geen negatieve gevolgen voor het waterhuishoudkundige systeem ter plaatse. Watercompensatie zal worden gerealiseerd op het kadastrale perceel E 129 aan de overzijde van de A27.

4.9 Ecologie

Toetsingskader

Wet natuurbescherming

Met de Wnb zijn alle bepalingen met betrekking tot de bescherming van natuurgebieden en dier- en plantensoorten samengebracht in één wet. De Wnb implementeert diverse Europeesrechtelijke regelgeving, zoals de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving.

Gebiedsbescherming

De Wnb kent diverse soorten natuurgebieden, te weten:

  • Natura-2000 gebieden;
  • Natuurnetwerk Nederland (NNN).

Natura-2000 gebieden

De Minister van Economische Zaken (EZ) wijst gebieden aan die deel uitmaken van het Europese netwerk van natuurgebieden: Natura 2000. Een dergelijk besluit bevat de instandhoudingsdoelstellingen voor de leefgebieden van vogelsoorten (Vogelrichtlijn) en de instandhoudingsdoelstellingen voor de natuurlijke habitats en habitats van soorten (Habitatrichtlijn).

Een bestemmingsplan dat afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor een Natura 2000-gebied, kan uitsluitend vastgesteld worden indien uit een passende beoordeling de zekerheid is verkregen dat het plan, onderscheidenlijk het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten. Indien deze zekerheid niet is verkregen, kan het plan worden vastgesteld, indien wordt voldaan aan de volgende drie voorwaarden:

  • alternatieve oplossingen zijn niet voor handen;
  • het plan is nodig om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard; en
  • de nodige compenserende maatregelen worden getroffen om te waarborgen dat de algehele samenhang van het Natura 2000-netwerk bewaard blijft.

De bescherming van deze gebieden heeft externe werking, zodat ook ingrepen die buiten deze gebieden plaatsvinden verstoring kunnen veroorzaken en moeten worden getoetst op het effect van de ingreep op soorten en habitats.

Natuurnetwerk Nederland (NNN)

Gebieden die deel uitmaken van het Natuurnetwerk Nederland (NNN) worden aangewezen in de provinciale verordening. Voor dit soort gebieden geldt het 'nee, tenzij' principe, wat inhoudt dat binnen deze gebieden in beginsel geen nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen mogen plaatsvinden.

Soortenbescherming

In de Wnb wordt een onderscheid gemaakt tussen:

  • soorten die worden beschermd in de Vogelrichtlijn;
  • soorten die worden beschermd in de Habitatrichtlijn;
  • overige soorten.

De Wnb bevat onder andere verbodsbepalingen ten aanzien van het opzettelijk vernielen of beschadigen van nesten, eieren en rustplaatsen van vogels als bedoeld in artikel 1 van de Vogelrichtlijn. Gedeputeerde Staten (hierna: GS) kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen Provinciale Staten (hierna: PS) vrijstelling verlenen van dit verbod. De voorwaarden waaraan voldaan moet worden om ontheffing of vrijstelling te kunnen verlenen zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Vogelrichtlijn. Verder is het verboden in het wild levende dieren van soorten, genoemd in bijlage IV, onderdeel a, bij de Habitatrichtlijn, bijlage II bij het Verdrag van Bern of bijlage I bij het Verdrag van Bonn, in hun natuurlijk verspreidingsgebied opzettelijk te doden of te vangen of te verstoren. GS kunnen hiervan ontheffing verlenen en bij verordening kunnen PS vrijstelling verlenen van dit verbod. De gronden voor verlening van ontheffing of vrijstelling zijn opgenomen in de Wnb en vloeien direct voort uit de Habitatrichtlijn.

Ten slotte is een verbodsbepaling opgenomen voor overige soorten. Deze soorten zijn opgenomen in de bijlage onder de onderdelen A en B bij de Wnb. De provincie kan ontheffing verlenen van deze verboden. Verder kan bij provinciale verordening vrijstelling worden verleend van de verboden. De noodzaak tot ontheffing of vrijstelling kan hierbij ook verband houden met handelingen in het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden.

Bij de voorbereiding van het bestemmingsplan moet worden onderzocht of de Wet natuurbescherming de uitvoering van het plan niet in de weg staat. Dit is het geval wanneer de uitvoering tot ingrepen noodzaakt waarvan moet worden aangenomen dat daarvoor geen vergunning of ontheffing ingevolge de wet zal kunnen worden verkregen.

Uitwerking Verordening uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland

In de provincie Zuid-Holland wordt vrijstelling verleend voor het weiden van vee en voor het op of in de bodem brengen van meststoffen. In het kader van de ruimtelijke inrichting of ontwikkeling van gebieden, daaronder begrepen het daarop volgende gebruik van het ingerichte of ontwikkelde gebied, bestendig beheer of onderhoud in de landbouw of bosbouw, bestendig beheer of onderhoud aan vaarwegen, watergangen, waterkeringen, waterstaatswerken, oevers, vliegvelden, wegen, spoorwegen of bermen, of natuurbeheer, of bestendig beheer of onderhoud van de landschappelijke kwaliteiten van een bepaald gebied worden vrijstellingen verleend ten aanzien van de soorten genoemd in bijlage 6 bij deze verordening. Het betreft aardmuis, bastaardkikker, bosmuis, bruine kikker, bunzing, dwergmuis, dwergspitsmuis, egel, gewone bosspitsmuis, gewone pad, haas, hermelijn, huisspitsmuis, kleine watersalamander, konijn, meerkikker, ree, rosse woelmuis, veldmuis, vos, wezel en woelrat.

Onderzoek

Gebiedsbescherming

Het plangebied maakt geen deel uit van een natuur- of groengebied met een beschermde status, zoals Natura 2000 (figuur 4.5). Het plangebied maakt ook geen deel uit van Natuurnetwerk Nederland (NNN). Het dichtstbijzijnde Natura 2000-gebied Zouweboezem, ligt op een afstand van circa 270 meter. Dit Natura 2000-gebied is tevens deels NNN-gebied. Het stikstofgevoelige deel van Natura 2000-gebied Zouweboezem ligt op een afstand van 2,9 kilometer.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMRKprmarijkewg15-VA01_0011.png"

Figuur 4.5 Ligging plangebied ten opzichte van Natura 2000 en NNN (bron: provincie Zuid-Holland)

Het plangebied ligt niet in beschermde natuurgebieden. Directe effecten als areaalverlies en versnippering kunnen derhalve worden uitgesloten. Gezien de afstand kunnen tevens effecten als verstoring en effecten op de waterhuishouding worden uitgesloten. Vanwege de geringe ontwikkeling en de ruime afstand tot stikstofgevoelige habitattypen van het Natura 2000-gebied Zouweboezem (2,9 km) genereert de ontwikkeling qua stikstofdepositie eveneens geen problemen. De ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op de instandhoudingsdoelstellingen voor de kwalificerende soorten en typen uit Natura 2000-gebieden. Gezien bovenstaande conclusies staat de Wet natuurbescherming 2017 en het beleid van de provincie de uitvoering van het plan niet in de weg.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.bpMRKprmarijkewg15-VA01_0012.png"

Figuur 4.6 Ligging plangebied ten opzichte van stikstofgevoelig Natura 2000-gebied (in paars)

Soortenbescherming

Aan de Prinses Marijkeweg 15 te Meerkerk worden drie nieuwe woningen gerealiseerd. Deze activiteit zou kunnen samengaan met effecten op beschermde planten- en diersoorten. Op grond hiervan is door Adviesbureau Mertens Uit Wageningen een verkennend veldonderzoek uitgevoerd naar het voorkomen van beschermde soorten. De volledige rapportage van dit onderzoek is opgenomen in bijlage 3.

Uit het onderzoek blijkt dat in verband met de aanwezigheid van algemene broedvogels het van belang is om werkzaamheden buiten het broedseizoen te starten en/of te werken op een manier dat vogels niet tot broeden komen (vogelverschrikkers gebruiken). Het voorkomen van en effecten op vleermuizen en vogels met vaste rusten verblijfplaatsen is uitgesloten. Mogelijk vliegen en foerageren er vleermuizen. Gedurende en na realisatie van de plannen kunnen deze soorten er blijven vliegen en foerageren. Er zijn daarnaast mogelijk algemene nationaal beschermde zoogdieren en amfibieën aanwezig. Voor deze algemene soorten bestaat een algemene vrijstelling in provincie Zuid-Holland. Ook na het samengaan van de gemeente Zederik met de gemeenten Vianen en Leerdam in de provincie Utrecht geldt deze algemene vrijstelling. Het voorkomen van overige beschermde soorten wordt uitgesloten.

Conclusie

De voorgenomen ontwikkeling leidt niet tot negatieve effecten op beschermde natuurgebieden of beschermde soorten. Het aspect ecologie vormt dan ook geen belemmering voor de uitvoering van het plan.

4.10 Archeologie

Erfgoedwet

Op 1 juli 2016 zijn de Monumentenwet en de Wet op de archeologische monumentenzorg vervangen door de Erfgoedwet. De uitgangspunten van het Verdrag van Malta blijven in de Erfgoedwet de basis voor de Nederlandse omgang met archeologie. De wet regelt de bescherming van archeologisch erfgoed in de bodem, de inpassing ervan in de ruimtelijke ontwikkeling en de financiering van opgravingen: 'de veroorzaker betaalt'.

Voor gebieden waar archeologische waarden voorkomen of waar reële verwachtingen bestaan dat ter plaatse archeologische waarden aanwezig zijn, dient door de initiatiefnemer voorafgaand aan bodemingrepen archeologisch onderzoek te worden uitgevoerd. De uitkomsten van het archeologisch onderzoek dienen vervolgens volwaardig in de belangenafweging te worden betrokken. Het belangrijkste doel is de bescherming van het archeologische erfgoed in de bodem (in situ) omdat de bodem doorgaans de beste garantie biedt voor een goede conservering. Er wordt uitgegaan van het basisprincipe de 'verstoorder' betaalt voor het opgraven en het documenteren van de aangetroffen waarden als behoud in de bodem niet tot de mogelijkheden behoort.

Onderzoek

Op 13 december 2010 heeft de gemeenteraad van Zederik haar eigen archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart vastgesteld. Deze kaart is door middel van een herziening van het bestemmingplan 'Kernen Zederik' vertaald in het bestemmingsplan. Voor het plangebied geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 4'. In deze gebieden is sprake van een hoge verwachting op archeologische waarden (voor prehistorie tot middeleeuwen). Dit betekent dat bij ingrepen groter dan 250 m2 en dieper dan 30 cm archeologisch onderzoek noodzakelijk is.

Door SOB Research is een archeologisch bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. Dit onderzoek is bijgevoegd als bijlage PM. Op basis van het uitgevoerde onderzoek kan worden geconcludeerd dat ter plaatse van de te bebouwen zones een kans bestaat dat er archeologische resten kunnen worden aangetroffen en dat als gevolg van de planuitvoering archeologische resten kunnen worden aangetast.

  • Voor het noordelijke deel van het plangebied wordt alleen archeologische vervolgonderzoek geadviseerd wanneer als gevolg van de bouwwerkzaamheden sprake zou zijn van (nu niet voorziene) bodemverstoringen met een diepte van meer dan 1,9 meter beneden het maaiveld.
  • Voor het grootste deel van het zuidelijke en centrale deel van het plangebied wordt alleen vervolgonderzoek geadviseerd wanneer daar als gevolg van de bouwwerkzaamheden sprake zou zijn van (nu niet voorziene) bodemverstoringen met een diepte van meer dan 0,9 meter beneden het maaiveld. Er wordt dan ook aanbevolen om graafwerkzaamheden daar te beperken tot een maximale diepte van circa 0,9 meter beneden het maaiveld. Anderzijds kan het maaiveld zodanig worden opgehoogd, dat graafwerkzaamheden niet dieper dan tot 0,9 meter beneden het huidige maaiveld zullen reiken.
  • Voor wat betreft de niet te bebouwen zone ter plaatse van het zuidoostelijke deel van het plangebied wordt aanbevolen de archeologische dubbelbestemming te handhaven.

Conclusie

Op basis van voorgaande aanbevelingen wordt de archeologische dubbelbestemming voor het plangebied gehandhaafd. Mochten de dieptematen van deze dubbelbestemming dan wel uit het uitgevoerde archeologisch bureau- en booronderzoek worden overschreden, dan dient vervolgonderzoek plaats te vinden. Hiermee staat het aspect archeologie de vaststelling van het bestemmingsplan niet in de weg.

4.11 Vormvrije-mer

Toetsingskader

In onderdeel C en D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. is aangegeven welke activiteiten in het kader van het omgevingsvergunning planmer-plichtig, projectmer-plichtig of mer-beoordelingsplichtig zijn. Voor deze activiteiten zijn in het Besluit m.e.r. drempelwaarden opgenomen. Daarnaast dient het bevoegd gezag bij de betreffende activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, na te gaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling. Deze omstandigheden betreffen:

  • de kenmerken van de projecten;
  • de plaats van de projecten;
  • de kenmerken van de potentiële effecten.

Onderzoek

In het Besluit milieueffectrapportage is opgenomen dat de aanleg, wijziging of uitbreiding van een stedelijk ontwikkelingsproject mer-beoordelingsplichtig is indien (Besluit milieueffectrapportage, Bijlage onderdeel D11.2);

  • de activiteit betrekking heeft op een oppervlakte van 100 hectare of meer;
  • een aaneengesloten gebied en 2.000 of meer woningen omvat;
  • een bedrijfsvloeroppervlakte van 200.000 m2 of meer.

De beoogde ontwikkeling betreft de realisatie van drie extra woningen op het perceel van de voormalige pastorie. Door de beoogde woningbouw worden de drempelwaarden niet overschreden. Opgemerkt dient te worden dat voor activiteiten die niet aan de bijbehorende drempelwaarden voldoen, toch dient te worden nagegaan of er sprake kan zijn van belangrijke gevolgen voor het milieu.

De directe omgeving van het plangebied bestaat uit woningen met enkele centrumvoorzieningen op grotere afstand. Het is daarom niet te verwachten dat als gevolg van de beoogde ontwikkeling in combinatie met de bestaande functies onaanvaardbare cumulatieve effecten optreden. Er is geen sprake van een functiewijziging omdat op het perceel al een woonbestemming rust. De woningen worden gerealiseerd binnen bestaand woongebied. De bijdrage aan de luchtverontreiniging in de omgeving als gevolg van de ontwikkeling is van 'niet betekenende mate'.

Ter plaatse van het plangebied is sprake van een aanvaardbaar akoestisch klimaat. Het plangebied ligt niet in een beschermd natuurgebied. De toekenning van bouwmogelijkheden voor drie nieuwe woningen leidt niet tot onacceptabele veiligheidsrisico's en zal de cultuurhistorische en landschappelijke waarden niet aantasten. De kenmerken, plaats en potentiële effecten van de ontwikkeling geven op basis van het voorgaande geen aanleiding dat ernstige milieugevolgen te verwachten zijn. Dit blijkt ook uit de onderzoeken van de verschillende milieuaspecten zoals deze in de vorige paragrafen zijn opgenomen.

Conclusie

De beoogde bouw van drie extra woningen is vormvij m.e.r.-beoordelingsplichtig. Er zijn geen ernstige milieugevolgen te verwachten die het nodig maken een m.e.r.-beoordelingsprocedure te volgen.

Hoofdstuk 5 Uitvoerbaarheid

5.1 Economische uitvoerbaarheid

Op grond van het bepaalde in artikel 6.12 lid 1 Wet ruimtelijke ordening is de gemeenteraad verplicht een exploitatieplan vast te stellen bij de vaststelling van een bestemmingsplan. In afwijking hiervan bepaalt lid 2 van dit artikel dat de gemeenteraad geen exploitatieplan hoeft vast te stellen indien:

  • 1. het verhaal van kosten van de grondexploitatie anderszins is verzekerd (bijvoorbeeld via gronduitgifte, een anterieure overeenkomst over grondexploitatie);
  • 2. het niet noodzakelijk is een tijdvak voor de exploitatie, dan wel een fasering in de uitvoering van werken, werkzaamheden, maatregelen en bouwplannen vast te stellen;
  • 3. het stellen van eisen voor de werken en werkzaamheden voor het bouwrijp maken van het exploitatiegebied, de aanleg van nutsvoorzieningen en het inrichten van de openbare ruimte in het exploitatiegebied, dan wel het stellen van regels omtrent het uitvoeren van die werkzaamheden, dan wel een uitwerking van de regels met betrekking tot de uitvoerbaarheid niet nodig is.

Op grond van artikel 6.12 lid 2 Wro zal geen exploitatieplan worden vastgesteld, aangezien:

  • begeleiding van de planologische procedure door middel van het heffen van leges is gedekt;
  • het aanleggen van voorzieningen in het exploitatiegebied niet aan de orde is;
  • de benodigde haalbaarheidsonderzoeken zijn door de initiatiefnemer bekostigd;
  • tussen de initiatiefnemer en gemeente is een overeenkomst afgesloten waarin zowel de afspraken met betrekking tot de afwenteling van planschade zijn vastgelegd.

Aangezien op grond van bovenstaande voor de gemeente Zederik geen kosten zijn verbonden aan het opstellen en uitvoeren van het bestemmingsplan, is de economische uitvoerbaarheid voldoende verzekerd.

5.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Het ontwerpbestemmingsplan heeft vanaf 20 juni 2019 gedurende zes weken ter inzage gelegen. Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld een zienswijze in te dienen. Tijdens de terinzagelegging is één zienswijze ontvangen. In de Beantwoording Nota van Zienswijze is de zienswijze samengevat en beantwoord. De Nota is bijgevoegd als bijlage  5. De zienswijze heeft geen aanleiding gegeven om het bestemmingsplan aan te passen.

Hoofdstuk 6 Juridische planopzet

6.1 Algemeen

Dit bestemmingsplan vormt het juridische kader voor het plangebied. Op basis van dit bestemmingsplan zal de beoogde ontwikkeling zonder verdere uitwerking van de bestemmingen of andere planologisch-juridische procedures kunnen worden uitgevoerd. Daarnaast vervult het plan, na realisatie van de functiewijziging een belangrijke beheer- en gebruiksfunctie. Het bestemmingsplan is in lijn met het vigerende bestemmingsplan 'Kernen Zederik' en voldoet aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP2012). Voor de vertaling van het gemeentelijke archeologiebeleid in de regels is gebruik gemaakt van bestemmingsplan 'Herziening Kernen Zederik'.

6.2 Opbouw regels

De juridische regeling bestaat uit vier hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de definities van begrippen, die voor het algemene begrip, de leesbaarheid en uitleg van het plan van belang zijn en de wijze van meten. In hoofdstuk 2 wordt op de bestemmingen en hun gebruik ingegaan (zie paragraaf 6.3). Het derde hoofdstuk gaat in op de algemene bepalingen. De overgangs- en slotbepalingen maken onderdeel uit van het vierde hoofdstuk.

6.3 De bestemmingen

Tuin

Deze bestemming betreffen de voortuinen. Op gronden met deze bestemming zijn alleen bouwwerken, geen gebouw zijnde toegestaan. Tevens mag op de gronden worden voorzien in de parkeerbehoefte van de aangrenzende functie.

Wonen

Conform het toekomstige gebruik van het perceel is de bestemming 'Wonen' gehandhaafd maar is een extra bouwvlak toegevoegd om de seniorenwoningen mogelijk te maken. Voor dit bouwvlak is de aanduiding 'twee-aaneen' opgenomen. Hiermee is geregeld dat er alleen twee-aaneen gebouwde woningen mogelijk zijn. Daarnaast zijn tevens de maximale goot- en bouwhoogte vastgelegd (2,8 meter respectievelijk 7,4 meter).

Het langgerekte bouwvlak uit het vigerende bestemmingplan 'Kernen Zederik' is langs de Prinses Marijkeweg opgeknipt zodat de nieuwe woning ten minste 2,5 meter uit de perceelsgrens met het woonperceel Prinses Marijkeweg 13 wordt gebouwd. Aan het bouwvlak is de aanduiding 'vrijstaand' toegevoegd. Hiermee is geregeld dat er alleen vrijstaande woningen mogelijk zijn. Daarnaast zijn tevens de maximale goot- en bouwhoogte vastgelegd (6 m respectievelijk 10 m).

Bijgebouwen mogen zowel binnen als buiten het bouwvlak worden gerealiseerd met een maximale grootte, voor zover gelegen buiten het bouwvlak, van 75 m² en bij een maximaal bebouwingspercentage van 50% van het bestemmingsvlak. Deze normen beogen met name te voorkomen dat een bouwperceel volledig wordt bebouwd en dat stedenbouwkundig gezien ongewenste situaties ontstaan.

De regels bij deze bestemming bieden de mogelijkheid tot de uitoefening van een bed and breakfast en het uitoefenen van een aan huis verbonden beroep of bedrijf. Belangrijk is dat de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat de ruimtelijke uitwerking of uitstraling in overeenstemming met de woonfunctie is.

Waarde - Archeologie 4

Ter bescherming van de archeologische waarden die mogelijk in het gebied voorkomen, is een archeologische dubbelbestemming opgenomen, afgestemd op het gemeentelijke archeologiebeleid.