Plan: | Reparatieplan Broekgraaf, Leerdam |
---|---|
Status: | ontwerp |
Plantype: | bestemmingsplan |
IMRO-idn: | NL.IMRO.1961.bpLDrepabroekgraaf-ON01 |
De gemeente Vijfheerenlanden heeft als doel een vitale en gezonde gemeente te zijn, met voldoende woningen voor de juiste doelgroepen. De wijk Broekgraaf is al enkele jaren in ontwikkeling. De wijk ligt tussen de Spoorbaan Geldermalsen - Gorinchem, de Koendersweg en de Tiendweg. Op 16 juni 2010 is het bestemmingsplan vastgesteld waarmee het eerste deel van het gebied is ontwikkeld. Op 3 september 2021 is het plan 'CHW bestemmingsplan Broekgaaf' vastgesteld, waarin het plan verder is uitgewerkt en geupdate.
Inmiddels is gebleken dat het plan op enkele plaatsen niet overeenkomt met de beoogde of gerealiseerde functie. Tevens is er een aanpassing in de regels nodig die betrekking hebben op het hele plangebied. In dit bestemmingsplan wordt het bestemmingsplan 'CHW bestemmingsplan Broekgraaf' in overeenstemming gebracht met de te realiseren situatie.
Het plangebied ligt aan de westzijde van Leerdam. De plangrens is gelijk aan de plangrens van het geldende bestemmingsplan 'CHW bestemmingsplan Broekgraaf'.
Voorliggend plan heeft betrekking op vijf wijzigingen ten opzichte van het moederplan:
Wijzigingen op de verbeelding:
Wijzigingen in de regels:
Wijziging nummer 1
Wijziging nummer 2
Wijziging nummer 3
In Hoofdstuk 2 worden verschillende uitvoeringsaspecten besproken, in Hoofdstuk 3 juridische aspecten en tot slot wordt de uitvoerbaarheid van het plan besproken in Hoofdstuk 4.
Voor elk bestemmingsplan moet een gemeente aantonen dat het plan uitvoerbaar is. Dat volgt namelijk uit artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (hierna: Bro). Dit bestemmingsplan betreft het wijzigen van enkele bestemmingen. Hieronder wordt per aspect besproken of aan de eisen voldaan wordt.
De Waterparagraaf is een verplicht onderdeel van een ruimtelijk plan en vormt een wezenlijk element in het gehele watertoetsproces. Het fungeert als een instrument waarin de waterhuishoudkundige gevolgen van een plan inzichtelijk worden gemaakt, de gemaakte afwegingen expliciet en toetsbaar worden vastgelegd en het wateradvies van de waterbeheerder wordt opgenomen. Door de bestaande (geo)hydrologische situatie en randvoorwaarden, de geplande ontwikkeling en de ruimtelijke consequenties ten aanzien van de waterhuishouding te analyseren, kan het streven naar een duurzaam en robuust watersysteem vroegtijdig in het ontwerpproces worden geïntegreerd.
Planvoornemen
Het plan wordt op drie locaties gewijzigd, dat wil zeggen dat drie gebieden een andere bestemming krijgen.
Op locatie 1 wordt de enkelbestemming 'Groen' gewijzigd in 'Woongebied' . Dit gebied heeft een grootte van ongeveer 150 m2. Deze uitbreiding wordt gerealiseerd ten behoeve van het parkeerterrein van het beoogde flatgebouw op deze locatie. Hoewel de toerit wordt aangelegd in halfverharding draagt de toevoeging van parkeer- of ontsluitingsruimte bij aan verharding van het oppervlak. Voor de ontwikkeling van Broekgraaf is een watervergunning verleend. De totale waterbalans in het totale plangebied voldoet aan de uitgangspunten van de watervergunning. Hoewel op deze specifieke locatie verhard oppervlak wordt toegevoegd, is gelet op de gehele planuitwerking geen sprake van toevoeging van verhard oppervlak. De totale waterbalans is in overeenstemming met de watervergunning.
Op locatie 2 vindt een verandering plaats van de geldende bestemming 'Natuur' naar de bestemming 'Water', in overeenstemming met de feitelijke situatie. Daarmee wordt tevens mogelijk gemaakt dat in de watergang vlonders behorende tot de naastgelegen woningen gerealiseerd kunnen worden. Het toevoegen van de mogelijkheid tot het realiseren van vlonders leidt tot effecten op de waterafvoer en het waterleven. De aanleg van vlonders betreft een geringe aanpassing ten opzichte van het geheel van de natuurbescherming, waardoor de effecten beperkt blijven. De aanleg van vlonders moet bovendien voldoen aan de regels die het waterschap hieraan stelt.
Conclusie
Het aspect water vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Bij het opstellen of herzien van een bestemmingsplan worden de regels van de Wet geluidhinder (Wgh) toegepast. Deze wet heeft betrekking op geluid dat veroorzaakt wordt door wegen, spoorwegen, gezoneerde industrieterreinen en luchthavens. De Wgh bevat geluidsnormen en richtlijnen over de toelaatbaarheid van geluidsniveaus als gevolg van voorgenoemde geluidsbronnen. Indien het bestemmingsplan een geluidsgevoelig object mogelijk maakt binnen een geluidszone van een bestaande geluidsbron, of indien het plan een nieuwe geluidsbron mogelijk maakt, dient volgens de Wgh een akoestisch onderzoek plaats te vinden bij het voorbereiden van de vaststelling van het bestemmingsplan. In het plangebied is ook geen sprake van gezoneerde industrieterreinen of luchthavens. Wel valt een geluidzone van een gezoneerd industrieterrein over het plangebied.
Planvoornemen
De beoogde veranderingen voegen geen geluidsgevoelige objecten in het kader van de Wet geluidhinder toe. Alle locaties die vallen onder bestemmingen die mogelijk geluidsgevoelig kunnen zijn, zijn reeds meegenomen in akoestisch onderzoek in het kader van het moederplan. De gebiedsaanduidingen met betrekking tot geluid zijn overgenomen in dit reparatieplan zodat dezelfde bescherming en regels gelden.
Ten aanzien van de uitwerking van gronden met de bestemming 'Woongebied', met de gebiedsaanduiding 'milieuzone - geluidsgevoelige functie' is een akoestisch onderzoek uitgevoerd.
Om de geluidsbelasting bij de nabijgelegen woningen op een aanvaardaar niveau te krijgen moet
een geluidsscherm van 3 m hoogte met een minimale lengte van 55 m langs de oost- en zuidzijde van de speelweide bij het dierenasiel geplaatst worden. Met de uitbreiding van de functieaanduiding 'geluidsscherm' wordt een aanvaardbaar akoestisch klimaat op de nabijgelegen woningen mogelijk gemaakt.
Conclusie
Het aspect geluid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Archeologie
Ten behoeve van het bestemmingsplan Broekgraaf is in 2008 archeologische bureauonderzoek uitgevoerd. Hierin werd geconcludeerd dat er mogelijk resten aanwezig konden zijn in delen van het plangebied en aanvullend onderzoek noodzakelijk is. Deze aanvullende onderzoeken zijn in het kader van het vigerende bestemmingsplan uitgevoerd. Hieruit kwam naar voren dat er in het plangebied geen nadere resten zijn gevonden die mogelijk een belemmering kunnen vormen voor het planvoornemen en is het plangebied vrijgegeven wat betreft archeologie.
Voorliggend reparatieplan ziet om enkele kleine wijzigingen ten opzichte van het moederplan. De omvang van de grondroerende werkzaamheden blijft beperkt en is in verhouding tot het volledige plangebied zeer gering. Aanvullend onderzoek wordt daarom niet noodzakelijk geacht.
Cultuurhistorie
In het moederplan is verkend wat de cultuurhistorische waarden zijn die gelden in het plangebied. Daarin is geconcludeerd dat het planvoornemen past binnen de Visie Ruimte die de provincie heeft geformuleerd in de cultuurhistorische atlas.
Conclusie
De aspecten archeologie en cultuurhistorie vormen geen belemmering voor het planvoornemen.
De ontwikkeling van het plangebied moet worden afgestemd op de bestaande bedrijven en de daar aan toegekende milieuruimte. Het doel hiervan is om deze bedrijven niet in hun bedrijfsvoering te belemmeren, maar ook om ongewenste milieuhinder bij de woningen te voorkomen.
Voorliggend planvoornemen voorziet weliswaar in een toevoeging van een stukje woonbestemming, met een aanduiding is het bouwen van woningen uitgesloten. Er wordt zodiende geen mogelijkheid gegeven voor het toevoegen van gevoelige functies in het kader van bedrijven en milieuzonering. Daarmee wordt ook uitgesloten dat het plan effect heeft op bedrijfsvoering van omliggende bedrijven.
Verder maakt dit bestemmingsplan mogelijk dat de geluidsbelasting op nieuw te realiseren woningen in de nabijheid van het dierenasiel op een aanvaardbaar niveau komt.
Conclusie
Het aspect bedrijven en milieuzonering vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
In het kader van de onderzoeksplicht dient onder andere de bodemgesteldheid in het plangebied in kaart te worden gebracht. Onderzocht moet worden of de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.
In het kader van het moederplan is onderzoek uitgevoerd en gemotiveerd dat de bodemkwaliteit voldoende is voor de uitvoering van het plan. De voorgenomen wijzigingen leiden niet tot een verhoogde gevoeligheid voor de bodemkwaliteit ten opzichte van de huidige bestemming.
Gelet op het feit dat er ten opzichte van de bestemmingen van de gebieden in voorliggend plan geen wijziging is in de mate van gevoeligheid voor de bodemkwaliteit in combinatie met de conclusies uit het moederplan, vormt het aspect bodem geen belemmering voor het planvoornemen.
Conclusie
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Bij een bestemmingsplanwijziging moet volgens het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) het plangebied worden getoetst. Om de beoogde planontwikkeling in het bestemmingsplan te kunnen vastleggen is het noodzakelijk om aan te tonen dat zich in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen en/of objecten bevinden die op basis van de veiligheidsafstanden mogelijk risico’s kunnen opleveren voor de aanwezigen binnen het invloedsgebied.
In voorliggend plan worden geen gevoelige functies of risicovolle objecten mogelijk gemaakt. Daarnaast is in het moederplan een risico-inventarisatie gedaan waaruit is gebleken dat vanuit het aspect externe veiligheid er geen knelpunten zijn voor de beoogde planontwikkeling.
Conclusie
Het aspect externe veiligheid vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Onderdeel van goede ruimtelijke ordening is het effect van een beoogd nieuw project op de verkeersstructuur. De hoofdverkeersstructuur is vastgelegd in de verbeelding. Tevens is geborgd dat bij de uitwerking van de plannen voldoende ruimte voor parkeren wordt meegenomen. Bij de uitwerking van de woongebieden bleek dat het parkeerterrein en toerit ter plaatse van het plangebied niet volledig binnen het Woongebied pasten maar binnen de bestemming Groen lagen. Dit betreft een ondergeschikte wijziging die geen invloed heeft op de verkeersstructuur en afwikkeling of wijziging in het aantal parkeerplaatsen.
Dit is een functionele toevoeging ten opzichte van het originele plan, de beoogde parkeernorm is in het moederplan reeds getoetst.
Conclusie
Het aspect verkeer en parkeren vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Voor het moederplan is in het kader van het aantonen van de uitvoerbaarheid van het plan een inventarisatie van de natuurwaarden uitgevoerd, alsook een AERIUS-berekening ten behoeve van de stikstofdepositie. In het kader van dat onderzoek zijn maatregelen genoemd die genomen dienden te worden voor het behoud en bescherming van specifieke soorten. Het planvoornemen voorziet in het omzetten van een klein deel van een perceel van 'Groen' naar 'Woongebied' en van het omzetten van een 'Natuur' naar 'Water', waarbij de aanwezige functie niet wijzigt. Beide veranderingen betreffen een geringe wijziging ten opzichte van het totale plangebied. Dit leidt niet tot significante veranderingen waarbij ofwel soorten ofwel gebieden worden aangetast.
Conclusie
Het aspect ecologie vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (Wm). De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wm in werking getreden.
Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit.
Als sprake is van realisatie of wijziging van bronnen van luchtverontreiniging, die kunnen leiden tot een toename van de hoeveelheid luchtverontreiniging, is onderzoek noodzakelijk. Projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm.
In het plangebied worden geen functies toegevoegd die leiden tot een verhoogde hoeveelheid verkeersbewegingen en zodoende mogelijk tot een verslechtering van de luchtkwaliteit.
Conclusie
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor het planvoornemen.
Op grond van het Besluit milieueffectrapportage moet na worden gegaan of sprake kan zijn van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu, gelet op de omstandigheden als bedoeld in bijlage III van de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling (85/337/EEG).
De wijzigingen in voorliggend reparatieplan hebben betrekking op een stedelijke ontwikkelingsproject. Dit stedelijk ontwikkelingsproject is reeds mogelijk gemaakt in het CHW bestemmingsplan Broekgraaf. De wijzigingen in dit reparatieplan zijn dusdanig gering ten opzichte van de omvang van het totale ontwikkelingsproject dat er geen significante nadelige gevolgen voor het milieu door ontstaan.
Dit hoofdstuk gaat in op de regels van het bestemmingsplan. De regels vormen samen met de verbeelding het juridische bindende deel van het bestemmingsplan. Zowel de verbeelding als de regels voldoen aan de verplichte landelijke standaarden voor de uitwisseling en vergelijkbaarheid van digitale bestemmingsplannen (IMRO2012 en SVBP2012). Het bestemmingsplan bestaat uit:
Bij het bestemmingsplan hoort een toelichting. Het bestemmingsplan met de daarbij behorende toelichting stelt men langs elektronische weg vast. De toelichting heeft geen rechtskracht, maar is wel een belangrijk onderdeel van de herziening. Hierin staat hoe een plan tot stand is gekomen, een beschrijving van het gebied en wat de bedoelingen van de gemeente zijn in het plangebied.
Voorliggend bestemmingsplan ziet op de reparatie van enkele onderdelen in het moederplan. Dit betreffen drie wijzigingen in de verbeelding:
De wijzigingen in de regels hebben betrekking op het gehele plangebied van het moederplan. De verbeelding bevat daarom het hele plangebied uit het moederplan, waarbij de plancontour de aanduiding 'overige zone - reparatie' heeft gekregen.
In de regels zijn de wijzigingen in de regels van het moederplan opgenomen. In de bijlage is de integrale set regels opgenomen met daarin de wijzigingen verwerkt.
Dit reparatieplan bevat wijzigingen in de regels ten opzichte van het moederplan ten aanzien van twee onderdelen. De overige regels uit het moederplan blijven van toepassing.
De wijzigingen in de planregels zijn de volgende:
Aan de regels voor de bestemming 'Woongebied' is de aanduiding 'wonen uitgesloten' toegevoegd. Hiermee wordt het bouwen van woningen binnen de aanduiding uitgesloten. Op die manier wijzigt er ten opzichte van het moederplan niets aan de hoeveelheid woningen en tevens de ligging van gevoelige functies in het plangebied van het moederplan.
Deze bestemmingsplanwijziging doorloopt de procedure zoals vastgelegd in artikel 3.6, eerste lid, sub a, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Door het voeren van de genoemde procedure, wordt eenieder in de gelegenheid gesteld voor het indienen van zienswijzen.
Het plan wordt gedurende een periode van zes weken ter inzage gelegd. Gedurende deze periode heeft een ieder de mogelijkheid een zienswijze in te dienen.
Voorliggende herziening heeft betrekking tot een gemeentelijk initiatief. De kosten met betrekking tot het opstellen van dit plan worden gedragen door de gemeente. Het plan wordt hiermee economisch uitvoerbaar geacht.