Type plan: wijzigingsplan
Naam van het plan: Voorstraat 92-94, Vianen
Status: vastgesteld
Plan identificatie: NL.IMRO.1961.WPVIVoorstraat9294-VA01

Toelichting

1 Inleiding
 
1.1 Aanleiding
Momenteel is in het vigerende bestemmingsplan 'Binnenstad' voor de locaties Voorstraat 92 en 94 in Vianen een aanduiding 'wonen uitgesloten' opgenomen. Om hier wonen op de begane grond en op de bovenverdiepingen mogelijk te maken, wordt de functieaanduiding 'wonen uitgesloten' gewijzigd in de aanduiding 'wonen'. Hiertoe wordt gebruik gemaakt van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 5.6.1 van bestemmingsplan 'Binnenstad' die specifiek voor deze twee panden is opgenomen. Met het voorliggende wijzigingsplan wordt hier invulling aan gegeven. In onderhavig plan  wordt toegelicht dat voldaan wordt aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid en dat sprake is van een goede ruimtelijke ordening.
1.2 Ligging plangebied
Het plangebied is gelegen aan de Voorstraat 92 en 94 te Vianen in de gemeente Vijfheerenlanden. De planlocatie is kadastraal bekend als de gemeente Vianen, sectie a, perceelnummer 2453 en 3394  met een oppervlakte van 236 m². 
 
De navolgende afbeeldingen tonen de globale ligging en begrenzing van het plangebied.   
   
Globale ligging plangebied, rood omcirkeld (bron: Google Maps) 
 
Globale begrenzing plangebied, rood omkaderd (bron: Google Maps)
1.3 Geldend bestemmingsplan
Voor de gronden in het plangebied geldt het bestemmingsplan 'Binnenstad', zoals vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Vianen op 6 juni 2013.
  
De navolgende afbeelding toont een uitsnede van de verbeelding van het geldende bestemmingsplan.
   
Uitsnede verbeelding geldend bestemmingsplan, plangebied rood omkaderd (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
De gronden van het plangebied zijn voorzien van de bestemmingsplan 'Centrum - 1'  Voor beide woningen is een bouwvlak aangegeven. Voor het pand Voorstraat 92 gelden de bestaande goot- en bouwhoogte, terwijl voor het pand Voorstraat 94 de maximale goot- en bouwhoogte op de verbeelding is aangeduid (maximaal resp. 5 en 9 m). Verder is het bouwvlak voorzien van de functieaanduiding 'wonen uitgesloten', waardoor wonen op de begane grond en op de bovenverdiepingen niet is toegestaan.
 
In artikel 5.6.1. van het bestemmingsplan 'Binnenstad' is de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen:
5.6.1 Wijziging wonen op bovenverdiepingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de aanduiding 'wonen uitgesloten' wordt verwijderd en de aanduiding 'wonen' wordt opgenomen op het perceel Voorstraat 92-94, waardoor daar wonen wordt toegestaan, mits op geen van de gevels van woningen bij voltooiing de geluidbelasting vanwege een weg de ten hoogste toegestane grenswaarde overschrijdt, tenzij het betreft dove gevels die als zodanig gerealiseerd zijn en blijven.
Hiermee kan de beoogde wijziging naar wonen doorgevoerd, mits voldaan wordt aan de gestelde voorwaarden. In toelichting hoofdstuk 3 wordt hier nader op ingegaan.
 
Daarnaast geldt voor het plangebied de dubbelbestemming 'Waarde - Archeologie 1', voor behoud en bescherming van aanwezige en beschermde archeologische monumenten. Tevens geldt de dubbelbestemming 'Waarde - Beschermd stadsgezicht' met de gebiedsaanduiding 'zone a'. Hiervoor geldt dat de panden zijn bestemd voor behoud en bescherming van de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht.
 
Voor de gronden geldt ook het 'Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren' waarin de parkeernormen van de gemeente zijn opgenomen en geldt het 'Reparatieplan bijgebouwen'. Met dit plan wordt wonen in bijgebouwen planologisch-juridisch uitgesloten.
1.4 Leeswijzer
Na dit inleidende hoofdstuk wordt in hoofdstuk 2 het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 wordt er ingegaan op de haalbaarheid van het wijzigingsplan en de wijzigingsbevoegdheid. In hoofdstuk 4 is een beschrijving van het relevante beleid opgenomen. In hoofdstuk 5 komen de verschillende relevante milieu- en omgevingsaspecten aan de orde. Hoofdstuk 6 gaat in op de juridische aspecten. Tot slot bevat hoofdstuk 7 de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid van het plan.
2 Planbeschrijving
 
2.1 Huidige situatie
Het plangebied is gelegen in het oude centrum van de stad Vianen. Vianen is een stad gelegen ten zuiden van Utrecht en is onderdeel van de gemeente Vijfheerenlanden. Vianen is een historische stad met een rijke geschiedenis. Het plangebied is gelegen aan de Voorstraat, ook wel het meest centrale deel van het centrum.
 
Het gaat om twee panden: Voorstraat 92 een Rijksmonument uit 1800 met een totale vloeroppervlakte van 108 m² en Voorstraat 94 uit 1915 met een totale vloeroppervlakte van 185 m²  (bron: Basisregistratie Adressen en Gebouwen, BAG). Op het laatstgenoemde adres was onder andere een kuiperij gevestigd. De panden beschikken over kleine bijbehorende buitenruimten die grotendeels betegeld zijn. De entrees van de twee panden zijn gelegen aan de Voorstraat.
 
Voor- en achterzijde Voorstraat 92-94 (bron: Inventerra, september 2021)
 
De Voorstraat is redelijk autoluw; de ontsluiting van het plangebied vindt dan ook voornamelijk plaats via de Kerkstraat. Direct achter het plangebied ligt een parkeerplaats. Ten zuiden van de twee gebouwen is een doorsteek van de Voorstraat naar de achtergelegen parkeerplaats.
 
De navolgende afbeelding toont een 3d impressie van het plangebied.
 
Vogelvluchtperspectief huidige situatie
   
2.2 Toekomstige situatie
Op dit moment is het wonen in de panden niet toegestaan. Door gebruik te maken van de wijzigingsbevoegdheid in artikel 5.6.1 van het vigerende bestemmingsplan 'Binnenstad', kan de huidige functieaanduiding 'wonen uitgesloten' worden verwijderd en kan de aanduiding 'wonen' worden opgenomen. Op grond daarvan is dan het wonen op de begane grondlaag en op de bovenverdieping toegestaan. Er vinden geen bouwwerkzaamheden plaats.
 
3 Haalbaarheid van het wijzigingsplan
In de regels van het geldende bestemmingsplan is in artikel 5.6.1 de volgende wijzigingsbevoegdheid opgenomen:
 
5.6 Wijzigingsbevoegdheid
5.6.1 Wijziging wonen op bovenverdiepingen
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het plan te wijzigen zodanig dat de aanduiding 'wonen uitgesloten' wordt verwijderd en de aanduiding 'wonen' wordt opgenomen op het perceel Voorstraat 92-94, waardoor daar wonen wordt toegestaan, mits op geen van de gevels van woningen bij voltooiing de geluidbelasting vanwege een weg de ten hoogste toegestane grenswaarde overschrijdt, tenzij het betreft dove gevels die als zodanig gerealiseerd zijn en blijven.
 
Toetsing aan de wijzigingsbevoegdheid
In de huidige situatie heeft het plangebied de functieaanduiding 'wonen uitgesloten'.  Om de functieaanduiding te veranderen naar 'wonen'; dient aangetoond te worden dat de voorkeursgrenswaarde van geluidsbelasting niet wordt overtroffen. In toelichting paragraaf 5.4 wordt het aspect geluid nader toegelicht. Hieruit blijkt het plangebied 199 meter af ligt van de Kanaalweg/Aime Bonnastraat, net binnen de wettelijke onderzoekszone van 200 m uit de Wet geluidhinder. Gezien de afstand van deze weg tot het plangebied en gezien de bebouwing die hiertussen staat, wordt de voorkeurgrenswaarde niet overschreden. Derhalve voldoet de beoogde ontwikkeling aan de voorwaarde gesteld in artikel 5.6.1 in het vigerende bestemmingsplan en is het mogelijk om de functieaanduiding 'wonen uitgesloten' te verwijderen en deze te wijzigen in 'wonen'.
 
Geconcludeerd kan worden dat het initiatief voldoet aan de voorwaarden van de wijzigingsbevoegdheid. Het college kan dan ook door middel van dit wijzigingsplan de beoogde ontwikkeling mogelijk maken. 
4 Beleidskader
4.1 Rijksbeleid
4.1.1 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)
Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) in werking getreden. Deze visie bevat de hoofdzaken van het strategisch rijksbeleid voor de fysieke leefomgeving. Dit is een combinatie van beleid uit de bestaande beleidsdocumenten, met en zonder wettelijke grondslag, en nieuw strategisch beleid. De grote en complexe opgaven, zoals klimaatverandering, energietransitie, circulaire economie, bereikbaarheid en woningbouw zullen Nederland gaan veranderen. De NOVI bevat een toekomstperspectief met de ambities van het Rijk. In de NOVI zijn 21 nationale belangen met bijbehorende opgaven geformuleerd. Deze nationale belangen komen samen in vier prioriteiten:
  1. ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie;
  2. duurzaam economisch groeipotentieel;
  3. sterke en gezonde steden en regio's;
  4. toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied. 
Voor de vier NOVI-prioriteiten geldt steeds dat zowel voor de lange als de korte termijn maatregelen nodig zijn. Deze maatregelen dienen in de praktijk voortdurend op elkaar in te spelen. Bij de afweging van de belangen staat een evenwichtig gebruik van de fysieke leefomgeving centraal voor zowel de boven- als de ondergrond.
    
Planspecifiek
Gezien de aard en omvang is de NOVI verder niet specifiek van belang. Wel wordt er aangesloten op de ambities en belangen van het Rijk zoals het realiseren en behouden van een goede leefomgevingskwaliteit en het realiseren van woningen.
4.1.2 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
De wetgever heeft in de Wro, ter waarborging van de nationale of provinciale belangen, de besluitmogelijkheden van lagere overheden begrensd. Indien nationale of provinciale belangen dat met het oog op een goede ruimtelijke ordening noodzakelijk maken, kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur respectievelijk bij of krachtens provinciale verordening regels worden gesteld omtrent de inhoud van bestemmingsplannen. In het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) zijn 14 nationale belangen opgenomen die in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) zijn herbevestigd. Voor deze belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaten boeken. Buiten deze belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. Het Barro is op 30 december 2011 in werking getreden en op 1 oktober 2012, 1 juli 2014 en 1 juli 2016 op onderdelen aangevuld.
 
Planspecifiek
De voorgenomen ontwikkeling heeft geen raakvlak met het Barro. De belangen van het Barro zijn  niet specifiek van toepassing, waarmee het geen belemmering vormt voor voorliggende planontwikkeling.
4.1.3 Ladder voor duurzame verstedelijking
In het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) is de verplichting opgenomen om in het geval van een nieuwe stedelijke ontwikkeling in de toelichting een onderbouwing op te nemen van nut en noodzaak van de nieuwe stedelijke ruimtevraag en de ruimtelijke inpassing. Hierbij wordt uitgegaan van de 'ladder voor duurzame verstedelijking'.
 
De 'stappen van de ladder' worden in artikel 3.1.6, leden 2 - 4 Bro als volgt omschreven:
  1. De toelichting bij een bestemmingsplan dat een nieuwe stedelijke ontwikkeling mogelijk maakt, bevat een beschrijving van de behoefte aan die ontwikkeling, en, indien het bestemmingsplan die ontwikkeling mogelijk maakt buiten het bestaand stedelijk gebied, een motivering waarom niet binnen het bestaand stedelijk gebied in die behoefte kan worden voorzien.
  2. Indien in een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid toepassing is gegeven aan artikel 3.6, eerste lid, onder a of b, van de wet kan bij dat bestemmingsplan worden bepaald dat de beschrijving van de behoefte aan een nieuwe stedelijke ontwikkeling en een motivering als bedoeld in het tweede lid eerst wordt opgenomen in de toelichting bij het wijzigings- of het uitwerkingsplan als bedoeld in dat artikel.
  3. Een onderzoek naar de behoefte als bedoeld in het tweede lid, heeft, in het geval dat een bestemmingsplan als bedoeld in het tweede lid, ziet op de vestiging van een dienst als bedoeld in artikel 1 van de Dienstenwet en dit onderzoek betrekking heeft op de economische behoefte, de marktvraag of de beoordeling van de mogelijke of actuele economische gevolgen van die vestiging, slechts tot doel na te gaan of de vestiging van een dienst in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening.
Planspecifiek
Conform artikel 1.1.1, eerste lid onder i van het Bro wordt onder een stedelijke ontwikkeling verstaan: een 'ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen.' Uit jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State blijkt dat de ondergrens van wat als nieuwe stedelijke ontwikkeling moet worden gezien, ligt tussen de 9 en 14 nieuwe woningen afhankelijk van de omgeving waarin de ontwikkeling plaatsvindt. Het voorliggende plan ziet enkel toe op het toestaan van twee woningen. Daarmee is er geen sprake van een stedelijke ontwikkeling en is het plan in overstemming met de ladder voor duurzame verstedelijking.
 
4.2 Provinciaal beleid
4.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht
De Omgevingsvisie Provincie Utrecht is op 10 maart 2021 vastgesteld. De ruimte in de provincie is beperkt terwijl de vraag naar ruimte groot is. Dat stelt de provincie Utrecht voor een grote uitdaging: 'hoe gaan we om met de groei van inwoners en bedrijven zonder dat dit ten koste gaat van een prettige en gezonde leefomgeving? We móeten keuzes maken'. Daarom is het uitgangspunt om waar mogelijk te kiezen voorslim combineren en concentreren. Met zeven beleidsthema’s geeft de provincie richting aan de ontwikkeling en de bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. In 2050 is de provincie Utrecht een inclusieve en circulaire provincie:
  • waarin Stad en land gezond zijn;
  • die Klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • waarin Duurzame energie een plek heeft;
  • met Vitale steden en dorpen;
  • die Duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • met een Levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • die een Toekomstbestendige natuur en landbouw heeft. 
Slim combineren
Met slim combineren bedoelt de provincie Utrecht dat de beschikbare ruimte op meerdere manieren gebruikt kan worden. De provincie combineert bijvoorbeeld het versterken van de rivierdijken met de ontwikkeling van nieuwe fiets- en wandelroutes en nieuwe recreatie- en natuurgebieden. Door te zorgen dat het autoverkeer op de dijken vermindert, ontstaat er meer ruimte voor wandelaars en fietsers.
 
Concentreren
Concentreren betekent bijvoorbeeld dat nieuwe woningen voornamelijk gebouwd worden dichtbij stations en in steden en dorpskernen. Veel van wat je nodig hebt, is dan in de buurt en goed bereikbaar. Als het nodig is om kernen leefbaar te houden, is daarnaast een kleine uitbreiding mogelijk. Daarbij is voldoende ruimte om te bewegen en voldoende groen en water belangrijk. En door te bouwen in bebouwd gebied (concentreren), wordt er juist gezorgd dat er op andere plekken in de provincie ruimte overblijft voor andere zaken dan wonen. Denk aan natuur, het verbouwen van voedsel en het opwekken van zonne- en windenergie.
Uitvoering geven aan de Omgevingsvisie
 
De vraagstukken waar de provincie voor staan kan zij niet alleen oplossen. Samenwerking met inwoners, ondernemers, belangenorganisatie, medeoverheden, partners en de samenleving is cruciaal. Alleen dan kunnen de ambities bereikt worden.
 
Planspecifiek
Landschap Groene Hart
Het plangebied is gelegen binnen het Landschap Groene Hart. De provincie wil voor het landschap Groene Hart de kernkwaliteiten (1) openheid, (2) (veen)weidekarakter (incl. strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.), (3) landschappelijke diversiteit en (4) rust & stilte, evenals de aardkundige waarden van het gebied behouden en beter beleefbaar maken. Het bevorderen van de diversiteit op het schaalniveau van de verschillende typen landschap staat daarbij centraal, waarbij zorgvuldig omgegaan dient te worden met open en lege ruimte. Daarnaast is het behouden van rust en stilte een belangrijke eigenschap om te waarborgen, maar enige mate van dynamiek is mogelijk. Met de ontwikkeling vinden geen werkzaamheden plaats. De kernkwaliteiten zullen zodoende onaangetast blijven.
 
Het plangebied is gelegen op een binnenstedelijke locatie binnen de rode contour. In haar verstedelijkingsbeleid richt de provincie zich primair op de ontwikkelingsmogelijkheden in het stedelijk gebied. Op deze manier blijven de steden, dorpen en kernen aantrekkelijk om te wonen, te werken en te ontmoeten en blijft het landelijk gebied gevrijwaard van onnodige ruimteclaims. Doordat het plangebied binnen het stedelijk gebied ligt sluit de ontwikkeling goed aan bij deze visie van de provincie.
 
4.2.2 Interim Omgevingsverordening provincie Utrecht
Voor onderhavig plan heeft de provinciale ruimtelijke verordening relevantie met betrekking tot Overstroombaar gebied, het Landschap Groene Hart en Binnenstedelijke woningbouw.
 
De Omgevingsverordening
In de Interim Omgevingsverordening van de provincie Utrecht staan de regels die horen bij het beleid dat in de Omgevingsvisie staat. Bijvoorbeeld regels voor natuurgebieden, waterwingebieden en woningbouw. Het opstellen van deze regels is een wettelijke taak of is het gevolg van politieke keuzes van de provincie Utrecht. In de Omgevingsverordening gaat het deels om regels die alleen voor gemeenten, waterschappen en uitvoeringsdiensten gelden en deels om regels die voor iedereen gelden. De provincie Utrecht heeft de ambitie om alleen regels te maken om risico’s uit te sluiten. Soms is het mogelijk van regels af te wijken.
 
De provincie Utrecht vindt het belangrijk om ruimte te geven aan nieuwe initiatieven en maatwerk per gebied. In de Omgevingsverordening zijn alle regels voor de leefomgeving samengebracht en de provincie Utrecht is van zo’n 20 verordeningen naar één Omgevingsverordening gegaan. Dit moet het voor iedereen eenvoudiger maken om te zien welke regels waar gelden.
 
Programma's
Om het beleid uit te voeren zijn er niet alleen regels nodig, maar ook op uitvoering gerichte programma’s. De
provincie zal hier samen met overheden, partners en de samenleving invulling aan geven. Bijvoorbeeld in het programma ‘wonen en werken’. Gemeenten in een regio en provincie zitten daarbij samen aan tafel en leggen vast welke woningen waar op welk moment gebouwd gaan worden en welke bedrijventerreinen ontwikkeld gaan worden. Daarbij wordt ook rekening gehouden met andere zaken, zoals dat mensen naar hun werk kunnen gaan en dat er voldoende recreatie en groen is. Met de Omgevingsvisie wil de provincie Utrecht duidelijkheid geven hoe de Utrechtse leefomgeving ingericht kan worden. Welke rol de provincie pakt, hangt af van de situatie. De ene keer zal de provincie Utrecht een ontwikkeling stimuleren, de andere zorgt ze ervoor dat plannen worden aangepast om de kwaliteiten van de omgeving te beschermen. 
 
Planspecifiek
Voor onderhavig plan heeft de provinciale ruimtelijke verordening relevantie met betrekking tot beschermd drinkwatergebied en Landschap Groene Hart.
 
Overstroombaar gebied
Op kaart 3 'Watersysteem kaart 2' staat aangeven dat het plangebied in overstroombaar gebied ligt. Daarbij wordt in artikel 2.10 gesteld dat er rekening gehouden moet worden met overstromingsrisico's. Binnendijks is dit van toepassing op kwetsbare en vitale objecten en woonwijken en bedrijventerreinen. Buitendijks geldt dit ook voor individuele woningen en bedrijven. Het plangebied ligt binnendijks waardoor dit artikel voor onderhavig plan niet van toepassing is.
 
Landschap Groene Hart
Met betrekking tot deze gronden stelt artikel 7.9 lid 2 van de Omgevingsverordening dat een ruimtelijk besluit voor gronden bestemmingen en regels moet bevatten ter bescherming van de in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. Artikel 7.9 lid 3 van de Omgevingsverordening stelt dat deze gronden geen nieuwe bestemmingen en regels mag bevatten die leiden tot een onevenredige aantasting van in het plangebied voorkomende kernkwaliteiten. Voorliggend plan omvat enkel een functiewijziging.  Er worden geen kernkwaliteiten aangetast. De voorgenomen ontwikkeling is in overeenstemming met het gestelde in de Omgevingsverordening
 
Binnenstedelijke woningbouw
Het plangebied is gelegen in het gebied ligt wat is aangeduid als 'Stedelijk gebied'. Met betrekking tot dit stedelijk gebied stelt artikel 9.15 lid 2 van de Omgevingsverordening dat verstedelijking, en dus woningbouw, mogelijk is. De voorgenomen ontwikkeling betreft een functiewijziging om wonen op de planlocatie mogelijk te maken. Hiermee is het initiatief passend binnen de Omgevingsverordening.
 
Gezien voorgaande is de voorgenomen ontwikkeling in overeenstemming met het gestelde in de Interim Omgevingsverordening
4.3 Gemeentelijk beleid
4.3.1 Structuurvisie Vianen 2030
Op 4 december 2012 heeft de gemeenteraad van Vianen de Structuurvisie Vianen 2030 vastgesteld. De Structuurvisie Vianen 2030 vormt een actualisatie van de Structuurvisie 2015,waarin de maatschappelijke trends en toekomstverwachtingen in beeld gebracht. De structuurvisie bevat doelstellingen voor de thema's bevolking en wonen, voorzieningen, bedrijventerreinen, infrastructuur en verkeer, landschap, natuur en water, recreatie, toerisme, voorzieningen en leefbaarheid.
 
De gemeente Vianen streeft naar het bereiken van een inwoneraantal van minimaal 21.000. Deze gemeentelijke groeiambitie sluit aan op de 'Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie 2013-2028'. Dit betekent 2.150 nieuw te bouwen woningen in de PRS-periode, verdeeld over 650 woningen binnenstedelijk, binnen de rode contour, en 1.500 woningen buiten stedelijk, buiten de rode contour, tot 2028. Het aantal woningen dat binnen de rode contouren kan worden ontwikkeld is niet limitatief; het staat de gemeente vrij om binnen de rode contouren hogere woningaantallen te realiseren. Door de gemeente Vianen zijn enkele mogelijke locaties voor transformatie naar woningbouw genoemd. De genoemde binnenstedelijke locaties hebben een richtinggevende en illustratieve betekenis.
 
Planspecifiek
Het voorgenomen plan betreft het verwijderen van een functieaanduiding om wonen mogelijk te maken. Uit de structuurvisie blijkt dat er behoefte is om ca. 650 woningen binnenstedelijk te bouwen, het voorgenomen plan geeft op kleinere schaal invulling aan deze behoefte door twee panden beschikbaar te maken voor wonen.
  
Tevens toont onderstaande afbeelding dat het plangebied is gelegen In de binnenstad.
 
Uitsnede structuurvisiekaart, plangrenzen binnen zwarte kader (bron: ruimtelijkeplannen.nl)
 
De beoogde ontwikkeling van de functiewijziging is niet in strijd met de Structuurvisie Vianen 2030 en geeft invulling aan de woningbehoefte binnen Vianen.
4.3.2 Woonvisie Vijfheerenlanden 2020-2025
Op 16 juli 2020 is de Woonvisie Vijfheerenlanden 2020 - 2025 ‘Samen sterk, met eigenheid en diversiteit’ vastgesteld door de gemeenteraad van de gemeente Vijfheerenlanden.
 
De gemeente Vijfheerenlanden zet zich in voor een duurzaam en solidair leefklimaat. Het is belangrijk om woningen te verduurzamen, waar mogelijk levensloopbestendig te maken en doorstroming te bevorderen. Vijfheerenlanden is een prettige gemeente om in te wonen en dat willen we graag zo houden en waar mogelijk versterken. Het doel van de woonvisie is dat het voor iedereen goed wonen is in Vijfheerenlanden en de woonwensen en woningbehoefte van al onze inwoners zoveel mogelijk binnen onze gemeentegrenzen mogelijk te maken. Een van de ambitie is een betere spreiding van de sociale voorraad.
 
Het aantal huishoudens blijft de komende jaren toenemen. In de periode 2020 tot 2030 met ruim 2.500 huishoudens. Daarna groeit dit aantal verder door tot circa 27.015 huishoudens in 2040. In totaal gaat het voor de periode 2020-2040 om een extra behoefte ruim 3.860 woningen. 
  • Gezinnen zijn de grootste doelgroep in Vijfheerenlanden. De omvang van deze groep neemt de komende jaren verder toe.
  • De oudere doelgroep groeit relatief hard, tot 2040 zelfs met meer dan 50%.
  • Het aantal alleenstaanden en stellen tussen de 35 en 65 jaar groeit ook, zij het minder sterk. Vanaf 2030 neemt de omvang van deze groep weer af.
  • Het aantal jonge huishoudens (tot 35 jaar) krimpt tot 2030 ongeveer 10%.
Over de hele linie is daarbij sprake van huishoudensverdunning. Met andere woorden, een verschuiving naar steeds kleinere huishoudens. Daarbij wordt geconstateerd dat Vianen te maken heeft met een sterke vergrijzing, maar ook met een toename van andere huishoudensgroepen. In Vianen wordt de groei van het aantal huishoudens voor het grootste deel veroorzaakt door de groep alleenstaanden en stellen van 65 jaar en ouder.
 
Of initiatieven gefaciliteerd kunnen worden hangt af van lokale omstandigheden en bijvoorbeeld de beschikbaarheid van transformatielocaties. Zo worden lokale initiatieven die de bestaande voorraad aanvullen en passen binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking graag gefaciliteerd.
 
Planspecifiek
Voorliggend plan voorziet in het mogelijk maken van wonen voor de panden aan de Voorstraat 92-94. Er wordt daarmee een kleine bijdrage geleverd aan de woningvoorraad in de kern Vianen en passend binnen de Ladder voor duurzame verstedelijking. Het voorliggende initiatief past binnen de ambities van de 'Woonvisie Vijfheerenlanden 2020 - 2025'.
5 Milieu- en omgevingsaspecten
 
5.1 Milieueffectrapportage
De milieueffectrapportage (m.e.r.) is een hulpmiddel om bij diverse procedures het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming te geven. Een m.e.r. is verplicht bij de voorbereiding van plannen en besluiten van de overheid over initiatieven en activiteiten van publieke en private partijen die belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De m.e.r. is wettelijk verankerd in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer. Naast de Wet milieubeheer is het Besluit m.e.r. belangrijk om te kunnen bepalen of bij de voorbereiding van een plan of een besluit de m.e.r.-procedure moet worden doorlopen. Bij toetsing aan het Besluit m.e.r. zijn er vier mogelijkheden:
  1. het plan of besluit is direct m.e.r.- plichtig;
  2. het plan of besluit bevat activiteiten uit kolom 1 van onderdeel D, en ligt boven de (indicatieve) drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D. Het besluit moet eerst worden beoordeeld om na te gaan of er sprake is van m.e.r.-plicht: het besluit is dan m.e.r.-beoordelingsplichtig. Voor een plan in kolom 3 ‘plannen’ geldt geen m.e.r.-beoordelingsplicht, maar direct een (plan-)m.e.r.-plicht;
  3. het plan of besluit bevat wel de activiteiten uit kolom 1, maar ligt beneden de drempelwaarden, zoals beschreven in kolom 2 ‘gevallen’, van onderdeel D: er dient in overleg met de aanvrager van het bijbehorende plan of besluit beoordeeld te worden of er aanleiding is voor het uitvoeren van een m.e.r.-beoordeling (als sprake is van een besluit) of het direct uitvoeren van een m.e.r. (als sprake is van een plan). Deze keuze wordt uiteindelijk in het bijbehorende plan of besluit gemotiveerd;
  4. de activiteit(en) of het betreffende plan en/of besluit worden niet genoemd in het Besluit m.e.r.: er geldt geen m.e.r.(-beoordelings)plicht.
Sinds 16 mei 2017 geldt er een directe werking van het Europees recht. Daarom is per 7 juli 2017 het gewijzigde Besluit m.e.r. in werking getreden. In de gewijzigde Besluit m.e.r. staat de nieuwe procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling. Voor elke aanvraag, waarbij een vormvrije m.e.r.-beoordeling aan de orde is, moet:
  • door de initiatiefnemer een aanmeldingsnotitie worden opgesteld;
  • het bevoegd gezag binnen 6 weken een m.e.r.-beoordelingsbesluit nemen. Dit besluit hoeft niet in de Staatscourant gepubliceerd te worden;
  • de initiatiefnemer het (vormvrije) m.e.r.-beoordelingsbesluit bij de vergunningaanvraag voegen (artikel 7.28 Wet milieubeheer).
De artikelen 7.16 tot en met 7.20a Wm zijn in de nieuwe wetgeving voor alle in het Besluit m.e.r. genoemde activiteiten van de D-lijst van toepassing. Per 1 januari 2021 is de Verzamelwet IenW 2019 in werking getreden. Dit heeft er onder andere toe geleid dat artikel 7.28 van de Wet milieubeheer is gewijzigd. De wijziging houdt in dat voor gevallen onder de drempelwaarden (kolom 2) van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit m.e.r. (informele m.e.r.-beoordeling) een m.e.r.-beoordelingsbesluit in een dergelijk geval niet al moet worden voorgelegd bij de aanvraag. Dit betekent dat de procedure voor de vormvrije m.e.r.-beoordeling tegelijk met de procedure voor de vergunningaanvraag kan lopen. De initiatiefnemer hoeft het m.e.r.-beoordelingsbesluit niet bij de aanvraag aan te leveren.
 
Planspecifiek
Uit een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2018:2414, 18 juli 2018) dat het antwoord op de vraag of er sprake is van een (wijziging van een) stedelijk ontwikkelingsproject in de zin van het Besluit milieueffectrapportage afhangt van de concrete omstandigheden van het geval, waarbij onder meer aspecten als aard en omvang van de voorziene wijzigingen van de stedelijke ontwikkeling een rol spelen. Daarbij mogen de bestaande planologische mogelijkheden worden meegewogen bij de vraag of er sprake is van een stedelijke ontwikkeling.
 
Met het voorliggende plan vindt er een wijziging van de functieaanduiding van het plangebied plaats. Er zullen met de beoogde ontwikkeling verder geen bouwwerkzaamheden uitgevoerd worden. Er is dan ook geen sprake van een stedelijk ontwikkelingsproject. Dit betekent dat het Besluit milieueffectrapportage niet van toepassing is en dat er geen m.e.r.-(beoordelings)plicht geldt.
 
Desondanks zijn in het kader van dit ruimtelijk plan de belangrijkste milieuaspecten waaronder bodem, luchtkwaliteit, geluid, externe veiligheid en ecologie in beeld gebracht. Hieruit is niet gebleken dat er sprake is van een ontwikkeling die een forse invloed heeft op het milieu. Belangrijke milieugevolgen kunnen worden uitgesloten. De huidige onderzoeken geven voldoende inzicht in de milieugevolgen om een gewogen besluit omtrent dit ruimtelijke plan te nemen. Het opstellen van een milieueffectrapportage zal geen verder inzicht verschaffen op de relevante milieuaspecten. De kenmerken van het project, de plaats van het project en de kenmerken van de potentiële effecten zijn niet van dien aard dat er aanleiding bestaat tot het opstellen van een milieueffectrapportage. Een aanmeldnotie is eveneens niet noodzakelijk.
 
5.2 Bedrijven en milieuzonering
Het aspect bedrijven en milieuzonering gaat in op de invloed die bedrijven kunnen hebben op hun omgeving. Deze invloed is afhankelijk van de afstand tussen een gevoelige bestemming en de bedrijvigheid. Milieugevoelige bestemmingen zijn gebouwen en terreinen die naar hun aard bestemd zijn voor het verblijf van personen gedurende de dag of nacht of een gedeelte daarvan (bijvoorbeeld woningen). Daarnaast kunnen ook landelijke gebieden en/of andere landschappen belangrijk zijn bij een zonering tot andere, minder gevoelige, functies zoals bedrijven.
 
Bij een ruimtelijke ontwikkeling kan sprake zijn van reeds aanwezige bedrijvigheid en van nieuwe bedrijvigheid. Milieuzonering zorgt er voor dat nieuwe bedrijven een juiste plek in de nabijheid van de gevoelige functie krijgen en dat de (nieuwe) gevoelige functie op een verantwoorde afstand van bedrijven komen te staan. Doel hiervan is het waarborgen van de veiligheid en het garanderen van de continuïteit van de bedrijven als ook een goed klimaat voor de gevoelige functie.
 
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie zoals: geluid, geur, gevaar en stof. De mate waarin de milieuaspecten gelden en waaraan de milieucontour wordt vastgesteld, is voor elk type bedrijvigheid verschillend. De 'Vereniging van Nederlandse Gemeenten' (VNG) geeft sinds 1986 de publicatie 'Bedrijven en Milieuzonering' uit. In deze publicatie is een lijst opgenomen, met daarin de minimale richtafstanden tussen een gevoelige bestemming en bedrijven. Indien van deze richtafstanden afgeweken wordt dient een nadere motivatie gegeven te worden waarom dat wordt gedaan.
 
Het belang van milieuzonering wordt steeds groter aangezien functiemenging steeds vaker voorkomt. Hierbij is het motto: 'scheiden waar het moet, mengen waar het kan'. Het scheiden van milieubelastende en milieugevoelige bestemmingen dient twee doelen:
  • het reeds in het ruimtelijk spoor voorkomen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij gevoelige bestemmingen;
  • het bieden van voldoende zekerheid aan de milieubelastende activiteiten (bijvoorbeeld bedrijven), zodat zij de activiteiten duurzaam, en binnen aanvaardbare voorwaarden, kunnen uitoefenen.
Planspecifiek
Het voorliggende wijzigingsplan regelt de omzetting van 'wonen uitgesloten' naar 'wonen'. Derhalve moet inzichtelijk gemaakt worden of milieubelastende activiteiten in de omgeving een belemmering vormen voor een goed woon- en leefklimaat ter plaatse van de woningen en of milieubelastende activiteiten in de omgeving als gevolg van het plan beperkt kunnen worden in hun mogelijkheden. Aan de hand van de VNG-publicatie 'Bedrijven en milieuzonering' kan worden aangetoond of voldaan wordt aan de gestelde richtafstanden.
 
Het plangebied is gelegen aan de Voorstraat, in het centrum van Vianen en kent een sterke functiemenging.  Door de mix aan functie rondom het plangebied kan het gebied worden aangegeven als 'gemengd gebied'. Richtafstanden kunnen hierdoor met één stap worden verlaagd. 
 
Rondom het plangebied zijn meerdere bedrijfsactiviteiten aanwezig. Onderstaande tabel tonen de relevante aanwezige bedrijfsactiviteiten met richtafstanden.
 
ActiviteitSBI-codeAdres
Milieucategorie
Richtafstand gemengd gebied
Minimale afstand tot het plangebied
Merkx Brillen
47Voorstraat 9810 meter5,5 meter
8 plus fashion47Voorstraat 8710 meter22 meter
Echte Bakker Steehouder4722,4723Voorstraat 9510 meter24,5 meter
Stedelijk museum Vianen9101, 9102Voorstraat 9710 meter26 meter
 
Gezien het voorgaande dient geconcludeerd te worden dat ter plaatse van de beoogde woningen sprake is van een goed woon- en leefklimaat. Milieubelastende activiteiten worden niet belemmerd in hun mogelijkheden.
 
Op de verbeelding van het vigerende bestemmingsplan 'Binnenstad' is te zien dat aan de noordelijke kant wonen op begane grond toegestaan is en aan de zuidelijke kant wonen op de begane grond en eerste verdieping. Dat betekent dat ook in de huidige situatie woningen op 0 meter afstand van toegestane bedrijfsactiviteiten mogelijk worden gemaakt. Het realiseren van nieuwe woningen heeft geen gevolgen voor de richtafstanden en vormt geen belemmering van de planologische mogelijkheden in de omgeving van het plangebied.
 
Gezien het bovenstaande vormt het aspect milieuzonering geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
5.3 Luchtkwaliteit
In de Wet milieubeheer gaat paragraaf 5.2 over luchtkwaliteit en staat ook wel bekend als de ‘Wet luchtkwaliteit’. Deze wet maakt onderscheid tussen 'kleine' en 'grote' projecten. Kleine projecten dragen 'niet in betekenende mate' (NIBM) bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Een paar honderd grote projecten dragen juist wel 'in betekenende mate' bij aan de verslechtering van de luchtkwaliteit. Het gaat hierbij vooral om bedrijventerreinen en infrastructuur (wegen).
 
Wat het begrip 'in betekenende mate' precies inhoudt, staat in een de algemene maatregel van bestuur ‘Niet in betekenende mate bijdragen’ (Besluit NIBM). Op hoofdlijnen komt het erop neer dat 'grote' projecten die jaarlijks meer dan 3 % bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2) (1,2 µg/m³) een 'betekenend' negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. 'Kleine' projecten die minder dan 3 % bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Dat betekent bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 woningen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Deze kwantitatieve vertaling naar verschillende functies is neergelegd in de 'Regeling niet in betekenende mate bijdragen'.
 
Een belangrijk onderdeel voor de verbetering van de luchtkwaliteit is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Binnen dit NSL, dat sinds 1 augustus 2009 in werking is, werken het Rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren.
 
Vanaf 1 januari 2015 geldt er ook een grenswaarde voor een kleinere fractie van fijn stof namelijk PM2,5. De grenswaarde voor PM2,5 bedraagt 25 µg/m³. Gezien het grote verschil tussen de grenswaarde en de achtergrondconcentratie zullen overschrijdingen van deze grenswaarde niet vaak voorkomen. Het blijkt dat als de grenswaarde voor PM10 niet wordt overschreden, er geen overschrijding van de grenswaarde voor PM2,5 zal zijn. Het is de verwachting dat door het schoner worden van de autotechniek de concentratie van met name stikstofdioxide in de toekomst nog verder afneemt.
    
Planspecifiek
Het voorliggende wijzigingsplan ziet op een functiewijziging van de functieaanduding 'wonen uitgesloten' naar 'wonen'. Er vinden geen werkzaamheden plaats. Het project is daarmee aan te merken als een project van 'niet in betekenende mate'. Toetsing van het aspect luchtkwaliteit is daardoor, op grond van artikel 4 van de Regeling NIBM, niet noodzakelijk.
 
In het kader van een goede ruimtelijke ordening is met behulp van de digitale kaart 'NSL monitoring' gekeken naar de luchtkwaliteit in en rondom het plangebied. De achtergrondconcentraties over 2020 van fijnstof (PM10 en PM2,5) en stikstofdioxide (NO2) nabij het plangebied bedragen respectievelijk maximaal 21,3 μg/m³, 11,5 μg/m³ en 18,7 µg/m³. Daarmee wordt ruimschoots voldaan aan de wettelijke grenswaarden van 40 μg/m³ voor fijnstof PM10 en stikstofdioxide en 25 µg/m³ voor fijnstof PM2,5.
Daarbij moet worden vermeld dat auto's in de toekomst 'schoner' zullen worden en minder stikstofdioxide en fijnstof zullen gaan uitstoten, wat een verbetering van luchtkwaliteit tot gevolg heeft.
 
Het aspect luchtkwaliteit vormt geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling.
 
5.4 Geluid
De mate waarin het geluid, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder (Wgh). De kern van de wet is dat geluidsgevoelige objecten worden beschermd tegen geluidhinder uit de omgeving. In de Wgh worden geluidsgevoelige objecten, zoals woningen, beschermd. Het beschermen van de geluidsgevoelige objecten gebeurt aan de hand van vastgestelde zoneringen. De belangrijkste geluidsbronnen die in de Wet geluidhinder worden geregeld zijn: industrielawaai, wegverkeerslawaai en spoorweglawaai.
 
Planspecifiek
Een woning is een geluidgevoelig object zoals bedoeld in de Wet geluidhinder (Wgh). Het plangebied is gelegen aan de Voorstraat. Voor alle wegen in de binnenstad van Vianen geldt een snelheidsregime van 30 km/u. Voor deze wegen zijn de bepalingen van de Wgh niet van toepassing. Ten oosten van het plangebied loopt wel de Kanaalweg - Aime Bonnastraat. Met een afstand van 199 meter tot het plangebied liggen de panden net binnen de wettelijke onderzoekszone van 200 meter. De Omgevingsdienst Regio Utrecht (ODRU) heeft in haar advies van 23 september 2021 aangegeven dat de voorkeurswaarde uit de Wet geluidhinder niet wordt overschreden door deze weg, wat verband houdt met de afstand tot de weg en de bebouwing tussen de weg en het plangebied aanwezig is. Derhalve kan geconcludeerd worden dat de beoogde ontwikkeling geen belemmering zal ondervinden van het aspect geluid.
 
De ODRU adviseert in het kader van een goede ruimtelijke ordening om bij een aanvraag omgevingsvergunning voor bouwen een onderzoek naar de geluidwering van de gevels uit te laten voeren om te bepalen of en welke maatregelen er mogelijk zijn om de geluidwering van de gevels, en daarmee het akoestisch binnenklimaat, te verbeteren.
 
Het aspect geluid vormt geen belemmering in het kader van het voorliggende wijzigingsplan.
5.5 Bodem
In het kader van een ruimtelijk plan dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater in het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Indien sprake is van een functiewijziging zal er soms een bodemonderzoek moeten worden uitgevoerd in het plangebied. Ontwikkelingen kunnen pas plaatsvinden als de bodem waarop deze ontwikkelingen plaatsvinden geschikt is of geschikt is gemaakt voor het beoogde doel.
 
Bij een bestemmingswijziging is een bodemonderzoek slechts noodzakelijk, indien de bestemmingswijziging tevens een wijziging naar een strenger bodemgebruik inhoudt. Bij een bestemmingswijziging die een gelijkblijvend of minder streng bodemgebruik oplevert, is de bodemkwaliteit in het kader van de bestemmingswijziging niet relevant en is bodemonderzoek niet noodzakelijk.
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling vindt er een functiewijziging van het plangebied plaats. Met de wijziging is sprake van een gevoeliger bodemgebruik. Uit de beschikbare gegevens blijkt dat op deze locatie niet eerder bodemonderzoek is uitgevoerd. Uit het historisch bodemarchief blijkt dat een kuiperij aanwezig is geweest, maar dit is niet aangemerkt als een mogelijke bodemverontreinigende activiteit en ze hebben ook de uitstraling van woningen. Daarbij worden de panden niet gesloopt. Door Inventerra is een milieuhygiënisch vooronderzoek uitgevoerd om te onderzoeken of bodemonderzoek voor de beoogde ontwikkeling nodig is (zie bijlagen bij toelichting). 
 
Op basis van het uitgevoerde vooronderzoek is een hypothese opgesteld met betrekking tot een mogelijke verontreinigingssituatie in de bodem. De locatie is onverdacht voor (punt)bronnen van bodemverontreinigingen. Gezien de informatie uit de bodemkwaliteitskaart van de gemeente Vijfheerenlanden (2020) wordt er vanuit gegaan dat sprake is van een diffuse historische verontreiniging, op basis waarvan de locatie formeel verdacht is voor een diffuse verontreiniging.
Uit de bodemkwaliteitskaart blijkt dat de te verwachten gemiddelde kwaliteit van de boven- en ondergrond klasse Industrie is. Op grond hiervan worden lichte tot matige verontreinigingen verwacht. Op basis van de loodverwachtingskaart is het de inschatting dat de 95-percentielwaarde boven de 390 mg/kg d.s. ligt. In de flyer 'Let op lood' van de provincie Utrecht wordt advies gegeven hoe om te gaan met lood (zie bijlagen bij toelichting). Geadviseerd wordt om de toekomstige gebruikers van de woningen te informeren over de gebruiksadviezen die in de flyer zijn vermeld.
 
De beslissing of, voor de wijziging van de bestemming, de uitvoering van een Verkennend bodemonderzoek noodzakelijk is, ligt bij het bevoegd gezag, in deze de ODRU. De ODRU heeft in haar advies van 8 november 2021 aangegeven dat, gezien de ligging in de historische binnenstad, het uitvoeren van een Verkennend bodemonderzoek in het kader van de bestemmingswijziging niet noodzakelijk is.
 
Het aspect bodem vormt geen belemmering voor het onderhavige initiatief.
 
5.6 Externe veiligheid
Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico’s:
  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.
Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.
 
Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar
Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, kinderopvang- en dagverblijven en grote kantoorgebouwen (>1.500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels en horeca. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.
 
Plaatsgebonden risico en groepsrisico
Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het realiseren van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkte kwetsbare objecten is deze 10-6-contour een richtwaarde. Mits goed gemotiveerd kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5-contour.
 
Het groepsrisico is gedefinieerd als de cumulatieve kansen per jaar dat ten minste 10, 100 of 1.000 personen overlijden als rechtstreeks gevolg van hun aanwezigheid in het invloedsgebied van een inrichting en een ongewoon voorval binnen die inrichting waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. Het groepsrisico wordt niet in contouren vertaald, maar wordt weergegeven in een grafiek. In de grafiek wordt de groepsgrootte van aantallen slachtoffers (x-as) uitgezet tegen de cumulatieve kans dat een dergelijke groep slachtoffer wordt van een ongeval (y-as). Voor het groepsrisico geldt geen grenswaarde, maar een zogenaamde oriëntatiewaarde. Daarnaast geldt voor het groepsrisico een verantwoordingsplicht. Het bevoegd gezag moet aangeven welke mogelijkheden er zijn om het groepsrisico in de nabije toekomst te beperken, het moet aangeven op welke manier hulpverlening, zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid zijn ingevuld. Het bevoegd gezag moet tevens aangeven waarom de risico's verantwoord zijn, en de veiligheidsregio moet in de gelegenheid zijn gesteld een brandweeradvies te geven. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico, hoe groter het belang van een goede groepsrisicoverantwoording.
 
Risicovolle (Bevi-)inrichtingen
Voor (de omgeving van) de meest risicovolle bedrijven is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen
Met betrekking tot het beleid en de regelgeving voor het vervoer van gevaarlijke stoffen door buisleidingen zijn er de afgelopen jaren verschillende ontwikkelingen geweest. Zo is er een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en een Structuurvisie buisleidingen. Deze structuurvisie bevat een lange termijnvisie op het buisleidingentransport van gevaarlijke stoffen.
 
Het Bevb en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een ruimtelijk plan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risicoverhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden.
 
Vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor
Het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt) stelt regels aan transportroutes en de omgeving daarvan. Zo moet een basisveiligheidsniveau rond transportassen (plaatsgebonden risico) en een transparante afweging van het groepsrisico worden gewaarborgd.
 
Als onderdeel van het Bevt is op 1 april 2015 tevens het basisnet in werking getreden. Het basisnet verhoogt de veiligheid van mensen die wonen of werken in de buurt van rijksinfrastructuur (auto-, spoor- en vaarwegen) waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In de regeling ligt vast wat de maximale risico’s voor omwonenden mogen zijn. Die begrenzing was er tot nu toe niet. Bovendien zorgt het basisnet ervoor dat gevaarlijke stoffen tussen de belangrijkste industriële locaties in Nederland en het buitenland vervoerd kunnen blijven worden.
 
Indien een ruimtelijk plan betrekking heeft op een gebied dat geheel of gedeeltelijk gelegen is binnen 200 m van een (basisnet)transportroute voor gevaarlijke stoffen, moet in de toelichting ingegaan worden op de dichtheid van personen in het invloedsgebied van de transportroute op het tijdstip waarop het plan wordt vastgesteld. Hierbij moet rekening worden gehouden met de personen die a) in dat gebied reeds aanwezig zijn, b) in dat gebied op grond van het geldende bestemmingsplan redelijkerwijs te verwachten zijn en c) de redelijkerwijs te verwachten verandering van de dichtheid van personen in het gebied waarop dat plan betrekking heeft.
 
Planspecifiek
In het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) is bepaald dat woningen kwetsbare objecten zijn. Voor de beoordeling of in de omgeving van het plangebied risicovolle inrichtingen, buisleidingen en/of transportroutes gevaarlijke stoffen aanwezig zijn is de risicokaart geraadpleegd. De navolgende afbeelding toont een uitsnede van deze kaart:
 
Uitsnede risicokaart, plangebied zwart omkaderd (bron: atlas voor leefomgeving)
 
Transport gevaarlijke stoffen
Uit de risicokaart blijkt dat het plangebied is gelegen in de nabijheid van de A27. De A27 is aangewezen als transportroute van (zeer) toxische stoffen. Hiervoor geldt een effectafstand van 880 m, waarbij stofcategorie Liquid Toxic 2 (LT2) maatgevend is. Het plangebied is gelegen op een afstand van ca. 1.250 m van de A27. Hieruit kan worden geconcludeerd dat het plangebied niet binnen het invloedsgebied van de A27 is gelegen.
 
Verder is het plangebied gelegen op een afstand van ca. 800 m van de Lek en op een afstand van ca. 800 m van de A2. Deze afstand is dermate groot dat deze geen risico vormen voor het plangebied. Het plangebied is niet gelegen in het invloedsgebied van de A2 en de Lek.
       
Uit het raadplegen van de risicokaart blijkt dat er in de directe omgeving van het plangebied geen risicovolle inrichtingen, transportroutes van gevaarlijke stoffen en/of buisleidingen aanwezig zijn. Geconcludeerd kan worden dat het aspect externe veiligheid geen belemmeringen veroorzaakt voor het voorliggende initiatief.
5.7 Ecologie
Bij ruimtelijke ingrepen dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Ter bescherming van de natuurwaarden is per 1 januari 2017 de Wet natuurbescherming (Wnb) van toepassing. Deze wet vervangt de Natuurbeschermingsweg 1998, de Boswet en de Flora- en faunawet. Doel van de Wet natuurbescherming is drieledig:
  • bescherming van de biodiversiteit in Nederland;
  • decentralisatie van verantwoordelijkheden;
  • vereenvoudiging van regels.
Gebiedsbescherming
Wat betreft de gebiedsbescherming richt de Wet natuurbescherming zich op de bescherming van Natura 2000-gebieden. Per Natura 2000-gebied zijn (instandhoudings)doelen (voor soorten en vegetatietypen) opgesteld. Iedereen die vermoedt of kan weten dat zijn handelen of nalaten, gelet op de instandhoudingdoelen, nadelige gevolgen voor een Natura 2000-gebied kan hebben, is verplicht deze handelingen achterwege te laten of te beperken. 
 
Naast de bescherming vanuit de Wet natuurbescherming is in hat kader van de gebiedsbescherming het Natuurnetwerk Nederland (NNN) van belang. Het NNN vormt een samenhangend netwerk van belangrijke natuurgebieden in Nederland en omvat bestaande natuurgebieden, nieuwe natuurgebieden en ecologische verbindingszones. Het NNN draagt bij aan het bereiken van de hoofddoelstelling van het Nederlandse natuurbeleid, namelijk: 'Natuur en landschap behouden, versterken en ontwikkelen, als bijdrage aan een leefbaar Nederland en een duurzame samenleving'. Hiertoe zijn de volgende uitgangspunten van belang: 
  • vergroten: het areaal natuur uitbreiden en zorgen voor grotere aaneengesloten gebieden;
  • verbinden: natuurgebieden zoveel mogelijk met elkaar verbinden;
  • verbeteren: de omgeving zo beïnvloeden dat in natuurgebieden een zo hoog mogelijke natuurkwaliteit haalbaar is.
Soortenbescherming
De Wet natuurbescherming is gericht op het bereiken of herstellen van een gunstige staat van instandhouding van beschermde soorten. Op basis van de wet zijn activiteiten die schadelijk zijn voor beschermde dier- en plantsoorten verboden. Waar de voormalige Flora- en faunawet echter uitging van drie beschermingsniveaus, verdeelt de Wet natuurbescherming beschermde soorten in twee groepen:
  • strikt beschermde soorten waaronder soorten uit de Vogel- en Habitatrichtlijn;
  • andere soorten, bijvoorbeeld uit de Rode Lijst.          
Ten opzichte van de Flora- en faunawet zijn circa 200 soorten (vooral vaatplanten en vissen) niet langer beschermd en zijn enkele bedreigde soorten (met name bepaalde vlinders en vaatplannen) toegevoegd.  
 
Planspecifiek
Met de beoogde ontwikkeling vindt enkel een functiewijziging plaats. Er vinden geen wezenlijke bouw- of herinrichtingswerkzaamheden plaats aan de gebouwen en het terrein. Eventuele aanwezige beschermde diersoorten zullen niet aangetast worden.
In het geval van het (ingrijpend) renoveren van deze panden kan wel een ecologische onderbouwing nodig zijn vanwege de mogelijkheid dat de panden worden gebruikt door beschermde soorten. Dat is nu evenwel niet aan de orde.
 
De afstand tot Natura 2000-gebieden is in het voorliggende geval relatief groot: circa 6 km tot Natura 2000-gebied ‘Uiterwaarden Lek’ en ongeveer 7,5 km tot Natura 2000-gebied ‘Lingegebied & Diefdijk-Zuid’. Daarbij betreft het slechts een functiewijziging waarvoor geen bouw- of verbouwwerkzaamheden hoeven plaats te vinden en waarvoor geen wezenlijke veranderingen in de gebruiksfase zijn voorzien. Dat houdt in dat zowel tijdelijke als permanente effecten ten aanzien van Natura 2000-gebieden in beginsel kunnen worden uitgesloten. Een stikstofdepositie-berekening is daarom niet nodig.
 
Met het oog op de Wet natuurbescherming is het plan uitvoerbaar.
 
5.8 Archeologie
In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag inzake de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Per 1 juli 2016 is de Erfgoedwet ingegaan. De Erfgoedwet bundelt bestaande wet- en regelgeving voor behoud en beheer van het cultureel erfgoed in Nederland. Onder andere de Monumentenwet is hierin opgegaan. Een aantal bepalingen uit de Erfgoedwet gaat te zijner tijd over naar de Omgevingswet. Dit betreft bepalingen die betrekking hebben op de besluitvorming in de fysieke leefomgeving (vergunningverlening en integratie in de planvorming).
Op basis van de Erfgoedwet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Artikel 5.10 lid 1 van de Erfgoedwet stelt namelijk: 'Degene die anders dan bij het verrichten van opgravingen een vondst doet waarvan hij weet dan wel redelijkerwijs moet vermoeden dat het een archeologische vondst betreft, meldt dit zo spoedig mogelijk bij Onze Minister'.
 
Planspecifiek
Totdat de gemeente Vijfheerenlanden archeologisch beleid en kaarten heeft opgesteld, geldt nog het beleid zoals dat door de drie voormalige gemeenten Leerdam, Vianen en Zederik is opgesteld. Derhalve wordt voor het archeologische beleid doorverwezen naar het archeologische beleidsadvieskaart van de voormalige gemeente Vianen.
 
Onderstaande afbeelding toont de archeologische verwachting van het plangebied 
 
Archeologische beleidsadvieskaart Vianen (plangebied zwart omkaderd)
 
Op de archeologische beleidsadvieskaart geldt er voor het plangebied een hoge archeologische waarde. In gebieden met een hoge archeologische waarde zijn geen bodemingrepen toegestaan. Met de beoogde ontwikkeling vindt  alleen een functiewijziging plaats en worden er geen bodemingrepen gedaan. Omdat er geen bodemingrepen zullen plaatsvinden zal archeologisch onderzoek niet nodig zijn.
 
Geconcludeerd kan worden dat het aspect archeologie geen belemmering vormt voor de beoogde ontwikkeling.
5.9 Cultuurhistorie
Goede ruimtelijke ordening betekent dat er een integrale afweging plaatsvindt van alle belangen die effect hebben op de kwaliteit van de ruimte. Een van die belangen is de cultuurhistorie. Ruimtelijke plannen zijn een belangrijk instrument om cultuurhistorische waarden in een gebied te beschermen.
 
Per 1 januari 2012 is in het kader van de modernisering van de monumentenzorg (MOMO) in het Besluit ruimtelijke ordening van het rijk opgenomen dat gemeenten bij het maken van ruimtelijke plannen rekening moeten houden met cultuurhistorische waarden.
 
Planspecifiek
Het plangebied is gelegen aan de Voorstraat in het midden van het historische centrum van Vianen. Het plangebied heeft in het vigerende bestemmingsplan de dubbelbestemming ‘Waarde - Beschermd stadsgezicht'. Hiervoor geldt dat het historisch en architectonisch karakteristieke beeld van het beschermde stadsgezicht, dat bepaald wordt door het patroon van straten, wegen, het profiel en de groenvoorziening van de openbare ruimte behouden moet blijven. Tevens vormt het pand Voorstraat 92 een Rijksmonument. De beoogde ontwikkeling maakt wonen in de twee panden mogelijk. Dit draagt bij aan het duurzame behoud van de bestaande panden. Er vinden hierbij verder geen werkzaamheden plaats. Hierdoor zullen de cultuurhistorische waarden van de panden met de beoogde ontwikkeling niet aangetast worden.
 
Gezien het voorgaande kan geconcludeerd worden dat het aspect cultuurhistorie geen belemmeringen veroorzaakt voor de beoogde ontwikkeling.
5.10 Waterhuishouding
Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt met betrekking tot water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.
 
Waterbeleid voor de 21e eeuw
De Commissie Waterbeheer 21e eeuw heeft in augustus 2000 advies uitgebracht over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport ‘Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21e eeuw’ (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21e eeuw worden twee principes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:
  • vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan bod. 
Waterwet
Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer op basis van de ‘watersysteembenadering’. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, -kwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers. Het doel van de Waterwet is het integreren van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door middel van één watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische implementatie van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in één aparte watervergunning.
 
Nationaal Waterplan
Op basis van de Waterwet wordt elke zes jaar een Nationaal Waterplan vastgesteld. Het Nationaal Waterplan is het Rijksplan voor het waterbeleid in Nederland. Op 22 december 2015 wordt het Nationaal Waterplan 2016-2021 vastgesteld. Dit nieuwe Nationaal Waterplan geeft de hoofdlijnen, principes en richting van het nationale waterbeleid in de planperiode 2016-2021, met een vooruitblik richting 2050. Met dit Nationaal Waterplan zet het kabinet een volgende ambitieuze stap in het robuust en toekomstgericht inrichten van ons watersysteem, gericht op een goede bescherming tegen overstromingen, het voorkomen van wateroverlast en droogte en het bereiken van een goede waterkwaliteit en een gezond ecosysteem als basis voor welzijn en welvaart.
 
Waterschapsbeleid
Het plangebied is gelegen in het Waterschap Rivierenland. Waterschap Rivierenland heeft haar beleid vastgelegd in het Waterbeheerprogramma 2016 - 2021 'Koers houden, kansen benutten'. Met dit programma blijft het waterschap op koers om het rivierengebied veilig te houden tegen overstromingen, om voldoende en schoon water te hebben en om het afvalwater effectief te zuiveren. Het waterbeheerprogramma beschrijft wat het waterschap in de planperiode wil bereiken en hoe men dat wil doen. Voor kleinschalige ruimtelijke ontwikkelingen in het stedelijk gebied streeft het Waterschap minimaal naar het stand-still beginsel.
  
Planspecifiek
Watertoets
De watertoets is een standaard overleg met het waterschap dat gevoerd moet worden wanneer de planologische situatie op een locatie wijzigt. Het is geen technische toets maar een proces dat de initiatiefnemer van een ruimtelijk plan en de waterbeheerder met elkaar in gesprek brengt in een zo vroeg mogelijk stadium.
 
Watercompensatie
Met de beoogde ontwikkeling vinden geen werkzaamheden plaats en zal er geen sprake zijn van een toename van het aantal verharding. Om dit er geen sprake zal zijn van een toename van verharding in het plangebied zal watercompensatie voor de beoogde ontwikkeling niet nodig zijn.
 
Waterafvoer
De bebouwing dient te voldoen aan het beleid van het waterschap over de afvoer van hemelwater en vuilwater. Het plangebied is gelegen in het centrum van Vianen en heeft nog geen gescheiden afkoppeling. In de toekomstige situatie is het wel wenselijk om hemelwater gescheiden aan te bieden.  
Geconcludeerd kan worden dat het aspect water vormt geen belemmering voor het voorliggende bestemmingsplan.
5.11 Verkeer en parkeren
Verkeer
Voor het bepalen van verkeersgeneratie wordt gebruik gemaakt van de kengetallen van CROW-publicatie 381 'Toekomstbestendig parkeren, van parkeerkencijfers naar parkeernormen'. Met de functiewijziging van de panden zal er sprake zijn van een minimale toename van verkeersbewegingen. Gelet op de beperkte toename van het aantal extra voertuigbewegingen kan gesteld worden dat de extra verkeersgeneratie opgevangen kan worden met de huidige verkeersstructuur.
 
Parkeren
Voor het bepalen van de parkeerbehoefte zijn de gemeentelijke parkeernormen gebruikt, waarbij het onderhavige gebied deel uitmaakt van stedelijke zone 'Centrum'. Uitgaande van de functie 'Koop, huis, tussen/hoek' bedraagt de parkeernorm 1,5 parkeerplaatsen per woning. Derhalve zijn hier 3 parkeerplaatsen nodig. In de binnenstad van Vianen (binnen de grachten) wordt het parkeren opgelost middels blauwe zones. Per adres geeft de gemeente één kaart om te parkeren.
Daarbij mag het huidige gebruik worden verrekend. In het geval van de huidige planologische situatie (bestemming 'Centrum - 1') mag uitgegaan worden van detailhandel, publiekgerichte dienstverlening of kantoren. Een kantoor zonder baliefunctie of commerciële dienstverlening op de begane grond (totaal circa 150 m² BVO) gaat gepaard met een totale parkeerbehoefte van resp. 3 en 4 parkeerplaatsen. Gesteld kan worden dat de parkeersituatie gelijk blijft, danwel licht verbetert ten opzichte van de huidige situatie.
  
Derhalve wordt het aspect verkeer en parkeren niet als een belemmering gezien.
6 Juridische planbeschrijving
 
6.1 Algemeen
Voor het wijzigingsplan is gebruik gemaakt van de in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2012 (SVBP 2012).
 
Dit wijzigingsplan bestaat uit een verbeelding, planregels en een toelichting. De verbeelding en de planregels vormen samen het juridisch bindende gedeelte van het wijzigingsplan. Beide planonderdelen dienen in onderlinge samenhang te worden bezien en toegepast. Op de verbeelding zijn de bestemmingen aangewezen. Aan deze bestemmingen zijn bouwregels en regels betreffende het gebruik gekoppeld.
6.2 Toelichting
De toelichting heeft geen rechtskracht, maar vormt niettemin een belangrijk onderdeel van het plan. De toelichting van dit wijzigingsplan geeft een weergave van de beweegredenen, de onderzoeksresultaten en de beleidsuitgangspunten die aan het wijzigingsplan ten grondslag liggen. Ook is de toelichting van wezenlijk belang voor een juiste interpretatie en toepassing van het wijzigingsplan. Tot slot maakt een eventuele bijlage onlosmakelijk onderdeel uit van het wijzigingsplan.
6.3 Verbeelding
Op de verbeelding worden de bestemmingen weergegeven met daarbij andere bepalingen als gebiedsaanduidingen, bouwaanduidingen, bouwvlakken, etc. Voor de analoge verbeelding is gebruik gemaakt van een digitale ondergrond (Grootschalige Basiskaart en/of kadastrale kaart).
6.4 Plansystematiek
In deze paragraaf wordt de systematiek van de regels en de wijze waarop de regels gehanteerd dienen te worden, uiteengezet.
 
De planregels van het wijzigingsplan bestaan uit vier hoofdstukken, waarin achtereenvolgens de inleidende regels, de bestemmingsregels, de algemene regels en de overgangs- en slotregels aan de orde komen. Voor de systematiek is aangesloten op de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen 2012 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
 
6.4.1 Inleidende regels
Begrippen
In deze bepaling zijn omschrijvingen gegeven van de gebruikte begrippen. Deze worden opgenomen om interpretatieverschillen te voorkomen. Begripsbepalingen zijn alleen nodig voor begrippen die gebruikt worden in de regels en die tot verwarring kunnen leiden of voor meerdere uitleg vatbaar zijn. Er zijn enkele nieuwe begrippen opgenomen, voor de rest wordt verwezen naar artikel 1 van de regels van het bestemmingsplan 'Binnenstad' zoals vastgesteld door de raad van de voormalige gemeente Vianen op 6 juni 2013.
 
Wijze van meten
Om op een eenduidige manier afstanden en oppervlakten te bepalen wordt in de wijze van meten uitleg gegeven wat onder de diverse begrippen wordt verstaan. Hiervoor is aangesloten bij de SVBP2012. Ten aanzien van de wijze van meten op de verbeelding geldt steeds dat het hart van een lijn moet worden aangehouden.
 
6.4.2 Bestemmingsregels
Wonen
Met de toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 5.6.1 van het geldende bestemmingsplan krijgen de gronden van het plangebied de functieaanduiding ‘wonen’. Tevens is voor een deel de maximum goot- en bouwhoogte opgenomen. Verder wordt volstaan met een verwijzing naar de regels van het bestemmingsplan 'Binnenstad'.
  
Dubbelbestemmingen
Tevens zijn de van toepassing zijnde dubbelbestemmingen overgenomen: 'Waarde - Archeologie - 1' en 'Waarde - Beschermd stadsgezicht'.
 
6.4.3 Algemene regels
In de algemene regels is een verwijzing opgenomen naar de algemene regels uit het bestemmingsplan 'Binnenstad'.
 
6.4.4 Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
In deze regels wordt vorm en inhoud gegeven aan het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik.
 
Slotregel
Als laatste wordt de slotregeling opgenomen. Deze regeling bevat zowel de titel van het plan als de vaststellingsregeling.
7 Uitvoerbaarheid
7.1 Economische uitvoerbaarheid
Bij de voorbereiding van een ruimtelijk plan dient, op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro, onderzoek plaats te vinden naar de (economische) uitvoerbaarheid van het plan. In principe dient bij vaststelling van een ruimtelijk besluit tevens een exploitatieplan vastgesteld te worden om verhaal van plankosten zeker te stellen. Op basis van 'afdeling 6.4 grondexploitatie', artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan echter besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien:
  • het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is;
  • het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is;
  • het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
Planspecifiek
Het uitvoeren van het project heeft geen financiële gevolgen voor de gemeente. De financiële verantwoordelijkheid voor het project en het daarbij horende risico wordt volledig gedragen door de initiatiefnemer. De economische uitvoerbaarheid van het plan is derhalve verzekerd.
7.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid
 
7.2.1 Algemeen
Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp wijzigingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1 Wro sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Voor wat kleinere plannen kan, in overleg, afgezien worden van dit overleg.
 
Een ontwerp wijzigingsplan dient conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid voor een ieder om zienswijzen in te dienen op het plan. Na vaststelling door het college wordt het vaststellingsbesluit bekend gemaakt. Het wijzigingsplan ligt na bekendmaking 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid beroep in te dienen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het wijzigingsplan treedt vervolgens de dag na afloop van de ter visielegging in werking als er geen beroep is ingesteld. Is er wel beroep ingesteld dan treedt het wijzigingsplan ook in werking, tenzij naast het indienen van een beroepschrift ook om een voorlopige voorziening is gevraagd. De schorsing van de inwerkingtreding eindigt indien de voorlopige voorziening wordt afgewezen. De procedure eindigt met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
 
7.2.2 Vooroverleg
Het ontwerpwijzigingsplan kan in het kader van het vooroverleg als bedoeld in artikel 3.1.1. van het Besluit ruimtelijke ordening toegezonden worden aan de instanties die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of een belang behartigen dat mogelijkerwijs met het wijzigingsplan in het geding is.
In deze paragraaf of in een separate bijlage worden te zijner tijd de resultaten van dit vooroverleg opgenomen.
 
7.2.3 Zienswijzen
Het ontwerpwijzigingsplan heeft vanaf vrijdag 26 november 2021 tot en met donderdag 6 januari 2022 voor een ieder ter inzage gelegen. Er zijn gedurende deze periode geen zienswijzen ingediend.