direct naar inhoud van Toelichting
Plan: Broekseweg 3 - 5
Status: vastgesteld
Plantype: wijzigingsplan
IMRO-idn: NL.IMRO.1961.WPMKBroekseweg3en5-VA01

Toelichting

Hoofdstuk 1 Inleiding

1.1 Aanleiding en doelstelling

Aan de Broekseweg 3-5 ligt een agrarische bestemming. Binnen het bouwvlak is op dit moment 1 woning aanwezig in de vorm van een boerderij, zijnde een agrarische bedrijfswoning. Daarnaast zijn andere gebouwen aanwezig in het bouwvlak. Het planvoornemen is om een deel van de agrarische bestemming te wijzigen naar een woonbestemming. Deze wijziging is mogelijk onder het Reparatieplan Buitengebied Zederik (vastgesteld 19 november 2018) op grond van artikel 3.6.4.

In voorliggend plan wordt het bouwvlak verkleind, zodat het hoofdgebouw en het bijgebouw een bouwvlak krijgen. Met dit wijzigingsplan wordt de gevraagde bestemmingswijziging mogelijk gemaakt.

1.2 Leeswijzer

Naast deze inleiding bestaat dit wijzigingsplan uit een beschrijving van het plan in hoofdstuk 2. In hoofdstuk 3 wordt een verantwoording gegeven waarom het plan past binnen het beleid van het rijk, de provincie Utrecht, het regionale beleid en de gemeente Vijfheerenlanden. In hoofdstuk 4 wordt de milieutechnische uitvoerbaarheid van het plan toegelicht. Hoofdstuk 5 bevat de juridische planbeschrijving. Het wijzigingsplan sluit af met hoofdstuk 6, waarin de maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid wordt toegelicht. Na de toelichting volgen de regels inclusief de bijlagen en de verbeelding van dit wijzigingsplan.

Hoofdstuk 2 Het plan

2.1 Planlocatie

Het plangebied ligt in het buitengebied van de gemeente Vijfheerenlanden. De locatie ligt naast de A27 aan de Broekseweg. De Broekseweg verbindt de kern 'Meerkerk' met de kern 'Ameide'. In afbeelding 1 is het plangebied in zijn omgeving weergegeven. Afbeelding 2 laat het plangebied en de directe omgeving zien.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.WPMKBroekseweg3en5-VA01_0001.png"

Afbeelding 1: Een overzicht van de omgeving van het plangebied (rode cirkel). Bron: Google Earth.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.WPMKBroekseweg3en5-VA01_0002.png"

Afbeelding 2: De nabije omgeving van het plangebied (rood cirkel). Bron: Google Earth.

2.2 Beschrijving van het plan

Het plan betreft het wijzigen van de huidige agrarische bestemming naar de woonbestemming. In de huidige situatie is één woning aanwezig. De bestaande bedrijfswoning wordt omgezet naar een reguliere woning.

De bestaande bebouwing blijft gehandhaafd en wordt niet uitgebreid. Daarnaast wordt het bouwvlak verkleind, zodat het hoofdgebouw en het bijgebouw elk een eigen bouwvlak krijgen. Het achterliggende bouwvlak buiten de beoogde woonbestemming wordt verwijderd. Het gebruik ten dienste van wonen zal geschieden volgens de bestemmingsplanvoorschriften. Het voorgenomen gebruik van de bijgebouwen bestaat uit een schuur of berging voor fietsen, tuingereedschap en overige privézaken. Ook zullen de bijgebouwen worden gebruikt als hobbyruimte, opslag voor openhaardhout en/of een stalling voor auto's en een camper.

Aan de bestemmingswijziging zijn een aantal voorwaarden gekoppeld. Deze voorwaarden worden in paragraaf 2.3 besproken. Het plangebied met hoofdgebouw en bijgebouwen is te zien in afbeelding 3.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.WPMKBroekseweg3en5-VA01_0003.png"

Afbeelding 3: Plangebied met plangrens (blauw), inclusief hoofgebouw (rood) en bijgebouwen (geel).

2.3 Vigerend bestemmingsplan

Het (deels) vigerende bestemmingsplan is het Buitengebied Zederik (deels onherroepelijk in werking gesteld, vastgesteld 29 juni 2015). Daarnaast zijn de volgende bestemmingsplannen volledig vigerend:

  • Reparatieplan Buitengebied Zederik (onherroepelijk, vastgesteld 19 november 2018);
  • Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren (onherroepelijk, vastgesteld 10 juni 2021).

Het reparatieplan en het paraplubestemmingsplan verwijzen naar het bestemmingsplan 'Buitengebied Zederik' en hebben daarnaast aanvullende regels die van toepassing zijn. Deze bestemmingsplannen worden in chronologische volgorde in de volgende paragrafen toegelicht.

2.3.1 Buitengebied Zederik

In het bestemmingsplan 'Buitengebied Zederik' zijn bestemmingsregels en andere regels opgenomen. De huidige bestemming van de planlocatie is 'Agrarisch'. Gronden die deze bestemming hebben zijn bestemd voor agrarische bedrijvigheid. Het planvoornemen past niet in dit bestemmingsplan, omdat een woonbestemming wordt mogelijk gemaakt op agrarisch bestemde gronden. Vanuit het Reparatieplan Buitengebied Zederik wordt een wijzigingsbevoegdheid toegepast. De argumentatie voor deze wijziging is beschreven in paragraaf 2.3.2 in tabel 1.

In afbeelding 4 is die bestemming weergegeven met de grens van het planvoornemen

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.WPMKBroekseweg3en5-VA01_0004.png"

Afbeelding 4: Het planvoornemen en de agrarische bestemming. Het te wijzigen gebied is rood gearceerd. Het achterliggende bouwvlak buiten het rood gearceerde gebied wordt verwijderd. Bron: Ruimtelijke Plannen.

2.3.2 Reparatieplan Buitengebied Zederik

Het Reparatieplan Buitengebied Zederik (hierna: reparatieplan) is op 19 november 2018 vastgesteld. Dit reparatieplan biedt een verduidelijking vanwege gemeentelijke toezeggingen en juridische uitspraken. De regels van het bestemmingsplan 'Buitengebied Zederik' (hierna: voorgaand(e) bestemmingsplan) blijven intact. De regels leiden nergens tot aanvullende ingrijpende beperkingen ten opzichte van de bestaande regeling van het bestemmingsplan.

In het reparatieplan is een andere archeologische verwachting opgenomen dan in het voorgaande bestemmingsplan. Hierin lag geen archeologische dubbelbestemming op het plangebied. In het reparatieplan is dit wel het geval. Deze dubbelbestemmingen zijn ook te zien in onderstaande afbeelding:

  • Waarde – Archeologie – 1;
  • Waarde – Archeologie – 2.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.WPMKBroekseweg3en5-VA01_0005.png"

Afbeelding 5: De archeologische dubbelbestemming van het reparatieplan. Planlocatie aangeduid met rood vlak. Per gebied is de waarde aangegeven met een tekstvak. Bron: Ruimtelijke Plannen.

Deze dubbelbestemmingen regelen de bescherming en veiligstelling voor de archeologische waarden in de grond. In deze dubbelbestemmingen zijn bouwregels opgenomen. De bouwregels zijn niet van toepassing op het planvoornemen, omdat het planvoornemen de grond niet roert met graaf- of heiwerkzaamheden. Het planvoornemen is daarom niet in strijd met de dubbelbestemming 'Archeologie' waarden 1 en 2.

In het reparatieplan is in artikel 3.6.4 een wijzigingsbevoegdheid opgenomen. Hierin staat dat burgemeesters en wethouders bevoegd zijn om een agrarische bestemming te wijzigen naar een woonbestemming als de gronden binnen een bouwvlak liggen. Dit kan alleen als aan de onderstaande voorwaarden wordt voldaan. In tabel 1 worden deze voorwaarden besproken en wordt aangegeven of aan de voorwaarden wordt voldaan.

Tabel 1: De toetsing van het planvoornemen aan de voorwaarden.

Artikel 3.6.4   Wordt aan de voorwaarde voldaan?  
a. voor bewoning mag worden gebruikt de ten tijde van bedrijfsbeëindiging bestaande bedrijfswoning(en) inclusief aangebouwd bedrijfsgedeelte met dien verstande dat ter plaatse van een monument, de bestaande bebouwing voor bewoning aangewend mag worden als dit noodzakelijk is voor de instandhouding van het pand.   Ja, de huidige bebouwing blijft intact. Het bouwvlak wordt verkleind, waardoor er geen mogelijkheden zijn om nieuwe bijgebouwen buiten de huidige bebouwing mogelijk te maken. De bouwwerken op het perceel zijn daarnaast geen rijksmonumenten of gemeentelijk monumenten.  
b. het aantal woningen dient beperkt te blijven tot het aantal woningen dat op het moment van het nemen van het wijzigingsbesluit aanwezig is.   Ja. Zoals beschreven in paragraaf 2.2 bestaat de huidige situatie uit één woning. Dit is ook de toekomstige situatie.  
c. in afwijking van sub b mag het ter plaatse aanwezige aantal woningen ter plaatse van monumenten met een of twee wooneenheden worden uitgebreid, indien dit noodzakelijk is voor de instandhouding van het pand, met dien verstande dat voor deze wooneenheden geen extra erfbebouwing is toegestaan.   Ja. Op dit moment is er geen initiatief dat één of twee wooneenheden toevoegt in de woonbestemming.  
d. de bestaande oppervlakte bijgebouwen mag blijven bestaan; in geval van nieuwbouw bedraagt de gezamenlijke oppervlakte van bijgebouwen maximaal 70% van de gezamenlijke oppervlakte van gesloopte agrarische bedrijfsbebouwing met een minimum van 75 m².   Ja, want de bestaande oppervlakte van bijgebouwen blijft gelijk.  
e. de inhoud van de woning mag maximaal 750 m3, dan wel de inhoud bedragen van het huidige hoofdgebouw inclusief aangebouwd bedrijfsgedeelte.   Ja, want de bestaande inhoud van het huidige hoofdgebouw inclusief het aangebouwde bedrijfsgedeelte blijft gelijk. Er wordt geen nieuwbouw gerealiseerd.  
f. buitenopslag is niet toegestaan.   Ja, want er wordt geen buitenopslag gerealiseerd. Daarnaast is in de huidige situatie buitenopslag niet aanwezig.  
g. de aanwezige cultuurhistorische karakteristiek mag niet onevenredig worden aangetast.   Ja, want de huidige cultuurhistorische karakteristiek wordt niet gewijzigd. Het planvoornemen bevat geen fysieke ruimtelijke wijziging aan de verkaveling of een bouwkundige wijziging aan de gebouwen.  
h. de omliggende agrarische bedrijven mogen niet in hun bedrijfsvoering of ontwikkelingsmogelijkheden worden beperkt.   Ja, zie paragraaf 4.1.  
i. de uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan is gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden dat:
de bodemkwaliteit ter plaatse geschikt is voor de beoogde bestemming(en);
de voorkeursgrenswaarde als bedoeld in de Wet geluidhinder, danwel een vóór vaststelling van het wijzigingsplan vastgestelde hogere grenswaarde, niet wordt overschreden;
het wijzigingsplan niet in betekenende mate leidt tot een verslechtering van de luchtkwaliteit;
voldaan wordt aan het bepaalde in de Wet natuurbescherming;
geen onevenredige aantasting van aan de grond eigen zijnde archeologische waarden zal plaatsvinden;
het wijzigingsplan financieel uitvoerbaar is.  
Ja, zie hoofdstuk 4, exclusief paragraaf 4.1. Zie ook hoofdstuk 5, paragraaf 5.1 voor de economische uitvoerbaarheid.  
j. de bevoegdheid in het geval van een monument niet eerder wordt toegepast dan dat advies is verkregen van een ter zake deskundige.   Ja, het hoofdgebouw is geen monument. Daarnaast zijn andere gebouwen op het perceel geen monument.  
k. de bevoegdheid er tevens in voorziet dat het bouwvlak kan worden verkleind.   Deze voorwaarde stelt dat het bouwvlak kan worden verkleind vanwege de bevoegdheid. In de planregels is deze voorwaarde geborgd.  

2.3.3 Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren

Het paraplubestemmingsplan heeft betrekking op twee aspecten: wonen en parkeren. Het doel is om voor het gehele gemeentelijk grondgebied in één keer op een goede en eenduidige manier te beschikken over een toetsingskader, voor wonen en parkeren. Met dit paraplubestemmingsplan wordt daarnaast een eenduidige regeling voor wonen in relatie tot mogelijke woonvormen vastgesteld. Het gaat hier om een wijziging van begrippen die over de gehele gemeente gelijk worden getrokken. In paragraaf 4.9 wordt het planvoornemen getoetst aan het gemeentelijke parkeerbeleid.

Hoofdstuk 3 Beleidsmatige onderbouwing

3.1 Rijksbeleid

3.1.1 Wet ruimtelijke ordening / Omgevingswet

Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening (Wro) in werking getreden. Deze gaat van een scheiding tussen beleid en normstelling (juridische verankering) uit. Het beleid wordt opgenomen in structuurvisies. De normstelling vindt plaats in het bestemmingsplan en/of in algemene regels die overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. Streekplannen en planologische kernbeslissingen zijn vanaf 1 juli 2008 gelijkgesteld aan structuurvisies. Het overgangsrecht van de Wro regelt dat praktische beleidsbeslissingen van Rijk en provincie overgenomen moeten worden in bestemmingsplannen. Naar verwachting treedt op 1 juli de Omgevingswet in werking. De Omgevingswet staat voor een goede balans tussen het benutten en beschermen van de fysieke omgeving. De Omgevingswet bundelt wetgeving en regels voor ruimte, wonen, infrastructuur, milieu, natuur en water. De nieuwe wet zorgt voor minder maar overzichtelijkere regels, een samenhangende benadering van de leefomgeving, ruimte voor lokaal maatwerk en betere en snellere besluitvorming

3.1.2 Nationale Omgevingsvisie (NOVI)

Op 11 september 2020 is de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) vastgesteld als rijkstructuurvisie. De NOVI vervangt onder andere de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR). De NOVI is de langetermijnvisie voor een duurzame fysieke leefomgeving in Nederland.

De NOVI heeft als toekomstperspectief een duurzame leefomgeving waarbij de kwaliteiten van de omgeving worden behouden en versterkt. Daarnaast bestaan ook de Nederlandse uitdagingen van de ruimtelijke inrichting in een klimaatbestendige delta en nauwkeurig gebruik van de schaarse ruimte in Nederland. Deze uitdagingen kunnen worden benaderd door goede samenwerking tussen de verschillende betrokken instanties. De opgaven die voortkomen uit de nationale belangen van het Rijk zijn vertaald in vier integrale prioriteiten:

  • Ruimte voor klimaatadaptatie en energietransitie
  • Duurzaam economisch groeipotentieel
  • Sterke en gezonde steden en regio's
  • Toekomstbestendige ontwikkeling van het landelijk gebied

Binnen deze prioriteiten zal aandacht zijn voor de onderlinge verwevenheden en spanningen daartussen. Ook is er aandacht voor thema's en opgaven die daar dwars doorheen lopen, zoals leefomgevingskwaliteit, gezondheid, cultureel erfgoed, water, bodem en (nationale) veiligheid.

Binnen de prioriteiten hanteert het Rijk drie afwegingsprincipes die helpen om beleidskeuzes te maken:

  • 1. Combinaties van functies gaan voor enkelvoudige functies
  • 2. Kenmerken en identiteit van een gebied staan centraal
    • a. Afwentelen wordt voorkomen

Planspecifiek

Het planvoornemen betreft de functiewijziging van één voormalige agrarische bedrijfswoning naar één reguliere woning. Het plan is daarmee kleinschalig van aard, waardoor het raakvlak met de NOVI nihil is. Hierdoor schaadt het planvoornemen de belangen van de NOVI niet.

3.1.3 Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

Om uitvoering te geven aan de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, is op 30 december 2011 het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro) in werking getreden. Hierin staat een aantal projecten beschreven die van Rijksbelang zijn en waarmee gemeenten rekening dienen te houden bij het vaststellen van bestemmingsplannen en wijzigings- of uitwerkingsplannen. De projecten zijn exact ingekaderd en voorzien van regels, waaraan bestemmingsplannen moeten voldoen. Het betreft de onderstaande projecten:

  • Rijksvaarwegen
  • Project Mainportontwikkeling Rotterdam
  • Kustfundament
  • Grote rivieren
  • Waddenzee en waddengebied
  • Defensie
  • Hoofdwegen en landelijke spoorwegen
  • Elektriciteitsvoorziening
  • Buisleidingen van nationaal belang voor het vervoer van gevaarlijke stoffen
  • Natuurnetwerk Nederland
  • Primaire waterkeringen buiten het kustfundament
  • IJsselmeergebied (uitbreidingsruimte)
  • Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarde
  • Ruimtereservering parallelle Kaagbaan

Planspecifiek

Het planvoornemen valt niet onder de aangegeven projecten zoals benoemd in de Barro. Vanuit de Barro volgen dan ook geen aanvullende randvoorwaarden voor het plan.

3.1.4 Besluit ruimtelijke ordening (Bro) en Ladder voor duurzame verstedelijking

Op 1 oktober 2012 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd en is de 'Ladder voor duurzame verstedelijking' hieraan toegevoegd. Overheden dienen vanwege het gewijzigde Bro nieuwe stedelijke ontwikkelingen te motiveren om tot een nauwkeurige ruimtelijke afweging en inpassing van die nieuwe ontwikkeling te komen. Een precieze benutting van de beschikbare ruimte voor verschillende functies vraagt om een goede onderbouwing van nut en noodzaak van een nieuwe stedelijke ruimtevraag en een nauwkeurige ruimtelijke inpassing van de nieuwe ontwikkeling. De ladder voor duurzame verstedelijking is verankerd in artikel 3.1.6 van het Bro. Op 1 juli 2017 is het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gewijzigd, waarbij een nieuwe Laddersystematiek geldt. In de nieuwe systematiek worden de huidige definities niet gewijzigd. De “treden” van de Ladder bevatten wijzigingen: in de nieuwe Ladder zijn de treden 1 en 2 samengevoegd en trede 3 is geschrapt, waardoor er geen sprake meer is van verschillende treden. In artikel 1.1.1 Bro worden relevante begrippen gedefinieerd.

Planspecifiek

Het planvoornemen voorziet niet in een stedelijke ontwikkeling zoals gedefinieerd in artikel 3.1.6, lid 2 van het Bro. De definitie van een nieuwe stedelijke ontwikkeling volgens de Bro is: ruimtelijke ontwikkeling van een bedrijventerrein of zeehaventerrein, of van kantoren, detailhandel, woningbouwlocaties of andere stedelijke voorzieningen. Op basis van jurisprudentie (Raad van State, 18 november 2015) is geconcludeerd dat als een ontwikkeling groter is dan 11 woningen er sprake is van een stedelijke ontwikkeling. Het planvoornemen overschrijdt deze norm niet, een toetsing aan de ladder is dan ook niet noodzakelijk.

3.1.5 Conclusie Rijksbeleid

Het planvoornemen voldoet aan de gestelde eisen vanuit het Rijksbeleid.

3.2 Provinciaal beleid

3.2.1 Omgevingsvisie Provincie Utrecht

Op 10 maart 2021 is de Omgevingsvisie van de provincie Utrecht vastgesteld door de Provinciale Staten (PS). In de Omgevingsvisie worden de integrale lange termijn ambities en beleidsdoelen voor de fysieke leefomgeving van de provincie vastgelegd. De Omgevingsvisie is een instrument uit de Omgevingswet die op 1 juli 2023 inwerking treedt. De visie is een samenvoeging van onder andere de ruimtelijke structuurvisie, mobiliteitsvisie, natuurvisie en het bodem-, water- en milieuplan. Het vormt een samenhangend pakket met de instrumenten Programma's en Omgevingsverordening.

In de Omgevingsvisie wordt met behulp van zeven beleidsthema's richting gegeven aan d e ontwikkeling en bescherming van een gezonde en veilige leefomgeving. De provincie Utrecht heeft als ambitie om in 2050 een inclusieve en circulaire provincie te zijn:

  • Waarin stad en land gezond zijn;
  • Die klimaatbestendig en waterrobuust is;
  • Waarin duurzame energie een plek heeft;
  • Met vitale steden en dorpen;
  • Die duurzaam, gezond en veilig bereikbaar is;
  • Met een levend landschap, erfgoed en cultuur;
  • Die een toekomstbestendige natuur en landbouw heeft.

De gewenste richting om de fysieke leefomgeving te ontwikkelen en te beschermen verschilt per regio of gebied en is afhankelijk van specifieke kenmerken en identiteit van een plek. De Omgevingsvisie is zelfbindend voor de provincie Utrecht.

Planspecifiek

Het planvoornemen ligt in een aantal thema's van de omgevingsvisie. Deze thema's worden hieronder besproken. Het planvoornemen wordt tegelijkertijd aan deze thema's getoetst.

Ontwikkelen van een samenhangend groenblauw netwerk

Dit thema richt zich op het ontwikkelen van groen blauwe structuren. Ook richt het thema zich op gebieden die de doelen van de provincie ondersteunen. Hieronder vallen een gezonde- en klimaatbestendige leefomgeving, natuur/biodiversiteit en recreatie. Deze doelen horen te passen bij het bodem- en watersysteem. Het plan schaadt deze doelen niet, omdat bouwkundige en ruimtelijke wijzigingen niet aan de orde zijn.

Beschermingszone drinkwaterwinning

Dit thema richt zich op het beschermen van de drinkwatervoorziening. Vanwege de bevolkingsgroei en de toenemende bedrijvigheid heeft de provincie Utrecht tot 2050 extra drinkwater nodig, waarvoor oppervlakte- en grondwater wordt onttrokken. Het planvoornemen levert geen negatieve invloed op het grondwater zoals het lozen van schadelijke stoffen in het grondwater, waardoor het de belangen van dit thema niet schaadt.

Aardkundige waarden en monumenten

De provincie Utrecht beschermt de aardkundige waarden. Het planvoornemen is niet in strijd met de aardkundige waarden van het gebied, zoals de bodemopbouw, actieve landschapsvormende processen of het natuurlijk reliëf. Er wordt namelijk geen ruimtelijke wijziging mogelijk gemaakt.

Landschap Groene Hart

Het Utrechtse landschap heeft zijn eigen kwaliteiten. Voor elke ontwikkeling in het landelijk gebied moet daarom aansluiting worden gevonden bij de kernkwaliteiten van het landschap. De kwaliteitsgids voor de Utrechtse Landschappen heeft voor het Landschap Groene Hart de kernkwaliteiten beschreven.

De kernkwaliteiten van het Landschap Groene Hart zijn:

    • 1. openheid;
  • (veen)weidekarakter, inclusief strokenverkaveling, lintbebouwing, etc.;
  • landschappelijke diversiteit;
  • rust en stilte.

Een negatieve invloed op een van de kernkwaliteiten is niet aan de orde, omdat ruimtelijke of bouwkundige wijzigingen niet van toepassing zijn. De huidige situatie is daarnaast gelijk aan de beoogde situatie, zodat wijzigingen in strokenverkaveling, lintbebouwing etc. niet aan de orde zijn.

Kernrandzone

De provincie vraagt om specifiek beleid dat gericht is op het behouden en het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Dit beleid kan ook gaan over het mogelijk maken van nieuwe verstedelijking. Het kernrandzonebeleid maakt deel uit van het rood-voor-groen beleid in landelijk gebied. Het planvoornemen is echter geen nieuwe verstedelijking; de huidige situatie is gelijk aan de beoogde situatie. Een negatieve invloed op de aanwezige ruimtelijke kwaliteit is niet aan de orde, omdat ruimtelijke of bouwkundige wijzigingen niet van toepassing zijn. Het planvoornemen schaadt daarom de belangen van het kernrandzonebeleid niet.

Weidevogelkerngebied

De provincie Utrecht richt zich op de bescherming en de ontwikkeling van leefgebieden voor bedreigde flora en fauna. In de agrarische weidevogelkerngebieden wordt een verbetering van de kwaliteit doorgevoerd via agrarisch natuurbeheer. Het planvoornemen maakt geen ontwikkeling mogelijk die een negatieve invloed heeft op de kwaliteit van de (lokale) weidevogelkerngebieden, zoals het aantasten van het leefgebied van aanwezige weidevogels door ruimtelijke wijzigingen. De huidige situatie zal ook de beoogde situatie zijn.

Landbouwgebied

De provincie heeft een aantal doelen voor de landbouwgebieden in de provincie opgesteld, zoals circulaire landbouw, grondgebonden landbouw met goede landbouwstructuur etc. Het planvoornemen maakt echter geen landbouw mogelijk. Daarnaast is de aanwezige bebouwing te kleinschalig om als volwaarde agrarisch bedrijf doorgang te kunnen vinden. Het planvoornemen heeft daarom geen negatieve invloed op de doelen voor landbouwgebieden.

3.2.2 Omgevingsverordening Provincie Utrecht

De Interim Omgevingsverordening van de Provincie Utrecht vervangt bestaande verordeningen, zoals de ruimtelijke verordening, de milieuverordening, de natuur en landschapsverordening. De Interim Omgevingsverordening bevat instructieregels over taken en bevoegdheden van gemeenten en waterschappen. Daarnaast bevat de Interim Omgevingsverordening direct werkende regels. Dit zijn regels die rechtstreeks gelden voor bedrijven, burgers en andere initiatiefnemers bij het uitvoeren van een activiteit. De Interim Omgevingsverordening is op 10 maart 2021 in werking getreden en zal een looptijd hebben totdat de Omgevingswet van kracht is en de omgevingsverordening inwerking treedt.

Planspecifiek

Het planvoornemen ligt in verschillende gebieden waar vanuit de Omgevingsverordening regels zijn opgesteld. In onderstaande alinea's worden de regels van de verschillende gebieden besproken. Daarnaast wordt onderbouwd of het planvoornemen hieraan voldoet.

Weidevolgelkerngebied

In artikel 6.12 zijn bepalingen opgenomen voor de realisatie van winturbines met een vermogen van 3 MW of meer en voor de opwekking van zonne-energie. Het planvoornemen maakt geen windturbine mogelijk evenals de opwekking van zonne-energie. Er vinden geen bouwkundige wijzigingen plaats aan het gebouw. Daarnaast vinden er geen ruimtelijke wijzigingen plaats die het leefgebied van weidevogels aantasten. Het planvoornemen schaadt daarom de bepalingen niet.

Uitzondering verstedelijkingsverbod Landelijk gebied

Volgens artikel 9.2 van de omgevingsverordening laat een bestemmingsplan (m.b.t. locaties binnen het Landelijk gebied) geen verstedelijking toe. In artikel 9.10 is een instructieregel opgenomen. De functieregel luidt:

Artikel 9.10, lid 1:

Een bestemmingsplan dat betrekking heeft op locatie binnen Landelijk gebied kan bestemmingen en regels bevatten die toestaan dat een agrarisch bedrijfsperceel waar het agrarisch gebruik is beëindigd een woonbestemming wordt gegeven aan de bedrijfswoning en de tot het hoofdgebouw behorende aangebouwde bedrijfsruimte, mits is voldaan aan de volgende voorwaarden:

  • a. het bouwperceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw, of, in het geval van een glastuinbouwbedrijf, het bouwperceel ligt niet in een concentratiegebied glastuinbouw;
  • b. de bestaande cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden behouden of versterkt;
  • c. de omliggende agrarische bedrijven worden niet in hun bedrijfsvoering belemmerd; en
  • d. een kantoor of bedrijf aan huis is mogelijk indien de omvang van die activiteiten ondergeschikt blijft aan de woonfunctie.

Het planvoornemen voldoet aan de voorwaarden. In onderstaande tabel wordt het planvoornemen ten opzichte van de voorwaarden beargumenteerd.

Tabel 2: Argumentatie van het planvoornemen ten opzichte van de gestelde voorwaarden in artikel 9.10 lid 1 van de Omgevingsverordening van de Provincie Utrecht

Voorwaarde   Argumentatie  
A   Het perceel ligt direct ten zuiden van een woonperceel. Hierdoor wordt de vestiging van een nieuw volwaardig agrarisch bedrijf belemmerd. Aanwezige bebouwing is te kleinschalig om als volwaardig agrarisch bedrijf doorgang te kunnen vinden. Het perceel is niet optimaal gesitueerd en uitgerust voor de grondgebonden landbouw. Glastuinbouw komt niet voor op het plangebied.  
B   De oude situatie is gelijk aan de nieuwe. Er zullen geen bouwkundige aanpassingen worden gedaan aan de bebouwing of ruimtelijke wijzigingen plaatsvinden aan het landschap. De cultuurhistorische en landschappelijke waarden blijven dus behouden.  
C   In paragraaf 4.1 wordt het aspect bedrijven en milieuzonering toegelicht. Er wordt hierin geconcludeerd dat omliggende bedrijven niet in hun bedrijfsvoering worden belemmerd. Daarnaast is sprake van een acceptabel woon- en leefklimaat.  
D   Het woongebouw is 225 m2 groot volgens de BAG. Het mogelijke kantoor of bedrijf mag 30% van het totale woonoppervlak inhouden. Dit betekent dat een toekomstig kantoor/bedrijf 67.5 m2 groot mag zijn. Toekomstige vestiging van een aan huis gebonden kantoor of bedrijf zal hieraan voldoen.  

Aandachtsgebied stiltegebied

Artikel 9.27 bevat bepalingen die betrekking hebben op locaties binnen het 'Aandachtsgebied Stiltegebied'. Het artikel verwijst naar artikel 9.24, waarin bepalingen zijn opgenomen voor de bufferzone van het stiltegebied. Het planvoornemen valt in geen van deze bufferzones of stiltegebieden, waardoor het de bepalingen niet schaadt.

3.2.3 Conclusie provinciaal beleid

Het planvoornemen voldoet aan de gestelde eisen van de Omgevingsvisie en Omgevingsverordening van de Provincie Utrecht.

3.3 Regionaal beleid

3.3.1 Regionale Structuurvisie 2030 'Open voor elkaar'

De gemeente Vijfheerenlanden is ontstaan op 1 januari 2019 door een fusie van de gemeenten Leerdam, Vianen en Zederik. Voor het regionale gebied is een structuurvisie opgesteld. In de Regionale structuurvisie Visie 2030 'Open voor elkaar' komen onderwerpen als de regionale woonvisie, beleid op het gebied van recreatie & toerisme, bedrijventerreinen, water & klimaat, een regionaal verkeer & vervoersplan naar voren. In de visie speelt de leefbaarheid en behoud en versterking van voorzieningen in het gebied een grote rol.

De centrale visie uit de nota is de vorming van een vitale regio, gericht op het duurzaam vernieuwen van zowel het landelijk als het stedelijk gebied, tezamen met het versterken van het overwegende open, rustige en authentieke karakter van de regio, waardoor bewoners, bedrijven en bezoekers zich thuis blijven voelen en zich verder kunnen ontplooien. De opvolgende visie 'open voor elkaar' benadrukt het bijzondere cultuurhistorische landschap, de grote sociale cohesie en de innovatiekracht van het bedrijfsleven als kernwaarden.

Planspecifiek

Het planvoornemen behoudt het landelijke karakter, omdat bouwkundige wijzigingen aan bebouwing niet aan de orde zijn. Daarnaast vinden er geen landschappelijke wijzigingen plaats. Hierdoor worden de open ruimtes in linten behouden, blijft het verkavelingspatroon bestaan en het bebouwingslint wordt niet geschaad. Het planvoornemen sluit daardoor aan op de regionale structuurvisie.

 

3.4 Gemeentelijk beleid

3.4.1 Woonvisie Vijfheerenlanden 2020 - 2025

De woonvisie van de gemeente Vijfheerenlanden heeft als doel om de woonwensen en de woningbehoefte zoveel mogelijk binnen de gemeentelijke grenzen mogelijk te maken. Ook moet het voor iedereen goed wonen zijn in de gemeente. In de woondorpen is sprake van een huishoudensgroei. Dit betekent dat overal een (kleine) woningbouwopgave ligt. In de woonkernen geldt dit voornamelijk voor de bouw van seniorenwoningen, omdat de huishoudenstoename voornamelijk voor rekening van de groeiende doelgroep van 65-plussers komt. De woonvisie stelt ook een aantal uitgangspunten. Deze uitgangspunten gaan over het mogelijk maken van de (kleine) woningbouwopgave. De punten zijn als volgt:

  • Behoud en versterking van de vitaliteit heeft de prioriteit van de kleine kernen;
  • Bouwen voor de doorstroming binnen Vijfheerenlanden: voor ouderen en voor jongeren;
  • Aandacht voor lage inkomens en middeninkomens uit Vijfheerenlanden die in de knel komen;
  • Bouwen primair voor de eigen inwoners, ruimte voor kleine dorpsgerichte plannen, die aansluiten bij initiatieven van dorpsbewoners;
  • Ruimte bieden aan complementaire woningtypen: voorzien in de behoefte aan kleine woningen (tiny houses), mantelzorgwoningen, knarrenhofjes, en vrije kavels;
  • Focus op de verduurzaming van de bestaande voorraad, bij nieuwbouw zorgen voor energieneutraliteit;
  • Rekening houden met rode contour, en nieuwe regels zoals Omgevingswet, PAS en de POVI;
  • Aansluiting zoeken bij de strategische visie 2035.

Planspecifiek

Het planvoornemen betreft een functionele wijziging van een agrarische bedrijfswoning naar een reguliere woning. Er wordt op een lokale behoefte ingespeeld, omdat het plan door de eigenaar van het plangebied is geïnitieerd. Per saldo wordt geen nieuwe woning toegevoegd, omdat de bedrijfswoning wordt opgeheven. Wel komt de woning beschikbaar voor de reguliere woningmarkt en niet enkel als woning bij een bedrijf. Het plan is daarom in lijn met de Woonvisie.

Hoofdstuk 4 Milieutechnische uitvoerbaarheid

Een ruimtelijke onderbouwing voor een omgevingsvergunning moet voorzien in een goede ruimtelijke ordening, zoals de Wro ex art 3.1 stelt. De invulling van dit vereiste is in de jurisprudentie verder gepreciseerd. Onderstaand is per woon- en omgevingsaspect beoordeeld of en wat voor een wijziging er optreedt en of een goed woon- en leefklimaat voor zowel de omgeving als het plangebied zelf gegarandeerd is.

4.1 Bedrijven en milieuzonering

Een goede ruimtelijke ordening beoogt het voorkomen van voorzienbare hinder en gevaar door milieubelastende activiteiten. Door bij nieuwe ontwikkelingen voldoende afstand in acht te nemen tussen milieubelastende activiteiten (zoals bedrijven) en milieugevoelige functies (zoals woningen), worden hinder en gevaar beperkt of voorkomen en wordt het voor bedrijven of woonfuncties mogelijk gemaakt zich binnen aanvaardbare voorwaarden te vestigen.

Om dit gestandaardiseerd te kunnen beoordelen zijn in de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering richtafstanden opgesteld. Deze afstanden geven voor gemiddelde bedrijfssituaties aan op welke afstand geen hinder is te verwachten. De meer verfijnde afstemming voor de beperking of voorkoming van milieuhinder vindt vervolgens plaats in het kader van de Wet milieubeheer.

Planspecifiek

Het voorliggende plan wijzigt de agrarische bestemming naar de woonbestemming. In onderstaande alinea's worden verschillende onderwerpen behandeld, zoals spuitzones en de toetsing aan het geurbeleid van de gemeente Vijfheerenlanden. Het plangebied ligt in een rustig buitengebied. Hierin worden de volgende richtafstanden gehanteerd op basis van de VNG-brochure:

Tabel 3: Milieucategorieën en richtafstanden voor een rustige woonwijk en een rustig buitengebied.

Milieucategorie   Richtafstand tot omgevingstype rustige woonwijk en rustig buitengebied  
1   10 m  
2   30 m  
3.1   50 m  
3.2   100 m  
4.1   200 m  

Relatie tussen bedrijven en het planvoornemen

In de omgeving van het plangebied liggen een aantal bedrijven. Op 98 meter afstand ligt een bedrijf dat als opslag is aangeduid in het bestemmingsplan 'Buitengebied Zederik'. Voor dit bedrijf geldt een milieucategorie van 2. De maximaal aan te houden afstand tot het planvoornemen is 30 meter. Het bedrijf belemmert het planvoornemen niet door de grote afstand.

In onderstaande afbeelding zijn de afstanden van de milieucategorie van het bedrijf weergeven. Er kan worden geconcludeerd dat zowel het planvoornemen als bedrijven elkaar niet belemmeren.

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.WPMKBroekseweg3en5-VA01_0006.png"

Afbeelding 6: Richtafstanden van de bedrijven met de bijbehorende milieucategorie. Categorie 2 (30 meter) is als rode stippellijn weergegeven. Het plangebied is tot een afstand van 30 meter met een zwarte stippellijn omgeven.

Spuitzones

In het vigerende bestemmingsplan 'Buitengebied Zederik' worden spuitzones aangeduid met 'sierteelt', 'fruitteelt' of 'bomenteelt'. De dichtstbijzijnde aanduiding waarin dit soort teelt is toegestaan ligt op meer dan 1 kilometer afstand van het plangebied. Er kan worden geconcludeerd dat spuitzones gezien de afstand geen belemmering vormen voor het planvoornemen.

Geurzones

Het planvoornemen ligt in een landelijk gebied waar veehouderijen voorkomen. Het geurbeleid van de gemeente Vijfheerenlanden schrijft voor dat de afstand tot geurgevoelige objecten buiten de bebouwde kom 25 meter moet bedragen (tabel 4.1, onderdeel 'Alle woningen en geurgevoelige objecten die niet onder de hierboven genoemde categorieën vallen'). De dichtstbijzijnde veehouderij ligt op 615 meter afstand ten noordwesten van het plangebied. Er kan worden geconcludeerd dat het planvoornemen voldoet aan het geurbeleid van de gemeente Vijfheerenlanden.

4.2 Geluidhinder

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt ernaar gestreefd om de geluidhinder door spoor-, wegverkeer of industrie te beperken. Op basis van de Wet geluidhinder (Wgh) zijn er normen gesteld tot welke maximale geluidsniveaus geluidgevoelige functie belast mogen worden. De Wgh geeft ook aan in welke situaties door onderzoek aangetoond moet worden of aan deze normen voldaan kan worden. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening en bijbehorende jurisprudentie zijn aanvullende onderzoek verplichtingen gesteld.

Planspecifiek

Het planvoornemen voorziet in een wijziging naar een geluidgevoelige bestemming. Het plangebied ligt langs een weg waarbij 50 km/h of harder mag worden gereden. Het planvoornemen ligt daarnaast vlak bij de Rijksweg A27. Om aan te tonen of wordt voldaan aan de Wet geluidhinder is een akoestisch onderzoek uitgevoerd, zie bijlage 1. De conclusie van het akoestisch onderzoek luidt:

'De geluidbelasting op de gevels van een planologisch om te zetten boerderij bedraagt maximaal Lden=58 dB ten gevolge van het wegverkeer op de A27. De geluidbelasting ten gevolge van het wegverkeer op Broekseweg bedraagt maximaal Lden= 52 dB. De voorkeursgrenswaarde voor wegverkeerslawaai wordt met respectievelijk 10 en 4 dB overschreden. De maximale ontheffingswaarde wordt pro forma met 5 dB overschreden.

B&W van Vijfheerenlanden hoeft geen hogere waarde te verlenen, het gaat om een bestaande woning langs een bestaande weg. Wel wordt getoetst, aan de hand van het hogere waardebeleid, of er sprake is van een goede ruimtelijke ordening.

Toetsend aan het Hogere waardebeleid kan worden geconcludeerd dat aan de eisen die worden gesteld aan nieuwe woningen wordt voldaan. Er is een geluidluwe gevel, een buitenruimte aan deze gevel en er is een slaapvertrek aan deze gevel.

Als akoestische compensatie kan worden gesteld dat de groene woonomgeving een groot pluspunt is. Een groene woonomgeving heeft een positief effect op stressbeleving.'

Geconcludeerd kan worden dat het aspect 'Geluidhinder' geen belemmering oplevert voor voorliggend plan.

4.3 Ecologie

4.3.1 Flora en Fauna

In het kader van een goede ruimtelijke ordening moet bepaald worden of een plan geen nadelige effecten heeft voor beschermde plant- en diersoorten in en nabij het plangebied. Als de ontwikkeling verstoring of uitroeiing van beschermde soorten kan inhouden dient onderzocht te worden of eventuele soorten aanwezig zijn. Wanneer dit het geval is moet ook aangetoond worden met welke ingrepen deze verstoring voorkomen wordt dan wel gecompenseerd.

Planspecifiek

Het planvoornemen wijzigt de bestemming 'Agrarisch' naar de bestemming 'Wonen'. Vastgesteld dient te worden of soorten worden bedreigd door het planvoornemen.

In het plangebied vinden geen ruimtelijke wijzigingen plaats die mogelijke beschermde gebieden en beschermde soorten aantasten. Ook worden er geen sloten gedempt, bosschages verwijdert, bomen gekapt of gebouwen gesloopt. Gesteld wordt dat het onderdeel 'Flora en Fauna' geen belemmering oplevert voor het planvoornemen.

4.3.2 Stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden

Op 15 juni 2015 is het Programma Aanpak Stikstof (PAS) vastgesteld. Het PAS bevat maatregelen die leiden tot een afname van stikstofdepositie en maatregelen die leiden tot een versterking van de natuurwaarden in de Natura 2000-gebieden. Een gedeelte van de toekomstige afname van stikstofdepositie kan vervolgens worden opgevuld door economische activiteiten die leiden tot een toename van stikstofdepositie. In de praktijk blijkt echter dat de afname van stikstofdepositie als gevolg van de maatregelen niet gegarandeerd kan worden.

Daarom heeft op 29 mei 2019 de Raad van State een uitspraak gedaan waarin de Raad oordeelt dat het PAS niet als basis voor toestemming voor activiteiten mag worden gebruikt. Op 10 maart 2021 is een nieuwe Stikstofwet vastgesteld en op 18 juni 2021 het besluit gepubliceerd die de wet nader uitwerkt. De Wet stikstofreductie en natuurverbetering regelt onder meer drie resultaatsverplichtingen voor stikstofreductie: in 2025 moet minimaal 40% van het areaal van de stikstofgevoelige natuur in beschermde Natura 2000-gebieden een gezond stikstofniveau hebben; in 2030 minimaal de helft en in 2035 minimaal 74%. Als gevolg van deze maatregelen gelden er nieuwe uitgangspunten voor een stikstofberekening. Zo moet de bouwfase per 2 november 2022 worden meegenomen in de stikstofberekening. Daarnaast moet ook de gebruiksfase worden meegenomen in de berekening.

Het uitgangspunt is sindsdien nog steeds dat voor nieuwe initiatieven aangetoond moet worden dat er geen significant negatieve effecten op Natura 2000-gebieden ontstaan als gevolg van stikstofemissies en -deposities ontstaan als gevolg van het initiatief. Het instrument waarmee de stikstof berekend kan worden is de AERIUS Calculator (update oktober 2022).

Planspecifiek

Het planvoornemen voorziet niet in een ruimtelijke of bouwkundige wijziging waarvoor een aanlegfase benodigd is. Het betreft uitsluitend een planologische wijziging. Er vinden geen wijzigingen plaats in de gebruiksfase, zoals extra vervoersbewegingen. Vervoersbewegingen van een agrarische bedrijfswoning zijn gelijk aan de vervoersbewegingen van een reguliere woning. Hierdoor nemen de vervoersbewegingen niet toe. Doordat de bouwfase niet van toepassing is, de gebruiksfase gelijk blijft en de woning al eerder planologisch inpasbaar is geacht zal de mogelijke stikstofdepositie op nabijgelegen Natura 2000-gebieden niet (significant) veranderen.

4.4 Bodem

Het is wettelijk geregeld (Wbb en bouwverordening) dat bouw pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Een nieuwe bestemming mag pas worden opgenomen, als is aangetoond dat de bodem geschikt (of geschikt te maken) is voor de nieuwe of aangepaste bestemming. Indien sprake is van een verdachte locatie dient onderzocht te worden in welke mate de bodem verontreinigd is en wat voor gevolgen een eventuele bodemverontreiniging heeft voor de uitvoerbaarheid van het plan.

Planspecifiek

Het planvoornemen maakt een wijziging mogelijk naar een woonbestemming. Voor deze functiewijziging is een verkennend bodemonderzoek nodig. Dit onderzoek is uitgevoerd, zie bijlage 2. De conclusie van dit onderzoek luidt:

'Algemeen

In de meeste boringen is klei waargenomen, overgaand in veen op gemiddeld 1.0 m-mv. In één boring is de ondergrond zandig vanaf 1.7 m-mv. Dat is een boring in het asfalt voor de romneyloods. In de meeste boringen is wat puin aangetroffen, tot een diepte van maximaal 1.1 m-mv. Het bestaat voornamelijk uit baksteen-achtig materiaal, het gehalte is gekwalificeerd als licht of zwak. De erf-verharding van grind bestaat voor 100% uit bodemvreemd materiaal. Deze laag is geen onderdeel van de bodem. Er is visueel nergens asbestverdacht materiaal waargenomen, zoals plaatjes of scherven.

Grond

In de grond van het terrein aan de Broekseweg zijn metalen en PAK licht verhoogd. Voor lood en nikkel wordt de tussen- en interventiewaarde overschreden in het bovengrond-mengmonster van drie boringen aan de achterzijde van het terrein. De drie boringen zijn separaat op nikkel en lood geanalyseerd.

Nikkel is in geen van de separate boringen boven de tussenwaarde verhoogd. In de bovengrond van de boringen 14 en 15 is lood boven de tussenwaarde verhoogd. Er worden geen interventiewaarden overschreden in de individuele boringen. Een ernstig geval van bodemverontreiniging wat betreft nikkel en lood kan uitgesloten worden. Het criterium daarvoor is een volume van 25 m³ aan sterk verontreinigde grond.

Van de bestrijdingsmiddelen zijn DDT en de afbraakproducten DDE en DDD licht verhoogd. Er worden geen tussenwaarden overschreden voor bestrijdingsmiddelen. Olie is niet meetbaar verhoogd in de grond van boring 16, bij de dieseltank.

Van de aanvullende boringen 101 tot en met 105 is de kleiige en puinhoudende ondergrond geanalyseerd op het NEN 5740-pakket. De ondergrond is licht verontreinigd met molybdeen en zink. Verder is de bovengrond van drie aanvullende boringen op lood geanalyseerd. Lood is licht verhoogd in de boringen 101, 102 en 104.

Grondwater

De peilbuis staat in de bouwcontour, aan de voorzijde van het terrein. Het grondwater stond er medio december op 0.7 m-mv. Voor barium wordt als enige de streefwaarde overschreden in het grondwater. Dit is landelijk het geval. Olie en aromaten zijn niet meetbaar verhoogd in het grondwater.

Asbest

Er is geen visueel geen asbest in of op de bodem waargenomen. Er zijn drie mengmonsters van grond en het puin van het terrein geanalyseerd op asbest. Ook analytisch is asbest daarin niet aantoonbaar.

Conclusie, aanbevelingen

De kwaliteit van grond en grondwater zijn geen belemmering voor de ontwikkeling van de locatie, de herbestemming van het perceel. Eventueel vrijkomende grond kan op het terrein worden hergebruikt. Bevoegd gezag bij de plannen voor ontwikkeling van het perceel en het benodigde grondverzet is Omgevingsdienst Utrecht, namens Gemeente Vijfheerenlanden. '

Op basis van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het aspect 'Bodem' geen belemmering oplevert voor het planvoornemen.

4.5 Luchtkwaliteit

Het toetsingskader voor luchtkwaliteit wordt gevormd door de Wet milieubeheer luchtkwaliteitseisen (ook wel Wet luchtkwaliteit genoemd, Wlk). De Wlk bevat grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, fijn stof, lood, koolmonoxide en benzeen. Hierbij zijn in de ruimtelijke ordeningspraktijk langs wegen vooral de grenswaarden voor stikstofdioxide (jaargemiddelde) en fijn stof (jaar- en daggemiddelde) van belang. De grenswaarden van de laatstgenoemde stoffen zijn in onderstaande tabel 4 weergegeven.

Tabel 4: Grenswaarden maatgevende stoffen Wet luchtkwaliteit.

Stof   Toetsing van   Grenswaarde   Advieswaarde (WHO)  
Stikstofdioxide (NO2)   jaargemiddelde concentratie   40 µg / m³   10 µg / m³  
  Uurgemiddelde (mag max. 18 keer per jaar worden overschreden)   200 µg / m³    
Fijn stof (PM10)   jaargemiddelde concentratie   40 µg / m³   15 µg / m³  
  24-gemiddelde concentratie (mag max. 35 keer per jaar worden overschreden)   50 µg / m³    
Fijn stof (PM2,5)   jaargemiddelde concentratie   25 µg / m³   5 µg / m³  

In het kader van een goede ruimtelijke ordening wordt bij het opstellen van ruimtelijke plannen, uit oogpunt van de bescherming van de gezondheid van de mens, rekening gehouden met de luchtkwaliteit.

In het Besluit NIBM (Niet in Betekenende Mate) en de bijbehorende regeling is exact bepaald in welke gevallen een project vanwege de beperkte gevolgen voor de luchtkwaliteit niet aan de grenswaarden hoeft te worden getoetst. Dit kan het geval zijn wanneer een project een effect heeft van minder dan 3% van de jaargemiddelde grenswaarde NO2 en PM10.

Planspecifiek

Een plan blijft in de regel onder het NIBM-criterium waardoor niet getoetst hoeft te worden aan de grenswaarden als het minder dan 1.500 woningen betreft dan wel als er sprake is van een BVO van maximaal 100.000 m2. In het onderhavig plan is hiervan geen sprake. Nader onderzoek in het kader van luchtkwaliteit is dan ook niet noodzakelijk.

Om te beoordelen of de bestaande luchtkwaliteit voldoende is in het kader van een goede ruimtelijke ordening is de NSL-kaart geraadpleegd. Uit de waardes van de NSL-kaart blijken geen waardes te komen die maatregelen vereisen, zie tabel 5. In deze tabel zijn ook de rekenjaren van de luchtkwaliteit opgenomen.

Tabel 5: NSL-waardes NO2, PM2,5 en PM10 voor de jaren 2021 en 2030 ter plaatse van het plangebied.

Stof   Waarde µg / m³, rekenjaar 2021   Waarde µg / m³ , rekenjaar 2030   Grenswaarde µg / m³   Advieswaarde (WHO) µg / m³  
Stikstofdioxide (NO2)*   25,0   23,6   40   10  
Fijn stof (PM10)*   17,6   16,1   40   15  
Fijn stof (PM2,5)*   10,0   8,1   25   5  

Toetsing niet-in-betekende-mate (NIBM)

Een plan kan in betekende mate bijdragen aan de concentratie fijnstof. Voor fijnstof ligt het beoordelingspunt op een toename van 1,2 microgram. Het plan draagt niet in betekende mate bij aan de concentratie van fijnstof, omdat de nieuwe situatie gelijk is aan de huidige situatie. Er vindt daarnaast geen nieuwe ruimtelijke ontwikkeling plaats. Het aspect 'Luchtkwaliteit' levert daardoor geen belemmering op voor het planvoornemen.

4.6 Externe Veiligheid

Sommige activiteiten brengen risico's op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico's. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten kunnen een beperking opleggen aan de omgeving. Door voldoende afstand tot de risicovolle activiteiten aan te houden kan voldaan worden aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op de volgende risico's:

  • risicovolle (Bevi-)inrichtingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen door buisleidingen;
  • vervoer gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor.

Daarnaast wordt er in de wetgeving onderscheid gemaakt tussen de begrippen kwetsbaar en beperkt kwetsbaar en plaatsgebonden risico en groepsrisico.

Kwetsbaar en beperkt kwetsbaar

Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen, en kinderopvang- en dagverblijven, en grote kantoorgebouwen (>1500 m²). Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kleine kantoren, winkels, horeca en kampeerterreinen. De volledige lijst wat onder (beperkt) kwetsbaar wordt verstaan is in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) opgenomen.

Plaatsgebonden risico en groepsrisico

Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het bouwen van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Het bouwen van beperkt kwetsbare objecten binnen deze contour is in principe ook niet toegestaan. Echter, voor beperkt kwetsbare objecten is deze 10-6 contour een richtwaarde. Als een goede onderbouwing wordt gegeven dan kan worden afgeweken van deze waarde tot de 10-5 contour.

Bij groepsrisico is niet een contour bepalend, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Bij groepsrisico wordt gewerkt met een oriëntatiewaarde en niet met een grenswaarde.

Hoe meer mensen dicht op de bron zijn bij een bepaalde calamiteit, hoe groter het effect. Het Bevi stelt dat bij elk bestemmingsplan, waar een relevant groepsrisico aanwezig is dit moet worden verantwoord, ook wanneer dit onder de oriëntatiewaarde ligt. Hierbij geldt hoe hoger het groepsrisico hoe zwaarder de verantwoording is.

Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi)

Voor (de omgeving van) de risicovolste bedrijven is het 'Besluit externe veiligheid inrichtingen' (Bevi) van belang. Het Bevi legt veiligheidsnormen op aan bedrijven die een risico vormen voor mensen buiten de inrichting. Het Bevi is opgesteld om de risico's, waaraan burgers in hun leefomgeving worden blootgesteld vanwege risicovolle bedrijven, te beperken.

Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. Via een bijhorende ministeriële regeling (Revi) worden diverse veiligheidsafstanden tot kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten gegeven. Aanvullend op het Bevi zijn in het Vuurwerkbesluit en het Activiteitenbesluit (Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer) veiligheidsafstanden genoemd die rond minder risicovolle inrichtingen moeten worden aangehouden.

Het Bevi is gericht aan het bevoegd gezag over de Wet milieubeheer en de Wet ruimtelijke ordening en heeft onder meer tot doel om bij nieuwe situaties toetsing aan de risiconormen te waarborgen. Voor de toepassing van het Bevi, wordt een nieuw ruimtelijk besluit gezien als een nieuwe situatie.

Vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water of spoor

Het toetsingskader voor het onderdeel transportroutes gevaarlijke stoffen is het Besluit externe veiligheid transportroutes (Bevt). Dit besluit is op 1 april 2015 in werking getreden. Bepaald moet worden of binnen de invloedssfeer van deze transportassen gevoelige functies mogelijk zijn. Hierbij wordt onderscheid gemaakt in plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR). Een onderdeel van het Bevt houdt in dat voor sommige transportassen rekening moet worden gehouden met het Plasbrandaandachtsgebied (PAG.). Het PAG. is het gebied tot 30 meter van de transportas waarin, bij de realisering van kwetsbare objecten, rekening moet worden gehouden met de effecten van een plasbrand.

Transport van gevaarlijke stoffen door buisleidingen

Het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) en de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb) zijn op 1 januari 2011 in werking getreden. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Op basis van het Bevb wordt het voor gemeenten verplicht om bij de vaststelling van een bestemmingsplan, op basis waarvan de aanleg van een buisleiding of een kwetsbaar object of een risico verhogend object mogelijk is, de grenswaarde voor het plaatsgebonden risico in acht te nemen en het groepsrisico te verantwoorden. Het Bevb vervangt hiermee de circulaires Zonering langs hoge druk aardgasleidingen (1984) en Zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen (1991).

Planspecifiek

Om te beoordelen of voor het planvoornemen externe veiligheidsrisico's van toepassing zijn is de risicokaart geraadpleegd, zie afbeelding 7:

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.WPMKBroekseweg3en5-VA01_0007.png"

Afbeelding 7: Risicokaart EV-inrichtingen, planlocatie als blauw omlijnde cirkel aangegeven. Bron: Atlas Leefomgeving.

Er zijn een aantal mogelijke risicovolle inrichtingen:

  • De A12
  • De buisleiding ten westen van het plangebied.

Het planvoornemen is een planologische wijziging. De personendichtheid zal door dit plan niet toenemen. Dit betekent dat het groepsrisico gelijk blijft en het aspect 'Externe veiligheid' geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

4.7 Archeologie

In 1992 is in Valletta (Malta) het Europees Verdrag over de bescherming van het archeologisch erfgoed (Verdrag van Malta) ondertekend. Het Verdrag van Malta voorziet in bescherming van het Europees archeologisch erfgoed onder meer door de risico's op aantasting van dit erfgoed te beperken. Deze bescherming is in Nederland wettelijk verankerd in de Erfgoedwet. Op basis van deze wet zijn mogelijke (toevals)vondsten bij het verrichten van werkzaamheden in de bodem altijd beschermd. Er geldt een meldingsplicht bij het vinden van (mogelijke) waardevolle zaken. Het melden dient meteen te gebeuren. In het kader van een goede ruimtelijke ordening in relatie tot de Monumentenwet kan vooronderzoek naar mogelijke waarden nodig zijn zodat waar nodig die waarden veiliggesteld kunnen worden en/of het initiatief aangepast kan worden.

Planspecifiek

Het planvoornemen betreft een wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. De grond wordt in het planvoornemen niet geroerd, omdat ruimtelijke wijzigingen niet van toepassing zijn. De archeologische waarden van de grond worden daarom niet aangetast door het planvoornemen. Het aspect 'Archeologie' vormt dan ook geen belemmering voor het planvoornemen.

4.8 Waterhuishouding

Het aspect water is van groot belang binnen de ruimtelijke ordening. Door verstandig om te gaan met het water kan verdroging en wateroverlast (waaronder ook risico van overstromingen e.d.) voorkomen worden en de kwaliteit van het water hooggehouden worden.

Op Rijksniveau en Europees niveau zijn de laatste jaren veel plannen en wetten gemaakt over water. De belangrijkste hiervan zijn het Waterbeleid voor de 21e eeuw, de Waterwet en het Nationaal Waterplan.

Waterbeleid voor de 21e eeuw

De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw heeft in augustus 2000 geadviseerd over het toekomstige waterbeleid in Nederland. De adviezen van de commissie staan in het rapport 'Anders omgaan met water, Waterbeleid voor de 21ste eeuw' (WB21). De kern van het rapport WB21 is dat water de ruimte moet krijgen, voordat het die ruimte zelf neemt. In het Waterbeleid voor de 21ste eeuw worden twee keuzes (drietrapsstrategieën) voor duurzaam waterbeheer geïntroduceerd:

  • Vasthouden, bergen en afvoeren: dit houdt in dat overtollig water zoveel mogelijk bovenstrooms wordt vastgehouden in de bodem en in het oppervlaktewater. Vervolgens wordt zo nodig het water tijdelijk geborgen in bergingsgebieden en pas als vasthouden en bergen te weinig opleveren wordt het water afgevoerd.
  • Schoonhouden, scheiden en zuiveren: hier gaat het erom dat het water zoveel mogelijk schoon wordt gehouden. Vervolgens worden schoon en vuil water zoveel mogelijk gescheiden en als laatste komt het zuiveren van verontreinigd water aan het bod.

Waterwet

Centraal in de Waterwet staat een integraal waterbeheer met de 'watersysteembenadering'. Deze benadering gaat uit van het geheel van relaties binnen watersystemen. Denk hierbij aan de relaties tussen waterkwaliteit, waterkwantiteit, oppervlakte- en grondwater, maar ook aan de samenhang tussen water, grondgebruik en watergebruikers.

Het doel van de Waterwet is het bij elkaar brengen van acht bestaande wetten voor waterbeheer. Door een watervergunning regelt de wet het beheer van oppervlaktewater en grondwater en de juridische toepassing van Europese richtlijnen, waaronder de Kaderrichtlijn Water. Via de Waterwet gelden verschillende algemene regels. Niet alles is onder algemene regels te vangen en daarom is er de integrale watervergunning. In deze integrale watervergunning zijn zes vergunningen uit eerdere wetten (inclusief keurvergunning) opgegaan in een aparte watervergunning.

Nationaal Waterplan 2022-2027

Het NWP (maart 2022) bevat de belangrijkste punten van het nationale waterbeleid en de uitvoering ervan in de rijkswateren. Onderdelen hiervan zijn de stroomgebiedbeheerplannen, het overstromingsrisicobeheerplan en het Programma Noordzee. Het NWP beschrijft de nationale beleids- en beheerdoelen over klimaatadaptatie, waterveiligheid, zoetwater en waterverdeling, waterkwaliteit en natuur, scheepvaart en de functies van de rijkswateren.

Vanwege Europese regelgeving en de nationale Waterwet zijn iedere 6 jaar nationale plannen voor water nodig. In het NWP komen het oude Nationaal Waterplan (voor beleid) en het Beheer- en ontwikkelplan voor de rijkswateren (voor beheer) samen. Zo werken we al in de geest van de Omgevingswet. Daarnaast zijn het Programma Noordzee, de stroomgebiedbeheerplannen en de overstroming risicobeheersplannen onderdeel van het NWP. Hiermee geeft het programma-invulling aan de Europese richtlijnen voor water.

Waterbeleid Waterschap Rivierenland

Het Waterbeheerprogramma 2022-2027 'Versterken, verbinden, vergroenen' beschrijft wat Waterschap Rivierenland in de planperiode 2022-2027 wil bereiken, met wie, hoe men dat wil gaan doen en waarom. In het waterbeheerprogramma zijn voor het waterbeheer de kaders gegeven en de opgaven gedefinieerd. De visie van Waterschap Rivierenland is vertaald in 8 hoofdthema's: beschermen tegen overstromingen; water eerlijk verdelen; voorbereiden op extreem weer; streven naar schoon water van een goede biologische kwaliteit; bijdragen aan een fijne leefomgeving voor mens en natuur; kwaliteitsverbetering zwemwater; toewerken naar klimaat- en energieneutraliteit; toewerken naar circulariteit.

Planspecifiek

Voor het planvoornemen is een digitale watertoets uitgevoerd. Deze watertoets is opgenomen in bijlage 3. Het planvoornemen betreft een functionele wijziging van een agrarische bestemming naar een woonbestemming. Het Waterschap Rivierenland heeft geen belang in het planvoornemen, omdat er geen aanpassing van de bebouwing of ruimte plaatsvindt. Het waterschap heeft daarom geen bezwaar tegen dit plan. Het plan hoeft in het kader van de watertoets niet worden voorgelegd aan het Waterschap Rivierenland.

Naast een watertoets bestaat het onderdeel 'Waterhuishouding' uit een waterparagraaf. In onderstaande alinea's zijn het bestaande watersysteem, de afvoer van het hemelwater, het verharde oppervlak, het grondwater, de infiltratie van regenwater en uitlogende materialen beschreven.

Bestaand watersysteem

Het planvoornemen grenst aan een secundaire B-watergang en overlapt met een tertiaire C-watergang. Voor de B-watergang geldt een onderhoudsplicht voor de aangrenzende eigenaren. De tertiaire C-watergang heeft ook een onderhoudsplicht van de aangrenzende eigenaren. Tot slot heeft de eigenaar van het kadastrale perceel met nummer 271 een gedeelde onderhoudsplicht met het waterschap voor de primaire A-watergang ten zuiden van het plangebied

afbeelding "i_NL.IMRO.1961.WPMKBroekseweg3en5-VA01_0008.png"

Afbeelding 8: Overzicht watergangen, plangebied in het rood aangegeven. Bron: Waterschap Rivierenland.

Het planvoornemen verandert de loop van de watergangen niet. De onderhoudsplicht die in de huidige situatie van toepassing is geldt ook in de beoogde situatie.

Hemelwaterafvoer

De huidige situatie is gelijk aan de beoogde situatie van het planvoornemen. Er vindt geen wijziging plaats aan de huidige hemelwaterafvoer. Er wordt van uitgegaan dat de huidige hemelwaterafvoer de afvoer van hemelwater aankan.

Vuilwaterafvoer

Het planvoornemen produceert alleen huishoudelijk afvalwater. Er wordt van uitgegaan dat het huidige rioleringssysteem deze afvoer aankan.

Verhard oppervlak

Het Waterschap stelt dat het mogelijk is om voor een eenmalige vrijstelling in aanmerking te komen. Dit kan als de verharding in landelijk gebied met niet meer dan 1.500 m2 toeneemt. In voorliggend plan neem het verharde oppervlak niet toe, dus watercompensatie is niet noodzakelijk.

Uitloging van bouwmaterialen

In voorliggend plan worden geen uitloogbare materialen toegepast, omdat bouwkundige wijzigingen niet van toepassing zijn.

4.9 Verkeer en Parkeren

Verkeer en parkeren is een wezenlijk onderdeel van een goede ruimtelijke ordening. In het kader van een goede ruimtelijke ordening dient aangetoond te worden dat een plan voorziet in voldoende parkeermogelijkheden. Hierbij geldt doorgaans dat de omgeving niet nadelig belast mag worden als gevolg van de voorgenomen ontwikkeling. Ten tweede dient beoordeeld te worden of de bestaande infrastructuur toereikend is voor de beoogde ontwikkeling en dat er als gevolg van de ontwikkeling geen verkeersonveilige situaties ontstaan.

Planspecifiek

Voor het planvoornemen wordt het 'Paraplubestemmingsplan wonen en parkeren' van de gemeente Vijfheerenlanden gehanteerd voor de bepaling van de parkeernorm. De gemeenteraad heeft bijbehorende 'Beleidsnota Parkeernormen Vijfheerenlanden 2022-2030' als raadsvoorstel besproken op 09-06-2022. De belangrijkste verschillen met het huidige beleid in het paraplubestemmingsplan zijn:

  • In de voorgestelde beleidsnota Parkeernormen worden in de binnensteden van Leerdam en Vianen de normen van de oude functie niet meer verrekend met de normen van de nieuwe functie; dat was in het paraplubestemmingsplan wel het geval;
  • In de voorgestelde beleidsnota Parkeernormen worden in de binnensteden van Leerdam en Vianen de minimum CROW-normen gehanteerd; in het paraplubestemmingsplan werden in alle gevallen de gemiddelde normen gehanteerd;
  • In de voorgestelde beleidsnota Parkeernormen worden voor de centrumgebieden langere loopafstanden gehanteerd dan door het CROW voor de functie wonen. Hierdoor wordt het mogelijk gemaakt om parkeren buiten de centra op te lossen;
  • Om andere mobiliteitsvormen te stimuleren kan in de voorgestelde Beleidsnota Parkeernormen een correctie worden toegepast op het aantal te ontwikkelen parkeerplaatsen. Een voorbeeld hiervan is de inzet van deelauto's.

De verschillen die in bovenstaande lijst zijn weergegeven hebben geen invloed op de parkeerbehoefte van het planvoornemen, omdat het plan niet in een centrumgebied of in een binnenstad van Leerdam of Vianen ligt. Buiten de bebouwde kom binnen de gemeente Vijfheerenlanden is het Waterschap Rivierenland de wegbeheerder. Dit geldt ook voor de Broekseweg.

Parkeren

In artikel 3.1.3 van het vigerende paraplubestemmingsplan 'Wonen en parkeren' wordt het volgende beschreven:

  • Indien het wijzigen van het gebruik van gronden en/of bouwwerken daartoe aanleiding geeft, moet, voor wat betreft de toename in de parkeerbehoefte, in voldoende mate ruimte zijn aangebracht op die gronden of op de bij die bouwwerken behorende en daartoe bestemde gronden. De parkeerbehoefte wordt bepaald aan de hand van de parkeernormering o.b.v. de meest actuele CROW-publicatie dan wel het gemeentelijk parkeerbeleid. Indien deze beleidsregels gedurende de planperiode wijzigen, gelden de gewijzigde regels.

De huidige situatie is gelijk aan de beoogde situatie van het planvoornemen. De huidige situatie bestaat al uit één woning. De woning zal in de beoogde situatie niet bouwkundig wijzigen, maar het gebruik van de gronden worden gewijzigd naar de bestemming 'Wonen'. Op grond van de CROW-publicatie 381 geldt voor een vrijstaande woning de volgende parkeernorm:

  • Vrijstaande woning, koop, niet stedelijk buitengebied: min. 2,0 + max. 2,8 = gem. 2,4 parkeerplaatsen.

Het planvoornemen moet 3 parkeerplaatsen bevatten. Het plangebied voorziet al in voldoende ruimte om de parkeerbehoefte op te lossen. Het onderdeel 'Parkeren' vormt daarom geen belemmering voor het planvoornemen.

Verkeersgeneratie

Op basis van de CROW-publicatie 381 geldt een verkeersgeneratie van minimaal 7,8 en maximaal 8,6, waardoor gemiddeld 8,2 vervoersbewegingen per etmaal voorkomen. De verkeersgeneratie van het planvoornemen is gelijk aan de huidige situatie. De huidige infrastructuur is al geschikt geacht, waardoor het onderdeel 'Verkeersgeneratie' geen belemmering vormt voor het planvoornemen.

Op basis van bovenstaande alinea's vormt het aspect 'Verkeer en parkeren' geen belemmering voor voorliggend plan.

Hoofdstuk 5 Juridische planbeschrijving

5.1 Plansystematiek

Het wijzigingsplan 'Broekseweg 3 - 5' heeft tot doel een juridisch-planologische regeling te scheppen voor de bebouwing en het gebruik van de gronden binnen het plangebied. Het bestemmingsplan is gericht op het mogelijk maken van de bestemming 'Wonen' met daarbij een verkleining van het bouwvlak. Bij het opstellen van voorliggend plan is aansluiting gezocht met het vigerend bestemmingsplan Reparatieplan Buitengebied Zederik en bij de in de Wet ruimtelijke ordening en het Besluit ruimtelijke ordening geformuleerde uitgangspunten.

Gestreefd is naar uniformering en standaardisering van bestemmingen en planregels. De Wet ruimtelijke ordening biedt mogelijkheden voor het opstellen van verschillende bestemmingsplan-vormen, van zeer gedetailleerd tot zeer globaal. Voor iedere bestemming is een toegesneden bebouwingsregeling opgenomen. In het kader van de landelijke uniformering en standaardisering voldoet het plan aan de Standaard Vergelijkbare Bestemmingsplannen (SVBP) 2012.

5.2 Opzet van de regels

Overeenkomstig de SVBP2012 zijn de regels van voorliggend wijzigingsplan onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk 1 bevat de inleidende regels. In hoofdstuk 2 zijn de bestemmingsregels opgenomen. Hoofdstuk 3 en 4 bevatten de algemene regels respectievelijk de overgangs- en slotregels. Hierna wordt de inhoud van de regels per hoofdstuk kort toegelicht. In paragraaf 4.3 wordt nader ingegaan op de bestemmingen die in het wijzigingsplan zijn opgenomen.

Hoofdstuk 1 - Inleidende regels

Dit hoofdstuk bevat twee artikelen. In het eerste artikel zijn de begrippen opgenomen die van belang zijn voor de toepassing van het plan. Het tweede artikel betreft de wijze van meten, waarin wordt aangegeven hoe bij de toepassing van de wijzigingsplanregels wordt gemeten.

Hoofdstuk 2 - Bestemmingsregels

In dit hoofdstuk zijn regels gegeven voor de binnen het plangebied voorkomende bestemmingen, zoals die zijn aangegeven op de verbeelding. Per bestemming zijn in de bestemmingsomschrijving de toegelaten gebruiksvormen van de gronden aangegeven. Daarnaast is per bestemming bepaald welke vormen van bebouwing zijn toegestaan. In beginsel zijn hoofdgebouwen uitsluitend toegestaan binnen de op de verbeelding aangegeven bouwvlakken, waarbij dient te worden voldaan aan de voorgeschreven maatvoering (met name de maximale goot- en/of bouwhoogte).

De verschillende bestemmingen bevatten, indien nodig, specifieke gebruiksregels. Per bestemming is daarnaast bepaald in welke gevallen burgemeester en wethouders kunnen afwijken van het wijzigingsplan. In paragraaf 5.3 wordt nader ingegaan op de afzonderlijke bestemmingen.

Hoofdstuk 3 - Algemene regels

Dit hoofdstuk bevat de volgende algemene regels:

  • de anti-dubbeltelbepaling;
  • algemene bouwregels;
  • algemene aanduidingsregels;
  • algemene afwijkingsregels;
  • algemene wijzigingsregels;
  • overige regels.

Hoofdstuk 4 - Overgangs- en slotregels

Hoofdstuk 4 van de regels bevat twee artikelen. In het eerste artikel is het overgangsrecht opgenomen, zoals dat door het Besluit ruimtelijke ordening is voorgeschreven. Het tweede artikel bevat de slotregel. In de slotregel is aangegeven hoe de regels kunnen worden aangehaald.

5.3 De bestemmingen

In het plangebied zijn verschillende bestemmingen weergegeven. Hieronder wordt een nadere beschouwing gegeven van deze bestemmingen.

Bestemming Agrarisch

Als onderdeel van de wijzigingsbevoegdheid is het bouwvlak verkleind. Door het verkleinen van het bouwvlak blijft een resterend deel van het agrarische bouwvlak als zodanig bestemd. Om dit goed te regelen zijn deze gronden meegenomen in dit wijzigingsplan en dan bestemd als Agrarisch zonder bouwvlak. De regels voor de bestemming zijn overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan Reparatieplan Buitengebied Zederik

Bestemming Wonen

De bestemming 'Wonen' is opgenomen om de woningen op de planlocatie te bestemmen als reguliere woningen en niet als bedrijfswoningen. De regels voor de bestemming zijn overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan Reparatieplan Buitengebied Zederik.

Dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie 1, 2 en 5.

Het wijzigingsplan bevat ook de dubbelbestemmingen ten behoeve van de bescherming van archeologische (verwachtings)waarden. De regels voor de bestemming zijn overgenomen uit het vigerend bestemmingsplan Reparatieplan Buitengebied Zederik.

Hoofdstuk 6 Maatschappelijke en economische uitvoerbaarheid

6.1 Economische uitvoerbaarheid

Vanwege de Grondexploitatiewet dient een exploitatieplan te worden vastgesteld bij het vaststellen van het bestemmingsplan of ander ruimtelijk plan, tenzij de economische uitvoerbaarheid op een andere manier is gegarandeerd.

De procedurekosten voor het plan worden door de gemeentelijke legeskosten op initiatiefnemer verhaald. Ook wordt een anterieure overeenkomst en/of een planschadeovereenkomst gesloten met de initiatiefnemer van het plan.

Hiermee zijn kosten en risico's verdeeld. Vanuit het plan vloeien geen overige kosten of risico's voort die voor rekening van de gemeente zijn. De economische uitvoerbaarheid van het plan is daarmee verzekerd.

6.2 Maatschappelijke uitvoerbaarheid

Burgemeester en wethouders hebben het ontwerpwijzigingsplan op vrijdag 18 augustus 2023 gedurende 6 weken voor een ieder ter visie gelegd. Tijdens de tervisielegging heeft een ieder een zienswijze over het ontwerpwijzigingsplan aan het college van burgemeester en wethouders kenbaar kunnen maken. Er zijn geen zienswijzen op het plan ingediend.


Het college van Burgemeester en wethouders is vervolgens bevoegd het wijzigingsplan vast te stellen. Tegen het definitieve besluit kunnen alleen belanghebbenden in beroep gaan bij de Raad van State.